direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Asselseweg 35
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.4064-0002

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op 12 februari 2021 is een aanvraag omgevingsvergunning (met aanvraagnummer 5817803 en dossiernummer 2021W0400) ingediend voor het aanleggen van een paardrijtrainingsbaan, het plaatsen van twee paddocks, hekwerken en vier lichtmasten op het perceel Asselseweg 35 in Kootwijk.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Dit besluit is genomen op 10 maart 2022. Hierna heeft de Rechtbank Gelderland het besluit van burgemeester en wethouders op 25 juli 2022 vernietigd (zaaknummers ARN 22/1878 en 22/2023). Dit betekent dat het bevoegd gezag een nieuw besluit moet nemen. Bij dat besluit behoort deze ruimtelijke onderbouwing.

Het ontwerpbesluit met relevante stukken heeft van 18 augustus tot en met 28 september 2023 ter inzage gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4064-0002_0001.png"

afbeelding 1: ligging planlocatie

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

De planlocatie ligt aan Asselseweg 35 in Kootwijk. De planlocatie wordt aan de noord- en westzijde begrensd door bosgebied. Aan de oostzijde bevindt zich een verblijfsrecreatieterrein. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door agrarische gronden. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4064-0002_0002.png"

afbeelding 2: ligging paardrijbak/trainingsbaan en paddocks

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (geconsolideerd) en heeft grotendeels de bestemming 'Agrarisch', voor een klein deel de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' en ter plaatse van een deel van één paddock de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'. Realisatie van de aangevraagde paardrijbak en de paddocks is binnen deze bestemmingen niet toegestaan. Verder geldt ter plaatse de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' en 'Waarde - Openheid en Reliëf'. Ook zijn ter plaatse de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' van toepassing.

Voor een paardrijbak binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn, op grond van artikel 3.5.1 sub d van de regels, in dit geval de regels van toepassing die onder de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' zijn opgenomen. Op grond van artikel 4.5.1 lid 2 van de regels mag de oppervlakte van een paardrijbak niet meer bedragen dan 1.200 m². Aan deze voorwaarde wordt niet voldaan.

De paddocks met hekwerken staan gedeeltelijk in de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie'. Dit past niet binnen de regels van artikel 16.1 van het bestemmingsplan.

Op grond van artikel 32 (Waarde - Openheid en Reliëf) van de regels van het bestemmingsplan mogen (buiten een bouwvlak en buiten de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie) geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan erf- en terreinafscheidingen. De aangevraagde vier lichtmasten en hekwerken zijn in strijd met artikel 32.

De ingediende aanvraag is om deze redenen niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Op het perceel Asselseweg 35 in Kootwijk is een agrarische paardenhouderij bestemd. Het gaat om een gebruiksgerichte paardenhouderij, waarbij het vakkundig africhten en trainen van paarden en het geven van instructies een integraal onderdeel van de bedrijfsvoering zijn. Bij dit paardensportcentrum zijn twee paddocks en een trainingsbaan (met zandbodem) aangevraagd. Deze zijn al jaren aanwezig, maar niet eerder vergund. Er is een aanvraag ingediend om deze voorzieningen te legaliseren.

Trainingsbaan

De buitenrijbaan wordt uitsluitend gebruikt voor trainingsdoeleinden. De betreffende trainingsbaan heeft een oppervlakte van in totaal 5.555 m² en wordt jaarlijks gebruikt door onder meer de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS). Equipes die vanuit de KNHS in de afgelopen jaren eendaagse of meerdaagse trainingen hier hebben gehad zijn onder andere de pony’s dressuur, pony’s springen, paarden dressuur van Junioren, Young Riders, U25 en Senioren en paarden eventing van Junioren, Young Riders en Senioren. Het aantal combinaties per trainingsdag varieert doorgaans tussen de circa 5 en 12. Dit is exclusief de bondscoaches, trainers en overige begeleiders die gedurende de trainingsdagen aanwezig zijn.

Voor de meeste trainingssessies wordt de volledige oppervlakte van de zandbodem gebruikt. De huidige afmetingen van de zandbodem zijn niet alleen noodzakelijk voor het goede verloop van de trainingen en het voorbereiden en losrijden van de paarden en pony’s, maar ook vanwege en de nationale en internationale maatvoeringen van de ringen waarbinnen de sport plaatsvindt.

In de onderstaande tabel zijn ter illustratie de vereiste afmetingen weergegeven waaraan ringen en oefenterreinen moeten voldoen conform het wedstrijdreglement van de KNHS:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4064-0002_0003.png"

Zoals uit de tabel blijkt, dient de minimale oppervlakte van een ring 5.400 m² te bedragen voor categorie 1 wedstrijden (Zware Tour, U25 en/of rubrieken voor Kadervorming) en 4.800 m² voor categorie 2 wedstrijden (rubrieken t/m ZZ met een rubriek 1.40m of hoger), waarbij additioneel respectievelijk 1.200 m² en 1.000 m² losrijterrein beschikbaar dient te zijn.

Zonder de zandbodem van het huidige formaat zou het dan ook niet mogelijk zijn om de voornoemde trainingen te laten plaatsvinden. Hiermee is de noodzakelijke maatvoering voor de trainingsactiviteiten op het paardensportcentrum voldoende gemotiveerd.

Aan de westzijde van de trainingsbaan zijn vier lichtmasten aangevraagd. De lichtmasten staan er al enige tijd. De bestaande lichtinstallatie (armaturen/lampen) zal worden verwijderd en er komt een modernere lichtinstallatie in de palen.

Paddocks

Als uitloopruimte voor de paarden zijn twee paddocks aangevraagd met een afscheiding/hekwerk. De paddocks hebben een afmeting van 13,5 x 24 meter en zijn voorzien van een zandbodem. De paddocks worden ook gebruikt voor training aan de hand van longeren.

Landschappelijke inpassing

Vanwege de functie van de voorzieningen en de ligging in de Groene Ontwikkelingszone is een beplantingsplan opgesteld voor een goede landschappelijke inpassing en een versterkingsplan. Zie paragraaf 4.2.1.2 en 5.10.

Ten behoeve van de daadwerkelijke realisatie van het beplantingsplan én het versterkingsplan is een voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning en betaalt de initiatiefnemer een waarborgsom.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking

De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die 1 januari 2024 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat

Doorwerking in plangebied

De ontwikkeling is in lijn met de omgevingsvisie en dermate kleinschalig dat deze geen belemmering vormt.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is de planlocatie opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw: ammoniakbuffergebied.
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw: verbod glastuinbouw.
  • Kaart 4: Regels Natuur: Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone.
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu: intrekgebied.

Doorwerking in plangebied
Er is in dit geval geen sprake van nieuw- of hervestiging van een intensieve veehouderij. Ook is er geen sprake van glastuinbouw of de winning van fossiele energie. Wel is het bepaalde in Afdeling 2.6 Natuur en Landschap van de Omgevingsverordening van toepassing, gelet op de ligging van de planlocatie binnen de Groene Ontwikkelingszone en grenzend aan het Gelders Natuurnetwerk.

Op onderstaande afbeelding 3 - waarbij in de bovenste uitsnede als achtergrond een luchtfoto is gebruikt én kadastrale grenzen zichtbaar zijn - is duidelijk te zien dat zowel de paardrijtrainingsbaan als de paddocks (rood omlijnd) in de Groene Ontwikkelingszone liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4064-0002_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.4064-0002_0005.png"

afbeelding 3: uitsnedes van "kaart 3: Regels Natuur - kaart 1" van de Omgevingsverordening Gelderland

Groene Ontwikkelingszone

Zowel bij nieuwvestiging als bij een (grootschalige) uitbreiding moet, naast een goede landschappelijke inpassing, sprake zijn van een per saldo en naar rato van de ingreep versterking van de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen van de Groene ontwikkelingszone. Op 30 mei 2022 hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland nieuwe beleidsregels hiervoor vastgesteld, waarbij gewerkt wordt met verliesfactoren, impactfactoren en versterkingsmaatregelen.

In het kader hiervan is door een ecoloog een versterkingsplan opgesteld, zie bijlage 9. De beoogde versterkingsmaatregelen zijn ingevoerd in het rekenschema. Wanneer de verlies- en impactfactor worden afgezet tegen de te nemen maatregelen, is sprake van een positief resultaat. Bij uitvoering van de voorgenomen versterkingsmaatregelen is sprake van versterking van kernkwaliteiten.

In het kader van de landschappelijke inpassing van de trainingsbaan en de paddocks is een beplantingsplan opgesteld, zie bijlage 8.

  • Trainingsbaan: Aan de noordkant van de trainingsbaan wordt de bosrand versterkt door in open plekken tussen de bestaande planten bosrandsoorten te planten. De huidige bosrand aan de westzijde van de trainingsbaan wordt omgevormd naar een bosrand die aansluit op de aanwezige zoom met bosrand-/struweelsoorten. Daarnaast worden de bestaande coniferen aan de zuidwestzijde van de trainingsbaan verwijderd en vervangen door een nieuwe gemengde haag. Het kappen van niet-inheemse coniferen is vergunningsvrij.
  • Paddocks: Gelet op de ligging van de paddocks strak tussen het paardensportcentrum en het naastgelegen verblijfsrecreatieterrein in, zijn er nauwelijks mogelijkheden. De hoeken van de paddocks zullen worden opgevuld met een gemengde haag.

De realisatie en instandhouding van het versterkingsplan én het beplantingsplan is verzekerd door het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag. Ook is een voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning.

Nieuwe regels

Met ingang van 1 januari 2024 bevat de provinciale omgevingsverordening nieuwe regels over de kwaliteit van het landschap die in heel Gelderland gelden. De uitgangspunten voor de vernieuwing zijn onder meer:

  • een kwalitatieve benadering die handvatten voor afweegruimte en maatwerk biedt,
  • een eenvoudige regel als juridisch vangnet,
  • van “nee, tenzij” naar “ja, mits”: van een plan dat de kwaliteiten niet aantast naar een plan dat bijdraagt aan het landschap.

Uit de nieuwe regels volgt dat de toelichting op een plan (dat een activiteit/ontwikkeling toelaat) een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de in het plangebied aanwezige kernkwaliteiten, in het bijzonder de nationale landschappen.

Voor zover een plan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek Veluwe wordt bij een nieuwe activiteit/ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap als bedoeld in de bijlage "Kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen landschap Gelderse streek Veluwe" van de verordening. Uitgangspunt is dat alle ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan de versterking van de kernkwaliteiten van de Gelderse streken. De landschapsversterking zal uiteraard in verhouding tot de ontwikkeling én de aantasting van kernkwaliteiten moeten zijn.

Kernkwaliteiten zijn de essenties van het landschap van de Gelderse streken; de te behouden kenmerken waarmee de deelgebieden zich van elkaar onderscheiden. Deze kernkwaliteiten vormen de basis van de ruimtelijke kwaliteit en bepalen de identiteit van Gelderland. Ze zijn gebaseerd op de ruimtelijke opbouw van het historisch gegroeide landschap met de karakteristieken van de bodem en het watersysteem, de ecologie, ontginningsgeschiedenis, cultuurhistorie en verstedelijking. De ontwikkeldoelen geven aan wat wordt beoogd met versterking van de kernkwaliteiten.

Voor voorliggend plan is een versterkingsplan opgesteld, zie bijlage 9. Hiermee is sprake van versterking van de kernkwaliteiten. De realisatie en instandhouding van het versterkingsplan én het beplantingsplan is verzekerd door het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemer en bevoegd gezag. Ook is een voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de verordening.

4.3 Waterschap

4.3.1 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.12).

4.3.2 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.

Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.

Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.

Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.

Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.

Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.12).

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. (De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).

De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). De planlocatie aan de Asselseweg 35 ligt in het volgende deelgebied.

Veluws natuurgebied en agrarische enclaves 

Natuur en recreatie zijn de belangrijkste gebruiksvormen voor dit deelgebied, landbouw is daaraan ondergeschikt. Ook Defensie heeft een belangrijk deel van het gebied in gebruik. De raad streeft naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied.

De gemeente streeft naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. De gemeente wil daarbij nadrukkelijk wel de balans zoeken met een duurzame economische ontwikkeling.

Ontwikkelingen mogen geen significant negatieve gevolgen hebben voor het Natura 2000-gebied Veluwe. De gemeente zal initiatieven van individuele bedrijven op Natura 2000 toetsen in de vergunningprocedure, in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000.

Conclusie

De structuurvisie staat de uitvoering van dit project niet in de weg. Zie hetgeen in § 5.3.1 onder gebiedsbescherming is weergegeven.

4.4.2 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.12).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei. Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor het gebruik. Een bodemonderzoek wordt niet vereist.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie hoge verwachting

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen de planlocatie voornamelijk een hoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

De grondwerkzaamheden ten behoeve van de paardrijtrainingsbak heeft bestaan uit het verwijderen van de toplaag ca. 100-200 mm, waarop de nieuwe zandbodem is aangebracht. Ten behoeve van de paddocks zijn geen grondwerkzaamheden verricht. Gelet hierop is er geen omgevingsvergunning voor dit onderdeel nodig en is geen onderzoek nodig.

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.2.2 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als droge kampontginning of eng met waardering 3. Het plan is niet strijdig met deze waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Beoordeling
Het plangebied ligt in de nabijheid van een Natura 2000-gebied (zie hiervoor kaart 5 Themakaart Natuur- en landschapsbeleid van de Omgevingsvisie). De trainingsbaan en de paddocks zijn voorzieningen die passend zijn bij het reeds bestemde paardensportcentrum. Deze voorzieningen leiden niet tot het houden van extra paarden.

In het bijgevoegde rapport van LOCIS adviseurs, d.d. 21 maart 2024, onder bijlage 1, is een ecologisch onderzoek in het kader van gebiedsbescherming opgenomen. De bijbehorende AERIUS-berekeningen zijn opgenomen onder bijlagen 2 en 3. Hieruit volgt dat de beoogde opzet in vergelijking met de referentiesituatie ter hoogte van kwetsbare habitattypen in de Natura 2000-gebieden niet leidt tot rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee staat voor het onderdeel stikstof vast dat het gebruik van de buitenrijbaan en paddocks geen nadelige effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden. Bovendien is sprake van interne saldering, waardoor geen sprake is van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Hiervoor hoeft daarom geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) te worden aangevraagd bij de provincie.

Voor het bepalen van de referentiesituatie in een omgevingsvergunningprocedure moet bij het ontbreken van een feitelijke Wnb-vergunning worden uitgegaan van een andere toestemming die gold ten tijde van de aanwijzing van het Natura 2000-gebied. Dat is in dit geval de Hinderwetvergunning van 6 december 1989, welke is opgenomen onder bijlage 4 en 5.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Natuurbank Overijssel heeft een quickscan naar de natuurwaarden en een effectbeoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd voor de aangevraagde buitenrijbaan en paddocks (projectnummer 6056, versie 1.0, d.d. 22 februari 2023).

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten en tot matig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde dieren. Er nestelen geen vogels en amfibieën, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen bezetten geen vaste (winter)rust- of verblijfplaats in het onderzoeksgebied. Mogelijk benutten beschermde diersoorten het onderzoeksgebied incidenteel als foerageergebied, maar deze functie wordt niet aangetast. Zie verder bijlage 6.

De trainingsbaan is voor een deel verlicht, namelijk aan de westzijde. Er staan vier lichtmasten met een hoogte van 7 meter. De lichtbundels zijn gericht naar beneden toe en naar het midden van de rijbak. In het bijgevoegde rapport van LOCIS adviseurs, onder bijlage 1, wordt ingegaan op de verlichting van de buitenrijbaan. Hieruit volgt dat de bestaande lichtinstallatie zal worden ontmanteld en wordt vervangen door een nieuwe modernere lichtinstallatie. Met behulp van computersimulaties is aangetoond dat met de nieuwe installatie geen verstoring van de omgeving optreedt. Zie bijlage 7.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt.

Met dit plan is geen sprake van kap van houtopstanden. Een herplantplicht is daarom niet aan de orde.

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied in de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.

5.4 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.


De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.


Beoordeling

Dit project maakt geen geluidgevoelige functie zoals bepaald in de Wet geluidhinder mogelijk.

5.5 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Beoordeling

Dit project voorziet niet in een toevoeging van een geurgevoelig object.

De betreffende rijbak en de paddocks liggen op ruime afstand van omliggende woningen, namelijk meer dan 140 meter. Deze afstand is voldoende. Het aspect geur is daarom geen belemmering.

5.6 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

De voorliggende ontwikkeling valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

5.7 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het voorliggende plan.

5.8 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een projectafwijkingsbesluit besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is.


Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing

In dit geval is de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig. De voorliggende aanvraag is een ontwikkeling van kleine schaal. In dit geval is het plan niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

Ook blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat de milieugevolgen zo gering zijn dat er ook geen sprake is van belangrijke milieugevolgen als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.9 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Beoordeling

De gevraagde voorzieningen (trainingsbaan en paddocks) bij het bestemde paardensportcentrum/paardenhouderij zorgt niet voor milieuhinder bij omliggende woningen.

De betreffende rijbak en de paddocks liggen op ruime afstand van omliggende woningen, namelijk meer dan 140 meter. Deze afstand is voldoende.

Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.10 Natuur en landschap

De planlocatie maakt onderdeel uit van een open gebied welke omringd wordt door bos. Bestaande waardevolle elementen zijn de rondom het perceel gelegen bossen en bosranden en de op het perceel aanwezige erfbeplantingen. Het paardensportcentrum is al in belangrijke mate landschappelijk ingepast.

Het voorliggende plan voorziet in een goede landschappelijke inpassing van de trainingsbaan met enkele lichtmasten en de paddocks, en in het versterken van de landschaps- en natuurwaarden ter plaatse (zie ook paragraaf 4.2.1.2). Hiervoor is een beplantingsplan opgesteld (d.d. 30 november 2021). Het beplantingsplan is opgenomen onder bijlage 8.

De locatie is gelet op de dubbelbestemming ‘Waarde – Openheid en Reliëf’ mede bestemd voor de bescherming en het behoud van kleinschalige of grootschalige openheid alsmede reliëf. De landschappelijke inpassing van de voorzieningen is zorgvuldig ontworpen, waarbij de bosrand versterkt wordt en de openheid van het gebied niet aangetast wordt.

5.11 Verkeer

De afwijking van het bestemmingsplan ziet enkel op de oppervlakte van de paardrij(trainings)bak c.q. paddocks. De verkeerssituatie wijzigt niet met dit plan, de in-/uitrit blijft ongewijzigd.

Ook leidt de aard van dit plan niet tot een andere parkeervraag. Gezien de gemeentelijke Nota Parkeernomen wordt de parkeervraag van het paardensportcentrum afgeleid uit het aantal paardenboxen. Het aantal paardenboxen neemt met dit plan niet toe. Daarom neemt de parkeervraag niet toe.

Er zijn vanuit het aspect verkeer geen belemmeringen.

5.12 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit.

Het perceel ligt in het buitengebied van Kootwijk. De twee te legaliseren functies bestaan al heel lang en bestaan uit onverhard oppervlak (zand). Er is met dit plan geen sprake van een toename van het verhard oppervlak.

De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit plan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

Voor het realiseren/legaliseren van een paardrijbak c.q. trainingsbaan en twee paddocks is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteit 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.

Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).

Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).

In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt binnen de onder "Projecten in landelijk gebied" op de lijst opgenomen categorieën "Bouwwerken, geen gebouw zijnde" en "Onbebouwde gronden". Aangegeven is dat het daarbij gaat om projecten voor naar aard en omvang niet ingrijpende wijzigingen van de functie van onbebouwde gronden. Ingevolge het raadsbesluit van 8 november 2017 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen.

Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.

De voorliggende aanvraag betreft geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid van de Wro. Er behoeft in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerst een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.

Vooroverleg

Op de voorbereiding van de omgevingsvergunning die een projectafwijkingsbesluit bevat, bepaalt artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) dat artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeenkomstige toepassing is. Volgens het gestelde in artikel 3.1.1 van het Bro is het concept-ontwerpbesluit voor vooroverleg toegezonden aan de provincie Gelderland.

Uitkomst van het vooroverleg is dat de provincie met het concept-ontwerpbesluit kan instemmen, mits een paar kleine opmerkingen ten aanzien van het versterkingsplan worden verwerkt. De opmerkingen van de provincie zijn verwerkt in het versterkingsplan d.d. 20 juli 2023. Gelet hierop kan de provincie betreffende beschermde natuur volgens de Omgevingsverordening een positief advies geven op dit plan.

Toezenden ontwerpbesluit
Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan de provincie Gelderland.

Zienswijzen
Het ontwerpbesluit met relevante stukken heeft van 18 augustus tot en met 28 september 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De Nota zienswijzen is opgenomen onder bijlage 10.