Plan: | Stoutenburgerweg ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4052-0002 |
Op 29 mei 2020 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met aanvraagnummer 5205401 en dossiernummer 2020W1296) ingediend voor het realiseren van een zonnepark en het vergraven van waterlopen op het perceel aan de Stoutenburgerweg ongenummerd in Barneveld (kadastraal bekend als gemeente Barneveld, sectie H, nummers 4, 61, 64 en 326). Aanleiding hiervan is de door de gemeente in 2019 vastgestelde 'Barneveldse Zonneladder'.
Het plan bestaat uit een zonnepark met een bruto oppervlak van circa 9,4 hectare. De projectlocatie ligt ten zuiden van de snelweg A1 en de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn, en ten westen van Terschuur. Zie afbeelding 1 voor de ligging van de locatie. De betreffende gronden hebben in de huidige situatie een agrarisch gebruik.
Er is sprake van een tijdelijk gebruik van een opstelling tot een maximum van 25 jaar. Na deze termijn zal het zonnepark worden verwijderd en zullen de gronden weer een agrarische functie krijgen. De landschapselementen die in het kader van het zonnepark worden gerealiseerd zijn blijvende elementen.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Bij de aanvraag is een planbeschrijving en onderbouwing aangeleverd, zie bijlage 4 van de bijlagen bij het besluit en de daaropvolgende bijlagen. Omdat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, kan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo van het bestemmingsplan worden afgeweken.
afbeelding 1: ligging planlocatie
De planlocatie ligt ten noorden van de Stoutenburgerweg nrs. 26 en 26-01, nabij de kern Terschuur. De planlocatie wordt aan de noordzijde begrensd door snelweg A1 en de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn. Aan de zuidzijde vormt de Esvelderbeek de grens van het plangebied. De grens aan de oost- en westzijde wordt gevormd door agrarisch gebied.
Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van de planlocatie weer.
afbeelding 2: plangrens (luchtfoto 2020)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en heeft de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en 'Water', en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' met gedeeltelijk de functieaanduiding 'hoge verwachtingswaarde', zie afbeelding 3. Tevens gelden de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'. Realisatie van een grootschalig zonnepark is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
De ingediende aanvraag is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
afbeelding 3: uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan "Buitengebied 2012"
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 9,4 ha. De gronden worden momenteel gebruikt ten behoeve van ruwvoerteelt binnen het melkveebedrijf van de grondeigenaar. Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van een zonnepark van netto 7 ha groot, waarbij de landschappelijke en ecologische kwaliteit verbetert. Voor het opstellen van het plan is nadrukkelijk gebruikt gemaakt van 'De Barneveldse Zonneladder' (vastgesteld door de gemeenteraad op 10 juli 2019), zie paragraaf 4.4.2.
Het zonnepark betreft een tijdelijk functie. De exploitatieperiode is 25 jaar. Na de exploitatieperiode wordt het zonnepark verwijderd en in de oorspronkelijke staat opgeleverd zodat het weer te gebruiken is voor de landbouw. De landschapselementen die in het kader van het zonnepark worden gerealiseerd zijn blijvende elementen.
In het zuidelijke deel van het plangebied is de Esvelderbeek gelegen. Deze vormt een waardevolle kwaliteit in het landschap. In overleg met het Waterschap Vallei en Veluwe is als uitgangspunt bepaald dat de ontwikkkeling van het zonnepark moet zorgen voor verbetering van de landschappelijke kwaliteiten (kleinschalig kampenlandschap), verbetering van de ecologische kwaliteiten en voor overgangen tussen verschillende typen natuur. Het waterschap ziet graag dat met name de zuidzijde van de beek beplant wordt en dat de beek lokaal heringericht wordt. Als gevolg hiervan wordt de beek iets verplaatst en wordt deze met micromeandering en een accoladeprofiel aangelegd. Hierdoor ontstaat een geleidelijke overgang tussen natte en droge natuur. Er komt een ecologische verbindingszone langs de beek van 15 meter breed. De verbetering van de ecologische verbindingszone ter plaatse zorgt tevens voor een versterking van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied.
afbeelding 4: schetsontwerp uitgangspunten zonnepark
Een uitgebreide beschrijving en onderbouwing van het totale plan staat in bijlage 4 bij het besluit en de daaropvolgende bijlagen (waaronder een uitgewerkt landschapsplan). Hier wordt dan ook naar verwezen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
Om te voldoen aan de doelen uit het Klimaatakkoord van Parijs, wil de Provincie Gelderland in 2050 energieneutraal zijn. Dit betekent dat in 2030 in de hele provincie geen gas meer gebruikt wordt en in 2050 geen olie meer. Dit kan worden bereikt door grootschalige besparing en opwekking uit verschillende duurzame bronnen van energie, zoals wind, zon, waterkracht, biomassa en bodemenergie.
De Provincie werkt, net als de gemeente Barneveld, met 200 partners samen binnen het Gelders Energieakkoord (GEA). Samen met lokale energiecoöperaties, energiebedrijven, milieuorganisaties, het bedrijfsleven en andere overheden werkt de Provincie plannen uit en initieert projecten voor duurzame energie zoals het collectief aansluiten op zonnepanelen of de Wijk van de Toekomst, waar gemeente, bewoner en energiebedrijf samenwerken aan een aardgasloze en energieneutrale wijk.
De provincie heeft diverse subsidieregelingen om de toepassing van duurzame energie te stimuleren. Zo zijn er subsidieregelingen voor lokale energie initiatieven, vve’s, bedrijven en instellingen, ontwikkelaars van zon- en windprojecten en voor proceskosten voor een Wijk van de toekomst.
Het voorliggende plan draagt bij aan zowel winst voor de energietransitie als winst voor de natuurwaarden in het gebied, vanwege de verbetering van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de planlocatie.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is de planlocatie opgenomen op de kaarten:
Vanuit de kaarten 2, 3 en 6 behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.
Regels Natuur
De gronden van de zonnevelden binnen de planlocatie behoren tot de Groene ontwikkelingszone (GO). De bestaande landschapselementen en de Esvelderbeek behoren tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN). In deze gebieden zijn geen ontwikkelingen toegestaan die de kernkwaliteiten van het gebied aantasten. Het bepaalde in afdeling 2.6 uit de verordening is van toepassing.
Zowel bij nieuwvestiging als bij een grootschalige uitbreiding moet er, naast een goede landschappelijk inpassing, sprake zijn van een per saldo substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone. Daarbij is zowel de invulling van het begrip "substantieel" van belang als de wijze waarop de afspraken worden vastgelegd.
Doorwerking in plangebied
Het project voorziet in een tijdelijk zonnepark voor een periode van maximaal 25 jaar. Er worden in samenhang met de zonnepanelen permanente landschapselementen aan de locatie toegevoegd. In de visie en verordening is opgenomen dat kleinschalige ontwikkelingen mogelijk zijn binnen de GO, onder voorwaarde dat:
De projectlocatie behoort tot het deelgebied 'Erica, het Paradijs'. Kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van dit gebied zijn onder andere het kleinschalige kampenlandschap en de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone van de Esvelderbeek. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld, als onderdeel van het voorliggende plan. Deze is opgenomen in bijlage 5 van de bijlagen bij het besluit. De provincie heeft reeds kennis genomen van dit landschapsplan en is enthousiast over de manier waarop de ecologische verbindingszone ter plaatse wordt verbeterd. Met de extra aanleg van een poel op het westelijke perceelsgedeelte en plaatselijke verbredingen van de beek vindt de provincie dat er voldoende aan de kernkwaliteiten wordt bijgedragen.
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.(De vastgestelde versie is gepubliceerd op 29 december 2011 (Staatscourant, nr. 23938).
De gemeente Barneveld heeft op 28 september 2016 de Strategische Visie Barneveld 2030 vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast worden deelgebieden onderscheiden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.
Agrarisch bekenlandschap
De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik, ingepast in het behoud en de versterking van de structuurbepalende natuur- en landschapselementen. In de natuurkerngebieden van de EHS is landbouw niet richtinggevend, maar volgend: duurzaam ingepast.
In algemene zin gaat de structuurvisie in op duurzame energieopwekkingsprojecten als doelstelling om tot meer duurzaamheid en het gebruik van duurzame energie in het buitengebied te komen. Voorliggend plan draagt bij aan het behalen van deze doelstelling.
De structuurvisie staat de uitvoering van dit project niet in de weg.
De raad heeft op 8 juli 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
In de Energievisie 2015-2020 de doelstellingen opgenomen hoe de gemeente Barneveld moet komen tot energiebesparing en het opwekken van duurzame energie met toepassing van biomassa, omgevingswarmte, wind en zon.
De Barneveldse Zonneladder
De Barneveldse Zonneladder is door de gemeenteraad op 10 juli 2019 vastgesteld. Met het vaststellen van De Barneveldse Zonneladder wordt nadere invulling gegeven aan de duurzaamheidsdoelstellingen die voor de raad zijn vastgesteld in de Energievisie 2015-2020. De zonneladder geeft voorkeur voor toepassingen van zonnepanelen aan.
In de Barneveldse Zonneladder zijn criteria en doelstellingen opgenomen voor het plaatsen van zonnepanelen. De doelstelling voor 2030 is dat er 650.000 zonnepanelen operationeel zijn in Barneveld. Hiervan moeten 475.000 panelen op daken gerealiseerd zijn en 175.000 panelen nabij infra, op parkeerplaatsen en met veldopstellingen. De doelstelling voor veldopstellingen is hierbij begrensd. Opgemerkt wordt dat de voorkeur voornamelijk uitgaat naar plaatsing van zonnepanelen op daken.
Voor Barneveld als geheel gelden criteria die voor de realisatie van de doelstelling rond zonne-energie van belang zijn:
Zoals de naam al suggereert werkt De Barneveldse Zonneladder met treden.
Trede 1: daken, parkeerplaatsen en infrastructuur;
Trede 2: erven in het buitengebied;
Trede 3: percelen met agrarische bestemming;
Trede 4: percelen met agrarische bestemming langs waterlopen en natuurgebieden;
Trede 5: geen zonnevelden in GNN en Natura-2000 gebieden.
Beoordeling
Het voorliggende plan valt onder trede 3. Het gaat hierbij om agrarische percelen die tijdelijk gebruikt kunnen worden voor het plaatsen van zonnepanelen. Het heeft de voorkeur functies te combineren zodat de biodiversiteit wordt versterkt, dit kan mede door hierbij aandacht te besteden aan de landschappelijke inpassing. Daarbij is het ook mogelijk om agrarische activiteiten zoals bijvoorbeeld schapenweiden of kippenuitloop te combineren met zonnepalen.
Voor trede 3 gelden een aantal aanvullende voorwaarden waaraan bij de aanvraag aandacht besteed moet worden. Dit zijn:
Voor het plaatsen van zonnepanelen volgens de zonneladder methode, is er voor gekozen om initiatieven via een publicatie in tendervorm te verzamelen. De eerste ronde is inmiddels gesloten (1 oktober 2019). De ingediende initiatieven werden gelijktijdig getoetst op de verschillende criteria waarmee punten moeten worden verdiend. De criteria zijn: meervoudig ruimtegebruik, landschap en cultuurhistorie, ecologie, draagvlak, financiële participatie, onttrekken als zodanig in gebruik zijnde agrarische percelen en opruimverplichting. Per onderdeel zijn punten te verdienen, of bij onvoldoende gemotiveerd punten in aftrek gebracht. In totaal moeten minimaal 40 punten gehaald worden om een positief advies te krijgen. Het voorliggende plan heeft 41 punten behaald.
Conclusie
De toetsing aan De Barneveldse Zonneladder laat zien dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Er is sprake van een project dat invulling geeft aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Barneveld.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis van de Bodemkwaliteitskaart Regio De Vallei ligt de locatie binnen de kwaliteitszone landbouw/natuur. Een bodemonderzoek wordt niet vereist. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
De archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Barneveld (vastgesteld in 2018) geeft aan dat binnen het plangebied verschillende archeologische verwachtingen gelden:
afbeelding 5: archeologische verwachtingen
Door KSP Archeologie is een uitgebreid bureauonderzoek uitgevoerd in het kader van de geplande aanleg van het zonnepark, zie bijlage 8 bij het besluit. In het rapport wordt op basis van geraadpleegde bodemkaarten en archeologische informatie een hoge verwachting gegeven voor het voorkomen van vuursteenvindplaatsen (Paleolithicum tot Neolithicum). Ten noorden van het plangebied bevindt zich een archeologisch monument (nr. 3680, Klaarwaterse brug, Hoevelakense weg) waar vondsten zijn gedaan uit het Mesolithicum-Neolithicum.
In het centrale deel van het plangebied, de zone waar sprake is van een hoge- en middelhoge verwachting, is volgens de bodemkaart sprake van grondwatertrap VI wat duidt op een lagere grondwaterstand (tussen de 80 en 120 cm onder maaiveld) dan in de andere delen (westelijk en noordoosten) van het plangebied. In die zones is sprake van een relatief hoge grondwaterstand (tussen de 25 en 40 cm onder maaiveld) wat erop kan duiden dat het plangebied onderdeel was van een veenmoeras vanaf het Holoceen. Bewoning uit het Neolithicum tot de Middeleeuwen wordt daarom, m.u.v. de IJzertijd en Vroeg-Romeinse tijd, niet verwacht. Er zijn geen aanwijzingen voor bewoning uit die periodes in de directe omgeving van het plangebied (straal van 1km). Historisch kaartmateriaal geven geen aanwijzing voor mogelijke bewoning in de historische periodes, noch zou er sprake zijn van vindplaatsen die gerelateerd worden aan infrastructuur (watermolen, bruggen e.d.).
De auteurs van het bureauonderzoek hebben contact gehad met de huidige grondeigenaar die meldt dat de bodem in het verleden enigszins geëgaliseerd is geweest. Deze ingreep is niet terug te vinden in de vergunningverlening. Volgens het Actueel hoogtebestand Nederland (AHN 3) is er nog steeds een vrij relatief groot hoogteverschil tussen het hoogste punt binnen het plangebied (4,8 m boven NAP) en de oeverrand van de Esvelderbeek (4,0 m boven NAP).
Beoordeling
Het plangebied ligt volgens de archeologische waarden- en verwachtingenkaart in een zone waar mogelijk sprake is van een plaggendek op dekzand (rood op afbeelding 1). Een plaggendek heeft een conserverende werking op de eventueel aanwezige prehistorische archeologische resten. Dit type bodem heeft daarom een hoge verwachtingswaarde. Daarbij horen de volgende vrijstellingsgrenzen: 250 m² en 30 cm onder maaiveld. Voor het overige deel van het plangebied geldt deels een middelhoge en deels een lage archeologische verwachtingswaarde en daarbij horen de volgende vrijstellingsgrenzen: 2000 m² en 30 cm onder maaiveld en 10.000 m² en 30 cm onder maaiveld.
In het bureauonderzoek dat voor dit plangebied door KSP Archeologie is opgesteld (zie hierboven) wordt uitgegaan van de hoogste verwachtingswaarde voor het hele plangebied.
De geplande ingrepen betreffen het volgende:
Bij het geven van een archeologisch advies wordt gekeken naar het type ingreep en de daarbij gepaard gaande bodemverstoring. In dit geval is er -zoals in het advies door KSP Archeologie ook werd aangegeven- bij het plaatsen van de zonnepanelen op palen beperkt sprake van bodemverstoring. Dit geldt ook voor het plaatsen van een gaashekwerk rondom en een 4 tot 5 meter brede onderhoudsweg (gras). De aanleg van de kabeltraces en de benodigde bebouwing veroorzaken ernstigere bodemverstoring. De totale oppervlakte van de gebouwen telt ca. 62 m² en valt daarmee onder de vrijstellingsgrenzen van 250 m² in een zone met een hoge verwachtingswaarde. Desalniettemin strekt het tot aanbeveling om de bebouwing in de zones aan te leggen waar sprake is van een lage archeologische verwachting.
Wat betreft de afgraving langs de oeverzone van de Esvelderbeek, is het advies gegeven om geen nader archeologisch onderzoek te eisen. De reden hiervoor is de lage archeologische verwachting op het aantreffen van eventuele (rituele) deposities of (afval)dumps uit de prehistorie. Dit advies wordt overgenomen door het bevoegd gezag (afdeling archeologie van de gemeente Barneveld). Hierbij wordt wel nadrukkelijk gewezen op de meldingsplicht (zie hieronder).
Wat betreft de aanleg van de kabeltraces wordt door KSP Archeologie geadviseerd dit bovengronds te doen waar mogelijk en anders de kabels zo aanleggen dat de gegraven traces met een afstand van 15 meter van elkaar liggen. Op basis van verkregen informatie van de initiatiefnemer, waaronder het aangeleverde kabelplan, is duidelijk geworden dat de meeste kabels bovengronds worden aangelegd en slechts sprake is van een beperkte verstoring. Door de aanleg van de kabelsleuven zal ongeveer 500 m² dieper dan 30 cm -Mv verstoord worden. De kans dat een vindplaats wordt aangesneden is daardoor erg klein. Er is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Wel geldt altijd onderstaande meldingsplicht:
Meldingsplicht
Indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als een zone met jonge vochtige ontginningen, met een lage waardering.
Binnen de planlocatie bevinden zich geen monumenten.
De cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen binnen de planlocatie.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
De planlocatie ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Arkemheen) en de projectlocatie, 8,5 km, is het niet aannemelijk dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten zal leiden tot een negatief effect op instandhoudingsdoelen voor een Natura 2000-gebied.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. De planlocatie betreft voornamelijk een intensief beheerd agrarisch gebied, en een gekanaliseerde beek. Het agrarisch gebied wordt met het plan anders ingericht met zonnepanelen, maar er wordt veel aandacht gegeven aan de versterking van ecologische waarden. Dit geldt met name voor de ecologische versterking van de zuidelijke grens, de beek met de randen daarlangs. Er is geen nader onderzoek nodig.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
Een herplantplicht is niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied wel in het GNN en de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
afbeelding 6: ligging plangebied in ecologische verbindingszone
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn.
De projectlocatie zal niet worden gebruikt als verblijfslocatie voor personen en is daarmee geen kwetsbaar object. Het zonnepark vormt tevens geen risicobron voor kwetsbare objecten in de omgeving. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Beoordeling
Dit project maakt een zonnepark mogelijk binnen de planlocatie. Een zonnepark is geen geluidgevoelige functie zoals bepaald in de Wet geluidhinder.
Effect van het zonnepark op geluid van spoorweg en A1
Het te ontwikkelen zonnepark ligt in het zogenaamde overdrachtsgebied tussen de A1 en de spoorweg en de agrarische bedrijfswoningen aan de zuidzijde van het plangebied. Door de plaatsing van de zonnepanelen zal de overdrachtsdemping in dit gebied wijzigen als gevolg van afscherming en reflecties. Op deze wijziging is echter geen normatief stelsel van toepassing omdat de Wet geluidhinder geen toetsingskader kent voor wijzigingen in het overdrachtsgebied. Volledigheidshalve is in het kader van een goede ruimtelijke ordening (ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening) aanvullend een kwalitatieve beschouwing gedaan.
De zonnepanelen staan gericht op het zuiden. De panelen zijn maximaal 2 meter hoog. Door deze opstelling zal het verkeersgeluid afkomstig van de A1 en de spoorweg voor een deel worden afgeschermd in de richting van het woningen, vergelijkbaar met een geluidwal ter plaatse van de eerstelijns zonepanelen en een gelijke hoogte.
Door de hoek waaronder de zonnepanelen worden geplaatst zal het verkeersgeluid van de A1 en de spoorweg naar boven worden afgebogen, waardoor het onwaarschijnlijk is dat geluidreflecties op de woningen worden geprojecteerd aangezien het laagbouw betreft.
Omdat de afscherming en afbuiging niet voor alle frequenties gelijk zal zijn is te verwachten dat de klankkleur van het verkeersgeluid afkomstig van de A1 en de spoorweg wijzigt, hetgeen vermoedelijk net waarneembaar zal zijn. Per saldo is een lichte verbetering te verwachten ter plaatse van de woningen, en zal hiermee worden voldaan aan het principe van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect geluid vormt geen belemmering.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Beoordeling
Het voorliggende plan ziet niet in een toevoeging van een geurgevoelig object. Het aspect geur is daarom geen belemmering.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Beoordeling
De ontwikkeling van een zonnepark valt volgens jurisprudentie niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist.
Het aspect ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Beoordeling
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van het voorliggende plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Besluit m.e.r.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
Zonneparken zijn niet opgenomen in het Besluit m.e.r. en dus via dit spoor niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In dit geval is het plan niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.
Ook blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat de milieugevolgen zo gering zijn dat er ook geen sprake is van belangrijke milieugevolgen als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Beoordeling
Een zonnepark is geen gevoelig object en de panelen zelf hebben geen milieueffect op de omgeving. Wel komen er, voor het verwerken van de opgewekte energie, enkele transformatoren aan de noordkant van het park, parallel aan het spoor. Voor het bepalen van het milieueffect van deze transformatoren is uitgegaan van 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: - 10 - 100 MVA', categorie 3.1 met een maximale richtafstand van 50 meter op basis van geluid (publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'). Binnen een straal van 50 meter rondom de transformatoren liggen geen gevoelige objecten. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Het voorliggende plan voorziet in een goede landschappelijke inpassing van het te realiseren zonnepark en in het verbeteren van de ecologische verbindingszone ter plaatse, inclusief aanpassing van de Esvelderbeek. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld (Ruimte Atelier, d.d. juli 2020). Het landschapsplan is opgenomen onder bijlage 5. De landschapselementen die in het kader van het zonnepark worden gerealiseerd zijn blijvende elementen.
Ten behoeve van de daadwerkelijke realisatie van het landschapsplan is een voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning en heeft de initiatiefnemer een waarborgsom betaald.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Beoordeling
De opkomstnorm voor een zonneveld zonder bouwwerk conform de BAG is maximaal 18 minuten. De werkelijke opkomsttijd voor dit plan bedraagt ca. 9 minuten en valt daarmee binnen de norm zoals die in het Besluit veiligheidsregio’s is vastgelegd.
Het zonnepark is bereikbaar via de openbare weg en een verhard pad. Om een brand op het zonnepark te bestrijden zullen het verharde toegangspad en de paden op het park ook geschikt moeten zijn (en blijven) voor een brandweervoertuig.
Bij de inrichting van het terrein moet rekening worden gehouden met de eisen voor toegankelijkheid en bereikbaarheid door de brandweer. Ook is in de beheerfase regelmatig onderhoud aan de installatiedelen een probaat middel om mogelijke problemen vroegtijdig te ontdekken en te verhelpen.
In het kader van een goede bereikbaarheid en optreden van de brandweer zijn de volgende voorwaarden in het plan verwerkt:
Gelet op het bovenstaande zijn er voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit plan.
De planlocatie wordt ontsloten door een bestaand pad ten zuiden van het plangebied dat via het agrarisch erf Stoutenburgerweg 26, van de grondeigenaar, uitkomt op de Stoutenburgerweg. De bestaande brug over de beek van het Waterschap Vallei en Veluwe blijft gehandhaafd.
Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking en het aantal benodigde parkeerplaatsen kent dit project geen effect. Afgezet tegen het huidig gebruik van de locatie (landbouwgrond) leidt het plan niet tot meer verkeersbewegingen.
Vanuit het aspect verkeer zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Beoordeling
Door de realisatie van dit plan is er geen sprake van een toename van verhard oppervlak (bebouwing en terrein) in vergelijking met de huidige situatie. Hemelwater van de zonnepanelen en van het inkoopstation, transformator en batterijen kan op het terrein in de bodem infiltreren.
Aangezien er geen toename is van verhard oppervlak is er geen waterbergingsopgave. Ook is er geen sprake van afvalwater dat afgevoerd moet worden. Het belangrijkste wat betreft water is de verplaatsing en inrichting van de Esvelderbeek, dat wordt door de initiatiefnemer samen met het Waterschap Vallei en Veluwe uitgewerkt en uitgevoerd.
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde waterkwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Voor het bouwen en in gebruik nemen van het zonnepark is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen', 'planologisch strijdig gebruik' en 'uitvoeren van een werk of werkzaamheden'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Ten tijde van de vaststelling van deze categorieën was er nog geen beleid voor zonneparken vastgesteld. Op 10 juli 2019 heeft de gemeenteraad het beleid voor grootschalige opstellingen met zonnepanelen op land in 'De Barneveldse Zonneladder' vastgesteld. Bij de vaststelling is besloten dat burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn bij de vergunningverlening. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 10 juli 2019 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een één of meer hoofdgebouwen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Participatie
De initiatiefnemer heeft het plan voorafgaand aan het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning besproken met diverse omwonenden. Opmerkingen van de aanwezigen zijn voor zover mogelijk meegenomen in het plan. Het verslag hiervan is bijgevoegd onder bijlage 9 behorende bij het besluit.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit met relevante stukken ligt van 7 augustus tot en met 17 september 2020 ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn drie zienswijzen ingediend. De samenvatting en de beoordeling van de zienswijzen staan in de 'Nota Zienswijzen omgevingsvergunning Stoutenburgerweg ong.'.