Plan: | Wesselseweg 132 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4046-0002 |
Op 30 november 2019 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 2019W2746 en dossiernummer 4740673) ingediend voor het plaatsen van een zonneveldopstelling met 76.250 zonnepanelen op het perceel aan de Wesselseweg 132, te Kootwijkerbroek. Daarnaast is in het verzoek de bouw van een schaapskooi 9 aangevraagd.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Afbeelding: ligging plangebied.in de omgeving.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, een toelichting en een besluit voor een Omgevingsvergunning. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit projectafwijkingsplan.
Het plangebied ligt aan de Wesselseweg 132 nabij de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Wesselsweg. Aan de oostzijde vormen agrarische gronden en de kern van Kootwijkerbroek de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door agrarische gronden en woningen. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding: begrenzing plangebied.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en 'Natuur'. Daarnaast ligt op het oostelijke de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. Realisatie van een zonnepark van deze omvang en de plek van de aangevraagde schaapskooi zijn binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend project mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of binnenplanse afwijken met een omgevingsvergunning. Ook in de na de vaststellingsdatum van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vastgestelde parapluherzieningen zijn geen bevoegdheden opgenomen voor de aanleg van grootschalige zonneparken. Voor opstellingen met zonnepanelen voor eigen gebruik, met een maximum oppervlakte van 150m2 of 250 m2, zijn wel binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Daarom is deze projectafwijkingsprocedure gestart.
Voor het opstellen van het plan is nadrukkelijk gebruikt gemaakt van De Barneveldse Zonneladder (vastgesteld door de gemeenteraad op 10 juli 2019). Met het vaststellen van De Barneveldse Zonneladder wordt nadere invulling gegeven aan de duurzaamheidsdoelstellingen die voor de raad zijn vastgesteld in de Energievisie 2015-2020. In de Energievisie 2015-2020 de doelstellingen opgenomen hoe de gemeente Barneveld moet komen tot energiebesparing en het opwekken van duurzame energie met toepassing van biomassa, omgevingswarmte, wind en zon.
In de Barneveldse Zonneladder zijn criteria en doelstellingen opgenomen voor het plaatsen van zonnepanelen. De doelstelling voor 2030 is dat er 650.000 zonnepanelen operationeel zijn in Barneveld. Hiervan moeten 475.000 panelen op daken gerealiseerd zijn en 175.000 panelen nabij infra, op parkeerplaatsen en met veldopstellingen. De doelstelling voor veldopstellingen is hierbij begrensd. opgemerkt wordt dat de voorkeur voornamelijk uitgaat naar plaatsing van zonnepanelen op daken.
Zoals de naam al suggereert werkt De Barneveldse Zonneladder met treden.
Het voorliggende plan valt onder trede 3. Het gaat hierbij om agrarische percelen die tijdelijk gebruikt kunnen worden voor het plaatsen van zonnepanelen. Het heeft de voorkeur functies te combineren zodat de biodiversiteit wordt versterkt, dit kan mede door hierbij aandacht te besteden aan de landschappelijke inpassing. Daarbij is het ook mogelijk om agrarische activiteiten zoals bijvoorbeeld schapenweiden of kippenuitloop te combineren met zonnepalen.
Voor trede 3 gelden een aantal aanvullende voorwaarden waaraan bij de aanvraag aandacht besteed moet worden. Dit zijn:
Voor het plaatsen van zonnepanelen volgens de zonneladder methode, is er voor gekozen om initiatieven via een publicatie in tendervorm te verzamelen. De eerste ronde is inmiddels gesloten (1 oktober 2019). De ingediende initiatieven werden gelijktijdig getoetst op de verschillende criteria waarmee punten moeten worden verdiend. De criteria zijn: meervoudig ruimtegebruik, landschap en cultuurhistorie, ecologie, draagvlak, financiële participatie, onttrekken als zodanig in gebruik zijnde agrarische percelen en opruimverplichting. Per onderdeel zijn punten te verdienen, of bij onvoldoende gemotiveerd punten in aftrek gebracht. In totaal moeten minimaal 40 punten gehaald worden om een positief advies te krijgen. Het plan Zonnepark Boerderij Branderwal heeft 44 punten behaald.
Voor het plangebied is een verzoek ingediend voor de plaatsing van 76.250 zonnepanelen. Het zonnepark is ongeveer 15 ha. groot. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 22 ha. Het verschil tussen de 22 ha. en 15 ha. wordt benut voor de landschappelijke inpassing, waterberging, bestaande verharding en de bestaande bebouwing. Verder wordt het bouwen van een kleine schaapskooi aangevraagd. De reden hiervoor is dat dit een element is uit het verleden dat vroeger in de nabijheid van het plabgebied heeft gestaan. Elementen van de schaapskooi zijn nog bewaard gebleven en opgeslagen.
Ondanks de agrarische bestemming was tot voor kort een niet-agrarisch bedrijf op het perceel gevestigd. Het betrof een betonbedrijf waar grootschalig betonwandkeringen werden gemaakt.
afbeelding: oude situatie, beoogde nieuwe situatie
Het betonbedrijf is inmiddels naar de locatie op Harselaar-Driehoek verplaatst. Vanwege de verplaatsing zijn de voorraaden afgevoerd en is de niet vergunde bebouwing en verharding verwijderd. Voor het hergebruik van de vrijkomende gronden wil de eigenaar de boerderij nutig en durrzaam herinrichten. Zo is het plan voor een duurzaam zonnepark van ongeveer 15 hectare ontwikkeld, met profijt voor mens, dier en omgeving.
afbeelding: inrichting plangebied met zonnepanelen, in de rode cirkel de schaapskooi.
afbeelding: het westelijk deel is bedoeld voor Duurzaam Kootwijkerbroek.
In het westelijke deel van het plan is een deel gereserveerd voor medegebruik van het zonnepark door Duurzaam Kootwijkerbroek Coöperatie U.A. Het gaat hierbij om 1.000 zonnepanelen.
De aangevraagde schaapskooi heeft een nokhoogte van ongeveer 5,5 meter, een goothoogte van ongeveer 1,5 meter en een oppervlakte van 73,20 m2. De schaapskooi is aangevraagd met als doel een oud element dat er eerder heeft gestaan, teug te brengen. De aangevraagde schaapskooi zal niet gebruikt worden als schuilgelegenheid voor schapen, maar als informatiecentrum.
afbeelding: uitsnede van de locatie met de schaapskooi.
Naast de toetsing aan het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" wordt voor de beoordeling het projectplan onder andere getoetst aan de aanvullende voorwaarden bij trede 3. De punten worden als volgt beoordeeld:
Voldoende lichtval op de ondergrond
Bij zowel de opstelling als de toe te passen zonnepanelen wordt zo optimaal mogelijk invulling gegeven aan lichtval op de ondergrond. tussen de rijopstellingen wordt minimaal een tussenruimte van een meter aangehouden. Er wordt gebruik gemaakt van frame loze glas-glas zonnepanelen, dit betekent dat de panelen lichtdoorlatend zijn.
afbeelding: frame loze glas-glas panelen
Functiecombinaties met bijvoorbeeld agrarisch gebruik, waterberging, vergroting biodiversiteit
Vanwege het gebruik van glas-glaspanelen is het groeien van grassen en kruiden onder de panelen goed mogelijk. Vanwege de opstellingshoogte is er ruimte om te maaien en er schapen te laten grazen.
Door het weghalen van een groot deel van de huidige verharding neemt het waterbergend vermogen toe. Daarnaast wordt de watergang verbreed en aangelegd met natuurvriendelijke oevers. Bij de toetsing van de aanvraag is beoordeeld dat met de uitvoering van het projectplan de biodiversiteit toeneemt.
Mogelijkheden voor participatie door omwonenden
De initiatiefnemer heeft zowel mondeling als schriftelijk de omwonenden bij de planvorming betrokken.
Samenwerking zowel procesmatig als financieel met lokale energie-initiatieven van burgers
Met het maken van afspraken met de coöperatie Duurzaam Kootwijkerbroek is invulling gegeven aan de mogelijkheid dat bewoners van Kootwijkerbroek in het plan kunnen participeren.
Landschappelijk inpassing
Voor de invulling van de landschappelijke inpassing moeten de zonnepanelen en hekwerken zoveel mogelijk uit het zicht van omwonenden en passanten gehouden worden. Door het al aanwezige groen dat verder wordt aangevuld wordt hieraan voldaan. Bestaand niet inheems groen wordt herplant met inheems beter passend groen ten behoeve van de landschappelijke inpassing. In het Landschapsplan (opgesteld door MAAK space, 27 september 2019) is de landschappelijk inpassing uitgewerkt. Het document is als bijlage 2 bijgevoegd.
afbeelding: impressie landschappelijke inpassing
Naast het landschappelijk inpassen van het zonneveld moeten ook de bijbehorende installaties zoals schakelcellen, algemene laagspanningsborden en transformatoren uit het zicht worden gehouden door middel van bij voorkeur inheemse planten. Het landschapsplan voorziet hierin door deze voorzieningen in de beplantingswal dat om het park ligt te plaatsen.
Voorkomen van aaneenschakeling van meer zonnevelden
Het beleid is er op gericht dat grotere zonnevelden die met toepassing van een projectafwijkingsbesluit vergund worden solitair in het landschap worden ingepast. Voorkomen moet worden dat grootschalig zonnelandschappen ontstaan. Met het vergunning van dit project dat landschappelijk goed is ingepast, maakt het onmogelijk dat in de directe omgeving of aansluitend geen zonnepark kan worden vergund.
Overige aspecten
Naast de voorgaande aspecten die specifiek op trede 3 van toepassing zijn moet voldaan worden aan de voorwaarden die voor alle opstellingen met zonnepanelen in de genoemde tredes gelden. Er moet sprake zijn van een tijdelijk gebruik van een opstelling tot een maximum van 25-30 jaar. Dat het project vergund wordt met een Projectafwijkingsbesluit geeft al aan dat de geldende bestemming van toepassing blijft. Daarnaast wordt bij de aanvraag verlangd invulling te geven aan hoe het zonnepark wordt ontmanteld en opgeruimd.
Door de aanvrager moet worden aangetoond dat er met de netbeheerder afspraken zijn gemaakt over het aanhaken op het stroomnetwerk en de afzet van de stroom. In de aanvraag is aangegeven dat er voldoende aansluitcapaciteit en/of het creëren van een mogelijkheid daartoe voor het zonneproject. Aangegeven is dat er voldoende netcapaciteit is voor de realisatie van Zonnepark Branderwal en de benodigde aansluitcapaciteit is al door een overeenkomst met netbeheerder Liander gereserveerd.
Aangetoond moet worden dat het project voldoet aan de bestaande wet- en regelgeving. In de aanvraag, de ruimtelijke onderbouwing en toetsing aan de randvoorwaarden wordt aangetoond dat aan de genoemde toetsingscriteria wordt voldaan.
Eventuele hinder van de zonnepanelen in de vorm van reflectie of horizonvervuiling moet voor omwonenden tot een minimum worden beperkt. In de aanvraag wordt beschreven dat door de grondwal de zonnepanelen aan het zicht van de omwonenden wordt onttrokken. Reflectie wordt voorkomen door een anti-reflectielaag op de zonnepanelen, door de beperkte hellingshoek waarin de panelen worden geplaatst en door de grondwal om de zonnepanelen heen.
De gemeente Barneveld vindt het belangrijk dat de opbrengsten van energieopwekking zoveel mogelijk in de gemeente plaatsvindt en blijven. In de aanvraag, ingediend door een lokale initiatiefnemer, wordt aangegeven dat er een samenwerking met de coöperatie Duurzaam Kootwijkerbroek is afgesproken.
Initiatiefnemer Branderwal heeft een financiële voorziening getroffen voor de situatie na 25 jaar, als de zonnepanelen niet meer geëxploiteerd worden. Voor het leegmaken van het terrein en het afvoeren van het zonnepark heeft Branderwal een bedrag gereserveerd van € 50.000,--.
De toetsing aan De Barneveldse Zonneladder en de toetsing aan de randvoorwaarden in hoofdstuk 5, laat zien dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Er is sprake van een project dat invulling geeft aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Barneveld.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kader stellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kader stellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit projectplan zijn de realisatie van zonnepanelen opgenomen bedoeld voor een aanzienlijk grotere opbrengst dan voor eigen gebruik. De opbrengst is bedoeld voor het leveren van een bijdrage aan de in de Energievisie opgenomen doelstellingen.
Doorwerking in plangebied
Het projectplan geeft invulling aan het opwekken van hernieuwbare energie in de gemeente Barneveld, hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen, opgenomen in de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Voor wat betreft het zonnepark hebben de panelen geen negatief effect op de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij de aanleg van het zonnepark wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen (in overeenstemming met Bouwbesluit 2012 en Besluit bodemkwaliteit), waardoor bodemkwaliteit geen invloed ondervindt van de gewenste ontwikkeling.
Voor de aanleg van het zonnepark is het aspect boden verder niet uitgewerkt omdat het gebruik van de gronden niet wezenlijk veranderd. Het huidige gebruik was niet gericht op wonen of een vergelijkbare functie en dat zal het toekomstige gebruik ook niet zijn.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van het zonnepark.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
In het onderliggende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" komen uiteenlopende dubbelbestemmingen voor om ruimtelijke kwaliteiten te borgen. Voor het plangebied geldt een middelmatige archeologische verwachting.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'Archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied voor een groot deel een lage verwachtingswaarde en voor een klein deel een middelmatige archeologische verwachting geldt. Vanwege de aanwezigheid van de middelmatige verwachtingswaarde is deze leidend voor de beoordeling.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 2.000 m² voor grond verstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
afbeelding: uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart (blauw is het projectgebied).
Er worden voorwaarden gesteld voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (waaronder de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden). Bij de aanleg van een zonnepark is er nauwelijks sprake van bodem verstorende activiteiten. De bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden op lichte constructies boven het maaiveld geplaatst. Het te bouwen trafo huisje heeft een oppervlakte kleiner dan de genoemde 2000 m2.
Beoordeling
De ontwikkeling zal plaatsvinden in een gebied dat in de huidige situatie voor een belangrijk deel al bebouwd en verhard is vanwege het gebruik als opslagterrein. Het aanwezige bouwland en grasland is in het kader van agrarische rationalisatie al eerder geëgaliseerd. Vanwege de reeds aanwezige bebouwing en voorzieningen op deze locatie en in de directe omgeving heeft de nodige grondroering plaatsgevonden. De bestaande kelders blijven aanwezig, zodat rondom de kelders ook geen verstoring zal plaatsvinden. Er zijn evenwel geen concrete vindplaatsen bekend op en rondom het projectgebied. De benodigde bodemingrepen voor de aanleg van een zonnepark zijn beperkt, waardoor de beoogde activiteit geen bedreiging vormt voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het projectgebied.
De opzet is dat 16 zonnepanelen worden gemonteerd op een onderconstructie (‘tafel’). Iedere onderconstructie is voorzien van maximaal 6 palen welke in de grond zullen worden getrild of geschroefd, waarbij ook kan worden gekozen voor toepassing van zwaardere palen waarbij 54 zonnepanelen op 10 palen worden gefundeerd. Hierbij is sprake van een zeer extensieve funderingsconstructie.
Uit de aard der zaak kunnen eventuele toevalsvondsten nimmer worden uitgesloten. Voor dergelijke toevalsvondsten bestaat een meldplicht op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet. Deze meldplicht kan in de gegeven omstandigheden als afdoende bescherming worden beschouwd.
Conclusie
Dit plan vormt geen bedreiging voor de eventueel aanwezige archeologische waarden in de ondergrond.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt niet in een gebied dat wordt aangeduid met een cultuurlandschappelijke waardering.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een quickscan onderzoek uitgevoerd (kenwerk 504-100728-1498, van 19-07-2019, het raport is opgenomen in bijlage 3). Het rapport is beoordeeld door een flora- en faunacontroleur en stemt in met de conclusies.
In het projectgebied zijn verschillende beschermde soorten aangetroffen of kan het potentieel voorkomen van beschermde soorten niet worden uitgesloten op basis van de quickscan. Het gaat om de volgende soorten:
Op het moment van het meedoen aan de tender was nog niet van belang om aanvullend onderzoek te doen. Voor de uitvoering van het projectplan moet wel duidelijkheid over de uit te voeren nadere onderzoeken bestaan. Als er een ontheffing nodig is dan kan de uitvoering van het project pas uitgevoerd worden na verlening van de ontheffing. Er is al wel een ecologische onderbouwing opgesteld dat gericht is het park zo ecologische mogelijk in te richten. De beschrijving is opgenomen in bijlage 4.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen. Het voorgaand is binnen het projectplan gebied niet aan de orde. Er kan sprake zijn van solitair staande bomen die moeten worden gekapt omdat ze in de weg staan. Voor de landschappelijke inpassing wordt het een en ander aan groen herplant.
Een herplantplicht is niet aan de orde.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO.
Conclusie
Voor het aspect ecologie geldt dat er nader onderzoek naar de genoemde soorten moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van eeneventueel aan te vragen ontheffing kan het projectplan nog niet uitgevoerd worden. De overige aspecten vormen geen belemmering voor het project.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Uit raadpleging van de risicokaart is gebleken dat zich in het projectgebied geen risicobronnen bevinden.
afbeelding: risicobronnen
Op een afstand van circa 700 meter ten zuiden van het projectgebied is een inrichting gelegen met een bovengrondse propaantank van 3.000 liter. De 10-6 contour hiervan betreft 40 meter. Op een afstand van circa 960 ten noordoosten van het projectgebied is een tankstation gelegen met een LPG-reservoir en afleveringsinstallatie. De afstand tot de grens van het invloedsgebied voor een verantwoording van het groepsrisico bedraagt 150 meter. De projectlocatie is op voldoende afstand gelegen van de genoemde risicobronnen.
Het zonnepark ziet niet toe op het toevoegen van (beperkt) kwetsbare objecten in het gebied. Daarnaast worden geen functies in het gebied toegevoegd waar personen (langdurig) zullen verblijven. Enkel voor het verzorgen van de schapen en voor het onderhoud van de zonnepanelen en bijbehorende infrastructuur zullen personen aanwezig zijn in het projectgebied. Het zonnepark en het inkoopstation zelf zijn goed bereikbaar voor de hulpdiensten in geval van eventuele calamiteiten.
Voor wat betreft de aanleg van de infrastructuur zal zoals te doen gebruikelijk een zogenaamde Klic-melding worden gedaan om schade aan eventuele (al dan niet beschermde/risicovolle) infrastructuur te voorkomen.
Gezien de aard en de ligging van het zonnepark ziet de veiligheidsregio geen aanleiding om aanvullende eisen te stellen met betrekking op externe veiligheid. Opgemerkt wordt dat moet worden nagegaan of de Klic-melding inmiddels is uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De nieuwe functie is op grond van de Wet geluidhinder niet aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Wel moet getoetst worden in hoeverre de geluidsgevoelige objecten in de omgeving geluidsbelasting ondervinden van de nieuwe inrichting.
Beoordeling
Zonnepanelen produceren geen geluid waardoor mogelijke geluidbelasting op nabijgelegen woningen uitgesloten kan worden. Vanwege de positionering en de afstand tot de ondergrond worden ook geen bijzonderheden verwacht op het vlak van reflectiegeluid.
De transformatoren en de omvormers betreffen mogelijk geluidsbronnen (inkoopstations maken geen geluid). Een omvormer is op dit vlak goed vergelijkbaar met een transformator. In de VNG brochure (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, Bedrijven en milieuzonering, 16 april 2009) wordt voor elektriciteitsdistributiebedrijven met een transformatievermogen tussen de 10 en 100 MVA een maatgevende afstand voor geluid aangehouden van 50 meter in een rustige woonwijk. De transformatoren en omvormers worden echter op een grotere afstand dan 50 meter van woningen gerealiseerd. Bovendien zullen deze installaties enkel overdag actief zijn als de zon schijnt, zodat hoe dan ook geen rekening behoeft te worden gehouden met geluidemissies in de nacht. Dit in tegenstelling tot reguliere transformatorstations.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De gronden in het projectgebied hebben een agrarische bestemming zonder bouwvlak waar in de beoogde situatie bijvoorbeeld schapen onder de zonnepanelen zullen grazen. Omdat er geen dierenverblijven in het projectgebied gerealiseerd worden zal geen sprake zijn van relevante geurhinder op nabijgelegen woningen. De functie van die de schaapskooi krijgt is een informatiecentrum en/of inkoopstation voor de Coörporatie. In het projectgebied wordt geen geurgevoelig object gerealiseerd, waardoor geurhinder van eventuele functies met geuruitstoot in de nabijheid eveneens niet aan de orde is.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro). De aanleg van een zonnepark kan worden aangemerkt als een stedelijke voorziening, omdat de productie van elektrische energie hier aangemerkt kan worden als bedrijfsmatige activiteit. Derhalve is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i Bro.
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
Behoefte: Tegen de achtergrond van het landelijke Klimaatakkoord en de stimuleringsregeling SDE+ en postcoderoosregeling wordt met het zonnepark invulling gegeven aan het opwekken van energie uit hernieuwbare bronnen. Daarnaast past de ontwikkeling binnen het gemeentelijke beleid, Energie visie en de Zonneladder.
Voor het opwekken van hernieuwbare energie is gebleken dat dit veel ruimte in beslag neemt. De voorkeur gaat uit naar het plaatsen van zonnepanelen op daken. Vanwege de vraag is de dak capaciteit onvoldoende en zijn opstellingen op land ook noodzakelijk. Binnen bestaand stedelijk gebied is uit de aard en omvang van het verzoek geen ruimte beschikbaar.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen gas en/of rioolleidinge voor waarvoor een aanduiding met contour geldt. Over de oostelijk punt van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. De hoogspanningsleiding loopt over het plangebied met aan weerzijden een zone van 27,5 meter breed (totaal 45 meter breed) waarbinnen bebouwingsbeperkingen gelden. Binnen de aangeven zone mogen alleen met een afwijking bouwwerken, maar geen gebouwen, van derden onder voorwaarden worden gerealiseerd. Er zijn geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
afbeelding: bestemming 'Leiding - Hoogspanning'
Conclusie
Het aspect leidingen vormt alleen voor wat betreft de aangegeven zone beperkingen voor bebouwing.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Buiten de aanwezige wegenstructuur zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen activiteiten welke de kwaliteit van de buitenlucht als beschreven in de titel 5.2 en bijlage 2 van de Wet milieubeheer significant beïnvloeden. Het zonnepark is verwaarloosbaar voor wat betreft de verkeersaantrekkende werking en hiermee samenhangende emissies naar de buitenlucht. Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen is van toepassing op het zonnepark. Als gevolg van dit plan zijn ruimtelijk significante effecten voor de lokale luchtkwaliteit dan ook uitgesloten.
Stikstof
Voor het projectplan is een Stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit de beschrijving blijkt dat stikstof aan de aanlegfase een aandachtspunt is. Beschreven wordt dat in de aanlegfase zoveel mogelijk met elektrische machines gewerkt gaat worden.
Uit de opgestelde berekening volgt dat als gevolg van de aanlegactiviteiten geen relevante stikstofdepositie op een daarvoor gevoelig natuurgebied zal plaatsvinden. De stikstofdepositie is gelijk aan (afgerond) 0,00 mol/ha/jaar of minder.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Toetsing
In dit geval is het de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Op grond van de gewijzigde Besluit milieueffectrapportage betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een m.e.r. gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
Het project maakt een functiewijziging naar een zonneveld mogelijk. Voor landinrichtingsprojecten (D9), waar dit project enigszins vergelijkbaar mee is, geldt een grenswaarde van 125 hectare. Het project blijft met een omvang van circa 15 hectare ruim onder de drempel. Daarnaast geldt dat voor de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie (D22.1) bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water, een drempelwaarde geldt van een vermogen van 200 megawatt (thermisch) of meer (voor een elektriciteitscentrale) en, indien het een wijziging of uitbreiding betreft:
Het voorliggende project betreft een zonneveld met ruim minder opgewekt vermogen, namelijk 20 MW, en er wordt geen stoom en warm water geproduceerd.
Er is geen sprake van een landinrichting als bedoeld in de Wet inrichting landelijk gebied. De ontwikkeling van een zonneveld valt pas onder deze categorie als deze onderdeel uitmaakt van een groter landinrichtingsproject. Ook categorie D22.1 is niet van toepassing, aangezien er productie van elektriciteit, stoom en warm water nodig is om hier onder te vallen. Het zonneveld wekt alleen energie op. Geconcludeerd kan worden dat voor zonnevelden geen m.e.r.-beoordeling of vormvrije m.e.r. beoordeling nodig is.
Aangezien het plan wel kenmerken vertoont van diverse beoordelingscategorieën zoals hiervoor omschreven, getuigt het van een goede en zorgvuldige ruimtelijke ordening en belangenafweging om voornoemde beoordeling van milieueffecten te doen. Hieraan wordt de nodige aandacht besteed in deze ruimtelijke onderbouwing.
Deze ontwikkeling is in de context van de in de m.e.r. richtlijn genoemde criteria niet te beschouwen als project waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld. Voor het overige blijkt uit deze ruimtelijke onderbouwing dat het aanleggen van een zonnepark niet stuit op beperkingen vanuit een oogpunt van gezondheid, natuur, cultuurhistorie en een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt het aspect m.e.r. geen belemmering voor de ontwikkeling.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat omliggende woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van de bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de beoogde activiteiten een afgstandsnorm aangehouden van 50 meter voor geluid. Deze norm geldt voor een rustige woonwijk. De aanwezige woningen staan op een afstand van ongeveer 50 meter of verder van het projectgebied. In de paragraaf geluid is op dit aspect ingegaan en er is geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het project.
Elektromagnetische velden
Bij de productie van stroom komt elektromagnetische velden vrij, waardoor in de nabijheid van elektriciteitskabels en hoogspanningsverbindingen sprake is van Extreem Laag Frequente Elektromagnetische Velden (ELF-EMV). Dit geldt tevens voor de infrastructuur van een zonnepark. Er zijn geen nadelige effecten aangetoond van langdurige blootstelling aan de elektromagnetische velden. Echter vanuit het voorzorgbeginsel dient blootstelling in principe zo veel mogelijk te worden voorkomen. Er wordt daarbij een grenswaarde gehanteerd van 0,4 µT (microtesla).
Bij een grotere afstand tot de bron neemt de magnetische veldsterkte snel af. Het RIVM heeft onderzoek gedaan naar de elektromagnetische velden bij onder andere zonneparken als gevolg van de infrastructuur (o.a. omvormers) en concludeert dat het magneetveld op enkele meters afstand van de bron al zwakker is dan 0,4 µT. Voor de zonnepanelen zelf en de verbindingen daartussen behoeft geen rekening te worden gehouden met laagfrequente elektromagnetische velden, aangezien de zonnepanelen gelijkstroom genereren.
Het inkoopstation en de omvormers worden op afstanden groter dan 50 meter ten opzichte van de omliggende woningen gerealiseerd worden, waardoor elektromagnetische velden als gevolg van deze ontwikkeling verder geen punt van aandacht vormt.
Licht en lichthinder
Bij het realiseren van een zonnepark dient in algemene zin rekening te worden gehouden met eventuele lichthinder vanwege de lichtreflectie op de panelen. Indien aan de orde kan dit zorgen voor onveilige verkeersituaties of hinder voor omwonenden. De panelen zullen worden voorzien van een antireflectie laag. Ook vanwege de relatief lage hellingshoek waaronder de panelen zullen worden opgesteld, is het risico op hinderlijke reflecties minimaal. Rondom het zonnepark wordt ten slotte voorzien in een omwalling en wordt ook beplanting aangebracht waardoor eventuele toch optredende reflectie naar de omgeving zo veel mogelijk wordt afgeschermd.
Aangezien de zonnepanelen het licht van de zuidzijde ontvangen en noord-zuid geplaatst zijn, waarbij is voorzien in een afschermende groenwal, terwijl de Wesselseweg zich aan de noordzijde van de locatie bevindt, is hinderlijke reflectie voor het wegverkeer hoe dan ook uitgesloten. Aan de zuidzijde zal de aan te leggen groenwal de panelen voldoende aan het zicht onttrekken voor het bestemmingsverkeer en omwonenden.
De aanwezigheid van een zonnepark brengt met zich mee dat de zonlichttoetreding niet mag worden beperkt door het in de toekomst realiseren van hoogopgaande begroeiing of bebouwing. De agrarische bestemming van de omgeving sluit een dergelijke ontwikkeling echter al uit.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Het projectgebied is met name aan de noord en westzijde in de huidige situatie landschappelijk ingepast Deze inpassing bestaat uit een wal met overwegend dichte beplanting. Aan de zuidzijde van het gebied is op de perceelsgrens afschermend groen aangeplant.
afbeelding: bestaand aanwezig groen, landschappelijke inpassing
Het project voorziet in het verwijderen van een groot oppervlak aan verharding en gebouwen. Hiervoor in de plaats komt 18 ha kruidenrijk grasland, 1 ha bloem en kruidenrijk wildgras en 1 ha houtwal met inheemse begroeing. Het resterende deel is bedoeld voor waterberging en restgebruik zoals verharding voor parkeren enz. De ecologische meerwaarde wordt 50% ten opzichte van de huidige situatie. De zonnepanelen worden diervriendelijk en ecologisch verantwoord opgesteld.
Bij de beoordeling van het plan is de landschapsplan als zeer positief beoordeeld vanwege de aandacht voor de inpassing en de invulling gericht op de toename van de biodiversiteit. In de beoordeling is het volgende aangehaald: "Positief is de (her)introductie van de Branderwal en het optimaliseren van een aanwezige waterloop, als onderdeel van de landschaps- historische analyse op het plangebied. De randen worden goed benaderd en uitgewerkt, tot een divers en multifunctioneel plan. De opbouw van de schaapskooi is een mooie knipoog naar de ontginningsgeschiedenis van dit gebied.
In het plan is goed nagedacht over koeling tov overheersende windrichting, verspreiding van hemelwater en dergelijke (verspringende nokhoogte en oost – west opstelling). Dit is een adaptieve benadering. Het bodemleven wordt in de positionering van de veldconstructie maximaal tegemoetgekomen. In het landschapsplan en de ecologische onderbouwing wordt een goede invulling gegeven aan een eco-divers compleet beeld. Er is al vooronderzoek gedaan naar voorkomende (beschermde) soorten en hoe deze te behouden. Verder is goed nagedacht over de variatie in structuren, gewenste en te zaaien kruidensoorten en gradiënten. Ook is aandacht voor invulling van maaien en beweiden, zodat de ideeën ook tot hun recht komen".
Voor de exacte invulling van het projectgebied wordt verwezen naar Landschapsplan (opgesteld door MAAK) dat is bijgevoegd als bijlage 2.
Conclusie
Bij het opstellen van het plan is op een goede manier invulling gegeven aan de aspecten natuur en landschap.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheid regio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
De opkomstnorm voor een zonnepark zonder bouwwerk conform de BAG is maximaal 18 minuten. De werkelijke opkomsttijd voor Wesselseweg 132 Kootwijkerbroek bedraagt ongeveer 6 minuten. Deze valt binnen de norm zoals die in het Besluit veiligheidsregio’s is vastgelegd. Er geen aanvullende voorwaarden of voorzieningen noodzakelijk.
Voor een adequate bestrijding van een brand moet de brandweer tijdig kunnen beschikken over voldoende bluswater, hierom zal er in de nabijheid van het zonnepark een bluswatervoorzienig aanwezig moeten zijn. In het geval van het zonnepark is er op een afstand van ongeveer 200 meter een ondergrondse brandkraan beschikbaar met de capaciteit van minimaal 90 m3 per uur. Deze hoeveelheid wordt als voldoende beschouwd. Daarom zijn er geen reden om aanvullende voorwaarden te stellen aan de bluswatervoorziening.
Om een brand op het zonnepark op een adequate manier te kunnen bestrijden zijn er een aantal zaken waar in de situering en installatie van de panelen rekening mee gehouden dient te worden.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Het plangebied wordt primair ontsloten op de Wesselseweg. Voor enkele zijwegen worden voor hulpdiensten, zoals brandweer, voldoende ingangen aangelegd bij eventuele calamiteiten.
De ontwikkeling kent geen verkeersaantrekkende werking. Ten opzichte van de huidige bestemming 'Agrarisch', waarbij voor aan en afvoer van voedsel en dieren enz. veel transportbewegingen zijn gemoeid, nemen de verkeersaantrekkende bewegingen erg af. Ook tenopzichte van het tot voor kort gebruik als betonfabriek, met veel aan- en afvoerbewegingen, zullen de verkeersbewegingen sterk afnemen.
Op het perceel is voldoende verharding aanwezig om te kunnen parkeren door bezoekers, onderhoud en beheer.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Het projectgebied maakt onderdeel uit van het deelstroomgebied Barneveldse beek. Het projectgebied is niet gelegen in of nabij een regionale waterkering. In en in de directe nabijheid van het projectgebied zijn diverse watergangen aanwezig. De diverse watergangen rondom en aangrenzend aan de randen van het projectgebied betreffen C-watergangen. Dit met uitzondering van de B-watergang (secundaire watergang) die langs de bestaande grens van de betonwarenfabriek loopt en de scheiding zal vormen tussen de twee zonnevelden. De B-watergang heeft aan weerszijden een beschermingszone van 2 meter, gemeten vanuit het hart van de sloot. Het onderhoud van de B- en C-watergangen behoort tot de aangelande.
De beschermingszone wordt gerespecteerd voor wat betreft de plaatsing van de zonnepanelen. Daarnaast zullen de bestaande watergangen als onderdeel van de betreffende ontwikkeling niet worden gewijzigd of verlegd. Wel zal de aanwezige waterloop worden voorzien van natuurvriendelijke oevers. Verder zal een vijver en een paddenpoel worden gerealiseerd.
Met het realiseren van het zonnepark neemt het afwaterend oppervlak in het gebied af, aangezien de nodige bebouwing en verharding van de betonwarenfabriek zal verdwijnen. De zonnepanelen zelf zullen hoe dan ook niet afwateren op riolering of oppervlaktewater. Er is geen sprake van het toevoegen van afwaterend oppervlak. Alle hemelwater afkomstig van zonnepanelen alsook afkomstig van de kleine bouwwerken zoals inkoopstations, transformatorgebouwtjes en de schaapskooi zal infiltreren in de bodem. Gezien de sanering van de verharding van de voormalige betonfabriek zal sowieso het afwaterend oppervlak afnemen.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect water is sprake van een positieve ontwikkeling.
Voor het bouwen en in gebruik nemen van een zonnepark is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 8 november 2017 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor - onder de bij die lijst opgenomen voorwaarden - geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan is niet valt niet expliciet onder de op de lijst opgenomen categorie "Bouwwerken geen gebouw zijnde" onder Projecten in landelijk gebied. Ten tijde van de vaststelling van deze categorieën, was er nog geen beleid voor zonneparken vastgesteld. Inmiddels is door de raad op 10 juli 2019 het beleid voor grootschalige opstellingen met zonnepanelen op land in De Barneveldse Zonneladder vastgesteld. bij de vaststelling is besloten dat burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn bij de vergunningverlening. Het plan voldoet aan de algemene voorwaarden. Ingevolge het raadsbesluit van 8 november 2017 en 10 juli 2019 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid van de Wro met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Draagvlak
Alle direct omwonenden van het Zonnepark Boerderij Branderwal zijn geïnformeerd. De zestien omwonenden zijn persoonlijk bezocht en hebben schriftelijk informatie ontvangen. Verder is met kaartmateriaal inzicht en duidelijkheid gegeven in de zichtbaarheid van de inrichting en de landschappelijke inpassing op de omgeving.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 24 januari tot en met 5 maart 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.
Tijdens deze zes weken is door TenneT een reactie ingediend. Deze reactie heeft geleid tot een aanpassing van paragraaf 5.8 Leidingen en een tekstuele aanpassing in paragraaf 5.11, elekromagnetische straling is gewijzigd in elektromagnetische velden.