Plan: | Garderbroekerweg 175 B |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4019-0002 |
Op 12 februari 2013 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 729399 en dossiernummer 7196) ingediend voor het realiseren van een inrit (met een toegangsweg) ten behoeve van het niet-agrarische bedrijf aan de Garderbroekerweg 175 in Kootwijkerbroek. Officieel is het adres van het bedrijf Garderbroekerweg 175 B.
De nieuw aan te leggen inrit (met toegangsweg) gaat door houtopstanden, waarvoor er een aantal bomen gekapt worden. Ten noorden van het perceel Garderbroekerweg 175 B zal er bos ingevolgde de Boswet gecompenseerd worden. De compensatie bedraagt 925 m2.
Voor de realisatie van het plan is er een omgevingsvergunning vereist voor de activiteiten:
- het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden' (op grond van artikel 2.1, lid 1, onder b van de Wet algemene bepalingen (Wabo));
- 'planologisch strijdig gebruik' (op grond van artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wabo) en
- 'het maken van een uitweg' (op grond van artikel 2.2, lid 1, onder e van de Wabo).
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de Garderbroekerweg. Aan de oostzijde is een agrarisch bedrijf met weiland gelegen. Ten westen van de nieuwe inrit is eveneens een weiland gelegen, omringd door groen. Ten noorden van de inrit is het bedrijf, een verreikersverhuurbedrijf, van de aanvrager gelegen. Het bedrijf zelf wordt ten noorden begrensd door groen (compensatielocatie) en ten oosten deels ook door weiland en groen.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1 Plangebied Garderbroekerweg 175 B
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en de gedeeltelijke herziening Garderbroekerweg II van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000". De nieuwe inrit (met toegangsweg) is geprojecteerd op gronden met de bestemmingen 'Bos met meervoudige doelstelling' en 'Agrarisch gebied I'. Realisatie van een inrit (met toegangsweg) is binnen deze bestemmingen niet toegestaan. De compensatielocatie heeft de bestemmingen 'Agrarisch gebied I' en 'Wonen met agrarische activiteiten'.
In het bestemmingsplan (en ook de gedeeltelijke herziening Garderbroekerweg II) zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door een wijziging of het binnenplans afwijken met een omgevingsvergunning.
Omdat met het plan wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient de aanvraag aangemerkt te worden als een aanvraag om vergunning voor een activiteit 'planologisch strijdig gebruik' als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo. De bevoegdheid om af te wijken ligt bij het college, maar de voorwaarde voor het gebruik van deze bevoegdheid is dat de raad een zogenaamde 'verklaring van geen bedenkingen' afgeeft.
Afbeelding 2 Fragment huidig bestemmingsplan "Buitengebied 2000" en de gedeeltelijke herziening Garderbroekerweg II van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000"
Op 28 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gewijzigd vastgesteld. In dat bestemmingsplan hebben de percelen, waar de inrit op geprojecteerd is de bestemmingen 'Agrarisch', 'Groen' en 'Natuur'. De compensatielocatie heeft binnen het vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2012" de bestemming 'Agrarisch'.
Afbeelding 3 Fragment bestemmingsplan "Buitengebied 2012"
Het plan betreft de aanleg van een inrit (met een toegangsweg) op de percelen, kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie L, nummers 1036 en 1038, ten behoeve van het bedrijf aan de Garderbroekerweg 175 B in Kootwijkerbroek. Op Garderbroekerweg 175 B, kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie L, nummer 1035, is het niet-agrarische bedrijf van de heer Maassen gesitueerd (een verreikersverhuurbedrijf). Voor dit bedrijf is op 15 oktober 2012 een omgevingsvergunning verleend.
De nieuwe toegangsweg gaat door houtopstanden, waarbij de weg in het groen aan de rand van twee kadastrale percelen komt te liggen. De compensatielocatie, ten noorden van het bedrijfsperceel van de heer Maassen, is kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie L, nummer 1021. Er wordt hier 925 m2 bos gecompenseerd.
In de huidige situatie gaat de ontsluiting van het perceel aan de Garderbroekerweg via andere woningen gelegen aan de Garderbroekerweg. Deze bewoners ondervinden met de huidige ontsluiting overlast door de aan- en afvoerbewegingen van het bedrijf. De nieuw gewenste toegangsweg is bovendien veel beter te berijden dan de huidige toegangsweg. Daarmee verbetert de situatie behoorlijk ten opzichte van de huidige toegangsweg. Gezien de onmogelijkheden om op een andere wijze een nieuwe toegangsweg te realiseren, is het nodig om delen van de bestaande waardevolle houtopstanden te verwijderen.
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen het aanleggen van de inrit mits de houtwal blijft bestaan. De inrit gaat namelijk ten koste van de bestaande bomenstrook. Het verwijderen van de strook heeft een grote impact op de omgeving, omdat achter deze bomen een weiland ligt. Er moet tussen de sloot en de aan te leggen inrit een bomenrij komen die als houtwal functioneert. Er is ten behoeve van de realisatie van de inrit met toegangsweg een beplantingsplan opgesteld. Dit beplantingsplan is als bijlage toegevoegd.
De heer en mevrouw Maassen hebben in mei 2013 de kadastrale percelen met de nummers 1036 en 1038 in eigendom verkregen. Ook zijn zij eigenaar van het perceel waar de compensatie van de te verwijderen houtopstanden plaats gaat vinden.
Afbeelding 4 Kadastrale percelen
Voorgeschiedenis
Op 21 april 2009 heeft de raad de gedeeltelijke herziening Garderbroekerweg II van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" vastgesteld. Die gedeeltelijke herziening maakte het vestigen van een niet-agrarisch bedrijf voor het produceren en drogen van brandwerend doek op de bestaande bedrijfslocatie nabij het perceel Garderbroekerweg 175 B in Kootwijkerbroek mogelijk. Bij de totstandkoming van dat plan was het de bedoeling dat er een nieuwe uitweg naar de Kootwijkerdijk gerealiseerd zou worden. Dit vanwege het feit dat er op het bewuste perceel een nieuwe woning gebouwd zou worden én de manoeuvreermogelijkheden voor transport (bij de bestaande uitrit/toegangsweg) daardoor beperkt zouden worden.
Inmiddels is de heer Maassen eigenaar van de twee kadastrale percelen waar de inrit (met toegangsweg) op is geprojecteerd. Vanwege het feit dat de heer Maassen geen toestemming krijgt van de eigenaar van het perceel dat op de Kootwijkerdijk uitkomt, heeft hij onderzocht of er een andere optie is voor het realiseren van een uitrit.
Onderstaande afbeelding geeft de nieuwe inrit (met toegangsweg) én de compensatielocatie weer.
Afbeelding 5 Nieuwe inrit met compensatielocatie
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In dit geval is er sprake van één van deze 13 nationale belangen, namelijk:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is dus één van de 13 nationale belangen relevant, te weten: "Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)". Bij de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. Daarmee is een zorgvuldige afweging van belangen en transparante besluitvorming geborgd.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening van deze verordening, omdat dit noodzakelijk was als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro).
Doorwerking plangebied
De planlocatie is op de kaart 'Verstedelijking' aangeduid als 'Nieuwe bebouwing buitengebied' en 'Nieuwe intergemeentelijke en lokale bedrijventerreinen'. Op de kaart 'Recreatie' is te zien dat de planlocatie is aangeduid met 'Uitbreiding en nieuwvestiging recreatieparken niet toegestaan'.
Het beleid voor stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 2 van de verordening. Volgens de verordening is nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken onder meer toegestaan binnen bestaand bebouwd gebied. De planlocatie is echter niet gelegen binnen bestaande bebouwd gebied, maar is dus op de kaart 'Verstedelijking' aangeduid als 'Nieuwe bebouwing buitengebied'. Artikel 2.2 van de verordening heeft betrekking op nieuwe bebouwing ten behoeve van wonen en werken. Dit impliceert dat dit artikel enkel toepasselijk is indien het betreffende plan voorziet in het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vergroten van een bouwwerk of standplaats. Nu er hier geen sprake is van het toevoegen van extra bebouwing maar van het realiseren van een inrit met toegangsweg, is er derhalve geen sprake van strijdigheid met het bepaalde in artikel 2.2. Van een nieuwe intergemeentelijk dan wel een lokaal bedrijventerrein is bij onderhavig plan geen sprake. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.
Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)
Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart 'Ruimtelijke structuur' van het streekplan, is het plangebied aangewezen als 'Concentratie intensieve teelten' binnen het 'Rood raamwerk'.
Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:
Rood raamwerk
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied.
Om krachtige en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:
Stedelijke uitbreidingen dienen qua milieu te passen bij of aan te sluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast dienen aard en functie van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen e.d. te passen bij of een goede aanvulling te zijn op het bestaande productie milieu en de werkgelegenheidsstructuur.
Een groot deel van de werkgelegenheid is te vinden binnen woonkernen, met name in de sectoren detailhandel, horeca, dienstverlening. Van belang is voldoende ruimte te houden in met name stads- en dorpscentra om deze werkgelegenheid ook in de toekomst te kunnen accommoderen.
Projecten waarvoor de provincie zich in het bijzonder verantwoordelijk voelt zijn projecten die plaatsvinden in de waardevolle landschappen, en/of de projecten voor Groen om de stad, de concentratiegebieden voor intensieve teelten en de Groene Wiggen van de Veluwe. De provincie zal bij gemeentelijke planologische plannen en procedures die betrekking hebben op deze gebieden actief de (samenwerkende) gemeenten faciliteren met kennis en kaartmateriaal, en de planvoorbereiding ondersteunen. In andere gebieden zijn met name gemeenten primair verantwoordelijkheid voor de lokale landschapskwaliteit.
Boscompensatie
In het Streekplan Gelderland 2005 is verder aangegeven dat aantasting van oppervlakte en kwaliteit van natuur en bos niet acceptabel is. Alleen als er sprake is van een aan de specifieke locatie gebonden ontwikkeling waarvoor geen alternatieve locaties aanwezig zijn, kan natuur of bos plaats maken voor ander ruimtegebruik. Hierop blijft het beleid voor natuur- en boscompensatie dat met het streekplan Gelderland 1996 is geïntroduceerd van toepassing. De compensatie vindt plaats binnen de gemeente of een aangrenzende gemeente en is 120, 130 en 140% van het onttrokken perceel groot, afhankelijk van de vervangingswaarde.
In dit geval vindt er ten behoeve van de realisatie van een inrit (met toegangsweg) compensatie plaats. Er is overigens reeds een kapmelding gedaan op basis van de Boswet. Aan de noordkant van het perceel zal nieuwe beplanting ter compensatie gerealiseerd worden. Gedeputeerde staten hebben reeds toestemming verleend aan de voorgestelde compensatieherplantplicht. Hierbij kan verwezen worden naar paragraaf 5.11.
Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is voor het 'Agrarisch bedrijvenlandschap' een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven, aangezien het plangebied gelegen is binnen dit agrarische bedrijvenlandschap. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het bestemmingsplan.
Agrarisch bedrijvenlandschap
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Het realiseren van een inrit (met toegangsweg) is in overeenstemming met de structuurvisie. Het belemmert geen ontwikkelingen wat betreft intensieve landbouw.
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
Er zijn voor deze locatie bij ons geen bodemonderzoeksgegevens bekend.
De gemeente Barneveld beschikt over een bodemkwaliteitskaart en een bijbehorende Nota bodembeheer. De bodemkwaliteitskaart geeft aan dat de bodem op de locatie naar verwachting van Achtergrondwaardekwaliteit (schone grond) is. De kwaliteit van de bodem vormt volgens de in de bodemkwaliteitskaart weergegeven verwachting geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In dit geval is bodemonderzoek niet aan de orde voor het realiseren van een inrit (met toegangsweg). Wel dient de toepassing van funderingsmateriaal onder de weg te voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. De kwaliteit van de bodem vormt volgens de in de bodemkwaliteitskaart weergegeven verwachting bovendien ook geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat het plan gelegen is een gebied waar een middelmatige tot lage archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor de zone met een middelhoge archeologische verwachting nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Voor de zone met een lage archeologische verwachting ligt deze grens bij een oppervlakte van 10.000 m².
Op 28 mei 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gewijzigd vastgesteld. Door de raad is besloten om de ondergrens van 1.000 m² te verhogen naar 1.500 m² in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.
In dit geval blijft het plan beneden de ondergrens, zodat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Overigens is er in 2005 op het erf reeds een onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat het terrein verstoord was. Er werd geen vervolgonderzoek geadviseerd. Uit diverse onderzoeken onder vergelijkbare omstandigheden zijn eveneens geen archeologische vindplaatsen in de omgeving van deze locatie aangetoond.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is geen sprake. Ook zijn er geen monumenten in het plangebied gelegen.
Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dergelijke waarden zijn niet aanwezig.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: beschermde natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
De planlocatie is niet in of in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied Veluwe gelegen. De afstand ten opzichte van het Natura 2000-gebied bedraagt circa 1,5 kilometer. Er zullen door deze ontwikkeling geen negatieve gevolgen op het Natura 2000-gebied zijn. Een significant effect is dan ook niet te verwachten.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet.
Er is in april 2008 voor de gedeeltelijke herziening Garderbroekerweg II van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" een natuurtoets uitgevoerd (rapport 'Natuurtoets Garderbroekerweg', d.d. 22 april 2008, projectnummer 248931). Geconcludeerd is toen dat er voor de uitvoering van dat project geen ontheffing van de Flora- en faunawet hoeft te worden aangevraagd. Ook is er in 2008 een rapport opgesteld inzake het gebruik van het plangebied door vleermuizen (rapport 'Veldinventarisatierapport vleermuizen Garderbroekerweg 175 te Kootwijkerbroek, De Kuijt B.V, datum 10 september 2008, projectnummer 030801).
In februari 2013 heeft er een locatiebezoek plaatsgevonden in het onderhavige plangebied. Voor deze aanvraag wordt er een gedeelte van de houtwal gekapt. Ondanks deze kap lopen er geen wezenlijke natuurwaarden gevaar. Zo blijven de grote poel en de sloot intact alsmede worden er geen holle bomen gekapt en blijft het lijnvormige element (eventueel gebruikt als migratieroute van vleermuizen) behouden. Aangezien er in de zeer nabije omgeving bos gecompenseerd wordt, is er hier op deze locatie geen negatief effect op beschermde soorten te verwachten.
Nader onderzoek naar de aanwezigheid en gebruik van de planlocatie door beschermde soorten is daarom niet nodig. Een ontheffing van de Flora- en faunawet dan wel de afgifte van een verklaring van geen bedenkingen is evenmin nodig. Vanuit de Flora- en faunawet gelden daarom, met uitzondering van de zorgplicht, geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling. De uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling is daarom reëel.
De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het doel van de EHS is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.
Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en -verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.
Afbeelding 6 Ecologische hoofdstructuur
Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen het plangebied en de EHS-natuur circa 1,5 kilometer bedraagt. Deze aanvraag om omgevingsvergunning brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
De noodzaak voor een beoordeling inzake externe veiligheid is relevant voor zover sprake is van het oprichten of verplaatsen van een inrichting, transportroute voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen dan wel het oprichten of verplaatsen van een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een inrichting, transportroute voor gevaarlijke stoffen of buisleiding.
Zowel een inrit als gebied voor natuurcompensatie zijn geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het Besluit externe veiligheid buisleidingen of de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Hieruit volgt dat er geen belemmering is vanwege externe veiligheid voor het aanleggen van een nieuwe inrit, het kappen van een aantal bomen en de aanleg van natuurcompensatie.
Geconcludeerd kan dan ook worden dat zowel een nieuwe inrit als natuurcompensatie geen objecten zijn welke getoetst dienen te worden aan externe veiligheid. Hieruit volgt dat er geen belemmeringen zijn vanwege externe veiligheid voor de gevraagde ontwikkeling.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan en ook bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.
De wijziging betreft het realiseren van een inrit (met toegangsweg) ten behoeve van het bedrijf aan de Garderbroekerweg 175 B. De Wet geluidhinder is hier niet van toepassing, omdat het realiseren van een inrit (met toegangsweg) niet is aan te merken als een (nieuw) geluidsgevoelige bestemming. Wat betreft het spoorwegverkeerslawaai is het perceel niet gelegen in een spoorwegzone. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Geluid vormt derhalve geen belemmering.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Het aspect geur vormt in dit geval geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan. Immers alleen legale gebouwen waarin regelmatig mensen verblijven worden als geurgevoelige objecten aangemerkt. Nu het hier niet gaat om een geurgevoelig object, is toetsing inzake agrarische geurhinder niet aan de orde.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Binnen het plangebied zijn van diverse nutsbedrijven kabels en leidingen aanwezig, namelijk een laagspanning, middenspanning en gas lage druk van Liander, een drukriolering (gemeente Barneveld), datatransport (KPN en UPC) en een waterleiding (Vitens). Doordat het merendeel van de kabels en leidingen aanwezig zijn langs de bestaande rijbaan van de Garderbroekerweg, vormen deze kabels en leidingen geen belemmering voor de realisatie van de toegangsweg en de boscompensatie. De initiatiefnemer dient bij het aanleggen van de nieuwe uitrit rekening te houden met de langs de Garderbroekerweg aanwezige kabels en leidingen.
Verder zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Het aanleggen van een nieuwe inrit zal niet leiden tot het aantrekken van meer auto- en/of vrachtverkeer en dus ook niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Enkel worden de bestaande verkeersbewegingen naar specifiek dit bedrijf aan de Garderbroekerweg verplaatst naar deze nieuwe inrit/toegangsweg.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden. Voor een omgevingsvergunning die met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo mogelijk gemaakt kan worden, kan slechts een besluit-m.e.r.-plicht gelden, en geen plan-m.e.r.-plicht.
Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of het besluit hier besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of de onderhavige omgevingsvergunning besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 4 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoet aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Zo betreft het hier immers geen activiteit die vermeld staat in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden. Ook is het geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit is vermeld.
Daarnaast hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van de belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Een inrit is geen hindergevoelige functie die belemmerend werkt voor de uitoefening van bedrijvigheid.
De aanleg van de toegangsweg gaat door houtopstanden. Dit gebeurt dusdanig dat de weg in het groen aan de rand van het perceel komt te liggen. Waar mogelijk wordt groen gehandhaafd en versterkt (vernieuwd). Aan de omgevingsvergunning zal daartoe een voorwaarde opgenomen worden dat ontstane open plekken in de groenstroken langs beide zijden van de toegangsweg worden herplant met de op de tekening aangegeven boomsoorten en onderbegroeiingsoorten.
Voor hetgeen niet kan worden gehandhaafd wordt als compensatie (in het kader van de Boswet) nieuwe beplanting gerealiseerd ten noorden van het bedrijfsperceel, waarmee de landschappelijke inpassing van het bedrijf nog verder wordt verbeterd.
Doordat de nieuwe toegangsweg in het groen wordt aangelegd, er groen gehandhaafd en versterkt wordt, is er sprake van een goede landschappelijke inpassing van de toegangsweg. Een onevenredige aantasting van de landschapswaarden blijft daarmee binnen de perken.
Overigens komen er op en rondom het perceel en op het ten zuiden gelegen perceel veel houtopstanden voor die als het ware afwijkend zijn met betrekking tot het daar voorkomende landschapstype. Niettemin zijn deze houtopstanden zeer waardevol voor de landschaps- en natuurwaarden.
Gezien de onmogelijkheden om op een andere wijze een nieuwe toegangsweg te realiseren (zie ook hoofdstuk 3 van deze toelichting), is het nodig delen van de bestaande waardevolle houtopstanden te verwijderen. Er is een kapmelding gedaan op basis van de Boswet. Omdat herplant op dezelfde plek niet mogelijk is, is er een verzoek tot compensatie herplantplicht Boswet ingediend. Aan de noordkant van het perceel zal nieuwe beplanting ter compensatie gerealiseerd worden. Gedeputeerde staten hebben reeds toestemming verleend aan de voorgestelde compensatieherplantplicht.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
In dit geval zijn er vanuit de Brandweer Barneveld geen bezwaren tegen het verbeteren van de toegang naar het perceel Garderbroekerweg 175 B. De bereikbaarheid van het perceel verbetert door het realiseren van deze nieuwe inrit (met toegangsweg). Overige aspecten, zoals bluswatervoorziening, externe veiligheid en dekkingsnorm, doen bij deze aanvraag niet ter zake.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor deze aanvraag.
Parkeren
Nu het hier de aanleg van een weg betreft, is het aspect parkeren niet aan de orde.
Bereikbaarheid
De weg krijgt een breedte van 3,5 meter. Ten opzichte van de nu bestaande ontsluiting verbetert de situatie bij het realiseren van een nieuwe inrit (met toegangsweg). De gewenste toegangsweg is beter te berijden door vrachtverkeer dan de huidige toerit.
Verkeersveiligheid
De uitrit moet dusdandig uitgevoerd worden dat het voor de weggebruiker duidelijk is dat het een uitrit betreft (en geen zijweg). Dit betekent dat er een afwijkende verharding dan de rijbaan (Garderbroekerweg) toegepast dient te worden.
Concluderend kan gesteld worden dat verkeer geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.
Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Huidige en toekomstige situatie
Het perceel Garderbroekerweg 175 B in Kootwijkerbroek omvat een woning en diverse schuren. Langs de Garderbroekerweg ligt een tertiaire watergang. Aan de zuidoostzijde van het perceel ligt een secundaire watergang met een beschermingszone. In de Garderbroekerweg is sprake van drukriolering.
Voor een betere bereikbaarheid van de schuren wordt een nieuwe inrit op de Garderbroekerweg. De aansluiting wordt via een dam met duiker vormgegeven. De inrit wordt 3,5 meter breed en ca. 210 meter lang. Het verhard oppervlak neemt toe.
De inrit ligt parallel aan bovengenoemde watergang. Doordat de inrit op één oor komt te liggen, stroomt het hemelwater af naar de weide aan de noordwestzijde. Daar infiltreert het in de bodem.
Omdat de zijkant van de inrit op minimaal 1,5 meter van de insteek van de watergang komt te liggen, blijft de stabiliteit van het talud van de watergang gegarandeerd.
Voor een dam met duiker dient de initiatiefnemer een vergunning bij het waterschap Vallei en Veluwe aan te vragen.
De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit plan.
Voor het realiseren van een inrit (met toegangsweg) is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b en onder c van de Wabo voor de activiteiten 'het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden' en 'planologisch strijdig gebruik'. Ook is er op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig voor de activiteit 'het maken van een uitweg'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.11, 2.12 en 2.18 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. Het onderhavige plan valt niet binnen de op de lijst opgenomen categorieën.
Op 28 mei 2013 heeft de gemeenteraad een ontwerp verklaring van geen bedenkingen afgegeven voor het realiseren van een nieuwe inrit (met toegangsweg) aan de Garderbroekerweg 175 B in Kootwijkerbroek op grond van artikel 2.27 Wabo, juncto artikel 3.11 Wabo juncto artikel 6.5 Bor. In het besluit van 28 mei 2013 is eveneens bepaald dat de ontwerp verklaring van geen bedenkingen als definitieve verklaring van geen bedenkingen kan worden opgevat, indien geen zienswijzen naar voren worden gebracht.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Er is in dit geval geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. Derhalve behoeft er op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wro geen grondexploitatieplan vastgesteld te worden door de gemeenteraad.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo. Dit betekent onder meer dat er eerste een ontwerp-besluit ter inzage wordt gelegd voordat er een definitief besluit wordt genomen.
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo is artikel 3.1.1. van het Bro van overeenkomstige toepassing (artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van het plan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1, tweede lid van het Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Er is geen sprake van een provinciaal belang. Gelet op artikel 6.12, eerste lid Bor is de kennisgeving van het ontwerpbesluit (met bijbehorende stukken) toegestuurd aan de provincie.
Verder heeft het waterschap Vallei en Veluwe d.d. 12 maart 2013 dat het waterschap zich aansluit bij het door de gemeente uitgebrachte wateradvies. Dit advies is verwerkt in deze toelichting, paragraaf 5.14. Daarmee is de betrokkenheid van het plan voldoende ingevuld.
Er is daardoor geen noodzaak om een aanvullend advies uit te brengen.
Toezenden ontwerpbesluit
Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo, zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan gedeputeerde staten en de inspecteur. Gelet op bovenstaande is de kennisgeving enkel aan gedeputeerde staten gestuurd.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) heeft van 19 juli tot en met 29 augustus 2013 ter inzage gelegen. Ook de ontwerp verklaring van geen bedenkingen heeft gedurende deze periode ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.