direct naar inhoud van 5.6 Geur
vastgesteld
NL.IMRO.0203.4017-0002

5.6 Geur

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningsplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.

Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.

Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

Op het perceel rust op dit moment nog een oprichtingsvergunning uit 1976 met daarnaast een veranderingsvergunning uit 1977. In 1993 is een milieuneutrale melding geaccepteerd. Voor het in gebruik nemen van de te realiseren rundveestal is op 22 augustus 2012 een melding ingediend op grond van het Besluit landbouw milieubeheer voor de locatie Laageinderweg 35/37. Deze melding (onder nummer B 204) was onvolledig en er is verzocht deze aan te passen. Gezien het feit dat de bouw van de stal is stopgelegd en het gegeven dat een verzoek is ingediend om bestemmingswijziging om het vestigen van een volwaardig agrarisch veehouderijbedrijf mogelijk te maken, wordt gewacht met aanpassing van de melding. De melding gaat overigens uit van het houden van zoogkoeien en jongvee. Indien de emissiepunten op tenminste 50 meter van woningen van derden zijn gelegen vormt geur geen probleem. En ook ten aanzien van ammoniakemissie worden geen problemen verwacht. In de directe omgeving van de projectlocatie zijn twee woningen gelegen: Laageinderweg 39 en 26. De afstand tot deze woningen bedraagt meer dan 50 meter, zodat het project geen hinder voor de omgeving veroorzaakt.