Plan: | Marchandweg 7 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.4012-0002 |
Op 19 juli 2012 is een aanvraag om omgevingsvergunning (met omgevingsloketnummer 511735 en dossiernummer 5765) ingediend voor het uitbreiden van een bedrijfshal aan de Marchandweg 7 te Barneveld (Harselaar)
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
Het bedrijf G. van Beek & Zn is de afgelopen jaren gegroeid waarbij de vraag naar extra bedrijfsruimte naar voren is gekomen. Door de aankoop van onderhavig perceel aan de Marchandweg (VHZ02 H 1959) wordt dit deze ruimtevraag ingelost.
De vraag richt zich op de bouw (uitbreiding) van een bedrijfshal. De bedrijfshal heeft lengte nodig waarbij er de vraag is neergelegd om te kunnen bouwen op de perceelsgrens tegen het spoor aan. In dit kader spelen diverse omgevingsfacoren een rol. Deze zijn afgewogen.
Het plangebied betreft een perceel aan de Marchandweg 7 te Barneveld/Harselaar. Het plangebied ligt in het westen van Harselaar juist ten noorden van de spoorlijn Amersfoort- Apeldoorn. Het perceel wordt aan de west, noord en oostzijde omsloten door bedrijventerrein. Aan de zuidzijde ligt het spoor met daar ten zuiden van een open agrarisch landschap. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 1 Locatie Marchandweg 7
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Harselaar-Oost' en heeft de bestemming 'Bedrijventerrein'. Bebouwing. De nieuwe bedrijfsbebouwing wordt gesitueerd buiten dit bouwvlak hebben namelijk een hoogte van ca 15,5 meter, terwijl het vigerende bestemmingsplan een hoogte toestaat van maximaal 10 meter.
Het bestemmingsplan geeft een wijzigingsbevoegdheid om gebouwen buiten het bouwvlak te situeren onder bepaalde voorwaarden. Dit bouwplan voldoet niet aan deze voorwaarden. Dit onder andere omdat meer dan 50% wordt bebouwd.
Omdat met het bouwplan wordt afgeweken van het bestemmingsplan, dient de aanvraag ingevolge artikel 2.10, lid 2 van de Wabo tevens te worden aangemerkt als een aanvraag om vergunning voor een activiteit 'strijd met het bestemmingsplan' als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c, in samenhang met artikel 2.12, lid 1 sub a,b of c van de Wabo.
Afbeelding 2 Fragment huidig bestemmingsplan Harselaar-West
Het gaat hier om een perceel dat in gebruik is als bedrijventerrein. De bebouwingsstructuur van de nabije omgeving wordt gekenmerkt door bedrijvigheid met een maximale milieucatagorie van 3.2.
Afbeelding 3 Omgeving plangebied kijkend richting betreffende perceelvanaf de Marchandweg
Afbeelding 4 achterzijde aan het spoor
Het plan betreft de bouw van een bedrijfshal op het perceel Marchandweg 7, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie H 1959 in Harselaar.
Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat het westelijk deel van Harselaar uit een bedrijventerrein met bijbehorende wegenstructuur. Het huidige perceel bestaat uit twee hallen en een grote hoeveelheid aan buitenopslag Ten oosten van het perceel bevinden zich ook eigendommen van de firma Van Beek met daarop planologische rechten (bouwvergunningen) om bedrijfsgebouwen langs het spoor te situeren. Op dit moment vindt hier veel buitenopslag plaats.
Afbeelding 5 huidige situatie
Beoogde ontwikkeling
Op het perceel Marchandweg 7 wordt een nieuwe bedrijfshal beoogd. Zowel op dit perceel als op het naastgelegen perceel zal een groene inpassing wordt gerealiseerd door middel van groenopstand, zoals in bijgevoegd inrichtingsplan aangegeven alsmede worden de gevels bekleed met gevelgroen. De afbeelding hieronder geeft de nieuwe bebouwing aan alsmede de plaats van de groene inpassing en gevelgroen.
Afbeelding 6 voorbeelden gevelgroen met wilde wingerd
Stedebouwkundige inpassing
Bij het verlenen van vergunningen voor bedrijfsbebouwing buiten het bouwvlak langs deze zijde van het spoor wordt een groene inpassing gewenst. Hier wordt aan voldaan.
Spoorveiligheid
Gezien de ligginging nabij het spoor is prorail gevraagd om te reageren op het bouwplan. Prorail heeft aangegeven dat er vanuit de spoorbeheerder geen bezwaren bestaanHet plaatsen van lichtmasten langs het sportveld heeft geen nadelig effect op de verkeersveiligheid. Hierbij wordt er van uitgaan dat bestuurders op de Tolnegenweg geen last hebben van 'verblinding' door de lampen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Ruimte het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In dit geval is en geen sprake van nationale belangen als wordt er wel efficient gebruik gemaakt van de ondergrond. De SVIR vormt derhalve geen belemmering van onderhavig plan.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'bestaand bebouwd gebied'. Binnen bestaand bebouwd gebied is nieuwe bebouwing toegestaan. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.
Structuurvisie Gelderland
Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als overig bebouwd gebied.
Afbeelding 7 uitsnede structuurvisie
Werken
De provincie wil bijdragen aan het voldoen aan de ruimtelijke voorwaarden voor een succesvolle economische ontwikkeling. Dit betekent onder andere het voorzien in een aanbod aan bedrijventerreinen dat past bij de geraamde regionale behoefte. Duurzame kwaliteit, concentratie en bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn hierbij kernbegrippen.
Clustering van diverse soorten bedrijvigheid in stedelijke gebieden vermindert de kwetsbaarheid voor economische conjunctuurbewegingen. Het situeren van kleinschalige werkfuncties in een stedelijke omgeving bevordert functiemenging:
Bedrijventerreinen
Het beleid voor bedrijventerreinen is gericht op de zorg voor voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige, op de vraag van het bedrijfsleven afgestemde, bedrijventerreinen. Ruimte voor regionale bedrijventerreinen moet worden gevonden in het rode raamwerk. Op deze terreinen horen bedrijven thuis met een regionale functie. Ook bedrijven buiten de regio, meer grootschalige nieuwe bedrijven en milieuhinderlijke bedrijven moeten op deze terreinen hun plek kunnen vinden.
Uitgangspunt is dat iedere regio door de samenwerkende gemeenten op regionale bedrijventerreinen geschikte ruimte wordt gereserveerd voor het accommoderen van milieuhinderlijke bedrijvigheid.
Op terreinen voor lokale bedrijvigheid dienen bedrijven zich te kunnen vestigen, welke qua aard en, schaal en functie daarbij passend zijn.
Het plan is daarmee passend binnen het bel;eid zoals vastgelegd in de Structuurvisie Gelderland.
Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een gebied dat is aangeduid als 'Bedrijvigheid' waarbij de uitstraling naar buiten belangrijk wordt gevonden.
Afbeelding 8 uitsnede structuurvisie gemeente Barneveld
Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd. Hiertoe is op 11 juli 2012 onderzoek uitgezet door Grondvitaal.
Op deze locatie bestaat het voornemen om een bedrijfsloods te bouwen en deze gefaseerd uit te breiden.
Uitgevoerde bodemonderzoeken
Op de locatie zijn achtereenvolgens een aantal bodemonderzoeken uitgevoerd:
Onderzoeksresultaten
Op basis van de resultaten van de onderzoeken concludeert het onderzoeksbureau dat over een groot gedeelte van de onderzoekslocatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PAK en minerale olie en dat sanerende maatregelen noodzakelijk zijn.
Tijdens de dezerzijds uitgevoerde beoordeling van de rapportages is deze conclusie in twijfel getrokken vanwege de volgende constateringen:
-Nagenoeg het gehele terrein bestaat uit een (teerhoudende) asfaltverharding waarin de diverse kernboringen zijn verricht t.b.v. de onderliggende bodemonderzoeken.
- Uit de overgelegde boorstaten en boorbeschrijvingen blijkt dat monstername heeft plaatsgevonden in substantieel sterk puinhoudende grond.
- Vanwege de aanwezige (teerhoudende) asfaltverharding en sterk puinhoudende grond is de kans groot dat bij het doorzetten van de boringen versmering heeft plaatsgevonden waarbij bovenliggende asfalt/puinresten in het onderliggende monstername-traject zijn terechtgekomen.
Vanwege deze constateringen moet worden overwogen of sprake is van bodem. Immers, een bodemlaag die voor meer dan 50% uit bodemvreemd materiaal bestaat wordt niet als bodem beschouwd als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming, zodat deze wet daarop niet van toepassing is.
Ter verder onderbouwing daarvan is in overleg met initiatiefnemer een sleuvenonderzoek uitgevoerd waarbij over een lengte van circa 3 meter, een breedte van circa 1 meter en een diepte van circa 1,5 meter de bodem is ontgraven.
Uit dit onderzoek kan, in samenhang met de eerder genoemde constateringen, worden geconcludeerd dat de in het bodemonderzoek veronderstelde aanwezigheid van bodem niet terecht is geweest. Er is duidelijke sprake van een over het gehele terrein in laagdikte varierend aanwezig stortlichaam van met name puingranulaat.
Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en dus ook niet van een saneringsplicht in het kader van de Wet bodembescherming.
De in het stortlichaam geconstateerde PAK en minerale olie verontreinigingen leveren geen ecologische-, verspreidings- en actuele humane risico's op.
Er zijn dan ook geen belemmeringen aanwezig voor bestemmingsplan- en Wabo procedures.
Geadviseerd wordt om bij bouwplannen vrijkomend asfalt- en puingranulaat af te voeren naar een daarvoor bestemde Wabo-vergunninghoudende inrichting.
Archeologie middelmatige verwachting
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Archeodienst heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het veldonderzoek betreft echter alleen de voorzijde van het perceel. Door extrapolatie van de gegevens kan echter gesteld worden dat de conclueise voor dit deel ook kunnen worden overgenomen voor het gedeelte aan de achterzijde, aan het spoor. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Afbeelding 9 Archeologische verwachting en onderzoeksgebied
Er zijn geen historische (steden)bouwkundige waarden (gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden) in het plangebied, of de directe omgeving, gesitueerd. Ook zijn er geen monumenten in het plangebied gelegen.
Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hiervan is bij het onderhavige plan geen sprake.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Het plan ligt niet in (de nabijheid van) natura 2000-gebied.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn kan natuurtoets worden uitgevoerd. Het gebied, dat gebruikt wordt voor opslag heeft echter geen enkele waarde in hetkader van flora en fauna. Onderzoek is niet noodzakelijk
Het plan ligt niet in de Ecologische Hoofd Structuur. Ten zuiden ligt de verbindingszone rondom de Barneveldse Beek. Dit geeft geen belemmeringen voor het bouwplan.
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen. De aanvraag betreft de uitbreiding van een bedrijfshal op een bedrijventerrein. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in de ruimtelijke onderbouwing gronden worden gebruikt voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone waarbinnen onderzocht moet worden wat de geluidsbelasting is.
Een bedrijfshal is niet aangemerkt als geluidgevoelige objecten, een onderzoek is om deze reden niet nodig.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Ten zuiden van het plangebied, op meer dan 100 meter ligt een agrarische bedrijf. een bedrijfshal is echter niet aangemerkt als geurgevoelige objecten waardoor een onderzoek niet nodig is. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit projectafwijkingsbesluit bescherming behoeven.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen is dermate kleinschalig, dat deze valt binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. De verplichting tot het toepassen van een m.e.r.-procedure ontstaat als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage én een omvang heeft boven de vermelde richtwaarden én voor die activiteit de aangewezen besluiten genomen moeten worden en/of plannen worden vastgesteld.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig want het betreft geen activiteit die vermeld staat in kolom 1 van onderdeel D van de Bijlage bij het Besluit. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden. Ook is het geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit is vermeld.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. De aanvraag betreft opslag. Er zijn geen woningen gelegen binnen een straal van 100 meter waardoor milieuzonering geen belemmering is voor dit plan/
Door een landschappelijke inpassing, singelbeplanting alsmede gevelgroen ontstaat een wenselijk ruimtelijk beeld voor inpassing van de panden aan de Marchandweg richting het gebied aan de zuidzijde van het spoor. De gevelbeplanting is geborgd in de aanvraag omgevingsvergunning. De Singelbeplanting wordt in de vergunning geborgd.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen.
Bij het plaatsen van lichtmasten en hekwerken is veiligheid, zoals het hier wordt bedoeld wordt, van ondergeschikt belang. Wel is er het aandachtspunt dat de verankering in de bodem op de juiste wijze plaatsvind, de controle hiervan maakt onderdeel van de omgevingsvergunning. Het aspect veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De planontwikkeling (bouw opslaghal 2e fase) is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Eem met betrekking tot omgang met water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat met de ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving (en in de tijd) plaatsvindt. De gemeente sluit met haar beleid hierop aan.
De planontwikkeling zal naar verwachting geen gevolgen hebben voor de waterhuishouding in het plangebied. De hoeveelheid verhard oppervlak blijft namelijk gelijk; verhard terrein wordt verhard dak. Daarnaast kan de strook die wordt gebruikt voor de landschappelijke inpassing gebruikt worden voor infiltratie van water in de bodem op eigen terrein.
Er is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak groter of gelijk aan 0,10 ha (1.000 vierkante meter). Dit heeft tot gevolg dat ingevolge de “Afsprakennotitie Waterschap Vallei en Eem en gemeente Barneveld” d.d. 2 november 2006 het plan niet aan het Waterschap Vallei en Eem voorgelegd is.
Conclusie is dat er voor water geen bezwaar is voor het bouwen van de bedrijfshal. Het afkoppelen
verdient wel aandacht.
Voor het bouwen en in gebruik nemen van een bedrijfshal is een omgevingsvergunning nodig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c van de Wabo voor de activiteiten 'bouwen' en 'planologisch strijdig gebruik'. Het toetsingskader is te vinden in de artikelen 2.10 en 2.12 Wabo.
Hoofdlijn van de Wabo is dat het besluiten op aanvragen om omgevingsvergunning een bevoegdheid is van het college van burgemeester en wethouders. Zo kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen door middel van het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo indien er sprake is van planologisch strijdig gebruik (artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo).
Verklaring van geen bedenkingen - gemeenteraad
Burgemeester en wethouders mogen een omgevingsvergunning - nu de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan - pas verlenen nadat de gemeenteraad heeft verklaard daartegen geen bedenkingen te hebben (artikel 6.5, eerste lid van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor)).
In artikel 6.5, derde lid van het Bor is geregeld dat de gemeenteraad categorieën van gevallen kan aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Op 25 januari 2011 heeft de gemeenteraad een lijst met categorieën vastgesteld waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist.
Nu het hier gaat om een project in stedelijk gebied, te weten (bouw)projecten voor bedrijfsfuncties op een bedrijventerrein mits er geen wijziging plaatsvindt van de toegestane milieucategorie, is er geen verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid van het Bor vereist. Ingevolge het raadsbesluit van 25 januari 2011 is daarom geen verklaring van geen bedenkingen nodig van de gemeenteraad voor het onderhavige plan.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat er in dit geval geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
Op de voorbereiding van een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet is artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing (artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een plan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over voorontwerp gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Gezien de ligging nabij het spoor is Prorail gevraagd of er bezwaar bestaat tegen dit bouwplan. Prorail heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de bebouwing.
Toezenden ontwerpbesluit
Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan gedeputeerde staten.
Zienswijzen
Het ontwerpbesluit (met relevante stukken) ligt van 24 januari tot en met 6 maart 2014 ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen.
Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.