direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kallenbroekerweg-Bielderweg, partiële herziening Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1784-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor de locaties Bielderweg 3 en Kallenbroekerweg 151-153 in Barneveld is een verzoek ingediend om een aantal ontwikkelingen mogelijk te maken. Er wordt - naast de (te herbouwen) woning Bielderweg 3 - een extra woning (met inhoud van 450 m3) binnen het bestemmingsvlak 'Wonen' aan de woonlocatie Bielderweg 3 toegevoegd. Daarnaast wordt een van de twee woningen van de locatie Kallenbroekerweg 151-153 (met inhoud van 660 m3) verplaatst naar de locatie ten westen van de woonlocatie Bielderweg 3. De twee bestemmingsvlakken 'Wonen' aan de Kallenbroekerweg 151 en 153 worden tot één samengevoegd, waardoor hier planologisch nog maar één woning is toegestaan; de woning nr. 151 is al gesloopt. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten van het regionale functieveranderingsbeleid, maar deels wordt maatwerk toegepast.

De locatie Bielderweg 3 maakt onderdeel uit van landgoed Erica. Landgoed Erica is recent overgegaan naar een andere eigenaar en vormt nu samen met landgoed Het Paradijs één beheerseenheid. Ter verbetering van landgoed Erica is een plan ingediend om de natuur te verbeteren en extra natuur aan te leggen. Tevens wordt met het plan om het woonrecht van de locatie Kallenbroekerweg 151-153 te verplaatsen naar de locatie ten westen van het woonperceel Bielderweg 3, een extra economische impuls gegeneerd. Ter compensatie wordt, naast de gebruikelijke landschappelijke inrichting van de twee locaties, het volgende ingezet/gerealiseerd:

  • de inzet van sloop van het resterende deel van de voormalige agrarische (bedrijfs)bebouwing (met een oppervlakte van 595 m2) op de locatie Bielderweg 3;
  • de erf(beplanting) en de karakteristieke bebouwing op het perceel Bielderweg 3 wordt hersteld;
  • voor het tekort aan sloopmeters (van 380 m2) wordt in het kader van maatwerk ter compensatiemaatregel de aanleg van 0,7 hectare nieuwe natuur aangelegd;
  • ingezet wordt op het ecologisch en landschappelijk versterken van de locatie Kallenbroekerweg 151-153 en de daaromheen liggende (bos)randen/gronden en herstel van ten zuiden gelegen de houtwal (in het kader van de verplaatsing van het woonrecht van Kallenbroekerweg 151 naar de Bielderweg 3 ten behoeve van ruimtelijke kwaliteitswinst op deze locatie).

De natuurontwikkeling en daarmee de inrichting van deze gronden gebeurt deels ter versterking van de Groene Ontwikkelingszone (GO) (inzet op versterking van de kernkwaliteiten die voor het betreffende gebied gelden) en Landgoed Erica. Dit komt bovenop de compensatie van het tekort aan sloopmeters in het kader van maatwerk. Voor deze specifieke versterking kan geen aanspraak gemaakt worden op (provinciale) subsidiemogelijkheden en het gaat alleen om gronden waar nog geen bestemming 'Natuur' geldt.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0001.png" Afbeelding: ligging plangebied aan de Bielderweg 3 en Kallenbroekerweg 151-153 te Barneveld [bron onderliggende kaart: www.gemeentenatlas.nl]

Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding en de regels) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit deze partiële herziening.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten westen van de kern Barneveld. Het plandeel aan de Bielderweg 3 wordt aan alle zijden begrensd door agrarische gronden/weilanden en/of natuur. Ten oosten van dit plandeel ligt zorgboerderij 't Paradijs.
Het plandeel aan de Kallenbroekerweg 151-153 wordt aan de oost- en noordzijde begrensd door agrarische gronden. Ten zuiden hebben de gronden de bestemming 'Groen' en ten zuiden daarvan liggen agrarische gronden (met paardrijbak). Aan de westzijde ligt het woonperceel aan de Kallenbroekerweg 155 in Barneveld. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied met de twee plandelen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0002.png" Afbeelding: luchtfoto plangrens van de planlocaties Bielderweg 3 en Kallenbroekerweg in Barneveld.

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad (zie verder Bijlage 1). De gronden ter plaatse van het plandeel aan de Kallenbroekerweg 151-153 in Barneveld hebben de bestemming 'Wonen' (met twee bestemmingsvlakken). De gronden ter plaatse van de Bielderweg 3 hebben de bestemmingen 'Agrarisch', 'Natuur' en 'Wonen'. Ook gelden onder andere de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ecologische verbindingszone' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV' en dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterhuishouding'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0003.png" Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2012 plandeel Bielderweg 3

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0004.png" Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2012 plandeel Kallenbroekerweg 151-153

Tevens geldt voor het plangebied het bestemmingsplan "Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie". Het plandeel aan de Kallenbroekerweg 151-153 heeft hierin de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en voor een klein deel 'Waarde - Archeologie 1'. Het plandeel aan de Bielderweg heeft ter plaatse van het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en rondom 'Waarde - Archeologie 1'. Hiermee zijn de dubbelbestemmingen uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vervangen.

Daarnaast is recent het bestemmingsplan "Parapluherziening Cultuurhistorie-Cultuurlandschap" onherroepelijk geworden. Deze parapluherziening heeft de (tot voor kort binnen het plangebied geldende) dubbelbestemmingen 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' en 'Waarde - Openheid en Reliëf' laten vervallen. Op basis van de parapluherziening heeft het gehele plangebied nu de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurlandschap' gekregen.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend totaalplan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Een extra woning binnen de bestemming 'Wonen' en het verplaatsen van een woning naar een locatie met de bestemming 'Agrarisch' is niet mogelijk. Om de beoogde plannen planologisch mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden herzien (ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro)).

2.2.1 Voorbereidingsbesluit

Er geldt overigens ook een voorbereidingsbesluit "Hyperscale datacenters" van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op deze locatie. Nu het plan geen hyperscale datacenter mogelijk maakt, is dit voorbereidingsbesluit niet relevant voor dit plan.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Landgoed Erica is recent overgegaan naar een andere eigenaar en vormt nu samen met landgoed Het Paradijs één beheerseenheid. Ter verbetering van landgoed Erica is een plan ingediend om de natuur te verbeteren en extra natuur aan te leggen. Tevens wordt met het plan om verplaatsing van het woonrecht van het perceel Kallenbroekerweg 151 naar de locatie ten westen van het woonperceel Bielderweg 3 - gelegen binnen landgoed Erica - én het realiseren van een extra functieveranderingswoning, een economische impuls gegeven. De woning aan de Kallenbroekerweg 151 is al gesloopt. De twee bestemmingsvlakken 'Wonen' aan de Kallenbroekerweg 151 en 153 worden tot één samengevoegd, waardoor hier planologisch nog slechts één woning is toegestaan.

Met toepassing van functieverandering wordt dus een extra woning (een veldschuurwoning met inhoudsmaat van 450 m3) met karakteristiek bijgebouw op het woonperceel Bielderweg 3 gerealiseerd. De bestaande, voormalige boerderijwoning de Hoeve en een deel van de bijgebouwen op de locatie aan de Bielderweg 3 is gesloopt. De boerderijwoning wordt herbouwd (met inhoud van 693 m3 en inpandig bijgebouw van 80 m2). Daarbij is nog een (recent herbouwd) bijgebouw annex bakhuis van 62 m2 op de locatie aanwezig wat blijft staan. Ter compensatie wordt, naast de gebruikelijke landschappelijke inrichting van de twee locaties, het volgende ingezet/gerealiseerd:

  • de sloop van de voormalige agrarische (bedrijfs)bebouwing op het perceel Bielderweg 3 levert per saldo 595 m2 (inzetbare) sloopmeters op;
  • de erf(beplanting) en de karakteristieke bebouwing op het perceel Bielderweg 3 wordt hersteld;
  • voor het tekort aan sloopmeters (van 380 m2) wordt in het kader van maatwerk ter compensatie 0,7 hectare nieuwe natuur aangelegd;
  • ingezet wordt op het ecologisch en landschappelijk versterken van de locatie Kallenbroekerweg 151-153 en de daaromheen liggende (bos)randen/gronden en herstel van ten zuiden gelegen de houtwal (in het kader van de verplaatsing van het woonrecht van Kallenbroekerweg 151 naar de Bielderweg 3 ten behoeve van ruimtelijke kwaliteitswinst op deze locatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0005.png" Afbeelding: uitsnede inrichtings- en beplantingsplan plandeel Bielderweg 3

Voor het verzoek zijn de kaders van het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016, dat de raad op 22 maart 2017 heeft vastgesteld, relevant. Er moet sprake zijn van sloop (en hergebruik) van gebouwen, waarbij bepaalde eisen gelden. Op de locatie is in totaal 737 m2 aan (voormalige agrarische) bebouwing aanwezig. Daarbij is de bestaande woning buiten beschouwing gelaten. De in te zetten sloopmeters worden daarmee 657 m2 (= totale bebouwing 737 (exclusief bestaande woning) - 80 (standaardrecht bijgebouw)). Voor deze woning geldt dat voor bijgebouwen boven de 80 en tot 250 m2 geen extra sloopmeters hoeven te worden ingezet, maar er worden wel 80 m² (of een grotere oppervlak) afgetrokken van de inzetbare sloopmeters. De totale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen bij de oorspronkelijke woning Bielderweg 3 komt uit op 142 m2, onderverdeeld in een extra bijgebouw annex bakhuis, wat recentelijk is herbouwd en vergund als bijgebouw van 62 m2 en een inpandig bijgebouw van 80 m2. Er worden daarom nog 62 m2 van de in te zetten sloopmeters afgehaald. Voor de extra woning is voor het woonrecht 300 m2 aan sloopmeters nodig en voor een inhoud van 450 m3 nog eens 975 m2 (=1,5 x 450). Daarmee is er een tekort van 380 m2 (=975-450) aan sloopmeters.

Vanuit ruimtelijk oogpunt is het een positieve ontwikkeling voor de locatie en omgeving, omdat de verouderde agrarische bebouwing wordt gesloopt. Het als boerenerf in te richten erf aan de Bielderweg 3 krijgt een groene uitstraling wat positief is. De locatie wordt verder voorzien van een goede landschappelijke inpassing (een van de voorwaarden). De landschappelijke inpassing is uitgewerkt in het erfinrichtings-/beplantingsplan, welke als Bijlage 1 bij de planregels is opgenomen. Ter uitvoering en instandhouding is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Er wordt ingezet op het ecologisch en landschappelijk versterken van de locatie Kallenbroekerweg 151-153 en de daaromheen liggende (bos)randen/gronden en herstel van ten zuiden gelegen de houtwal. Een van de maatregelen is de aanleg van een waterpoel. Een overzicht van de ecologische en landschappelijke maatregelen voor de Kallenbroekerweg is opgenomen in Bijlage 5.

Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is de voorgestelde bebouwing acceptabel. De bebouwing is compact van opzet, wat mede wordt versterkt door twee woningen te voorzien van een inpandig bijgebouw. Bij de opzet van de toekomstige bebouwing is ook gekeken naar de projectie van de gevels van verschillende woningen en wat in principe als voorgevel c.q. voorkant van de woning wordt aangehouden (zie afbeelding hieronder). Daarmee wordt ook aangegeven wat volgens het bestemmingsplan mogelijk is qua bijgebouwen. In het geldende bestemmingsplan is verder ook nog een binnenplanse afwijking opgenomen waarmee het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden kan toestaan dat bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd en/of buiten een bouwvlak worden gebouwd. Ook wordt met het aanwijzen van de voorkant van de woning richting gegeven aan het bepalen van het achtererfgebied in het kader van vergunningsvrij bouwen. Daarbij kan worden gesteld dat de onderstaande opzet acceptabel is en als uitgangspunt kan worden aangehouden bij het realiseren van de toekomstige bebouwing en mogelijke vergunningsvrije bouwwerken.
Bij de meest oostelijk gelegen woning is reeds met toepassing van functieverandering een 142 m2 aan bijgebouwen toegestaan (een bakhuis van 62 m2 en een inpandig bijgebouw van 80 m2). Het is de bedoeling de voormalige Hoeve tot op zekere hoogte te herbouwen en daarbij de oorspronkelijk opzet met het voorhuis binnen de zuidzijde (met zicht naar het zuiden) en de deel (deel woonruimte en deel inpandig bijgebouw) binnen de noordzijde van het woongebouw te realiseren. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is dit acceptabel. Ook is het acceptabel nog een bijgebouw aan de noordzijde van de kavel te realiseren. Op basis van de grootte van het kavel en uitgaande van het realiseren van een inpandig bijgebouw van 80 m2 en het bestaande bakhuis van 62 m2, is er nog een 8 m2 aan vergunningsvrije bouwwerken toegestaan (gezamenlijk dus in totaal 150 m2 (inclusief bouwwerken op basis van het bestemmingsplan)). Het beoogde woongebouw is zodanig geprojecteerd dat het achtererfgebied wel te bepalen valt, maar om te voorkomen dat dit anders wordt geïnterpreteerd wordt vanwege de opzet van de bebouwing met bijgebouwen zowel voor als achter het woongebouw de waarde van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' 150 in plaats van 142 m2. Voor de overige twee woningen is duidelijk wat de voorgevel/voorkant van de woning en daarmee het achtererfgebied is. Hier is in paragraaf 6.2 ook op ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0006.png" Afbeelding: uitsnede inrichtingsplan met gevellijnen en beoogde voorkant woning plandeel Bielderweg 3

Het verzoek wijkt echter af van 'reguliere' verzoeken om functieverandering, omdat de nieuwe ontwikkelingen niet volledig gecompenseerd worden met de inzet van sloopmeters. Een deel wordt gecompenseerd met de inzet van 'groene' maatregelen. Deze maatregelen dragen significant bij aan de versterking van de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied. Met dit totaalplan krijgt het landgoed tevens een (financiële) impuls, omdat de (erfpacht)opbrengsten van de woningen terugvloeien naar het landgoed en zo bijdragen aan de duurzame instandhouding daarvan. Het geheel van ontwikkelingen en maatregelen beschouwend, is er duidelijk sprake van een ruimtelijke meerwaarde voor dit gebied. Vanwege de ligging binnen de ecologische verbindingszone is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. Hiermee is realiseren van extra natuur een acceptabele compensatie. Vanwege de ligging van beide locaties in de provinciale Groene Ontwikkelingszone (GO) wordt ook ingezet op de versterking van de kernkwaliteiten die voor het betreffende gebied gelden. Dit komt bovenop de compensatie van het tekort aan sloopmeters c.q. welke compensatie vanuit de gemeente wordt geëist en geldt ter compensatie voor het bouwen in de GO. Voor deze specifieke versterking kan geen aanspraak gemaakt worden op (provinciale) subsidiemogelijkheden en het gaat alleen om gronden waar nog geen bestemming 'Natuur' geldt.

Al met al wordt er met het totaalplan ruimtelijke kwaliteitswinst behaald die toekomstbestendig is met daarbij herstel van het landgoed. Dit onder andere door een gedeelte met de inzet van sloopmeters c.q. verwijderen van (voormalige agrarische bedrijfs)bebouwing in het buitengebied. Uitgangspunt daarbij is het toe te voegen woonperceel ten westen van Bielderweg 3 zo veel mogelijk onbebouwd te laten. De openheid van deze locatie wordt dan ook zo veel mogelijk gerespecteerd. Daarvoor is dan ook de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - openheid' opgenomen. Ook moet de bebouwing op de verschillende woonpercelen ter plaatse van de Bielderweg 3 zo compact mogelijk worden gehouden. Dit is bereikt door de bestemmingsvlakken zo compact mogelijk te houden en waar nodig een bouwvlak op te nemen.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Doorwerking
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het plan voorziet in minder dan 11 woningen.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die 1 januari 2024 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat.

Natuur- en landschapsbeleid
De Natura-2000 gebieden en de bijzondere natuurgebieden zijn aangegeven op de Themakaart Natuur- en landschapsbeleid. De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0007.png" Afbeelding: uitsnede kaart 5 Omgevingsvisie: Themakaart Natuur- en landschapsbeleid.

Doorwerking in plangebied
Beide plandelen (op de afbeelding hiervoor globaal aangegeven) zijn geheel gelegen in de GO. Volgens de hoofdregel geldt dat een mogelijke aantasting van de (potentiële) kernkwaliteiten of samenhang op dezelfde locatie gemitigeerd moet worden en dat eventueel oppervlakteverlies gecompenseerd moet worden. Een ruimtelijk initiatief kan dus plaatsvinden als er op de locatie van het initiatief per saldo sprake is van neutrale en waar mogelijk positieve gevolgen. Zie voor de doorwerking en verdere uitwerking paragrafen 4.3.1.1 en 5.3.1.3. Verder voorziet dit plan in functieverandering naar kleinschalige woningbouw. Er wordt daarbij standaard landschappelijk ingepast en er wordt rekening gehouden met de versterking van de kernkwaliteiten van het gebied in kader van landschap en natuur. Het plan is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 1: Regels Landbouw (ammoniakbuffergebied)
  • Kaart 2: Regels Glastuinbouw (glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied)
  • Kaart 3: Regels Natuur - kaart 1 (Groene ontwikkelingszone en beschermingszone natte landnatuur)
  • Kaart 9: Regels Water en Milieu (intrekgebied en functies van water)

Beide deellocaties liggen binnen het gebied dat op kaart 1 is aangewezen als 'ammoniakbuffergebied'. Daarbinnen is nieuw- en hervestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf of niet-grondgebonden veehouderijtak niet mogelijk. Uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijtak is alleen mogelijk als de emissie van ammoniak niet toeneemt. Dit verzoek gaat niet over een veehouderij en is niet relevant voor het voorliggend plan. Ook kaart 2 is niet relevant voor het plangebied, omdat er geen sprake is van glastuinbouw en ook na de planherziening is dit niet aan de orde. Dit geldt ook voor kaart 9. Daarop is te zien dat beide plandelen vallen binnen het gebied aangewezen als 'intrekgebied'. Alleen het plandeel Kallenbroekerweg 151-153 valt binnen het gebied aangewezen als 'functies van water'. In artikel 2.38 is bepaald dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een intrekgebied de winning van fossiele energie niet mogelijk maakt; dat is ook niet aan de orde binnen voorliggend plan. Op kaart 3 is het plandeel Kallenbroekerweg 151-153 in het kader van 'functies van water' aangewezen als 'beschermingszone natte landnatuur'. Dit is een gebied in een zone rondom natte natuur in het Gelders natuurnetwerk waar de kwantitatieve grondwatersituatie directe invloed heeft op de instandhouding van de natte landnatuur. Natte landnatuur is natuur die direct afhankelijk is van de grondwatersituatie ter plaatse. In artikel 2.61 is aangegeven dat in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een hydrologische beschermingszone, geen functies worden toegestaan die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur. Nieuwe functies binnen hydrologische beschermingszone dienen te worden getoetst op hun eventuele negatieve effecten op de grondwatersituatie voor de natte landnatuur. Bij nieuwe functies moet met name gedacht worden aan bebouwing en andere vormen van verharding. In dit geval is er juist bebouwing gesloopt en verharding verwijderd, waardoor juist kan worden gesteld dat dit een positief effect heeft op de natte landnatuur. Ook de nabij de locatie te nemen groene maatregelen en realisatie van een poel (in overleg met het Waterschap) dragen hierbij aan.

Op kaart 3 zijn beide plandelen aangewezen als Groene ontwikkelingszone (GO). Voor de regels met betrekking tot Natuur en Landschap is het bepaalde in paragraaf 2.6.5 (Instructieregels bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone) van de Omgevingsverordening Gelderland van toepassing.

Groene Ontwikkelingszone (GO)
Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op locaties binnen de GO laat het bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in de bijlage 'Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone', per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat (artikel 2.52, lid 1). Voor voorliggend plan is relevant dat in artikel 2.53 is aangegeven dat in afwijking hiervan een bestemmingsplan een uitbreiding van een landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 kan toelaten als deze landschappelijk wordt ingepast, zodat de kernkwaliteiten niet significant worden aangetast. Het plangebied maakt dan ook onderdeel uit van landgoed Het Paradijs dat een NSW-status (status op basis van de Natuurschoonwet 1928) heeft, waarmee artikel 2.53 van toepassing is. Een landgoed past naar zijn aard in de GO omdat het beheer en onderhoud van het landschap deel uitmaken van hun bedrijfsvoering. Een landgoed draagt direct bij aan de instandhouding van het landschap en daarmee aan de kernkwaliteiten van de GO en het GNN. Daarom geldt – in afwijking van artikel 2.52 – de voorwaarde dat bij uitbreiding de kernkwaliteiten niet significant mogen worden aangetast.

Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone
Het plangebied en daarmee alle plandelen liggen in het deelgebied Erica - het Paradijs (deelgebied no. 83). De kernkwaliteiten voor wat betreft natuur en landschap betreffen:

  • kleinschalig kampen- en heideontginningslandschap met veel hoogwaardige natuur
  • schakel in de verbinding tussen Veluwe en Utrechtse Heuvelrug
  • verbindingen langs de Barneveldse Beek voor o.a. das, amfibieën en reptielen, vissen
  • Parel Erica/Kleine Barneveldse Beek: natte heide, natuurlijke beek met beekbegeleidend bos
  • plaatselijk natte elementen en kwel
  • cultuurhistorische waarden van o.m. oude ontginningen en boerderijen; bijzonder verkavelingspatroon bij Kallenbroek
  • abiotiek: aardkundige waarden, kwel, bodem, grondwaterreservoir
  • plaatselijk nog rust, ruimte, duisternis.

De daarbij behorende ontwikkelingsdoelen voor natuur en landschap binnen het GNN (omvorming, natuurontwikkeling) zijn:

  • ontwikkeling landgoedbossen, beekbegeleidende bossen, natte heiden en beekdalgrasland
  • ontwikkeling ecologische verbinding Esvelder Beek - Barneveldse Beek: singels, graslanden, plas-drasbermen en moeraszones, aansluitend op het omringende landschap
  • vermindering barrièrewerking A1en A30 en N802
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen (o.a. landgoedelementen) en beheersvormen

De daarbij behorende ontwikkelingsdoelen voor natuur en landschap binnen de GO zijn:

  • ontwikkeling ecologische verbinding Esvelder Beek - Barneveldse Beek: singels, graslanden, plas-drasbermen en moeraszones, aansluitend op het omringende landschap
  • vermindering barrièrewerking A1en A30 en N802
  • ontwikkeling bosranden en overgangen naar cultuurgronden
  • ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën
  • ontwikkeling cultuurhistorische patronen (o.a. landgoedelementen) en beheersvormen
  • ontwikkeling van het kleinschalig landschap langs de voet van de Veluwe; houtsingels, beken en (schrale) graslanden.

Een deel van de ontwikkelingen binnen dit plan valt dus binnen de planologische reikwijdte van het huidige bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Immers is er sprake van een woonperceel en de daarbij vigerende en toe te passen binnenplanse afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Op grond hiervan kan aan de woonlocatie met toepassing van het functieveranderingsbeleid een woning worden toegevoegd. Echter passen niet alle onderdelen van het plan binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan en er wordt in dit geval ook maatwerk (voor een deel natuurmaatregelen in plaats van sloopmeters) geboden. Daarom kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheden en is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

De ontwikkeling voor wat betreft beide plandelen vindt plaats binnen GO. Op basis van de inrichtingstekening worden verschillende natuurmaatregelen gerealiseerd. Deze gronden liggen binnen GO en hebben een agrarische- of woonbestemming. De kenmerken van GNN/GO blijven behouden en worden met de inrichtingsmaatregelen versterkt. Voor deze natuurmaatregelen is geen inrichtings- en functieveranderingssubsidie is verkregen. Daarmee kunnen de maatregelen gelden als versterkingsmaatregel voor een andere ontwikkeling in GO. Met het plan wordt de bebouwing zodanig opgericht dat het erfensemble voor wat betreft de Bielderweg 3 verder wordt hersteld. De locatie voor de nieuwe woning op het meest westelijk gelegen nieuwe bestemmingsvlak ligt binnen GO. Conform het geldende bestemmingsplan zijn de bestaande bestemmingsvlakken Wonen ook geheel binnen GO. Er is voor gekozen de toekomstige bestemmingsvlakken 'Wonen' zo compact mogelijk te houden. Na de bestemmingsplanherziening hebben de bestemmingsvlakken 'Wonen' aan de Bielderweg 3 samen een oppervlakte van circa 2.400 m2 (=0,27 hectare), wat een vergelijkbare oppervlakte heeft als het huidige bestemmingsvlak 'Wonen'.

Zoals hiervoor reeds toegelicht bestaan de kernkwaliteiten in dit deel van het GNN (Erica – het Paradijs) uit het kleinschalige kampen- en heideontginningslandschap met veel hoogwaardige natuur die een schakel vormt tussen de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. Daarbinnen vormen het landgoed Erica en de Kleine Barneveldse Beek met beekbegeleidend bos een natuurparel. Onderhoud en beheer van het landgoed draagt bij aan het herstellen van de natuur. Om het landgoed Erica een verdere impuls te geven en het herstel van cultuurhistorische waarden te kunnen bekostigen, wordt één extra woning toegevoegd. Een en ander gaan daarmee dus verder dan het provinciale beleid waarbij op grond van het bepaalde in artikel 2.53 onder b Omgevingsverordening bij ontwikkelingen op landgoedereng alleen hoeft te worden aangetoond dat geen sprake is van aantasting van kernkwaliteiten. Daarbij is ook in het onderzoek flora en fauna - welke rapportage als Bijlage 3 bij de toelichting van dit plan is opgenomen - geconcludeerd dat de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van de GO niet worden aangetast.

De inrichting van het erf gaat gepaard met landschappelijke inpassingsmaatregelen en landschapsherstel. Er vindt landschappelijke inpassing plaats van het voormalige agrarisch bedrijfserf, wat wordt omgevormd tot een boerenerf met de functie wonen. Het erf wordt dus landschappelijk ingepast (zie ook 5.12 Natuur en landschap). Binnen dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die er voor zorgdraagt dat de inrichting binnen 1 jaar - na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan - wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

Doorwerking in plangebied
Gelet op het bovenstaande is voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming met de Verordening (en de Omgevingsvisie). Nu de inrichting van het erf met omliggend terrein en de natuurontwikkeling planologisch is verankerd (met een voorwaardelijke verplichting) wordt ook aan de andere voorwaarden uit de Omgevingsverordening voldaan. De regels inzake GO vormen geen belemmering voor dit plan. Het plan is in overeenstemming met de verordening.

Klimaatadaptatie
Artikel 2.65b van de provinciale verordening gaat over klimaatadaptatie. Het artikel bepaalt dat voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

  • a. waterveiligheid;
  • b. wateroverlast;
  • c. droogte; en
  • d. hitte.

In dit plan is op onderdelen aandacht besteed aan bovenstaande aspecten. Er is bij de inrichting van het erf en de tuin gekozen voor verschillende bloeiende en besdragende soorten die aantrekkelijk zijn voor vlinders, bijen en vogels. De bestaande bomen blijven behouden. Ook in de rest van het landgoed is veel aandacht voor biodiversiteit. Exoten, zoals Japanse Duizendknoop, worden daarom actief bestreden en een-soortige bospercelen worden omgevormd tot loofbos met meer variëteit en inlandse soorten.

Het hemelwater van alle daken is afgekoppeld van de riolering en wordt ter plaatse geïnfiltreerd in de bodem. Tevens wordt een poel aangelegd nabij de locatie Kallenbroekerweg 151-153. Verharding is over het hele erf tot een minimum beperkt en/of uitgevoerd in waterdoorlatende half-verharding wat bijdraagt aan hittebestrijding op het perceel en naar de directe omgeving.

Doorwerking in plangebied
Het plan is ook op dit punt in overeenstemming met de Omgevingsvisie/-verordening.

4.4 Regio

4.4.1 Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016

In maart 2017 is het “Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016” vastgesteld. Dit betreft een actualisering van de regionale beleidsafspraken over hoe de betrokken gemeenten om willen gaan met het toenemende probleem van leegstand van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen. Het beleid stelt (voormalige) agrarische bedrijven in staat om de bedrijfsvoering op een maatschappelijk en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied door de sloopverplichting van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing bij hergebruik / nieuwbouw ten behoeve van nieuwe woonfuncties of niet- agrarische bedrijfsfuncties. Dit regionale beleid is destijds tot stand gekomen als uitwerking van het provinciale functieveranderingsbeleid vanuit het Streekplan 2005. In 2008 is hiervoor de “Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld met in 2012 een “Nadere invulling” daarvan.

Vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie is de wens ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid. Wel zijn enkele beleidsaanpassingen/-toevoegingen gedaan;

  • Vereenvoudiging van de systematiek voor afroming/korting van sloopmeters;
  • Een toekomstbestendige en flexibele basissystematiek voor functieverandering naar wonen/werken;
  • (Lichte) stijging van de benodigde compensatie van sloopmeters voor functieverandering naar wonen en werken om in te spelen op de trend en ontwikkeling dat meer agrarische bedrijven zullen stoppen en dat meer (voormalige) agrarische bebouwing vrijkomt;

Deelnemende gemeenten
Het regionale beleid voor functieverandering is opgesteld vanuit de samenwerking tussen de gemeenten in het Gelderse gedeelte van de regio Food Valley en de gemeente Putten. Het gebied waarop het regionale beleid van toepassing is omvat de gemeenten Nijkerk, Putten, Barneveld, Scherpenzeel, Ede en Wageningen.

Van sloopmeters naar inzetbare sloopmeters
Om alle sloopmeters gelijkwaardig te maken en de voorgaande systematiek van afroming te vereenvoudigen, worden sloopmeters als eerste stap in een functieveranderingsproces vóór gebruik of verkoop 'omgezet' naar een 'inzetbare sloopmeters'. Bij hergebruik van bestaande bebouwing geldt ditzelfde. De oppervlakte van de te hergebruiken bebouwing wordt eerst berekend als 'sloopmeters', waarna de omzetting plaatsvindt naar 'inzetbare sloopmeters'. Voor het omzetten van de sloopmeters naar inzetbare sloopmeters wordt een korting toegepast (voorheen was dit de afroming), afhankelijk van de grootte van de slooplocatie.

Regionale inzetbaarheid van inzetbare sloopmeters
Het slopen van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen wordt bevorderd door een regionale inzetbaarheid van de sloopmeters. Dit betekent dat er de mogelijkheid is om salderingslocaties te benutten die in een andere regiogemeente liggen dan de locatie waar de meters worden ingezet. De markt voor aankoop en/of verkoop van inzetbare sloopmeters door marktpartijen is daarmee groter.

Basissystematiek
Vanuit het functieveranderingsbeleid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen door middel van compensatie van inzetbare sloopmeters mogelijk in twee hoofdvormen met een basissystematiek;

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar werken: (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies.

De basissystematiek is opgebouwd met een standaard 'recht' voor een nieuwe woning/wooneenheid of niet-agrarisch bedrijf, het woningrecht en het bedrijfsrecht waarvoor een compensatie van inzetbare sloopmeters nodig is. Daarnaast wordt compensatie van inzetbare sloopmeters gevraagd per 1 m³ inhoud van de woning of 1 m² vloeroppervlakte niet-agrarisch bedrijf.

Verbrede mogelijkheden (gemeentelijke keuze)
In het geactualiseerde beleid is evenals in de voorgaande beleidsdocumenten een 'gereedschapskist' aan verbrede mogelijkheden voor de inzet van inzetbare sloopmeters opgenomen. Gemeenten hebben de keuzemogelijkheid uit deze regionaal afgestemde 'gereedschapskist' die onderdelen te kiezen die hen passen. Dit in aanvulling op de hoofdopzet van het beleid. De met de actualisering toegevoegde mogelijkheden geven meer ruimte voor nieuwe (maatwerk) ontwikkelingen. Een toegevoegde mogelijkheid is functieverandering van een woning naar een woongebouw, voor onder meer mogelijk toekomstige mantelzorgsituaties of meergeneratiewoningen. Daarnaast is een maatwerkmogelijkheid toegevoegd om in nog niet uitgewerkte situaties oplossingen te bewerkstelligen die in overeenstemming zijn met de lijn en de systematiek van dit beleid.

Doorwerking in het plangebied
Deze partiële herziening is gebaseerd op het beschreven beleid inzake functieverandering. Wat betreft het onderdeel van de inzet van sloopmeters is er sprake van maatwerk. Dit door het nemen van de groene maatregelen en natuurontwikkeling in plaats van aanleveren van een deel van de benodigde sloopmeters. In hoofdstuk 3 van de toelichting is gemotiveerd waarom in dit geval het aanvaardbaar is om een deel van de sloopmeters te compenseren en op welke wijze hier maatwerk is toegepast.

4.4.2 Beeldkwaliteitsplan functieverandering

De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).

Doorwerking in plangebied
Door initiatiefnemer is een inrichtingsplan ingediend dat is besproken in het overleg voor verzoeken in het buitengebied. Het inrichtingsplan is akkoord bevonden door de landschapsdeskundige, hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de toelichting. Er is voor de nieuwe woningen nog geen definitief bouwplan beschikbaar zodat over de architectuur hiervan verder nog niets kan worden aangegeven.

Het is wel de bedoeling in te zetten op het realiseren van karakteristieke bebouwing die in dit landschap past. Zo wordt de voormalige (afgebrande eb al gesloopte) boerderijwoning met deel, de Hoeve, herbouwd en zoveel mogelijk wordt daarbij aangesloten bij de oorspronkelijke vorm en architectuur daarvan. Verder wordt de nieuwe woning in het meest westelijke bestemmingsvlak als veldschuur met inpandig bijgebouw op de locatie Bielderweg 3 gebouwd. Bij de architectuur van de bebouwing wordt rekening gehouden met het landschap en wordt het oorspronkelijk boerenerf als uitgangspunt genomen.

4.4.3 Landschapsontwikkelingsplan

In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:

  • de erfinrichting en kleine landschapselementen;
  • de spelregels voor nieuwe landgoederen;
  • de inrichting van de beken;
  • het soortenbeleid.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er een erfinrichtings-/beplantingsplan en een overzicht van de te nemen natuurmaatregel voor landgoed Erica ten behoeve van dit plan ingediend. Dit is akkoord bevonden door de landschapsdeskundige.

4.4.4 Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe

Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.

Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.

Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.

In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.

Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veilig stellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.

  • Het thema prettig wonen ambieert een klimaatbestendige, veilige en gezond ingerichte stedelijke omgeving. Speerpunten zijn Ketenafspraken klimaatbestendig bouwen, Ontwikkelafspraken met woningcoöperaties, Instrumentenmix voor bestaand stedelijk gebied, Stimuleringsregeling klimaatbestendige maatregelen en Hitteplan.
  • Het thema Aangenaam recreëren ambieert een klimaatbestendige, veilig en gezond ingericht recreatief buitengebied. Het speerpunt is Groen-blauwe recreatie.
  • Het thema Basisfuncties ambieert een veilig en robuust ontworpen nutsvoorzieningen en infrastructuur. Speerpunten zijn Natuurbranden preventieplan, Overstromingsbestendige gebieden en gebouwen, (Hoofd)verdeelstations beoordelen en Doorgaande wegen klimaatrobuust.
  • Het thema Natuurlijk bodem- en watersysteem ambieert een klimaatbestendig, robuust en veerkrachtig natuurlijk bodem- en watersysteembeheer. Speerpunten zijn Loofbomen advies, Waterbeschikbaarheidsstrategie, Duurzaam grondwatersysteem en Verkenning regio Vallei en Veluwe – 2120.

In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van het RAP zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.5 Waterschap

4.5.1 Blauwe Omgevingsvisie 2050

De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.5.2 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 Waterschap Vallei en Veluwe

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.

Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.

Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.

Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.

Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.

Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van het BOP zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0009.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda


Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied: Agrarisch berkenlandschap.

4.6.1.1 Agrarisch bekenlandschap

De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

Karakteristiek
Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.

Gebruik
In een groot deel van het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de voormalige Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.

Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

In het agrarisch bekenlandschap wordt gestreefd naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristisch-recreatieve functie van het gebied besteedt de gemeente aandacht aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel-, fiets- en ruiterpaden. De gemeente is terughoudend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering.

Ontwikkelingsfonds Platteland
De structuurvisie beschrijft het type projecten die tot doel hebben de beschreven ruimtelijke kwaliteiten te realiseren. Investeringen voor die projecten kunnen, al dan niet gedeeltelijk, worden gefinancierd uit het Ontwikkelingsfonds Platteland. Dit fonds wordt gevuld door bijdragen uit ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied, namelijk functieverandering, nieuwe landgoederen en stedelijke uitbreidingen. De werking van dit fonds beoogt hiermee samenhangende ruimtelijke ontwikkeling van het buitengebied met ruimtelijke en maatschappelijke winst.

Doorwerking plangebied
Functieverandering naar wonen/niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging. Voorliggend plan sluit voor een groot deel aan bij de uitgangspunten van het functieveranderingsbeleid en wordt in het kader van maatwerk ter compensatie voor een deel ingezet op natuurontwikkeling in plaats van het aanleveren van sloopmeters. Vanwege de ligging binnen de ecologische verbindingszone is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. Hiermee is het realiseren van extra natuur een acceptabele compensatie. Met de natuurversterkingsmaatregelen en de openstelling van het landgoed (uitbreiding padennetwerk) worden de natuurwaarden en de recreatieve gebruiksmogelijkheden versterkt/verbeterd. De ontwikkeling past daarmee binnen de doelstellingen van de structuurvisie. De plannen zijn in overeenstemming met de structuurvisie Buitengebied Barneveld.

Voorliggende plan voor wat betreft het realiseren van de extra woning draagt bij aan het Ontwikkelingsfonds Platteland door een gebruikelijke financiële bijdrage (van € 10,-- per m3).

4.6.2 Woonvisie Barneveld 2021-2025 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In maart 2021 heeft de raad de Woonvisie Barneveld 2021-2025 'Wonen voor jong en oud' met doorkijk tot 2030/2040, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking. In deze visie is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 500 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen.

In verband met de grote woningbouwopgaven in Nederland is in de Woondeal met het Rijk voor Barneveld tot en met 2030 een programma van circa 5.400 woningen overeengekomen. Daarmee komt de programmering op gemiddeld 600 woningen per jaar. In oktober 2022 zijn de prijsklassen aangepast naar de huidige marktomstandigheden.

Dit betekent dat gemiddeld 40% ten behoeve van sociale huur- en koopwoningen (sociale huur 20%, sociale koop laag tot € 260.000 en sociale koop hoog van € 260.000 tot € 320.000), 20% middeldure woningen (midden dure huur tot € 1.080,- en koop van € 320.000 tot € 355.000 en tot de actuele NHG grens van € 405.000,-) en 30% duurdere woningen vanaf de NHG-grens en 10% vrij in te delen.

In regio FoodValley zijn in verband met deze Woondeal onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2022 t/m 2030 zo'n 5.400 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Er loopt verder een Verstedelijkingsstrategie Arnhem, Nijmegen, Foodvalley, waarbij er in de periode 2020-2040 in Foodvalley zo'n 40.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Voor gemeente Barneveld zou dit een opgave van tenminste 8.000 woningen tot 2040 betekenen. Provincie Gelderland streeft in het Aktieplan Wonen naar versnelling van woningbouwontwikkelingen, gezien de woningtekorten op de woningmarkt. Daarbij wordt ook naar gemeente Barneveld gekeken.

In regio Amersfoort loopt een soortgelijke studie, namelijk het 'Ontwikkelbeeld regio Amersfoort' en wordt een woninguitbreiding met 36.000 in 2020-2040 als opgave gezien. De woningbouw in Barneveld is hier mede input voor.

Door middel van de voortgangsrapportage woningbouw wordt halfjaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.

Voor de periode 2023 t/m 2027 is een programma van gemiddeld bruto 740 woningen per jaar voorzien. Dit is ruim 120% ten opzichte van de gewenste uitbreiding met zo'n 600 woningen per jaar. Rekening houdend met planuitval, vertraging en dergelijke en het gegeven dat in 2022 minder dan 300 woningen zijn opgeleverd, wordt deze 120% programmering als wenselijk beschouwd. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening is in 2022 geactualiseerd, met als werktitel Doelgroepenverordening gemeente Barneveld 2021. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, sociale koopwoningen en middendure huurwoningen.

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (25 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (15 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking in plangebied
De toevoeging van de per saldo een extra woning in het buitengebied is voorzien in het meerjaren woningbouwprogramma van de gemeente Barneveld, waarin ruimte is opgenomen voor particulier initiatief. De gemeentelijke taakstelling woningbouwprogramma is regionaal afgestemd en er is ruimte om te groeien. Toevoeging van één woning behoort derhalve tot de mogelijkheden. In de woonvisie is in de realisatie van duurdere woningen voorzien. Volkshuisvestelijk is het plan voor de realisatie van de extra woning acceptabel.

4.6.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).

4.6.4 Energiebeleid gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning sinds 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG).

Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Sinds 1 april 2021 worden geluidseisen gesteld aan (nieuw te plaatsen) buiten opgestelde installaties voor warmte- of koude opwekking. Het gaat hierbij om warmtepompen en airco's die worden toegepast bij woningen en woongebouwen. Deze installaties mogen niet meer dan 40 dB geluid veroorzaken bij de buren.

Zonnepanelen en -collectoren
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energie- en warmteopwekking. In dit plan kunnen zonnepanelen worden opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn dan geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat waarschijnlijk voor een deel van de bebouwing zonnepanelen worden toegepast, om dan te kunnen voldoen aan de BENG-eisen. Een en ander zal verder bij de uitwerking van de aanvraag omgevingsvergunning worden meegenomen.

Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.
De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.

Laadpalen
Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.

Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.

Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied
Er ligt nu nog geen concreet bouwplan voor de nieuwe woningen. De (voorlopige) duurzame maatregelen die genomen zouden kunnen worden, betreffen: warmtepomp voor verwarming nieuwe woningen (woningen voldoen aan BENG), zonnepanelen op woningen en/of bijgebouwen, beperken verharding of toepassen halfverharding en hemelwaterafvoer infiltreren op eigenterrein. In de aanvraag omgevingsvergunning(en) voor het bouwen van de nieuwe woningen en bijgebouwen wordt te zijner tijd aangeven welke duurzaamheidsmaatregelen er verder worden toegepast dan hierboven aangegeven. Daarbij zal worden voldaan aan de vanuit de gemeente gestelde eisen voor duurzaamheid op dat moment.

4.6.5 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:

  • 1. Bij een directe behoefte aan mantelzorg die naar redelijke verwachting niet zeer langdurig zal zijn, denkt de gemeente mee in een voor de concrete situatie geëigende oplossing. Dit gebeurt doorgaans op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning.
  • 2. De mogelijkheid van inwoning – in zuivere zin, dus in de vorm van onzelfstandige woonruimte – past binnen de regelgeving en is en blijft daarmee dus een optie.
  • 3. Een tweede wooneenheid binnen de bouwmassa van een woning in het buitengebied wordt mogelijk gemaakt:
    • a. indien deze aantoonbaar een functie zal hebben voor (toekomstige) mantelzorg;
    • b. binnen de toegelaten inhoudsmaat van de woning, eventueel in samenhang met het vergroten van die inhoud van die woning volgens mogelijkheden die beleid en regelgeving daarvoor bieden of gaan bieden;
    • c. indien deze een ondergeschikt karakter heeft (een vloeroppervlak van maximaal 35% van dat van de woning, maar niet meer dan 65 m2);
    • d. mits daarvoor een oppervlakte van 300 m2 aan overtollig geworden opstallen wordt gesloopt die voldoet aan de criteria voor sloopmeters volgens het functieveranderingsbeleid.

Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.

4.6.6 Visie Verblijfsrecreatie

Op 29 september 2022 heeft de raad ingestemd met de uitgangspunten en kaders zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Actualisatie Visie Verblijfsrecreatie 'Kansen en Koersen: Visie op de toekomst van de verblijfsrecreatie in de gemeente Barneveld'.

In de uitwerking van de Visie Toerisme en Recreatie 2030, de Visie Verblijfsrecreatie (2022), staat dat de gemeente Barneveld kansen ziet voor de camperaar. Het streven is gericht op een geschikt en divers aanbod. Binnen de gemeente zijn in beginsel maximaal 5 camperterreinen mogelijk, met op elk terrein ten hoogste 8 camperplaatsen. Het realiseren van een dergelijk terrein is altijd maatwerk. Hierbij staat de kwaliteit van het initiatief voorop. We vinden het belangrijk dat een camperterrein in de nabijheid (fietsafstand) van toeristische plaatsen, horeca, middenstand, dagrecreatieve voorzieningen, wandel- en fietsroutes ligt. Het camperterrein draagt daarmee bij aan het recreatieve product van de gemeente Barneveld.

Op het camperterrein moet het ook goed verblijven zijn. Dat betekent dat bijvoorbeeld een ligging aan een drukke weg of bij een bedrijf met veel geluid of geuroverlast niet wenselijk is. Het camperterrein moet goed in de omgeving en het landschap worden ingepast. Een camperterrein mag het woon- en leefgenot van woningen, voorzieningen en scholen niet aantasten. Om onderscheidend te zijn ten opzichte van reguliere verblijfsrecreatieterreinen zijn op camperterreinen in principe geen recreatieve voorzieningen en sanitaire voorzieningen toegestaan. Er gelden ook een aantal (organisatorische) randvoorwaarden.

In Barneveld is het toegestaan een eigen woning te verhuren aan toeristen voor kort verblijf: Particuliere vakantie-verhuur. De woning is in dit geval duidelijk ingericht voor eigen bewoning. Er mogen geen woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken om particulier te worden verhuurd voor recreatief gebruik. Een woning mag daarom niet meer dan 60 nachten per kalenderjaar worden verhuurd tijdens afwezigheid van de bewoner. Dit kan een aaneengesloten periode zijn of meerdere korte periodes van in totaal 60 nachten. De bewoner van de woning is verantwoordelijk voor de verhuur.

In bijzondere situaties, bijvoorbeeld ten behoeve van het behoud van erfgoed, kan van bovenstaande worden afgeweken. Bij een dergelijk initiatief is altijd sprake van maatwerk waarbij onder andere wordt gekeken of het initiatief aanvullend is op het bestaande verblijfsrecreatieve aanbod in Barneveld.

Doorwerking in plangebied
De Visie Verblijfsrecreatie is, voor zover er een planologische vertaling noodzakelijk is, doorvertaald. Het gaat over de volgende aspecten:

  • bed & breakfast;
  • particuliere verhuur;
  • camperterrein/-plaats.

Binnen woningen is een bed & breakfast onder voorwaarden toegestaan. In een bijgebouw is alleen met een omgevingsvergunning en onder voorwaarden een bed & breakfast toegestaan. Particuliere vakantie-verhuur en camperterrein/-plaats wordt gefaciliteerd in de algemene gebruiksregels. In hoofdstuk 6 van de toelichting is dit nader uitgewerkt en beschreven.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei. Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Uit het bodeminformatiesysteem (BIS) blijkt op de locatie Bielderweg 3 locatie nog geen verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. Het voormalige/huidige gebruik van de locatie heeft mogelijk geleid tot bodemverontreiniging (erfverhardingen, bedrijfsgebouwen met aanwezige/voormalige bodembedreigende activiteiten die mogelijk waren/zijn voorzien van asbesthoudende dakbedekking etc.). Voor de voorgenomen bestemmings-/functiewijziging en de daarbij behorende nieuwbouw (waarbij sloop- en grondroerende werkzaamheden zullen gaan plaatsvinden) moet in ieder geval een historisch vooronderzoek conform de NEN 5725 worden uitgevoerd. Op basis van de bevindingen van het historisch vooronderzoek dient naar alle waarschijnlijkheid (plaatselijk) een verkennend een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 en/of een verkennend asbestonderzoek in grond/puin conform de NEN 5707/NEN 5897 uitgevoerd te worden. Als de (voormalige) bedrijfsgebouwen waren/zijn voorzien van asbesthoudende dakbedekking die (in het verleden) niet voorzien waren/zijn van een dakgoot en het maaiveld ter plaatse onverhard is dan moet het uit te voeren verkennend asbestonderzoek zich eveneens richten op de toplaag van de voormalige/aanwezige druppelzones.

Naar aanleiding hiervan is een bodemonderzoek uitgevoerd. De door PJ Milieu BV te Nijkerk opgestelde rapportage 'Verkennend bodem- en asbest in grond/puinonderzoek, Bielderweg 3 Barneveld' (kenmerk 21065601A, d,d. 4 juli 2022), welke als Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen, geeft inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Het plandeel aan de Bielderweg valt binnen de contour van de onderzoekslocatie. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat ter plaatse van de twee met puin (menggranulaat) en direct daaronder met grind verharde toeritten op het maaiveld asbesthoudend plaatmateriaal is aangetroffen. In geen van de gegraven asbestinspectiegaten ter plaatse is echter asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Van het aangebrachte puin (menggranulaat) is geen kwaliteitsdocument beschikbaar.

In het samengestelde mengmonster van het puin, voor analyse op asbest, is geen asbest gemeten. Overige milieuhygiënische parameters zijn niet bepaald. Voor de eventuele afvoer van het puin (menggranulaat) dient dit alsnog te gebeuren. Het Besluit bodemkwaliteit stelt dat in beginsel van elke partij bouwstoffen de kwaliteit moet zijn bepaald en de partij voorzien moet zijn van een milieuhygiënische verklaring waarop de kwaliteit staat aangegeven. Voor een aantal gevallen geldt een uitzondering gemaakt op de verplichte kwaliteitsbepaling, namelijk:

  • Tijdelijke uitname: Voor bouwstoffen die tijdelijk worden verplaatst of uit een werk weggenomen stelt het Besluit bodemkwaliteit geen extra verplichtingen. In deze situaties hoeft de kwaliteit van de bouwstoffen niet te worden bepaald en de toepassing niet te worden gemeld. De voorwaarde hierbij is dat de bouwstoffen niet worden bewerkt en op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in het werk worden toegepast. Dit waarborgt dat de samenstelling en emissie van de bouwstoffen niet verandert.
  • Hergebruik van bouwstoffen in een ander werk: Wanneer een bouwstof niet op of nabij dezelfde plaats in hetzelfde werk wordt toegepast maar in een ander werk, dan hoeft de kwaliteit van de bouwstoffen niet opnieuw te worden bepaald. De voorwaarde hierbij is dat de bouwstoffen niet worden bewerkt en niet van eigenaar veranderen en onder dezelfde condities worden toegepast. De toepassing moet wel vijf werkdagen van tevoren worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit.

Uiteraard blijft de zorgplicht ook van toepassing. De hierboven genoemde uitzonderingen op de verplicht kwaliteitsbepaling, zijn niet van toepassing wanneer het gaat om bouwstoffen waarvan bekend is, of redelijkerwijs kan worden verwacht dat ze verontreinigd kunnen zijn. Zijn er aanwijzingen dat de bouwstof mogelijk niet voldoet aan de normen van het Besluit, dan moet alsnog de kwaliteit worden bepaald.

De onderzoeksresultaten geven verder geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodem- en asbest in grond/puinonderzoek of -sanering en zijn voldoende voor de voorgenomen bestemmingsplan-/functiewijziging. Ondanks dat het verkennend bodem- en asbest in grond/puinonderzoek is uitgevoerd conform de geldende protocollen/richtlijnen betreft het een steekproefsgewijze benadering van de bodemkwaliteit. Bij de voorgenomen herontwikkeling (sloop- en nieuwbouw) en de daarbij behorende grondroerende werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het plaatselijk aantreffen van onvoorziene bodemverontreiniging. Aan-/afvoer van grond, bouwstoffen etc. naar/van de onderzoekslocatie dient te voldoen aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit en het handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie.

Conclusie
Op basis van het voorgaande zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen partiële herziening en de gevraagde functieverandering en nieuwbouw op de locatie.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie verwachting

Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. In kader voorliggend plan kan worden geconcludeerd dat geen archeologisch onderzoek nodig. Dit blijkt uit het volgende.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0010.png"
Afbeelding: plangebied aan weerszijden van de Kleine Barneveldse Beek in Barneveld/Terschuur, geprojecteerd op de archeologische beleidskaart. In wit deellocatie Kallenbroekerweg 151-153. In kleur, ten westen van Boerderij 't Paradijs, deellocatie Bielderweg 3.

Het plan betreft de volgende (fysieke) ingrepen:

  • sloop houten woning en verkleinen paardenbak aan Kallenbroekerweg 153 (fig. 1 in wit, reeds gesloopt);
  • sloop deel bestaande bebouwing Bielderweg 3 (afbeelding hiervoor in geel/blauw);
  • nieuwbouw veldschuurwoning aan Bielderweg 3 (afbeelding in rood);
  • herbouw hoeve, met behoud bestaand woonvolume (in geel), en nieuwbouw schuurwoning met bijgebouw (fig. 1 in blauw) aan Bielderweg 3, herbouw bakhuis (62 m2) (reeds vergund en gebouwd);

Daarbij vindt de herbouw en nieuwbouw van een woning plaats in één bestaand bouwvlak (fig. 1 in geel/blauw). Voor de nieuwbouw van de (3e) veldschuurwoning (in rood) zal een nieuw bouwvlak moeten worden bestemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0011.png" Afbeelding (Omgeving) plangebied in bestemmingsplan 'Buitengebied 2012 met dubbelbestemmingen

De archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Barneveld geeft voor (de omgeving van) het plangebied een gevarieerd beeld (eerste afbeelding binnen deze paragraaf):

  • Groen: lage archeologische verwachting, beekdal of beekoverstromingsvlakte;
  • Geel: middelhoge archeologische verwachting, dekzandwelving 25-50 cm;
  • Roodbruin: hoge archeologische verwachting, dekzandwelving 25-50 cm, plaggendek.

Uitgangspunt van de archeologische beoordeling is dat enkel ter plaatse van de nieuwbouw van de nieuwe veldschuurwoning - ten westen van en buiten het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen' op de locatie Bielderweg 3 in Barneveld - de bestemming moet worden gewijzigd. De betreffende locatie Bielderweg 3 heeft een lage archeologische verwachting met een ondergrens van 10.000 m2 en 30 cm beneden maaiveld waarboven - op grond van gemeentelijk archeologiebeleid, in geval van ruimtelijke planvorming - een archeologische onderzoekplicht geldt. De omvang (toekomstige bestemming) van de woning overstijgt deze waarde niet; archeologisch onderzoek is niet aan de orde. De archeologische dubbelbestemmingen uit het moederplan (inclusief de Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie) blijven gehandhaafd.

De uitvoering van natuurmaatregelen houdt verband met de ligging van het plangebied in de ecologische hoofdstructuur en extensiveringsgebied GV (met een enkelbestemming agrarisch of natuur). Uitgangspunt is dat natuurmaatregelen kunnen worden getroffen zonder bestemmingsplanwijziging. Voor natuurontwikkeling geselecteerde zones zijn in het vigerende bestemmingsplan met de parapluherziening voor de Waarde-Archeologie mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Het is verboden in gronden met een bestemming 'Waarde-Archeologie 1' zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag werken en werkzaamheden uit te voeren met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm – mv (art. 25.3). Enkele natuurmaatregelen zijn voorzien in gebieden die in het bestemmingsplan zijn aangeduid met een waarde waar lagere ondergrenzen gelden (o.a. 1.500 m2 en 250 m2) die mogelijk vergunningplichtig zijn. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal dit worden beoordeeld.

Op het perceel Kallenbroekerweg 151-153 vinden nagenoeg geen (nieuwe) bodemverstoringen plaats. Op dit perceel is uitvoering van archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Op de twee planlocaties en in de omgeving daarvan zijn geen monumenten aanwezig.

Conclusie
Het aspect monumenten vormt geen belemmering voor het verzoek.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied ligt volgens de cultuurhistorische waardenkaart in een gebied met een zeer hoge cultuurlandschappelijke waarde (waarde 5) (zie fig. 3).

Zeer hoog gewaardeerde landschappen (waarde 5) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan; hoog gewaardeerde landschappen (waarde 4) krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan, mits ze aan zeer hoog gewaardeerde landschappen grenzen. Het is de bedoeling dat de waarden worden gehandhaafd dan wel versterkt. Voor wat betreft de aanleg van de natuur is bij de uitwerking rekening gehouden met de landschappelijke waarden van de gebieden. Ook is bij de inrichting van het erf aan de Bielderweg 3 rekening gehouden met en aangesloten bij het boerenerfprincipe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0012.png" Uitsnede cultuurlandschappelijke waardenkaart. Plandeel Bielderweg in groene cirkel

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Stikstof
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied (zie hiervoor kaart 5 Themakaart Natuur- en landschapsbeleid van de Omgevingsvisie). De planlocatie ligt op ongeveer 8 km vanaf het Natura 2000-gebied Veluwe. Een plan van deze beperkte omvang en op deze afstand zal niet leiden tot stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in het Natura 2000-gebied. Er is daarmee geen toename van depositie op een stikstofgevoelige gebieden. Geconcludeerd wordt dat er voor het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor het plan.

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming (Wnb) regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. Daartoe is door Eqosens-nl ecologisch advies te Lathum het rapport 'Flora- en faunacheck, Bielderweg 3' (projectnummer: 2021-27 d.d. oktober 2023) opgesteld. Uit het rapport - wat als Bijlage 3 bij de toelichting van dit plan is opgenomen - volgt overigens ook dat de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van de Groene Ontwikkelingszone worden niet aangetast (zie ook paragraaf 4.3.1.2). Er is geen negatief effect van de voorgenomen maatregelen op beschermde Natura 2000-gebieden of het Nationale Natuurnetwerk te verwachten.

Vleermuizen
Het plangebied en de gebouwen, die daar deel van uitmaken, zijn ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Het plangebied maakt mogelijk marginaal deel uit van een veel groter foerageergebied.

Dassen
Er zijn in het plangebied geen waarnemingen van dassen gedaan of sporen daarvan gevonden. Ook zijn hier geen migratieroutes vastgesteld. Het is daardoor niet waarschijnlijk dat het plangebied deel uitmaakt van het functionele leefgebied. De dichtstbijzijnde bewoonde dassenburchten bevindt zich op circa 100 respectievelijk 150 meter van het plangebied. Beide burchten liggen buiten de gehanteerde verstoringsafstanden van 50 meter voor de dagperiode, voor de nacht geldt echter een verstoringszone van 200 meter. Aangezien het gebied recreatief wordt gebruikt en de paden zich op kortere afstand tot de burchten bevinden dan het plangebied, is sprake van een zekere gewenning aan menselijke activiteiten op korte afstand tot de burcht. Het is dan ook onwaarschijnlijk dat de activiteiten in het plangebied zullen leiden tot verstoring van de burchten. Om negatieve effecten op de das uit te kunnen sluiten en overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb te voorkomen, worden de volgende mitigerende maatregelen geadviseerd, welke zijn vastgelegd in een voorwaardelijke verplichting in de planregels van dit plan:

  • het werkgebied zal direct voorafgaand aan de start van de eerste werkzaamheden door een ecoloog worden na-verkend om er zeker van te zijn dat er geen dassen aanwezig zijn;
  • de werkzaamheden zullen tussen zonsopgang en zonsondergang (niet later dan 19.00u) worden uitgevoerd in een zodanig tempo dat de das kan wegvluchten richting een open kant;
  • werkzaamheden die lawaai of trillingen kunnen veroorzaken, zullen worden uitgevoerd buiten de meest kwetsbare periode, dat wil zeggen buiten de voortplantingsperiode (december tot en met juni). Een dassendeskundige kan hier nader over adviseren;
  • werkzaamheden die lawaai of trillingen kunnen veroorzaken, zullen worden uitgevoerd buiten de meest kwetsbare periode, dat wil zeggen buiten de voortplantingsperiode (december tot en met juni). Een dassendeskundige kan hier nader over adviseren.

Vogels
Van de vogels is er alleen van de kerkuil een bewoond jaarrond beschermd nest aangetroffen in de vorm van een nestkast. Het broeden van de kerkuil is onzeker. Het verwijderen van de bewoonde nestkast is strijdig met de bepaling in de Wnb, zodat hiervoor ontheffing (vanaf 1-1-2024 omgevingsvergunning) flora en fauna activiteit moet worden aangevraagd. Met betrekking tot de steenuil geldt dat er sporen zijn aangetroffen die mogelijk wijzen op de aanwezigheid van deze soort in of rond het plangebied. Aangezien (de omgeving van) het plangebied in beginsel een geschikt habitat vormt voor de steenuil wordt geadviseerd om nader onderzoek uit te voeren om de aanwezigheid van vaste rust- of verblijfplaatsen van steenuil in het plangebied uit te kunnen sluiten.

Daartoe is door Hopman en Peters te Zeist de notitie 'Nader onderzoek steenuil en kerkuil', locatie Bielderweg 3 (projectnummer P2400278, d.d. 13 juni 2024) opgesteld. Het nader onderzoek heeft uitgewezen dat de aanwezigheid van de steenuil in het plangebied kan worden uitgesloten. Het plangebied wordt door de kerkuil wordt gebruikt als foerageergebied. Tevens wordt één van de (te slopen) schuren gebruikt als vaste verblijf- en voortplantingsplaats. Aangezien met de sloop van de schuur ook de vaste verblijfs- en voortplantingsplaats verloren zal gaan, moet een toestemming worden gevraagd voor een flora en fauna activiteit met het oog op het slopen van de schuur. Het slopen van het gebouw met de kerkuilenkast zal namelijk leiden tot negatieve effecten op de aanwezige kerkuilen. Om deze negatieve effecten te kunnen verantwoorden zullen compenserende en mitigerende maatregelen getroffen moeten worden. Dit wordt beschreven in een activiteitenplan en een werkprotocol welke bij de aanvraag om flora en fauna activiteit bij de provincie wordt ingediend. Er is op 5 juli 2024 een aanvraag omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit bij de provincie Gelderland (DSO-Omgevingsloket verzoeknummer 20240705 01203 000, naam van het project 'Bielderweg 3 Barneveld P2300446') ingediend voor onder meer het verplaatsen van de vaste rustplaats van de kerkuil. De stukken zijn in nauw overleg met de gemeente Barneveld c.q. ecologische adviseurs Omgevingsdienst De Vallei tot stand gekomen en beoordeeld. De verwachting is dat de vergunning wordt verleend. Overigens kunnen pas werkzaamheden worden uitgevoerd en/of een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of slopen worden afgeven als een de omgevingsvergunning voor de flora- en fauna-activiteit is verleend én wordt voldaan aan de voorwaarden die daarin worden gesteld; tevens dienen de mitigerende maatregelen met betrekking tot de das, zoals omschreven in onderzoek flora en fauna. Dit is vastgelegd in een voorwaardelijke verplichting op de verbeelding en binnen de planregels van dit bestemmingsplan.

Reptielen
Er zijn geen beschermde reptielen, amfibieën of insecten aangetroffen in het plangebied of sporen daarvan. Ze zijn daar ook niet te verwachten gezien het (ongeschikte) intensieve gebruik van het erf en de planlocatie

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Een herplantplicht is niet aan de orde, omdat er geen bomen worden gekapt. Bij de toekomstige plannen voor de bebouwing op het erf Bielderweg 3 in Barneveld is rekening gehouden met de bestaande bomen.

5.3.1.4 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van dit plan niet in de weg zal staan.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt wel binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt wel in de GO. Voor de toetsing wordt verwezen naar 4.3.1.2.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zo nodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid' vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. De Bielderweg is een particuliere, onverharde en doodlopende weg met beperkte verkeersintensiteit. De planlocatie ligt verder buiten het aandachtsgebied van de Kallenbroekerweg. Andere wegen liggen op nog grotere afstand van de planlocatie, voor wat betreft het deel waar de nieuwe woning wordt toegevoegd. Een onderzoek wegverkeerslawaai is niet noodzakelijk. Ook zijn er geen spoorwegen of geluidgezoneerde industrieterreinen in de buurt gelegen. De Wet geluidhinder speelt in dit geval dus geen rol.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 18 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Milieuvergunningen
Er is geen milieuvergunning meer aanwezig op de locatie Bielderweg 3 en heeft al een woonbestemming. De oprichtingsvergunning van 8 juli 1998 is op 5 januari 2011 ingetrokken, omdat er langdurig geen vee meer werd gehouden. Op de locatie Kallenbroekerweg 151-153 is geen milieuvergunning aanwezig. Er hoeven geen milieuvergunningen meer worden ingetrokken.

Beoordeling geur
Vaste afstanden
In de omgeving van het plandeel Bielderweg 3 is aan de Bielderweg 1 een veehouderij op ongeveer 65 meter afstand van de huidige woonbestemming op de Bielderweg 3 gelegen. Voor wat betreft het plandeel Kallenbroekerweg 151-153 liggen geen veehouderijen in de nabije omgeving. De dichtstbijzijnde liggen op meer dan 200 meter afstand van dit plandeel. Op de locatie Bielderweg 3 worden nieuwe woningen gerealiseerd. Volgens de Wgv dient een afstand van 50 meter te worden aangehouden ten opzichte van veehouderijen. Om rekening te houden met eventuele ontwikkelingsmogelijkheden wordt daarom minimaal 50 meter afstand aangehouden tussen de rand van het bestemmingsvlak van het geurgevoelige object c.q. de nieuwe woningen en de veehouderij. Daarnaast moet altijd 25 meter afstand aangehouden te worden tussen de gevel van de dichtstbijzijnde stal en de gevel van de woning. Deze afstand wordt ook ruimschoots aangehouden. Op de Kallenbroekerweg 151-153 worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd. Omliggende veehouderijen liggen bovendien op grote afstand (>100 m) van de aanwezige bouwvlakken.

De bestaande en te realiseren geurgevoelige objecten liggen op voldoende afstand van het bouwvlak van de dichtstbijzijnde veehouderij.

Geurbelasting (voorgrondbelasting)
Op de veehouderij op de Bielderweg 1 worden dieren gehouden met een geuremissiefactor. De geurbelasting is daarom berekend. Om eventueel te verwachten ontwikkelingen op een bedrijf mee te wegen is een zogenaamde worst-case berekening gemaakt. Hierbij is uitgegaan van alle vergunde geur op de rand van het bouwvlak. Deze berekening is gemaakt vanuit de Bielderweg 1 op de bestaande woning aan de Bielderweg 3. De nieuwe woningen komen op grotere afstand te liggen dan de bestaande woning ten opzichte van de veehouderij. Voor de berekening is gebruik gemaakt van het programma V-stacks vergunning. De uitkomst is weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0013.png"

Afbeelding: resultaten V-stacks berekening worst-case scenario voorgrondbelasting

Aan de vereiste geurnorm wordt voldaan in de nieuwe situatie.

Op de Kallenbroekerweg 151-153 worden geen nieuwe gevoelige objecten gerealiseerd. Omliggende veehouderijen liggen bovendien op grote afstand (>100 m) van de aanwezige bouwvlakken. Daarom hoeft er geen geurberekening te worden uitgevoerd.

Conclusie
De geurbelasting wordt niet te hoog bij een uitbreidingsscenario. De ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven worden daarom niet beperkt door het voorgenomen plan. De bestaande woning is reeds maatgevend. Het aspect geurhinder vormt geen belemmering.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

Deze ontwikkeling gaat over het toevoegen van één extra woning en het verplaatsen van een woonrecht en daarmee voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Gelet hierop voorziet het plan evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de genoemde bepaling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Daarom is geen verdere toelichting vereist.

5.8 Leidingen en laagvliegroutes

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. De volgende grenswaarden gelden voor fijn stof:
• 40 µg/m³ als jaargemiddelde concentratie;
• 50 µg/m³ als vierentwintig-uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 etmalen per kalenderjaar mag worden overschreden.

Er is beoordeeld of de luchtkwaliteit ter plaatse aanvaardbaar is. Hierbij is gekeken naar de invloed van de fijn stof uitstoot van de omliggende agrarische bedrijven.

In de omgeving ligt binnen een straal van 500 meter een bedrijf met een relevante fijn stof emissie (>500 kg per jaar). Het gaat om de veehouderij op de Kraaikamperweg 10. Met het verspreidingsmodel ISL3a is berekend wat de invloed hiervan is op de totale concentratie fijn stof ter plaatse van de bestaande woning. De resultaten van de berekening staan in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0014.png"

Afbeelding: resultaten fijn stof berekening

Aan de vereiste norm wordt voldaan. Op de nieuwe woningen zal ook worden voldaan omdat deze op grotere afstand van de veehouderij op de Kraaikamperweg 10 liggen.

Beoordeling woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld of sprake is van een goed woon-en leefklimaat. Voor het woon- en leefklimaat nabij een veehouderij de geurbelasting veelal bepalend. Zowel de voorgrondbelasting (vanwege een nabijgelegen bedrijf) als de achtergrondbelasting (vanwege alle bedrijven in de omgeving samen) kan een rol spelen. Als vuistregel wordt aangehouden; de voorgrondbelasting is bepalend voor de hinder als de voorgrondbelasting tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0015.png"
Afbeelding: uitsnede kaart omgeving Kallenbroekerweg 151-153

In dit gebied is volgens een kaart van de achtergrondbelasting binnen de gemeente Barneveld sprake van een achtergrondbelasting tussen de 6-10 OuE/m³.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0016.png"
Afbeelding: uitsnede kaart omgeving Bielderweg 3

In dit gebied is volgens een kaart van de achtergrondbelasting binnen de gemeente Barneveld sprake van een achtergrondbelasting tussen de 10-14 OuE/m³.

Achtergrondbelasting
geur  
Mogelijke kans
op geurhinder  
Beoordeling
leefklimaat  
OuE/m³   %    
1 – 3   < 5   Zeer goed  
4 – 8   5 – 10   Goed  
9 – 13   10 - 15   Redelijk goed  
14 - 20   15 – 20   Matig  
21 – 28   20 – 25   Tamelijk slecht  
29 – 38   25 – 30   Slecht  
39 – 50   30 – 35   Zeer slecht  
51 – 65   35 - 40   Extreem slecht  

Tabel: relatie geurbelasting – geurhinder - leefklimaat

Uit de tabel volgt dat in het plangebied sprake kan zijn van een leefklimaat dat is te typeren als 'Matig' op de Bielderweg 3 tot 'redelijk goed' op de Kallenbroekerweg 151. De gemeente Barneveld heeft een geurbeleid opgesteld. Het gebied waarin de woningen (komen te) liggen betreft het extensiveringsgebied. Hiervoor geldt een streefwaarde van 20 ouE/m3. De achtergrondbelasting voldoet aan deze streefwaarde.

Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. De achtergrondbelasting van geur vormt geen belemmering voor dit plan.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van dit plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Besluit m.e.r.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Toetsing
Het verplaatsen van een woning, het uitbreiden van wonen en het toevoegen van een extra woning valt niet onder het begrip stedelijke ontwikkeling als bedoeld in Bijlage D11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie is gebleken dat niet iedere ontwikkeling van woningen valt onder het begrip stedelijke ontwikkeling. Kleinschalige woningbouwprojecten vallen niet onder dit begrip. Dat geldt ook voor onderhavig plan. Daarmee is voorliggend plan niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Rondom het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die op basis van de richtafstanden uit de VNG een mogelijke belemmering voor het bestemmingsplan.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand. Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.

Liander heeft op 22 december 2023 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Ten behoeve van het landschappelijk inpassen van het erf aan de Bielderweg 3 is er een erfinrichtings-/beplantingsplan aangeleverd welke als Bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen. Voor wat betreft de natuurontwikkeling op de agrarische gronden ligt ten grondslag in het stuk Natuurmaatregelen landgoed Erica, zoals in Bijlage 2 bij de regels is gevoegd. Landgoed Erica is dus zoals eerder aangehaald gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928 (Nsw) en daarmee is de duurzame instandhouding van het natuurschoon in beginsel verzekerd.

Er wordt verder ingezet op het ecologisch en landschappelijk versterken van de locatie Kallenbroekerweg 151-153 en de daaromheen liggende (bos)randen/gronden en herstel van ten zuiden gelegen de houtwal (in het kader van de verplaatsing van het woonrecht van Kallenbroekerweg 151 naar de Bielderweg 3 ten behoeve van ruimtelijke kwaliteitswinst op deze locatie). Een overzicht van de ecologische en landschappelijke maatregelen voor de Kallenbroekerweg is opgenomen in Bijlage 5. Een van de maatregelen is de aanleg van een waterpoel en daarbij is afstemming gezocht met het waterschap Vallei & Veluwe. Zij zijn akkoord gegaan met het voorstel.

5.13 Ontplofbare oorlogsresten

Gemeente Barneveld heeft voor haar gehele grondgebied een historisch vooronderzoek uit laten voeren naar de aanwezigheid van Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog.

Volgens dit vooronderzoek van Expload met kenmerk RN-14037-2.0 van 27 oktober 2015 blijkt dat zowel de locatie Bielderweg 3 als de Kallenbroekerweg 151-153 niet verdacht is van Ontplofbare Oorlogsresten, zijnde afwerpmunitie. De onderstaande afbeelding is een kaartuitsnede van de OO-belastingkaart van gemeente Barneveld, waarop de planlocaties globaal zijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0018.png"
Afbeelding: Uitsnede OO-belastingkaart omgeving plandelen

De planlocaties zijn onverdacht voor Ontplofbare Oorlogsresten uit de Tweede Wereldoorlog. Verder onderzoek naar explosieven is niet nodig.

Conclusie
Het aspect Ontplofbare Oorlogsresten vormt geen belemmering voor het plan.

5.14 Veiligheid en gezondheid

Veiligheid
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de 'Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid' een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.15 Verkeer

De woningen zullen gebruik maken van de bestaande ontsluiting via de onverharde, doodlopende Bielderweg die richting het noorden aansluit op de doorgaande Kallenbroekerweg, wat verkeerskundig positief is. De Bielderweg is een eigen weg en wordt particulier onderhouden.

De locatie Bielderweg 3 is goed bereikbaar. Qua hoeveelheid verkeersbewegingen hebben het toevoegen van de twee extra woningen geen nadelige invloed op de verkeersveiligheid. Voor de parkeersituatie moeten er bij vrijstaande woningen in het buitengebied minimaal 3 goed -en onafhankelijk van elkaar bereikbare parkeerplaatsen aanwezig zijn. Hiervoor moet voldoende ruimte op eigen terrein worden gereserveerd. De woonpercelen worden zodanig ingericht dat hiervoor voldoende ruimte is.

Conclusie
Vanuit verkeerskundig oogpunt bestaat geen bezwaar tegen de planherziening.

5.16 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan. In 4.2 is in verschillende paragrafen ingegaan op het waterbeleid.

Huidige situatie
Deze waterparagraaf betreft twee locaties, Bielderweg 3 en de Kallenbroekerweg 151-153. De twee locaties liggen in de provinciale Groene Ontwikkelingszone (GO). De Kallenbroekerweg betreft een locatie met twee woning en meerdere bijgebouwen. De Bielderweg 3 betreft een locatie met een woning en meerdere bijgebouwen.

Beide percelen zijn gelegen in het buitengebied en zijn dan ook aangesloten op persriolering.

Om de percelen zijn ook meerdere C-watergangen, een meandering van de Kleine Barneveldse beek en de Kleine Barneveldse beek zelf.

Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zal er een woning verplaatst worden van de Kallenbroekerweg 151-153 naar de Bielderweg 3, de woonbestemmingen van de Kallenbroekerweg 151-153 samengevoegd worden, het woonperceel van de Bielderweg verandert en een extra woning gerealiseerd met bijgebouw en een herbouw van de bestaande woning met meerdere bijgebouwen.

Voor de nieuwe woningen moet hemelwaterberging komen met een minimum van 30mm/m2 of moet het hemelwater kunnen uitvloeien over maaiveld. Dit moet ten minste 5 meter van een bestaande watergang zijn om afwenteling te voorkomen naar andere laag gelegen gebieden benedenstrooms. Omdat de percelen zijn aangesloten op een persriolering is het niet toegestaan om het hemelwater aan te sluiten op het riool.

Daarnaast worden er twee stuwen geplaatst in de watergang WL_60814 en worden er poelen aangelegd in het natste gedeelte van het perceel van de Kallenbroekerweg 151-153.

Nieuw te bouwen woningen kunnen worden aangesloten op bestaande persleidingen in overleg met de rioolbeheerder.

De ontwikkeling sluit aan bij de waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

In de begrippen wordt ook de voorgevelrooilijn gedefinieerd. Aanvullend daarop is in Hoofdstuk 3 van de toelichting bij dit plan en hieronder op een afbeelding de gevellijn/ voorkant van de te realiseren bebouwing c.q. woningen aangegeven. Bij de opzet van de toekomstige bebouwing is dus ook gekeken naar de projectie van de gevels van verschillende woningen en wat in principe als voorgevel c.q. voorkant van de woning wordt aangehouden. Daarmee wordt ook aangegeven wat volgens het bestemmingsplan mogelijk is qua bijgebouwen. In het geldende bestemmingsplan is verder ook nog een binnenplanse afwijking opgenomen waarmee het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden kan toestaan dat bijgebouwen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd en/of buiten een bouwvlak worden gebouwd. Ook wordt met het aanwijzen van de voorkant van de woning richting gegeven aan het bepalen van het achtererfgebied in het kader van vergunningsvrij bouwen. Daarbij kan worden gesteld dat de onderstaande opzet acceptabel is en als uitgangspunt kan worden aangehouden bij het realiseren van de toekomstige bebouwing en mogelijke vergunningsvrije bouwwerken. Voor de meest oostelijk gelegen bestemmingsvlak 'Wonen' wordt - om te voorkomen dat een achtererfgebied anders wordt geïnterpreteerd - vanwege de stedenbouwkundige acceptabele opzet van de bebouwing met bijgebouwen zowel voor als achter het woongebouw - de waarde van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' 150 in plaats van 142 m2. Voor het meest westelijk gelegen bestemmingsvlak is de zuidelijke gevel aangewezen en als acceptabel aangemerkt als de voorkant van de woning. Voor het in het midden gelegen bestemmingsvlak is de oostgevel als voorkant van de woning aangewezen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1784-0002_0019.png" Afbeelding: uitsnede inrichtingsplan met gevellijnen en beoogde voorkant woning plandeel Bielderweg 3

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. Op de in dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemmingen en de dubbelbestemming na, worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" niet herzien.

Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie gewijzigd zoals is aangegeven in de schakelbepaling opgenomen in artikel 5.2 van de planregels.

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.

6.4.1 Schakelbepaling

In Artikel 5 van de regels bij deze partiële herziening is een schakelbepaling opgenomen, waarin nader is aangegeven wat er in de regels en/of op de verbeelding verandert. Dit is al in paragraaf 6.3 van de toelichting van dit plan toegelicht.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' is toegepast.

6.4.2.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In deze partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de landschappelijke inpassing van de locatie Bielderweg 3 en de natuurmaatregelen over verspreid liggende gronden. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die bepaalt dat werkzaamheden alleen uitgevoerd mogen worden en/of het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of slopen kan afgeven als een omgevingsvergunning voor de flora en fauna activiteit is verleend én wordt voldaan aan de voorwaarden die daarin worden gesteld; tevens dienen de mitigerende maatregelen met betrekking tot de das te zijn uitgevoerd, zoals omschreven in onderzoek flora en fauna (zie Bijlage 3).

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen.

Nu deze partiële herziening de bouw van een hoofdgebouw (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit niet aan de orde. Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 16 november 2023 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Participatie

Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.

Het beleid onderscheidt drie sporen:

  • 1. Participatie bij ruimtelijke initiatieven;
  • 2. Participatie bij initiatieven van de overheid;
  • 3. Participatie bij initiatieven vanuit de gemeenschap.

Het beleid is in werking getreden op 1 januari 2023, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet (op 1 januari 2024).

In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:

  • 1. Meeweten | informeren
  • 2. Meedenken | raadplegen
  • 3. Meewerken | adviseren
  • 4. Meebepalen | co-creatie

In dit geval is spoor 1 Participatie bij ruimtelijk initiatieven van het beleid relevant en trede 2 van de participatieladder. Bij spoor 1 is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de participatie. Zolang spoor 1 niet in werking is getreden, stimuleren we als gemeente participatie en veel initiatiefnemers passen participatie ook toe. Dat is in dit geval ook van toepassing. In dit geval is trede 2 gebruikt en de initiatiefnemer heeft aangegeven dat er overleg is geweest met direct omwonenden. Voor wat betreft de Bielderweg heeft zich dat beperkt tot de omwonenden van de locatie Bielderweg 1, die rechtstreeks geïnformeerd zijn over de plannen. Overige percelen liggen op zodanig afstand dat hiervan is afgezien. Er is geen participatieverslag toegevoegd bij de toelichting van het bestemmingsplan.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Dit plan is gedeeltelijk gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook grotendeels aan.

Geconcludeerd kan worden dat er hier provinciale belangen in het geding zijn die in principe om vooroverleg vragen. Dit heeft betrekking op een planontwikkeling gelegen binnen de GO. Vanuit de provincie zijn eerder ambtelijk opmerkingen over het plan gemaakt, waarbij is aangegeven goed het provinciale beleid omtrent GO in het plan op te nemen. Dit is dan ook verwerkt in de toelichting bij het bestemmingsplan. In het kader van vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan aan de Provincie Gelderland toegezonden. Op 23 januari 2024 is een reactie gekomen. De provincie heeft aangegeven dat "er een vrij solide natuurversterking plaatsvindt. Dit is ook goed vastgelegd in een inrichtingsplan, inclusief aanleg, beheer, monitoring en borging in het bestemmingsplan. Er is geen gebruik gemaakt van de rekentool, maar in dit geval was dit ook niet verplicht. Er wordt gebruik gemaakt van artikel 2.53 lid b uit de provinciale verordening. Hier staat in dat als het plangebied deel uitmaakt van een landgoed onder de Natuurschoonwet 1928, er geen verplichting is op 'per saldo en naar rato versterking', maar er alleen geen aantasting van de kernkwaliteiten van de GO mag zijn. Ondanks deze uitweg vindt er dus wel flinke natuurversterking plaats, die ook goed gelinkt wordt aan de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het gebied. In veel opzichten gaan ze verder dan strikt noodzakelijk is conform de verordening. Het plan zit qua GO-beleid netjes in elkaar. Het plan is vanuit de provincie dus helemaal akkoord".

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden. Wel is het plan - vanwege de ligging van het als bosperceel in te richten gronden op korte afstand van de Kleine Barneveldse Beek voorgelegd aan het Waterschap. Het inrichtingsvoorstel voor dit bosperceel is akkoord bevonden. Dit zolang hun onderhoudsstrook vrij blijft van bomen, wat ook het geval is.

Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 29 december 2023 tot en met 8 februari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn er geen reacties ingediend.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Lijst planwijzigingen

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor voorliggend plan.

Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) voorliggend plan. De volgende partiële herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op voorliggend plan:

Naam partiële herziening   IMRO-identificatie-
nummer  
Datum vastgesteld  
4e partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1268-0002   13-4-2016  
Achterveldseweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1637-0002   20-4-2022  
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1368-0002   14-12-2016  
Bosbergerweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1580-0002   3-2-2021  
Dronkelaarseweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1611-0002   26-5-2021  
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1467-0002   4-7-2018  
Essenerweg XVII, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1459-0002   8-2-2023  
Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1397-0002   30-1-2019  
Esvelderweg-Vinkekampweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1484-0002   22-5-2019  
Garderbroekerweg XXVII, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1726-0002   26-4-2023  
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1371-0002   24-5-2017  
Garderbroekerweg-Kapweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1692-0002   8-2-2023  
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1414-0002   31-1-2018  
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1366-0002   1-2-2017  
Kapweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1623-0002   6-10-2021  
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1440-0002   25-4-2018  
Kerkweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1510-0002   9-10-2019  
Lange Zuiderweg V, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1475-0002   14-11-2018  
Meent weg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1439-0002   7-3-2018  
Overhorsterweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1485-0002   10-7-2019  
Parapluherziening Cultuurhistorie-Archeologie   NL.IMRO.0203.1515-0002   22-3-2023  
Parapluherziening De Puurveense Molen   NL.IMRO.0203.1248-0002   30-9-2014  
Parapluherziening Molenbiotopen   NL.IMRO.0203.1598-0002   21-4-2021  
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud   NL.IMRO.0203.1391-0002   5-7-2017  
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1241-0001   25-2-2014  
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1370-0002   1-2-2017  
Plaggenweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1667-0002   31-5-2023  
Sleedoornweg II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1626-0002   6-10-2021  
Tolnegenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1596-0002   18-3-2021  
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1253-0003   8-7-2014  
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1376-0002   1-2-2017  
Verzamelherziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1349-0002   8-11-2017  
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1421-0002   7-3-2018  
Vrouwenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1501-0002   10-7-2019  
Welgelegenweg III, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1503-0002   10-7-2019  
Zeumerseweg I, partiële herziening Buitengebied 2012   NL.IMRO.0203.1529-0002   11-12-2019