Plan: | Bosweg I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1615-0002 |
Voor het perceel aan de Bosweg 17 in Voorthuizen is een verzoek ingediend om de daar gevestigde camping te mogen uitbreiden aan de noordoost kant alsmede een uitrit te realiseren op de Apeldoornsestraat. Aan de Bosweg 17 is gelegen 'Camping Beloofde Land'. Binnen de huidige bestemming is hier één camping toegestaan welke gelegenheid biedt tot recreatief verblijf in uitsluitend kampeermiddelen en stacaravans. De gewenste ontwikkeling van initiatiefnemer bestaat uit een sportveld, 64 extra recreatieve plaatsen, het herinrichten van het huidige kampeerterrein, extra ruimte voor parkeren en het aanpassen van de beekzone van de Hoevelakense Beek. Het kampeerterrein zal omgevormd worden naar een terrein met recreatiewoningen, glamping mogelijkheden, enz. Deze zullen in de omgeving worden ingepast.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2012. Daarom is voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding 1.1; ligging planlocatie Bosweg 17 (rood omlijnd)
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
De herziening van de verbeelding richt zich op het plangebied aan de Bosweg 17 te Voorthuizen, zoals onderstaand weergegeven. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Bosweg en de Hoevelakense beek. Aan de oost- en zuidzijde wordt de camping begrensd door andere campings. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 2.1. plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad (zie verder Bijlage 1 van deze toelichting).
Het geldende bestemmingsplan geeft aan de bestaande camping de bestemming 'Recreatie – Verblijfsrecreatie' met de functieaanduidingen 'specifieke vorm van recreatie – recreatiebedrijf 3' en gedeeltelijk 'kampeerterrein' en 'parkeerterrein'. Ter plaatse is één recreatiebedrijf toegestaan dat gelegenheid biedt tot recreatief verblijf in uitsluitend kampeermiddelen en stacaravans. De gronden ter plaatse van de aangevraagde uitbreiding hebben de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Realisatie van een camping is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
Daarnaast zijn chalets en glamping/bijzonder verblijf in de voorgestelde vorm niet toegestaan binnen de huidige bestemming.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderstaand een uitsnede uit het bestemmingsplan.
Afbeelding 2.: uitsnede bestemmingsplan, rood omkaderd het plangebied.
Het plangebied bestaat uit meerdere kadastrale percelen, te weten gemeente Barneveld, sectie F, nummers: 1638, 1802, 1888, 2031, 2659, 3313, 3315, 3556 en 3563. Binnen het plangebied van camping het Beloofde Land is momenteel één recreatiebedrijf toegestaan dat gelegenheid biedt tot recreatief verblijf in uitsluitend kampeermiddelen en stacaravans. Momenteel zijn er op het terrein 120 kampeerplaatsen, 30 stacaravans/chalets en 16 bijzondere accommodaties (glamping).
Het bestaande terrein van camping het beloofde land zal ook heringericht worden. Het totale plan biedt straks mogelijkheden voor beleving in een open, sociale en groene inrichting. Dit alles moet goed passen binnen natuur en het landschap. De wens van de initiatiefnemers is om daarnaast het bestaande terrein te vergroten aan de noordoostzijde van de huidige camping. Het gaat om een grootte van circa 3,1 hectare en bestaat in hoofdlijnen uit het volgende:
Uitbreiding van de camping is noodzakelijk voor het bedrijf om in te kunnen spelen op de markt. Er is sprake van een toenemende vraag, behoefte aan een 'groene beleving', meer facaliteiten en behoefte aan innovatieve en creatieve verblijfsaccomodaties. Daarom is het wenselijk het bestaande programma uit te breiden met een extra 64 recreatieve standplaatsen. Onderstaand een schets van het totale plangebied:
Afbeelding 3.1.: plangebied
Onderstaand een schets van de nieuwe situatie, de uitbreiding, aan de noordoostzijde. Het perceel aan de noordwest zijde zal heringericht worden. Dit resulteert in de volgende afbeeldingen (3.1, 3.2 en 3.3).
Uitbreiding toeristisch kamperen (rode cirkel).
Afbeelding 3.1.: Inrichting noordoost zijde.
De uitbreiding zal voorzien in een aantal nieuwe verblijfsrecreatie mogelijkheden. Deze nieuwe plekken zullen gelegen zijn tussen een groene omgeving en de beek. De centrale voorzieningen zullen centraal georganiseerd worden, zie hiervoor afbeelding 3.2.
Centrale voorzieningen (gelegen in de rode cirkel)
De centrale voorzeiningen zullen op het terrein van de uitbreiding gerealiseerd worden. Deze is weergegeven in bovenstaande afbeelding met de letter 'A'. Hier zullen onder andere gerealiseerd worden: restaurant, keuken, kantoor, winkel, wasserette, indoor speeltuin, sanitair en een technische ruimte. Daarnaast zal er een zwembad aangelegd worden. Een ander resulteert in de volgende afbeelding.
Afbeelding 3.2. centrale voorzieningen.
Bestaande terrein en uitbreiding ten noordwesten (gele en blauwe cirkel).
Voorliggende afbeeldingen laat zien dat aan de noordoostzijde van de huidige camping de uitbreiding zal plaatsvinden. De hoofdentree van de camping blijft intact. De padenstructuur wordt uitgebreid met onder andere bruggen over de watergangen. Ontsluiting (eenrichtingsverkeer) zal plaatsvinden richting de Apeldoornseweg.
De bestaande camping zal aan de westzijde heringericht worden om in te kunnen spelen op de wensen van de markt. De bestaande routes en wegen zullen hier niet gewijzigd worden. Het parkeerterrein aan de westzijde zal in de nieuwe situatie een totaal aantal van 57 parkeerplaatsen kennen. Kampeermogelijkheden op dit terrein komen te vervallen.
Het gedeelte aan de noordzijde van de beek zal ingericht worden als voetbal/speelveld. Het sportterrein zal omzoomd worden door groen en bomen. Daarnaast heeft dit gedeelte ook een functie als waterberging. Het bestaande gebouw op deze locatie zal gesloopt worden.
Afbeelding 3.3.: Inrichting westzijde (blauwe cirkel).
Het gedeelte binnen de gele cirkel zal in een later stadium nog heringericht worden. Dit wordt niet meegenomen in dit plan. In dit bestemmingsplan is een afwijking opgenomen om wijzigingen in aantallen op het terrein onder voorwaarden toe te kunnen staan. In overleg met vitale vakantieparken zal nader invulling gegeven worden aan de invulling van het bestaande terrein. Om dit mogelijk te maken zijn momenteel onder voorwaarden recreatiewoningen toegestaan. Uitgangspunt hierbij is dat het bestaande terrein gebruikt mag worden voor recreatiewoningen. Afbeelding 3.4. geeft een referentiebeeld weer hoe het een en ander er uit kan komen te zien. De definitieve indeling staat nog niet vast.
Afbeelding 3.4.: herinrichting bestaand terrein, indicatief (gele cirkel).
Visie Toerisme en Recreatie 2030
De Visie Toerisme en Recreatie is in juni 2020 vastgesteld door de gemeenteraad. De visie stelt dat de toeristisch-recreatieve sector van groot belang is voor Barneveld en de regio. Zo draagt toerisme en recreatie bij aan de lokale economie (door bestedingen en werkgelegenheid) en het versterken/behoud van het voorzieningenaanbod. Daarnaast draagt toerisme en recreatie ook bij aan een aantrekkelijk woon-, leef- en vestigingsklimaat.. De gemeente Barneveld heeft samen met de sector een viertal ambities opgesteld::
Planspecifiek
De gewenste uitbreiding ziet toe op een kwantitatieve en kwalitatieve uitbreiding van de camping. De dagrecreatie op het terrein zal versterkt worden door de permanent wisselende verhuur. Hierdoor wordt de exploitant uitgedaagd om een jaarrond programma aan te bieden voor de huurder. De veranderende vraag van bezoekers heeft er toe geleid dat initiatiefnemers voornemens zijn om de camping ingrijpend te wijzigen. In de nieuwe situatie kan beter ingespeeld worden op de vraag naar meer ruimte- en natuurbeleving en comfortplaatsen.
Het aantal kampeerders met eigen tent of caravan neemt landelijk af. Gelijktijdig neemt ook het aantal campings af. Zolang dit in verhouding blijft is er nog steeds ruimte in de markt voor kampeerders. Het aandeel kampeerplekken voor mensen met een eigen kampeermiddel wordt procentueel echter minder op de camping. Daarbij speelt het een rol dat Camping Het Beloofde Land een camping is met een Christelijke inslag. Dat betekent dat een specifieke doelgroep wordt bediend. Het aantal kampeerders loopt op camping Het Beloofde Land niet fors terug. Wel is er, in lijn met het landelijk beeld, een ontwikkeling gaande dat om andere verblijfsaccommodaties wordt gevraagd, bijvoorbeeld in de vorm van ‘glamping'.
Camping 'Het Beloofde Land' zal inspelen op landelijke, provinciale en regionale trends. Voor een duurzame en toekomstbestendige bedrijfsvoering is het essentieel om aansluiting te vinden bij de markteconomische ontwikkelingen. Zo passen clamping en creatieve accomodaties perfect bij het toeristische karakter van camping Het Beloofd Land. Het kleinschalige karakter van de campiing en ook de groenbeleving zal worden gestimuleerd. Zo min mogelijk straatwerk, veel gras, bomen en streuiken moeten bijdragen aan deze groenbeleving. Door de groei van de camping wordt ingezet op meer grotere plaatsen en het versterken van het gemoedelijke karakter van de camping. Daarnaast zet het nieuwe concept gericht zijn op generatie-kamperen. Dit houdt in dat alle generaties van een familie een onderkomen kunnen vinden op het terrein van camping Het Beloofde Land.
De camping zal een christelijke camping blijven. Door de verzuiling in Nederland hebben christenen steeds meer behoefte aan een vakantiepark waar ze zich vertrouwd en begrepen voelen in hun levensovertuiging. Dit resulteert zich in veel vaste, trouwe gasten.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing omdat het plan niet valt onder één van de genoemde categoriën.
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
Het uitbreiden van de bestaande camping en het herinrichten van het huidige terrein levert een positieve bijdrage voor de omgeving. Het geheel zal landschappelijk ingepast worden en een 'bedrijf - niet agrarisch' zal verdwijnen. Langs de Hoevelakensebeek is er sprake van ecologische waarde, de nieuwe ontwikkelingen sluiten hier bij aan en voldoen aan de nieuwste duurzaamheidseisen. Voorliggend plan past binnen de richtlijnen van de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Doorwerking in plangebied
In voorliggend plan is geen sprake van niet-grongebonden veehouderij of glastuinbouw. Kaarten 2 en 3 zijn daarmee niet van toepassing.
Het plangebied maakt deel uit van 'intrekgebieden'. Een intrekgebied is een beschermingsgebied grondwater waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn. In de omgevingsverordening is bepaald dat het verboden is een intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fosiele energie. In het voorliggende bestemmingsplan is dit niet aan de orde.
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Overgangszone landschap, landbouw en recreatie'.
Overgangszone landschap, landbouw en recreatie
Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector, primair door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven. Een landschappelijk aantrekkelijke overgang tussen Veluwe en Vallei is wenselijk. Voor het deel van deze zone ten zuiden van de A1 gaat het in hoofdzaak om een toename van klein landschapselementen zodat meer variatie ontstaat. In de gehele zone blijft ruimte voor de aanwezige agrarische bedrijven binnen de kaders van het reconstructieplan.
Uitbreiding van de bestaande recreatieterreinen zullen wij overwegen wanneer dit nodig is voor een kwaliteitsverbetering en extensivering van deze terreinen. Ook zullen wij recreatief medegebruik van agrarische gronden, als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering, stimuleren. Het ruimtelijk beleid richt zich vooral op handhaving en versterking van het functioneren van de bestaande verblijfsrecreatieve sector. Handhaving en versterking moet primair plaatsvinden door verbetering van de kwaliteit van bestaande verblijfsrecreatiebedrijven, op kwaliteitsversterking gerichte schaalvergroting daaronder begrepen. Kwaliteitsversterking betekent ook dat de bedrijfsrecreatieve complexen meer onderdeel uitmaken van de gewenste landschappelijke structuur en er meer sprake is van een recreatieve dooradering voor recreatief verkeer.
Conclusie
De ontwikkeling die door deze bestemmingsplanherziening mogelijk wordt gemaakt is in lijn met de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. Een bestaand recreatieterrein zal gaan uitbreiden, waarbij er een kwalitatieve verbetering zal plaatsvinden van zowel het landschap als de camping. De ecologische waarden van van de Hoevelakensebeek zullen versterkt worden door middel van brede oeverzones ten behoeve van oevervegetaties. Daarnaast zullen op het kampeerterrein ter hoogte van de uitbreidng verschillende wadi's aangelegd worden om de waterafvoer te garanderen. Door de wisselende verhuur is er daarnaast ook sprake van een recreatieve dooradering voor recreatief verkeer. Het voorgestelde is daarmee passend op de betreffende locatie.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Doorwerking in plangebied
Voor het plan zullen er verschillende campingmogelijkheden bij komen. Van de ontwerpen van de nieuwe recreatieve plaatsen en eenheden zijn nog geen concrete voorbeelden. Het is daarom nog niet met zekerheid te zeggen op welke wijze rekening gehouden wordt met het gemeentelijke energiebeleid. De plannen zijn nog niet tot in detail uitgewerkt, duurzaamheid zal bij de verdere uitwerking aan bod komen.
Visie Toerisme en Recreatie 2030 en programma Vitale Vakantieparken
De Visie Toerisme en Recreatie 2030 spreekt zich uit over hoe de gemeente wil meewerken om een gezonde verblijfsrecreatiesector te behouden. Ondernemers moeten aansluiting houden bij de markt en indien mogelijk inspelen op trends, erop vooruit lopen of zelfs de trend zetten. De rol van de gemeente is om de ondernemers te faciliteren dat te kunnen doen. Het ingediende ontwikkelingsplan past binnen de volgende streefbeelden uit de Visie:
Doorwerking plangebied
Uitbreiding en aanpassingen van de camping zijn nodig om in te kunnen spelen op de behoefte uit de markt. Het plan voorziet naast extra kampeerplaatsen en chalets in diverse vernieuwende verblijfsobjecten, waaronder boomhutten, tipi’s en glamping tenten en de camping krijgt daarmee een divers programma aan kampeermogelijkheden. De uitbreiding van het campingterrein zal goed landschappelijk worden ingepast, waarbij ook de beekzone wordt meegenomen. Ook is aandacht voor een goede verkeersontsluiting van de camping en voor parkeervoorzieningen. Daarnaast zal ook het bestaande gedeelte gewijzigd worden om het geheel landschappelijk in te passen.
Door het toevoegen en het versterken van een goede landschappelijk en natuurlijk raamwerk ontstaat er een meerwaarde voor het gebied. Landschapselementen ter plaatse wordt voor wat betreft karakteristieken herstelt en versterkt, gekoppeld aan recreatief gebruik. Het uitbreiden van de camping geeft geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en naastliggende percelen. Een kleinschalig niet-agrarische bedrijfsbestemming (timmerwerkplaats met buitenopslag) komt te vervallen. Het gewenste voornemen is ingepast in de omgeving middels een inrichtingsplan. Tot slot zal op het terrein een nieuw terrein ten westen toegevoegd worden voor een voetbalveld/sportterrein. Daarnaast dient dit terrein ook als afstroming voor het hemelwater. Daarnaast zal het gebied landschappelijk ingepast worden.
Het totale plangebied kent nu nog geen aanduiding voor de wisselende verhuur. Als voorwaarde voor de uitbreiding zal de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - wisselende verhuur' opgenomen worden. Hiermee wordt gewaarborgd dat er geen permanente eigenaren/verhuurders zitten op het terrein. Vanuit de Visie Verblijfsrecreatie is de toevoeging van de wisselende verhuur een meerwaarde voor de gemeente. Het gehele terrein zal deze aanduiding krijgen, waardoor de wisselende verhuur juridisch geborgd wordt. De kwaliteit van het recreatiebedrijf wordt hiermee verhoogd.
Concluderend levert het plan een meerwaarde op voor de omgeving en voor de camping zelf. Samenvattend zullen de volgende maatregelen bijdragen aan een verbetering van het terrein, de camping en de omgeving:
Hiermee is aangetoond dat het plan voldoet aan de visie van de gemeente Barneveld.
Programma Vitale Vakantieparken Veluwe
In het Programma Vitale Vakantieparken Veluwe werken gemeente, provincie, recreatieondernemers en andere partijen samen om de recreatieve koppositie van de Veluwe verder te ontwikkelen en versterken. Een gezamenlijke aanpak die leidt tot een gemeenschappelijke ambitie voor revitalisering van de vakantieparken op de Veluwe. Daarmee draagt de samenwerking bij aan de Veluweambitie om weer de belangrijkste binnenlandse vakantiebestemming te worden. Het programma bouwt aan duurzame en toekomstbestendige vakantieparken die financieel gezond zijn met een helder bedrijfsmodel, een goede bezettingsgraad en ingepast in de omgeving. Het programma helpt gemeenten om de parken optimaal te ondersteunen en te faciliteren. Ontwikkeling van de vakantieparken betekent maatwerk. Er wordt gewerkt met het principe 'één park, één plan'. Hierbij wordt gestreefd naar een toekomstperspectief voor elk vakantiepark op de Veluwe. Hierbij gaat het erom de gezonde parken toekomstbestendiger te maken en vitaal te houden. Maar ook door oplossingen te zoeken voor parken die meer gebaat zijn bij een andere duurzame functie.
Doorwerking plangebied
De uitbreiding en aanpassing van de camping zorgt voor een revitalisering van het park. Er wordt ingezet op een specifieke doelgroep met bijbehorende faciliteiten en groen. Door de aanduiding permanente verhuur wordt de eigenaar ook uitgedaagd om de verblijfsplekken jaarrond aantrekkelijk te maken en te houden voor gasten. Door de toevoeging van recreatiewoningen, chalets en de uitbreiding met trekkershutten en glamping ontstaat er een concept voor het gehel park. Door het flexibeler bestemmen van dit park biedt de gemeente de ondernemer ook meer ruimte om het wisselend verhuren van verblijfsmogelijkhden aantrekkelijk te houden.
Hiermee is aangetoond dat het plan voldoet aan het Programma Vitale Vakantieparken Veluwe van de gemeente Barneveld.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium is de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid bepaald en voor zover blijkt uit historisch onderzoek is er geen sprake van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico’s te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Het project valt onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde(n).
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Op de planlocatie en in de omgeving zijn geen monumenten aanwezig.
Het aspect monumenten vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als een gebied met geen cultuurlandschappelijke waardering.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Door de geplande wijziging wordt een verhoogde gebruiksintensiteit toegestaan. Gezien de relatief korte afstand van 1,9 kilometer tussen de planlocatie en het Natura 2000 gebied 'Veluwe' is een stikstofberekening uitgevoerd. Het rapport daarvan, opgesteld door Ruimte voor Advies, d.d. 17 april 2020, projectnummer 2021-05-10, is bijgevoegd als Bijlage 2.
De AERIUS-berekening vertoont met de ingevoerde waarden geen toename > 0,00 mol/ha/jaar in depositie op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden binnen Natura 2000-gebied de Veluwe en verderweg gelegen Natura 2000-gebieden. Effecten op instandhoudings-doelen van Natura 2000- gebieden als gevolg van toegenomen stikstofdepositie in zowel de aanlegfase en gebruiksfase zijn uitgesloten. Ten aanzien van stikstof zijn geen vervolgstappen nodig.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd door Ruimte voor advies, d.d. 22 oktober 2020, bijgevoegd als Bijlage 3. Daarnaast is een nader vleermuizen- en kerkuilonderzoek gedaan op de locatie, bijgevoegd als Bijlage 4.
Vleermuizen
Nader onderzoek is noodzakelijk om vast te stellen of vleermuizen daadwerkelijk gebruik maken van de schuur. Het nader onderzoek naar vleermuizen dient plaats te vinden in de vorm van vier gerichte nachtelijke inventarisaties conform de richtlijnen van het Vleermuisprotocol (NGB & Zoogdiervereniging). Dit nader onderzoek naar vleermuizen en kerkuilen is gedaan door De Slijpkruik (21BEL01 op d.d. 18-10-2021). Hierbij is onderscheid gemaakt in verblijfplaatsen en foerageergebieden.
Verblijfplaatsen
De sloop van de bebouwing leidt niet tot de verstoring en vernieling van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen. Er is geen sprake van een overtreding van de Wet natuurbescherming, Artikel 3.5, lid 2 en lid 4. Voor de sloop voor de bebouwing is geen activiteitenplan en ontheffing noodzakelijk ten aanzien van vleermuizen;
Foerageergebieden en aanvliegroutes
De werkzaamheden en ontwikkelingen leiden niet tot het verstoren van een essentieel foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen. Hoewel er geen sprake is van essentieel foerageergebied is het toch noodzakelijk om ook in de toekomstige gebruiksfase rekening te houden met vleermuizen. Dit kan bijvoorbeeld door verlichting spaarzaam toe te passen en gebruik te maken van aangepaste verlichting (bijvoorbeeld afschermende armaturen, beperken verlichtingshoogte, toepassen amberkleurige verlichting). Voornamelijk van belang is het tegengaan van lichtverstoring rond de bomenrij ten westen van de schuur omdat dit de meest geschikte foerageerlocatie is. Vanuit de algemene zorgplicht, wet natuurbescherming, dient lichtverstoring voorkomen te worden. Direct aanschijnen van de bomenrij moet voorkomen worden.
Kerkuil
De bebouwing was ten tijde van de onderzoeken niet toegankelijk voor kerkuil. Sloop van de bebouwing leidt niet tot de verstoring en vernieling van jaarrond beschermde verblijfplaatsen van de kerkuil en dus niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming, Artikel 3.1, lid 2 en lid 4. Voor de sloop voor de bebouwing is geen activiteitenplan en ontheffing noodzakelijk.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Een herplantplicht is niet aan de orde.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt niet in het GNN of de GO.
Conclusie
Het aspect GNN/GO vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Met voorliggend plan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarnaast zal er een bestaand 'Bedrijf - Niet agrarisch' gesaneerd worden en zullen de bestaande toegangswegen gebruikt worden voor de gasten. Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de voogenomen ontwikkeling.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen.Geconcludeerd kan dan ook worden dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De ontwikkeling van kampeerplaatsen en chalets valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. De chalets en vakantiewoningen zullen gebouwd worden op reeds bebouwde grond. De uitbreiding is een logisch vervolg op de hervitalisering van het bestaande gedeelte. In de omgeving zijn momenteel geen gronden te koop binnen bestaand stedelijk gebied die kunnen voorzien in deze ontwikkeling. Daarom is geen verdere toelichting vereist.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is het bestemmingsplan niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Er hoeft geen milieueffectrapport te worden opgesteld.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In het kader van voorliggend plan is alleen het bedrijf aan de Bosweg 17 van belang. Dit 'Bedrijf - Niet agrarisch' heeft de aanduiding 'opslag' en 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabriek < 200 m². Deze kent volgens de VNG richtafstandenlijst een bedrijfscategorie van 3.1. met een minimale afstand tot gevoelige objecten van 50 meter. Door het amoveren van dit bedrijf zal de milieusituatie ter plaatse verbeteren.
De gewenste uitbreiding van het kampeerterrein richting het noorden levert daarnaast geen nadelige effecten op voor gevoelige functies. Volgens de vng- richtafstandenlijst kent een kampeerterrein een afstand van minimaal 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de minimale afstanden.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.
Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.
Liander heeft op 16 september 2020 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Het plan voorziet in een uitbreiding en revitalisering van een bestaande camping. Hiertoe is een inrichtings- en beplantingsplan ingediend en akkoord bevonden door de gemeente. Deze is bijgevoegd in Bijlage 5.
Aan de westzijde van het plangebied zal de bestaande parkeerterrein enigzins aangepast worden om de parkeerplaatsen landschappelijk goed in te passen. Hier om heen zal een afschermende houtsingel van 6 meter breed aangelegd worden. Een bestaande schuur aan de westzijde zal gesloopt worden. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Het een en ander resulteert in een aantal inrichtingsschetsen. In Hoofdstuk 3 zijn deze schetsen uitgewerkt. Voor een gedetailleerde tekening wordt verwezen naar Bijlage 5.
Aan de noordzijde van het plangebied zal langs de uitweg een dassentunnel met dassenraster langs de gehele uitrit geplaatst worden (verbinding Apeldoornsestraat). Daarnaast zal op het kampeerveld meerdere bomengroepen aangeplant worden met om het gehele kampeerveld een houtsingel. Tot slot zal de beek enigzins verlegd worden met brede oevers en moerasstroken. Over het complete kampeerterrein zullen infiltratiegreppels worden aangelegd met stroken ruigte/lang gras en natuurlijke belijning. Afbeelding 3.1. laat een weergave zien van de landschapsinrichting ten behoeve van de uitbreiding.
Het inrichtingsplan (Bijlage 5) is door de adviseur landschap van de gemeente akkoord bevonden. Om de aanleg en de instandhouding van de terreininrichting zeker te stellen is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Ook is er ter meerdere zekerheid een verklaring ondertekend (met een waarborgsom).
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Opkomsttijd
In de Wet veiligheidsregio’s worden eisen gesteld aan de opkomsttijden van de brandweer. Deze zijn als norm vastgelegd in het bijbehorende Besluit. De opkomsttijd is de totale tijd die verstrijkt vanaf het moment dat de brandweer gealarmeerd wordt tot het moment dat de brandweer bij het betreffende adres arriveert. De maximale opkomsttijd is gerelateerd aan de gebruiksfunctie. De opkomst norm voor een standaard functie is 8 minuten, de werkelijke opkomsttijd voor Bosweg 17, Voorthuizen bedraagt minder dan 8 minuten.
Bereikbaarheid op de camping
Voor wat betreft de bereikbaarheid op de hoofdstructuur van de camping wordt voldaan aan de voorwaarden die gesteld zijn in de Handreiking. De wegen zijn over een breedte van 3,5 meter verhard. Echter is het niet duidelijk of er wordt voldaan aan de juiste bochtstralen. Voor een goede bereikbaarheid op het park is het van belang dat de bochten voldoen aan de volgende bochtstralen:
Als de bochten niet voldoen aan deze maten bestaat de kans dat een brandweervoertuig niet op de incident locatie kan komen.
Bluswater
Op het terrein is geen bluswatervoorziening aanwezig. De dichtstbijzijnde ondergrondse brandkraan met een capaciteit van 60m3 per uur bevind zich op ongeveer 200 meter van de ingang van het park. Wij adviseren daarom mede gelet op de risico’s en de omvang van het terrein om een bluswatervoorziening op eigen terrein te realiseren. In overleg met de brandweer kan worden bepaald hoe en waar deze voorziening geplaatst wordt. Dit zal ten tijde van de vergunningsaanvraag aangeleverd worden.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Nota parkeernormen 2020
Kampeerveld wordt uitgebreid met 64 standplaatsen. Parkeernorm is 1,2 per standplaats, dus 77 parkeerplaatsen benodigd. In de nieuwe situatie zullen aan de westzijde van het plangebied 92 parkeerplaatsen (voor auto's) gerealiseerd worden en nog eens 5 extra plekken voor bijzondere voertuigen en campers. Eventuele toekomstige ontwikkelingen
Voor deze parkeerplaats zullen borden ten behoeve van eenrichtingsverkeer worden geplaatst. Daarnaast zal een verbodsbord voor het inrijden geplaatst worden. Het een en ander resulteert in de volgende afbeelding (5.3).
Afbeelding 5.3.: inrichting westzijde plangebied.
Bij de uitbreiding aan de noordoostzijde zullen ook nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd worden. In totaal zullen hier 57 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd worden. De weg zal vanuit het bestaande plangebied lopen naar de nieuwe uitbreiding waarnaar deze doorloopt richting de Apeldoornsestraat. Aan deze weg zullen ter hoogte van de uitbreiding aan weerszijden parkeerplaatsen gerealiseerd worden (afbeelding 5.4).
Daarnaast zal de weg uitkomen op de Apeldoornsestraat (afbeelding 5.5). Dit zal een éénrichtingsweg worden waarbij gasten alleen vanuit de camping richting de Apeldoorsestraat kunnen rijden. Inrijden van deze weg vanuit de Apeldoornsestraat is niet mogelijk. Hiervoor zullen twee verbodsborden om in te rijden geplaatst worden alsmede verplichte rijrichting. Dit resulteert in de volgende tekeningen.
Afbeelding 5.4.: parkeerplaatsen noordoostzijde.
Afbeelding 5.5.: rijrichting richting Apeldoornsestraat.
Het plangebied is vanuit verkeerskundig oogpunt goed bereikbaar en de uitbreiding leidt naar verwachting niet tot een afname van de verkeersveiligheid rond het terrein. De bestaande inrit blijft gehandhaafd en er zal een nieuwe uitrit gerealiseerd worden.
Conclusie
Vanuit verkeer zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Waterparagraaf
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op het grond-, oppervlakte-, afval- en hemelwater. Het behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 waterschap Vallei en Veluwe
In dit programma heeft waterschap Vallei en Veluwe haar huidige koers en ambities voor de toekomst vastgelegd. Het waterbeheerprogramma bestaat uit 3 deelprogramma's:
Ondanks de losse programma's voor het watersysteem en de waterketen worden deze wel heel nadrukkelijk als één systeem behandeld, en komen de ambities binnen deze programma's dus ook voor een groot deel overeen. In de programma's spelen het anticiperen van en reageren op klimaatontwikkelingen en het terugwinnen van grondstoffen een belangrijke rol.
Waterplan Barneveld 2005 - 2025 en Hemelwaterplan 2017 - 2020
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
Huidige situatie
De planlocatie, camping het beloofde land in Voorthuizen, bestaat uit een recreatiepark met in totaal 181 verblijfsplaatsen. Naast de recreatieplekken zijn meerdere gebouwen gesitueerd (o.a. kantine, snackbar, berging en een multifunctioneel gebouw).
Bij het gebied zijn twee a-watergangen gesitueerd die zowel langs als door het plangebied lopen, de Hoevenlakensebeek en de A-watergang langs de bosweg. Daarnaast lopen er diverse c-watergangen langs het gebied.
Toekomstige situatie
In het plangebied worden er meerdere servicegebouwen (horeca, sport, kantoor, kampwinkel, sanitair, berging en technische ruimte) van totaal 900m2 geplaatst. Daarnaast neemt het totaal aantal verblijfsplaatsen toe met 64 tot 245. Hierdoor is er een toename in het verhard oppervlak. Het hemelwater wat hier vrijkomt stroomt af naar de omliggende 6 meter brede houtsingel met 2 meter brede infiltratiesloot t.b.v. afstromend hemelwater. Op de locatie wordt een nieuwe toegangsweg aangelegd. Het hemelwater wat hier valt stroomt af naar de 2.5 meter brede berm met infiltratiestrook.
De kampeerlocaties worden per rij aan de achterzijde begrensd door een houtsingel met 1,5 meter brede houtsingel. Ook hier is ruimte voor infiltratie van water in de infiltratiestroken. Enkele houtsingels zijn uitgebreid met wadi's voor wateropvang.
Ten zuiden van de uitbreiding wordt de beekloop verlegd binnen de eigendomsstrook van het waterschap. Over de lengte van de beek worden enkele 1-3 meter oevers/moerasstroken aangebracht.
De parkeerplaats die wordt gerealiseerd op het te wijzigen terreindeel aan de westzijde bestaat grotendeels uit halfverharding. Tussen de parkeerplaatsrijen worden infiltratiestroken geplaatst t.b.v. het afstromend hemelwater. Dit leidt tot voldoende waterbergingscapaciteit.
De riolering op het terrein is nog niet uitgewerkt of vastgesteld. Dit zal, volgens afspraak met de gemeente Barneveld, in de planfase uitgewerkt worden.
Bij de realisatie van de woning, chalets, centrale voorzieningen en de bijgebouwen worden uit duurzaamheidsoogpunt geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt.
De ontwikkeling sluit aan bij de waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap.
Conclusie
Vanuit water zijn er geen belemmeringen voor dit plan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Het begrip 'Relatie' staat in artikel 1.114. Hierin staat beschreven dat het een op de verbeelding opgenomen aanduiding betreft die aangeeft welke bestemmingsvlakken met elkaar verbonden zijn en een eenheid vormen; Dit houdt in dat de aanduidingen die op beide verbonden bestemmingsvlakken staan niet zelfstandig gelezen moeten worden maar dat deze gelden als één geheel.
Als bijvoorbeeld wordt aangegeven onder de bestemming Wonen I:
'de totale oppervlakte van buiten het bouwvlak gelegen bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 20% van dat bouwperceel, met een maximum van 150 m2, [...].'
wordt bedoeld dat de maximum oppervlakte die is aangegeven op de verbonden vlakken als één maximum voor beide vlakken geldt en niet voor beiden afzonderlijk.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.
In de omschrijving van de bestemming Groen staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.
Wanneer de aanduiding 'geluidscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidscherm staat op de verbeelding.
Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Tuin', met de aanduiding 'groen'.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.
De bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie 1' wordt opgenomen voor de terreinen waarop recreatiewoningen, tenten en stacaravans gesitueerd zullen worden. De gedeeltes binnen het plangebied die deze bestemming al hadden, zullen deze nieuwe bestemming krijgen. Daarnaast zal de noordoostelijke uitbreiding deze bestemming ook krijgen.
In deze bestemming is opgenomen wat het maximum is aan verblijfsmogelijkheden. Binnen deze bestemming kan de eigenaar zelf de keuze maken waar de verblijfsobjecten komen te staan en in welke vorm.
In deze hernieuwde bestemming zijn ruimere mogelijkheden opgenomen om de exploitant ruimte te bieden om een ruim aanbod aan de bezoekers te bieden. Door de aanduiding 'wisselende verhuur' wordt de exploitant ook uitgedaagd om de bezoekers jaar rond mogelijkheden te bieden zodat zij naar deze camping gaan.
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
Wanneer de aanduiding 'geluidscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidscherm staat op de verbeelding.
Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.
Wanneer de aanduiding 'spoorweg' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor spoorweg. Hiermee wordt bereikt dat het overige verkeer gebruik kan blijven maken van de gronden, maar dat een spoorweg ook is bestemd.
Terrassen en terrasoverkappingen
Terrassen ten behoeve van horecainrichtingen waarvoor een exploitatievergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Barneveld is verleend zijn binnen de bestemming 'Verkeer' toegestaan.
Er zijn stedebouwkundige richtlijnen voor terrasoverkappingen en serres.
Er bestaat een mogelijkheid dat horecainrichtingen een terras voorzien van een overkapping. Terrasoverkappingen kunnen een grote invloed hebben op de uitstraling en het gebruik van de openbare ruimte.
Een terrasoverkapping mag geen negatief effect hebben op het straatbeeld en de ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte.
Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend. Ook kan de bestemming 'Waterstaat-waterlopen' toegepast worden indien het bijvoorbeeld gaat om een waterloop welke ondergronds of via een overkluisd gedeelte loopt. In de andere gevallen valt water onder de bestemming 'Groen'.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2).
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In artikel 'Ondergronds bouwwerk' is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. De regeling houdt in dat ondergronds bouwen is toegestaan waar ook bovengronds bouwen is toegestaan, tenzij anders is aangegeven.
Ter verduidelijking van het plan wordt aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.
In de gemeente Barneveld zijn op diverse locaties in de openbare ruimte standplaatsen voor ambulante handel aanwezig. Deze standplaatsen worden gedurende één of meer dagdelen per week ingenomen door kramen of wagens van waaruit producten (zoals vis, snacks, bloemen en groente en fruit) worden verkocht. Een standplaats is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats'.
Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 6 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die goothoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte en inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te krijgen als wanneer er geen of een beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Ook wordt hier aan het bevoegd gezag de mogelijkheid gegeven om, onder voorwaarden het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - Standplaats' wordt toegevoegd aan de gronden.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Tijdens haar vergadering van 27 april 2010 heeft de gemeenteraad de bevoegdheden tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan bij een besluit tot wijzigen van het bestemmingsplan gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op DATUM in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende patiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
Het ontwerp voor het bestemmingsplan heeft van … tot en met … ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn … reacties ingediend.
pm
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:
Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.
Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:
Naam partiële herziening |
IMRO-identificatie- nummer |
Datum vastgesteld |
4e partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1268-0002 | 13-4-2016 |
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1368-0002 | 14-12-2016 |
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1467-0002 | 4-7-2018 |
Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1397-0002 | 30-1-2019 |
Esvelderweg-Vinkekampweg, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1484-0002 | 22-5-2019 |
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1371-0002 | 24-5-2017 |
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1414-0002 | 31-1-2018 |
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1366-0002 | 1-2-2017 |
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1440-0002 | 25-4-2018 |
Kerkweg III, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1510-0002 | 9-10-2019 |
Lange Zuiderweg V, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1475-0002 | 14-11-2018 |
Meentweg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1439-0002 | 7-3-2018 |
Overhorsterweg II, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1485-0002 | 10-7-2019 |
Parapluherziening De Puurveense Molen | NL.IMRO.0203.1248-0002 | 30-9-2014 |
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud | NL.IMRO.0203.1391-0002 | 5-7-2017 |
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1241-0001 | 25-2-2014 |
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1370-0002 | 1-2-2017 |
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1253-0003 | 8-7-2014 |
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1376-0002 | 1-2-2017 |
Verzamelherziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1349-0002 | 8-11-2017 |
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1421-0002 | 7-3-2018 |
Vrouwenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1501-0002 | 10-7-2019 |
Welgelegenweg III, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1503-0002 | 10-7-2019 |
Zeumerseweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1529-0002 | 11-12-2019 |