Plan: | Kallenbroekerweg-Brummelkamperweg, partiële herziening Barneveld-Noordwest |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1564-0002 |
Voor enkele percelen aan de Kallenbroekerweg en de Brummelkamperweg in Barneveld zijn er verzoeken ingediend om het bestemmingsplan (deels) te herzien.
Deze plannen zijn in voorliggende partiële herziening gebundeld.
Het gaat hierbij om:
Kallenbroekerweg 23
Het omzetten van de bestemming 'Detailhandel' en een deels van 'Bedrijf - 2' naar 'Wonen - 1', ten behoeve van een nieuwbouw vrijstaande woning.
Kallenbroekerweg 21-21a
Het afsplitsen van de bedrijfswoning naar een reguliere woning, en het verkleinen van het bedrijf.
Brummelkamperweg 1
Het omzetten van de bestemming 'Bedrijf - 2' naar 'Wonen - 2', ten behoeve van de realisatie van 9 nieuwbouw appartementen.
Brummelkamperweg 2-4
Het afsplitsen van de bedrijfswoning en het verlagen van de milieucategorie van het bedrijf.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied
Voorliggende partiële herziening van de verbeelding en de regels bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit deze partiële herziening.
Het plangebied ligt aan Kallenbroekerweg en de Brummelkamperweg in het westen van de kern Barneveld. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding 2.1: Begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" en bevat de volgende bestemmingen en aanduidingen:
Kallenbroekerweg 23
Kallenbroekerweg 21-21a
Ter plaatse van de bedrijfswoning (nr. 21):
Ter plaatse van de bedrijfsbebouwing (nr. 21a):
Brummelkamperweg 1
Brummelkamperweg 2-4
Ter plaatse van de bedrijfsbebouwing (nr. 2):
Ter plaatse van de buitenplaats:
Ter plaatse van de bedrijfswoning (nr. 4):
Tevens heeft het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde'.
Afbeelding 2.2: Plangebied in huidige bestemmingsplan
Realisatie van de verschillende plannen, zoals beschreven in Hoofdstuk 3, is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Op het perceel Kallenbroekerweg 23 heeft momenteel de bestemming 'Detailhandel'. Hier was tot voor kort een dierenwinkel gevestigd. Aangrenzend aan de achterzijde ligt de bestemming 'Bedrijf - 2', waar onder andere het magazijn en kantoor gevestigd zat. Momenteel staat het pand leeg. De huidige bebouwing wordt geheel gesloopt, en hiervoor in de plaats wordt er één vrijstaande woning gerealiseerd.
Het verdwijnen van de bestemming 'Detailhandel' op deze locatie is acceptabel, aangezien het wenselijk is om deze functies zo veel mogelijk te concentreren in het kernwinkelgebied. Aangezien de wijk zich vooral kenmerkt door woonbestemmingen, past een woning hier beter in het straatbeeld. Verder zal een woning voor minder verkeersbewegingen zorgen dan een detailhandelsfunctie, waarmee het een positief effect voor de omgeving heeft.
Afbeelding 3.1: Huidige situatie Kallenbroekerweg 23
De bestemming 'Detailhandel' en een deel van de achterliggende bestemming 'Bedrijf - 2' worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen - 1'. De locatie van de woning wordt vastgelegd door middel van een bouwvlak, waarmee geborgd wordt dat er voldoende afstand zit tot de naastliggende woning op nummer 25 en tussen de nieuwe woning en de (verkleinde) bedrijfsbestemming op nummer 21a.
De maatvoering van de nieuwe woning blijft hetzelfde als de huidige maatvoering op de locatie met een maximale bouwhoogte van 9 meter en goothoogte van 6 meter. Hiermee is de nieuwe woning in lijn met de naastliggende woning op nummer 21.
Afbeelding 3.2: Verbeelding oude (links) en nieuwe (rechts) bestemmingsplan
Op het perceel Kallenbroekerweg 21-21a is momenteel een aannemersbedrijf (nr. 21a) met een bedrijfswoning (nr. 21) gevestigd. De bedrijfswoning, en een klein deel van de achterliggende bebouwing, wordt planologisch afgesplitst van het bedrijf, waarmee het een reguliere woonbestemming krijgt. De bedrijfsbebouwing achter de Kallenbroekerweg 23 komt bij de nieuwe woonbestemming van nummer 23 te horen.
Afbeelding 3.3: Huidige situatie Kallenbroekerweg 21-21a
Kallenbroekerweg 21
De bedrijfswoning op nummer 21, en een deel van het achterliggende bedrijfsgebouw, wordt afgesplitst van het bedrijf en krijgt de bestemming 'Wonen-1', met de bouwaanduiding 'vrijstaand'. De huidige bedrijfswoning krijgt een bouwvlak met een maximale bouw- en goothoogte van 9 en 6 meter, net zoals in het huidige bestemmingsplan toegstaan is voor de bedrijfswoning.
Kallenbroekerweg 21a
De bedrijfsbestemming wordt verkleind doordat een deel van de bedrijfsbebouwing achter nummer 23 gesloopt wordt ten behoeve van de nieuwe woonbestemming horende bij nummer 23. Ook door de afgesplitste bedrijfswoning op nummer 21 zal een deel van de bedrijfsbestemming ingeleverd worden voor een woonbestemming. Hiermee wordt het totale bouwvlak verminderd.
Verder komt de geldende functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.)' te vervallen, waarmee enkel nog de 'standaard' bedrijven zoals mogelijk binnen de bestemming 'Bedrijf - 2' op het perceel mogelijk zijn.
De overige bouwaanduidingen zoals de maximale bouw- en goothoogte blijven onveranderd.
Afbeelding 3.4: Verbeelding oude (links) en nieuwe (rechts) bestemmingsplan
Op het perceel Brummelkamperweg 1 is momenteel een bouwbedrijf gevestigd en wordt gebruikt als werkplaats, opslag, kantoor en parkeerruimte voor het bouwbedrijf.
Afbeelding 3.5: Huidige situatie perceel Brummelkamperweg 1
De bestaande bebouwing wordt geheel gesloopt, en hiervoor in de plaats komt een nieuw appartementencomplex met 9 appartementen in het lage/midden huursegment, geschikt voor 1- en 2-persoons huishoudens.De ontwikkeling van dit type woning is tot dusver achtergebleven binnen Barneveld, en is daarmee een geschikte aanvulling voor de markt.
De uitstraling van de appartementen past bij de dorpse karakteristiek van de naastliggende woningen ten zuiden van het plangebied, en bij de rest van de wijk.De voorgevel van het appartementencomplex verspringt qua afstand tot de weg, waarmee deze goed aansluit op de voorgevels van de direct naastliggende bebouwing.
Aan de achterzijde van het gebouw komen 12 parkeerplaatsen ten behoeve van de appartementen, waarmee de parkeerbehoefte op eigen terrein geregeld is en er geen extra parkeerdruk op de buurt komt.
Het perceel rondom het appartementencomplex wordt ingericht met de bestaande hagen, met aanvulling van enkele nieuwe hagen, zuilbeuken, bodembedekkers en grasperken. Ook de bestaande walnotenboom op de noordwestelijke hoek tegen de Brummelkamperweg aan blijft behouden. Het perceel, dat in de huidige situatie bijna geheel bebouwd en verhard is, krijgt daarmee tevens een groene impuls. Dit heeft onder andere een positief effect op de afwatering op het perceel.
Afbeelding 3.6: Schetsontwerp appartementen Brummelkamperweg 1
Op het perceel Brummelkamperweg 1 komt de bestemming ' Wonen-2' met een bouwvlak te liggen. Het bouwvlak komt strak om de geplande bebouwing. Binnen het bouwvlak geldt een maximale bouw- en goothoogte van respectievelijk 7 en 12 meter, in lijn met de woningen ten zuiden van het plangebied. De grond tussen het appartementencomplex en de straat krijgt de bestemming 'Tuin'.
Tevens liggen er twee voorwaardelijke verplichtingen over het gehele perceel. Met de eerste voorwaardelijke verplichting wordt geborgt dat de verontreinigde grond gesaneerd op tijd moet worden (§ 8.1.1) en de tweede voorwaardelijke verplichting legt de perceelsinrichting met betrekking tot de parkeerplaatsen en het groen vast (§ 8.1.2).
Afbeelding 3.7:Verbeelding oude (links) en nieuwe (rechts) bestemmingsplan
Op het perceel Brummelkamperweg 2-4 is momenteel een metaalbewerkingsbedrijf gevestigd (nummer 2), inclusief een bedrijfswoning (nummer 4). De bedrijfswoning wordt planologisch afgeplitst van het bedrijf, waardoor deze een reguliere woonbestemming krijgt. Voor het bedrijf wordt de milieucategorie verlaagd, waardoor deze beter passend is voor de werkelijke situatie. Tevens wordt de aanduiding 'opslag' op het buitenterrein (achter de toegangspoort) van het bedrijf gelegd met een maximale hoogte van 2 meter. Hiermee mag er buitenopslag plaatsvinden op het (afgesloten) buitenterein van het bedrijf, passend bij de huidige situatie van het bedrijf.
Op het perceel verandert ruimtelijk niets, en er worden geen extra bouwmogelijkheden gecreëerd.
Afbeelding 3.8: Huidige situatie perceel
Brummelkamperweg 2
Het bedrijf is momenteel bestemd als 'Bedrijf - 2' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats' binnen het bouwvlak, en 'specifieke vorm van bedrijf - smederijen - lasinrichtingen - bankwerkerijen e.d.' buiten het bouwvlak.
Het blijkt dat de aanduiding voor 'constructiewerkplaats' niet opgenomen is binnen de regels van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest", waardoor de aanduiding geen bestemmingsplantechnische waarde heeft. De aanduiding 'smederijen - lasinrichtingen - bankwerkerijen e.d.' die op het buitenterrein van het bedrijf ligt is wel opgenomen, en is gekoppeld aan een milieucategorie 3.2, een relatief hoge milieucategorie.
Met voorliggende herziening wordt er een nieuwe aanduiding opgenomen in de regels van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest". In de tabel met tevens toegestane bedrijven wordt de specifieke vorm van bedrijf 'constructiewerkplaats, gesloten gebouw. p.o. < 200 m2' opgenomen, met een bijhorende milieucategorie van 3.1.
De twee bestaande functieaanduidingen op het perceel worden verwijdert, en op de gehele bedrijfsbestemming komt de nieuwe aanduiding voor 'constructiewerkplaats, gesloten gebouw. p.o. < 200 m2'. Het buitenterrein krijgt de aanduiding 'opslag', met een maximum hoogte van 2 meter. Hiermee wordt de planologische situatie is overeenstemming gebracht met de werkelijke situatie, alsmede dat er geen bedrijf met milieucategorie 3.2 meer op het perceel kan komen.
Verder worden de bouwmogelijkheden op het perceel niet aangepast.
Brummelkamperweg 4
Het deel van het bedrijf dat specifiek aangeduid is als bedrijfswoning wordt omgezet naar een woonbestemming. De bestaande woning krijgt een bouwvlak met de aanduiding 'vrijstaand'. Ook de geldende maximale goot- en bouwhoogte van 4 en 5 meter worden overgenomen.
Abeelding 3.9: Verbeelding oude (links) en nieuwe (rechts) bestemmingsplan
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
Met voorliggend plan wordt er een bedrijf en een detailhanderfunctie opgeheven ten behoeve van woningbouw. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich grotendeels door woonfuncties. Het verminderen van bedrijfsfuncties in dergelijke gebieden komt de leefkwaliteit van die gebieden ten goede. Hiermee wordt tevens de bedrijvigheid en detailhandel steeds meer geconcentreerd op bedrijventerreinen en in het centrum, en uit de woonwijken.
Het voorliggende plan is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Kaart 3 is hier niet van toepassing omdat deze betrekking heeft op glastuinbouw. Dit is geen onderdeel van de plannen, en dit is ook na de planherziening niet aan de orde.
Op kaart 6 is te zien dat de locatie valt binnen het gebied aangewezen als 'Intrekgebieden'. In artikel 2.6.3.1 is bepaald dat in een bestemmingsplan intrekgebieden geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Hiervan is bij onderhavig plan geen sprake van.
Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt.
Afbeelding 4.1: Ligging plangebied in (uitsnede) Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
Het plan betreft een inbreidingslocatie.
Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.
De ingekomen verzoeken zijn in overeenstemming met deze structuurvisie.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.
Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan is er voor de locaties Kallenbroekerweg 23 en Brummelkamperweg 1 bepaald dat de bodem verder onderzocht moest worden. Deze onderzoeken hebben inmiddels plaatsgevonden:
Kallenbroekerweg 23
Voor het perceel Kallenbroekerweg 23 is de bodemkwaliteit onderzocht. Het rapport 'Verkennend bodemonderzoek', vermeld onder projectnummer 1926062, versie 01, d.d. 11 juni 2019, opgesteld door Grondvitaal BV, is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.
Met het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de verontreiniging op het perceel dermate minimaal is, dat deze milieutechnisch voor geen belemmeringen of gevaren zorgen.
Brummelkamperweg 1
Ook voor het perceel Brummelkamperweg 1 is de grond onderzocht op de aanwezigheid van verontreinigingen. Het rapport 'Actualiserend en nader bodemonderzoek (asbest); Brummelkamperweg 1 te Barneveld', vermeld onder projectnummer P19M0090, d.d. 18 december 2019, opgesteld door Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v., is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.
Uit het rapport blijkt dat er een bepaalde mate van verontreiniging gevonden is in de bodem op de planlocatie. De verontreiniging zal gesanneerd moeten worden voordat de werkzaamheden omtrend het appartementengebouw kunnen starten.
Voor de Brummelkamperweg 1 wordt hierom op het hele perceel een voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie § 8.1.1 van de Regels), waarmee vastgelegd wordt dat bouwen of uitvoeren van werkzaamheden alleen is toegestaan indien de aanwezige verontreiniging gesaneerd is, hetgeen blijkt uit een door het bevoegd gezag akkoord bevonden bodemrapport.
Op basis van het rapport kan wel de inschatting gemaakt worden dat de bodemkwaliteit, inclusief het saneren van de verontreinigingen, de haalbaarheid van deze herziening niet in de weg zal staan.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit plan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Op afbeelding 5.1 is te zien dat de gebieden waarbij ruimtelijke veranderingen plaatsvinden in de beleidskaart deels in lage en deels in hoge verwachtingswaarde liggen.
Afbeelding 5.1: Ligging plangebied-delen in archeologischewaarden- en verwachtingenkaart
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het grootste deel van de Kallenbroekerweg 23 en een klein deel van de Brummelkamperweg 1 een lage archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 10.000 m² of groter voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm
Het project valt onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor een klein deel van de Kallenbroekerweg 23 en het grootste deel van de Brummelkamperweg 1 een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm
Hoewel de ontwikkeling aan de Brummelkamperweg 1 deze grenswaarde overschrijdt, is nader onderzoek niet noodzakelijk omdat ter plekke van de werkzaamheden de grond al verstoord is door de bestaande bouw.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Er liggen geen monumenten in, of in de nabijheid van het plangebied.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in de kern en is niet gewaardeerd.
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Zoals op onderstaande afbeelding is te zien ligt het plangebied niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.
Afbeelding 5.2: Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000-gebieden
Brummelkamperweg 1
Voor de appartementen aan de Brummelkamperweg 1 kan er een inschatting gemaakt worden op basis van een vergelijkbaar project op een vergelijkbare afstand waarvoor een AERIUS berekening is gemaakt. Hierbij is de verwachting dat er er geen (tijdelijk) effect wordt verwacht in de aanlegfase.
Voor de gebruiksfase gaat om verkeer en verwarming. Bij een verkeersgeneratie van 6,4 per etmaal per appartement is er geen depositie (0,00 mol/ha/jr) op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
De nieuwe appartementen worden gasloos gerealiseerd en zullen voor wat betreft de verwarming geen stikstofdepositie veroorzaken. Ook vergeleken met de huidige bedrijfsfunctie is bij de omvorming naar een woonfunctie een positief effect te verwachten op de effecten op de omgeving.
Kallenbroekerweg 23
De Kallenbroekerweg 23 heeft momenteel een detailhandelfunctie. Bij de realisatie van de nieuwe gasloze woning wordt deze functie opgeheven, en wordt de achterliggende bedrijfsbestemming verkleind. Door het verdwijnen van de detailhandelfunctie zijn er verschillende positieve effecten te verwachten, zoals een vermindering van het aantal verkeersbewegingen, en het omvorming tot een gasloze woning. Hierdoor kan de inschatting gemaakt worden dat de omvorming van dit perceel naar een reguliere woning enkel een positief effect zal hebben op de uitstoot.
Voor de overige percelen verandert er ruimtelijk niets, waardoor er geen effect op de Natura 2000-gebieden te verwachten is.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Kallenbroekerweg 23
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, zijn de locaties aan de Kallenbroekerweg op 16 november 2018 bezocht door een flora- en faunacontroleur.
Op basis van beschikbare informatie en de beoordeling van geschiktheid van het plangebied ter plaatse kon de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden (jaarrond-beschermde vaste rust- of verblijfplaatsen) in het te slopen gebouw aan de Kallenbroekerweg 23 niet op voorhand uitgesloten worden. Om deze reden heeft er alsnog een oriënterend onderzoek plaatsgevonden.
Het rapport 'Oriënterend onderzoek naar beschermse flora en fauna aan de Kallenbroekerweg 23 te Barneveld', vermeld onder kenmerk BE/2019/303/r, , d.d. 17 juni 2019, opgesteld door Blom Ecologie B.V., is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.
De conclusie uit het rapport is dat het te slopen bedrijfspand geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten.
Brummelkamperweg 1
Ook is een flora- en faunacontroleur voor de Brummelkamperweg 1 op 20 en 22 oktober 2018 ter plekke geweest om te beoordelen of er beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Door de bouwvorm van de bebouwing blijkt dat het niet te verwachten is dat er beschermde diersoorten verblijven (in de bebouwing) op het perceel. Nader onderzoek wordt hierdoor niet noodzakelijk geacht.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
het perceel is in de bebouwde kom gelegen maar er zijn geen houtopstanden aanwezig. Een herplantplicht is niet aan de orde.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.
Conclusie
Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszones vormen geen belemmering voor dit plan.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen die hun invloedsgebied over het plangebied hebben liggen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Doorwerking in het plangebied
De nieuwe woonfuncties aan de Kallenbroekerweg 23 en de Brummelkamperweg 1 zijn op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemmingen, en vallen binnen de geluidszones van de Kallenbroekerweg en de Oldenbarnevelderweg. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
De nieuwe woningen zijn daarom onderzocht op de (te verwachten) geluidsbelasting. Het rapport 'Brummelkamperweg 1 en Kallenbroekerweg 23 te Barneveld. Akoestisch onderzoek geluidsbelasting', vermeld onder projectnummer 2190581, versie 1, d.d. 20 juni 2019, opgesteld door S&W consultancy bouwkundig ingenieursbureau, is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de geplande nieuwe woning aan de Kallenbroekerweg 23 een geluidbelasting zal ondervinden maximaal 55 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Kallenbroekerweg. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB. Om het woningbouwplan mogelijk te maken dient er een hogere grenswaarden te worden vastgesteld van maximaal 55 dB. De procedure voor het vaststellen van hogere waarden loopt parallel aan de procedure voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Daarnaast dient tijdens de aanvraag omgevingsvergunning voor de nieuwe woning op nummer 23 een gevelweringonderzoek uit te wijzen dat de binnen waarde van 33 dB wordt geborgd. Indien mogelijk gaat dan ook de voorkeur er naar uit dat de oostgevel van de woning een geluidwering heeft van 33 dB om zodoende het piekgeluidniveau te beperken binnen de woning.
Voor de nieuwe woningen speelt er tevens geluidsbelasting door industrielawaai. Dit wordt verder behandeld in § 5.11 (Milieuzonering).
Conclusie
Het aspect geluid vormt, in combinatie met de vaststelling van hogere grenswaarde voor de Kallenbroekerweg 23, geen belemmering.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen.
Conclusie
Het aspect geur is geen belemmering voor dit plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Doorwerking in het plan
Het plan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. In dit geval is er gelet op juresprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het BRO. Zo heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 januari 2014 (Vz. ABRvS 14 januari 2014, 201308263/2/R4) aangegeven dat de realisatie van één nieuwbouwwoning geen stedelijke ontwikkeling betreft. Daarnaast heeft de Afdeling in een andere uitspraak bepaald dat de realisatie van zes woningen binnen lintbebouwing (drie woningen rechtstreeks en drie woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid) niet voorziet in een woningbouwlocaties als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing is (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). Een plan met zeven woningen is eveneens niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling door de Afdeling (ABRvS 11 juni 2014, 201306888/1/R2). Verder komt uit jurisprudentie naar voren dat wanneer het gaat om meer dan 14 woningen, er wel sprake is van een nieuwe ontwikkeling (zie ABRvS 9 april 2014, 201307658/1/R4).
In dit plan is vooral de beoogde woningbouw van belang voor de toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking. In dit geval gaat het dan vooral om de realisatie van in totaal 9 appartementen de Brummelkamperweg 1. Het toevoegen van één vrijstaande woning en de omvorming van twee bedrijfswoningen naar reguliere woningen zijn hier gezien de kleinschaligheid minder van belang.
Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt binnen de bebouwde kom, voorziet het plan niet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Gelet hierop voorziet het plan evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in genoemde bepaling en is artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft dan ook niet te worden toegepast. Wel moet de behoefte aan de mogelijk gemaakte woningen binnen de planperiode in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan zijn onderbouwd.
In de kern Barneveld is er sprake van voldoende planaanbod. Het aanbod van goedkopere en middeldure woningen blijft echter achter bij de vraag. De toevoeging van 9 goedkope en middeldure huurappartementen aan de Brummelkamperweg past binnen de regionale behoefte aan meer betaalbare woningen, en zullen naar verwachting goed in de markt worden ontvangen. In de eind 2016 vastgestelde woonvisie is de jaarlijkse bouw van 25 tot 30% goedkope woningen (waartoe ook deze appartementen behoren) als streefprogramma opgenomen. Verder is 5% middenhuur als streefbeeld opgenomen. Realisatie van deze appartementen in de sociale en midden huursfeer in 2020-2021 past binnen de totale woningbouwprogrammering van gemeente Barneveld en de afspraken daaromtrent in regio Foodvalley.
Het betreft feitelijk een functieveranderingslocatie en heeft daarmee de voorkeur van de provincie ten opzichte van realisatie op uitleglocaties. De locatie ligt nabij openbaar vervoer, in de nabijheid van snelwegen (A30/A1), en nabij diverse voorzieningen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Alle ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit (woningbouw) komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D11.2 en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Het aspect milieueffectrapportage is geen belemmering voor dit plan.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
De VNG-brochure bevat twee systemen voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in de buurt van woningen in nieuwe situaties.
Situatie plangebied
Voor het plangebied is gebruik te maken van de methodiek voor gebieden met functiemenging. De omgeving rond de Brummelkamperweg en Kallenbroekerweg is door de aanwezigheid van bedrijven, woningen en detailhandel een woon-werkgebied met kleinschalige bedrijvigheid. Daarnaast is in feite de systematiek van gebieden met functiemenging al opgenomen in het bestemmingsplan “Barneveld- Noordwest”. Binnen de bestemming 'Bedrijf - 2' zijn op grond van artikel 6.1, onder a, 'bedrijven die zijn genoemd in bijlage 6 'Staat van bedrijfsactiviteiten – functiemenging Bedrijf – 2' onder de categorie A en B1' toegestaan. Dit is in lijn met het uitgangspunt dat dit gebied kan worden aangemerkt als gebied met functiemenging.
Het begrip "gebied met functiemenging" wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. De handreiking bevat daarvoor geen richtafstanden, maar kent drie milieucategorieën aan de hand waarvan de toelaatbaarheid van activiteiten wordt beoordeeld:
Doorwerking in het plangebied
Voor dit plan zijn in dit kader de volgende bedrijven van belang:
Bouwbedrijf Sturkenboom BV
Bouwbedrijf Sturkenboom BV is een aannemersbedrijf met een milieucategorie 2. In de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging Bedrijf - 2', te vinden in bijlage 6 van de Regels van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" vallen deze bedrijfsactiviteiten onder categorie B1.
Het bedrijf is bouwkundig afgescheiden van de nieuwe woonfuncties die eromheen gerealiseerd worden. Om te garanderen dat het bedrijf geen onacceptabele geluidsbelasting veroorzaakt op de omliggende woningen is er een akoestisch onderzoek gedaan voor het bouwbedrijf. Het rapport 'Kallenbroekerweg 21A te Barneveld. Akoestisch onderzoek Industrielawaai', vermeld onder projectnummer 2190581, versie 2, d.d. 9 december 2019, opgesteld door S&W consultancy bouwkundig ingenieursbureau, is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan toegevoegd.
Uit de toetsing blijkt dat voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau kan worden voldaan aan stap 2 uit de VNG-uitgave (gemengd gebied) indien de gasheftruck wordt vervangen door een elektrische heftruck met een maximaal bronvermogen van 88 dB(A). Om dit vast te leggen wordt er een maatwerkvoorschrift geluid opgesteld voor het bouwbedrijf.
In de dagperiode vinden overschrijdingen plaats van de maximale grenswaarden voor piekgeluidniveaus, deze kunnen echter gemotiveerd uitgesloten worden van toetsing. De overschrijding vindt plaats op de nieuwe woning Kallenbroekerweg 23 aan de oostgevel. Indien deze gevel voorzien wordt van een gevelwering van 33 dB, waarmee een binnenwaarde van maximaal 55 dB(A) bij piekmomenten gerealiseerd wordt, kan het schrikeffect van pieken worden beperkt en zal er sprake zijn van een goed woon en leefklimaat.
Op basis van deze resultaten kan worden gesteld dat na realisatie van de ontwikkelingen een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd kan worden en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voor wat betreft het aspect geluid zijn er derhalve geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren.
Veco Metaalbewerking B.V.
Op het perceel van Veco ligt deels de aanduiding voor een categorie 3.2 bedrijf ('smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d.'). Echter vallen de bestaande activiteiten van Veco onder SBI code 251,331 nummer 1a, met een milieucategorie 3.1. Met voorliggende herziening krijgt het bedrijf een aangepaste functieaanduiding, waarmee beter aangesloten wordt op de werkelijke situatie, namelijk de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats, gesloten gebouw. p.o. < 200 m²'. In de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging Bedrijf - 2', te vinden in bijlage 6 van de Regels van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" vallen deze bedrijfsactiviteiten onder categorie B2.
Ook dit bedrijf is bouwkundig afgescheiden van de nieuwe woonfuncties die in de nabijheid gerealiseerd worden. Om te garanderen dat het bedrijf geen onacceptabele geluidsbelasting veroorzaakt is ook hier een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het bedrijf. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport 'Brummelkamperweg 02 te Barneveld. Akoestisch onderzoek Industrielawaai', vermeld onder projectnummer 2190581, versie 02, d.d. 9 december 2019, opgesteld door S&W consultancy bouwkundig ingenieursbureau, welke als Bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is toegevoegd.
Bij het bedrijf Veco worden eveneens de maximale grenswaarde voor pieken overschreden op de gevels van de appartementen op de Brummelkamperweg 1. De pieken blijven echter beperkt tot 75 dB(A) waardoor er binnen wel sprake is van een goed woon- en leefklimaat zonder extra maatregelen. Ook deze piekgeluidniveaus kunnen worden uitgesloten van toetsing. Op basis van de resultaten kan worden gesteld dat na realisatie van de ontwikkelingen een akoestisch goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Voor wat betreft het aspect geluid zijn er derhalve geen bezwaren de bestemmingsplanwijziging door te voeren.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen inrichting aanwezig waarvoor een veiligheidscontour geldt, zoals een gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare, respectievelijk beperkt kwetsbare, objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Liander heeft op 30 maart 2020 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied, waar momenteel al veel bebouwing en verharding aanwezig is, en weinig landschappelijke- of natuurwaarden te vinden zijn.
De percelen waar ruimtelijke veranderingen plaatsvinden zijn de Kallenbroekerweg 23 en de Brummelkamperweg 1. Op beide percelen verdwijnt er meer bebouwing dan dat er in de nieuwe situatie terugkomt.
Bij de Kallenbroekerweg 23 verdwijnt de bestaande bebouwing van de detailhandel en een deel van de achterliggende bedrijfsbebouwing, waarna er één vrijstaande woning met een achterliggende tuin gerealiseerd wordt.
Op de Brummelkamperweg 1 maakt het momenteel bijna geheel bebouwde en verharde perceel plaats voor een appartementencomplex met bijhorende parkeerplaatsen, omringd door groene elementen. Deze groene inrichting bestaat uit enkele bestaande hagen met aanvulling van enkele nieuwe hagen, zuilbeuken, bodembedekkers en grasperken. Tevens zal de grote bestaande kastanjeboom op de noordwestelijke hoek van het perceel blijft behouden.
De realisatie en het behoud van de groene inpassing van de Brummelkamperweg 1 wordt verder geborgt door middel van een voorwaardelijke verplichting (zie § 8.1.2).
Afbeelding 5.3: Groene inpassing Brummelkamperweg 1
Op de overige percelen in deze herziening verandert er ruimtelijk en qua groenwaarden niets.
Conclusie
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering voor dit plan.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor deze partïele herziening.
De percelen waar ruimtelijke en verkeerskundige veranderingen plaatsvinden zijn de Kallenbroekerweg 23 en de Brummelkamperweg 1.
Kallenbroekerweg 23
Door de verandering van winkel (detailhandel) naar één woning zal het aantal verkeersbewegingen verminderen, wat de verkeersdrukte en verkeersveiligheid in de directe omgeving ten goede komt.
Voor wat betreft de parkeersituatie staat in het gebied Barneveld Rest Kom (Nota Parkeernormen 2015). Een vrijstaande koopwoning heeft een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen, afgerond naar 3 parkeerplaatsen, welke op eigen terrein dienen te worden opgelost. Op het perceel is er voldoende ruimte om aan deze parkeerbehoefte te voldoen. Tijdens de omgevingsvergunning zal aangegeven moeten worden waar de parkeerplaatsen gesitueerd worden.
Tevens geldt dat de nieuwe woning maximaal één uitweg dient te krijgen aan de Kallenbroekerweg van maximaal 4 meter breed.
Brummelkamperweg 1
De parkeernorm voor huurappartementen in de goedkope tot middeldure sector betreft 1,5 parkeerplaats per appartement, bestaande uit 1,2 voor bewoners en 0,3 voor bezoek.
Om het minimaal benodigde aantal parkeerplaatsen te bepalen wordt er gekeken naar de verwachte parkeerdruk op het drukste parkeermoment, een werkdagavond. Hierbij geldt een bezetting van 90% van bewoners en 80% van bezoekers. Het minimaal benodigde aantal parkeerplaatsen wordt hiermee (9 x 1,2 x 90%) + (9 x 0,3 x 80%) = 12 parkeerplaatsen.
In de plannen zijn in totaal 12 parkeerplaatsen gepland, waarmee voldaan wordt aan de benodigde parkeerplaatsen. Hiermee is er geen extra parkeerdruk op de buurt.
Tevens is er ruimte gereserveerd voor fietsen van bezoek aan de voorzijde van het appartementengebouw.
De inpassing van de parkeerplaatsen op het terrein wordt verder geborgt door middel van een voorwaardelijke verplichting (zie § 8.1.2).
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor dit plan.
Waterparagraaf
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 waterschap Vallei en Veluwe
In dit programma heeft waterschap Vallei en Veluwe haar huidige koers en ambities voor de toekomst vastgelegd. Het waterbeheerprogramma bestaat uit 3 deelprogramma's:
Ondanks de losse programma's voor het watersysteem en de waterketen worden deze wel heel nadrukkelijk als één systeem behandeld, en komen de ambities binnen deze programma's dus ook voor een groot deel overeen. In de programma's spelen het anticiperen van en reageren op klimaatontwikkelingen en het terugwinnen van grondstoffen een belangrijke rol.
Waterplan Barneveld 2005 - 2025 en Hemelwaterplan 2017 - 2020
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
Huidige situatie
In het plangebied van Brummelkamperweg 1 en Kallenbroekerweg 23 in Barneveld ligt de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) rond 40-80 cm onder maaiveld. Onder de Kallenbroekerweg en de Brummelkamperweg ligt gemengde riolering. Er zijn geen watergangen of ander oppervlaktewater aanwezig in of nabij de planlocatie. De percelen te Brummelkamperweg 1 en Kallenbroekerweg 23 zijn volledig verhard.
Toekomstige situatie
Te Kallenbroekerweg 23 wordt de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt een vrijstaande woning gerealiseerd. Hierbij neemt het verhard oppervlak (bebouwing + terrein) af met ongeveer 100 m2.
Te Brummelkamperweg 1 wordt de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt een appartementencomplex met 9 appartementen gerealiseerd. Hierbij blijft het verhard oppervlak gelijk of neemt iets af.
Huishoudelijk afvalwater en hemelwater worden op het gemengde riool aangesloten. Hierbij dienen voor afvalwater en hemelwater aparte uitleggers aangelegd te worden tot aan de perceelgrens. De initiatiefnemer dient in een zo vroeg mogelijk stadium nieuwe rioolaansluitvergunningen aan te vragen voor beide percelen.
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.
Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Barneveld-Noordwest" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1310-0003), vastgesteld op 1 februari 2017 en (zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden).
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Barneveld-Noordwest gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemmingen en de dubbelbestemming (waarde - archeologie 1) worden de regels van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" niet herzien, behalve dat er een specifieke bedrijfscategorie wordt toegevoegd aan de tabel met mogelijke aanduidingen bij de bestemming 'Bedrijf - 2'
De verbeelding van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" wordt op de locatie gewijzigd in die zin dat de bestemmingsvlakken en bouwvlakken zijn aangepast en een gebiedsaanduiding met betrekking tot een voorwaardelijke verplichting is toegevoegd. Ook de aanduiding 'vrijstaand' en een gevellijn zijn opgenomen bij de woonbestemmingen. Verder zijn de bestaande functieaanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf' bij de bedrijven verwijderd, en is er een nieuwe functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf' bij de Brummelkamperweg 2 toegevoegd.
Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van de partiële herziening.
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.
Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:
Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.
In onderhavige partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met het tijdig saneren van de verontreiniging in de bodem van het perceel Brummelkamperweg 1. Tevens is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen die de inrichting van het perceel vastlegt in het kader van de groenelementen en het parkeerterrein.
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Tijdens haar vergadering van 27 april 2010 heeft de gemeenteraad de bevoegdheden tot het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan bij een besluit tot wijzigen van het bestemmingsplan gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 20 februari 2020 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende patiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 17 april tot en met 28 mei 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is er één reactie ingediend.
Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In Bijlage 7 van de toelichting bij deze partiële herziening is de Nota zienswijzen bijgevoegd.