direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hunnenweg VII
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1562-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Hunnenweg 65 (en omgeving) in Voorthuizen is een verzoek ingediend om een zelfvoorzienende natuurwoning aan de bosrand met zicht op de heide te realiseren en aanwezige landbouwgronden naar natuur om te vormen. Het is de bedoeling dat deze ontwikkeling op een gedeelte van het voormalige landgoed "De Pauwenhof" mogelijk wordt gemaakt.

Daarnaast wordt ook de realisatie van een tweede natuurwoning planologisch mogelijk gemaakt (hiervoor wordt de bestaande woning aan de Hunnenweg 65 gesloopt). Ook een terrein ten zuidwesten van Hunnenweg 65 maakt onderdeel uit van het plangebied. Verder wordt de recreatiewoning aan Hunnenweg 45 gesloopt én dat gebied wordt eveneens omgevormd naar natuur. Totaal betreft het plangebied een oppervlakte van 46,7 ha.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen de geldende bestemmingsplannen. Daarom is voorliggende herziening van de bestemmingsplannen opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0001.png"

Afbeelding: ligging plangebied in omgeving

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Hunnenweg in het buitengebied van de gemeente Barneveld (tussen Voorthuizen, Garderen en Veenhuizerveld). Het plangebied is in totaal 46,7 ha groot. Het wordt aan de noordzijde begrensd door de Traa en bos (gemeente Putten). Aan de oostzijde vormt natuur en bebouwing aan de Traa 1, 3, 5 en 9 (voormalig landgoed "De Pauwenhof") de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door de Hunnenweg, agrarische gronden, natuur en een recreatieterrein aan de Zevenbergjesweg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0002.png"

Afbeelding: ligging plangebied (luchtfoto)

2.2 Geldende bestemmingen

Het grootste gedeelte van het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden die gelegen zijn in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" hebben de bestemmingen 'Agrarisch', 'Horeca', 'Natuur' en 'Wonen'. Hier geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde'. Ook kent deze locatie de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V'.

Realisatie van een natuurwoning is binnen de bestemming 'Natuur' alleen mogelijk met een bestemmingsplanherziening. Ook het omvormen van agrarische gronden naar de bestemming 'Natuur' is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan.

Voor alleen de locatie Hunnenweg 45 geldt het bestemmingsplan "Oud Vellerseweg/Hunnenweg". Die locatie heeft de bestemmingen 'Recreatie - recreatiewoning' en 'Natuur'. Daarnaast geldt ook hier de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde'. De locatie Hunnenweg 45 kent eveneens de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied V'.

Voor de locatie Hunnenweg 45 gelden verder de "Parapluherziening functieveranderingsbesluit 2016 en woninginhoud" en de "Parapluherziening Parkeernormen". Voor de omzetting van de bestemming 'Recreatie - recreatiewoning' naar de bestemming 'Natuur' is eveneens een herziening van het bestemmingsplan nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0003.png"

Afbeelding: uitsnede verbeelding "Buitengebied 2012" en "Oud Vellerseweg/Hunnenweg"

In de vigerende bestemmingsplannen zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van de vigerende bestemmingsplannen noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Huidige situatie
Het grootste gedeelte van het plangebied is gelegen ten noorden van de Hunnenweg en bestaat uit bos, heide, landbouw en een boerderijwoning met reeds geamoveerde opstallen aan de Hunnenweg 65. Het plangebied bestaat grotendeels uit naaldbos, voornamelijk douglas, fijnspar en verschillende dennensoorten die als productiehout zijn aangeplant. Aan de zuidoostkant van het plangebied is een ouder loofbosperceel aanwezig met voornamelijk beuken en zomereiken, waaronder enkele oude en forse exemplaren. Door het plangebied lopen veel paden die veelal worden begeleid door lanen van beuken, Amerikaanse eiken en zomereiken. Naast bos is er ook een goed ontwikkeld heideterrein aanwezig van circa 5,5 ha.

Aan de westzijde van het plangebied is aan de Hunnenweg 45 nu een recreatiewoning gelegen.

Ook ligt op het terrein een oude (geasfalteerde) toegangsweg van het (voormalige) landgoed "De Pauwenhof". Verder is er een tijdelijke onderhoudsgebouw aan de oostzijde van het plangebied (aan de asfaltweg) gelegen. Verder was er tot voor kort een voormalige vuilstortplaats aanwezig op het terrein. Deze is inmiddels gesaneerd.

Verder is een klein gedeelte van het plangebied gelegen ten zuiden van de Hunnenweg. Dat bestaat uit een voormalige kerstbomenkwekerij met drie grafheuvels. Ook in ten noorden van het plangebied bevinden zich enkele grafheuvels.

Het voormalige gebruik van de opstallen van Hunnenweg 65 was een teckelkennel met zo'n 100 á 150 honden. Met grote groepen honden is dagelijks gewandeld over de heide en door de bossen van het terrein.

Nieuwe situatie
Om ruimte te maken voor de ecologische verbindingszone zal de recreatiewoning op Hunnenweg 45 worden gesloopt en komt er op de overgang tussen heide en bos een kleine, gecamoufleerde, zelfvoorzienende natuurwoning die opgaat in het landschap. Om de natuurwoning binnen de bestemming 'Natuur' te kunnen realiseren, zijn diverse opstallen op het terrein verwijderd en verdwijnt de asfaltweg (van circa 1 km). De toegangsweg naar de natuurwoning zal wel via die voormalige asfaltweg gaan lopen. De asfaltweg wordt vanaf de Hunnenweg tot aan de afslag naar de natuurwoning aan de bosrand vervangen door halfverharding, achterhoeks-padvast. Door de gele kleurzetting doet het overkomen alsof het zandpad is. Verder worden er agrarische gronden omgevormd naar natuur.

De natuurwoning is zo vormgegeven dat de heide doorloopt over het dak. Het huis is onderdeel van de natuur. Op het zuiden is een overstek die de zon reguleert en 's avonds het licht binnenhoudt. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de zon gemaakt. Het hoogste punt van deze natuurwoning is 7 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0004.png"

Afbeelding: natuurwoning vanaf boven gezien

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0005.png"

Afbeelding: bouwplan natuurwoning

In bijgevoegde Bijlage 1 bij de toelichting zijn meer tekeningen van dit plan opgenomen (als impressie).

Verder wordt aanwezige landbouwgrond (met een agrarische bestemming) naar natuur omgevormd. De nu nog agrarische gronden hebben een oppervlakte van 3,6 ha. Deze gronden zijn sinds december 2019 Gelders natuurnetwerk (GNN) geworden, en deze gronden behoorden tot de herbegrenzing van 17 december 2019 nog tot de Groene Ontwikkelingszone (GO). Hier wordt dus 3,6 hectare aan agrarische bestemming zodanig omgevormd naar natuur dat het als een uitbreiding van het GNN kan worden gerekend.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van de twee woningen binnen het plangebied (met een rode cirkel) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0006.png"

Afbeelding: ligging woningen (rode cirkels)

Beoordeling plan
Er zijn in de nieuwe situatie twee woningen planologisch toegestaan, het gaat hierbij om twee relatief kleine en compacte natuurwoningen. In de huidige situatie is het bestemmingsvlak voor wonen 3.300 m2. In de nieuwe situatie bedragen de twee bouwvlakken gezamenlijk 1.700 m2. Dat is bijna een halvering. Zo krijgt één natuurwoning (nu nog gelegen binnen de huidige bestemming 'Natuur') een bouwvlak van 1.100 m2. De andere woning -aan de Hunnenweg (binnen de huidige bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen')- heeft in de nieuwe situatie een bouwvlak van 600 m2. Daarmee is er in de nieuwe situatie 1.700 m2 (afgerond 0,2 ha) voor de functie wonen toegestaan. Het andere gedeelte krijgt de bestemming 'Natuur' (46,5 ha in totaal). Er is sprake van een toename van 3,4 ha aan Gelders Natuurnetwerk (hierna: GNN).

De kleinste woning, aan de Hunnenweg zelf (met het bestemmingsvlak van 600 m2), is ter vervanging van de bestaande woning Hunnenweg 65 en sloop van diverse opstallen. Het landgoed groeit naar 46,5 ha GNN en 0,2 ha Groene Ontwikkelingszone (hierna: GO).

De globale ligging van de nieuwe natuurwoningen is op bovenstaande afbeelding met rode cirkels aangeduid.

Sloop bebouwing
Uit nameting van de bebouwing op de locatie Hunnenweg 65 d.d. 16 september 2015 is gebleken dat de oppervlakte van de te slopen schuren 428 m2 bedraagt. Hier moet de mogelijkheid om een bijgebouw van 80 m2 te realiseren van afgehaald worden. Dit betekent dat er daarmee 348 m² van deze bebouwing inzetbaar is in het kader van de planherziening.

Op onderstaande afbeelding staat de reeds geamoveerde bebouwing (oranje) aan de Hunnenweg 65 weergegeven. Het hoofgebouw zelf is nu nog niet gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0007.png"

Afbeelding: reeds geamoveerde opstallen Hunnenweg 65

Aan de Hunnenweg 45 wordt de recreatiewoning gesloopt en dat gebied wordt ook opnieuw ingericht (gelegen aan de westzijde in het plangebied). Dit gebied wordt daarmee ook onderdeel van de ecologische verbindingszone Veenhuizerveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0008.png"

Afbeelding: recreatiewoning Hunnenweg 45

De oppervlakte van de woning aan de Hunnenweg 65 bedraagt 112 m2. De inhoud van de woning bedraagt 432 m3 (inclusief de begane grondvloer). In de nieuwe situatie is al deze aanwezige bebouwing (met uitzondering van de woning) aan de Hunnenweg 65 (binnen bouwvlak 'Wonen') gesloopt, en komt er een nieuwe natuurwoning aan de bosrand met zicht op de heide.

Er zijn in totaal 348 m² aan inzetbare sloopmeters aanwezig. Vanwege de ligging in het extensiveringsgebied tellen deze mee voor 125% en zijn er in totaal daarmee 435 m² inzetbare sloopmeters (het verzoek is ingediend vóór januari 2017 en ook het moment waarop het college onder voorwaarden medewerking toezegde dateert van voor die datum, zodat het oude functieveranderingsbeleid van toepassing is).

Omgerekend naar m³ (gedeeld door 2) betekent dit dat met de sloop van die inzetbare 435 m² er 218 m³ aan toe te voegen woninginhoud beschikbaar is. Dit geïnspireerd in het licht van het functieveranderingsbeleid.

Planologisch was het op het moment dat het college onder voorwaarden medewerking toezegde om het plan te realiseren mogelijk om aan de Hunnenweg een woning van 600 m³ te realiseren.

Door sloop van de bebouwing komt dit dan neer op totaal een woninginhoud van 818 m³ (600 m³ + 218 m³). Aan de Hunnenweg 45 wordt een recreatiewoning gesloopt. Door het saneren van die woning komt er nog 236 m3 bij. Totaal is er dan 1.054 m3, dat verdeeld kan worden over de twee locaties. Dit komt dan neer op één woning van 350 m³ én één woning van 700 m³.

Qua bijgebouwen mag er bij recht 80 m² zijn bij een woning. In de nieuwe situatie mag er, vanwege het feit dat we op de locatie van de bestaande woning voornemens zijn daar één woning te bestemmen van 350 m³ een bijgebouw van 40 m² zijn.

Er blijft van het totaal van 80 m² dan nog (vanwege de maatwerkconstructie) 40 m² voor een bijgebouw over bij de nieuw te realiseren natuurwoning aan de rand van bos en heide.

Locatie woning en verbetering natuurlijke samenhang
De locatie van de woning in het bos wordt verdiend door de natuurontwikkeling die plaatsvindt. Het gaat hier om een bijzondere plek, vanwege de prestaties die geleverd worden zijn we bereid de rechten van een woning hier te lokaliseren. Het gaat hier om een verzoek waar maatwerk wordt toegepast. Het realiseren van een natuurwoning binnen de bestemming 'Natuur' is enkel aanvaardbaar vanwege de tegenprestaties die geleverd worden binnen het plangebied zelf.

Het natuurgebied is op tal van punten kwalitatief hersteld en wordt deels openbaar toegankelijk. Een eigen asfaltweg en grondvervuilingen zijn weggehaald en verruild voor vennen en een sprengloop, rasters worden beperkt en vormen straks geen belemmering meer voor groot wild. De ambitie is het vergroten van de samenhang, kwaliteit en oppervlakte van de natuur door een halfopen, natuurlijk bos- en heidelandschap aan te leggen. De gevraagde tegenprestatie voor al deze verbeteringen is dus hiervoor een natuurwoning te mogen ontwikkelen midden op het landgoed (aan de rand van de heide).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0009.png"

Afbeelding: inrichting plangebied (omvorming agrarische grond naar natuur)

Stedenbouwkundig en landschappelijk gezien kan gesproken van ruimtelijke kwaliteitswinst. Met het verwijderen van de asfaltweg en diverse verouderde opstallen alsmede het voorgestelde natuurontwikkelingsplan wordt hier aan voldaan. Het betreft de realisatie van twee kleine en compacte natuurwoningen. De kleinste daarvan met een bestemmingsvlak van 600 m2 is ter vervanging van de bestaande woning Hunnenweg 65 en sloop van diverse opstallen. Hier wordt tevens een 3,6 hectare agrarische bestemming, die nu tot de groene ontwikkelingszone (GO) behoort, zodanig omgevormd naar natuur dat het als een uitbreiding van het Gelders natuurnetwerk (GGN) kan worden gerekend. Het landgoed groeit zo naar 46,5 ha GGN en 0,2 ha GO.

Stedenbouwkundig gezien kan op dit moment overigens alleen de natuurwoning aan de bosrand met zicht op de heide worden beoordeeld. Het geschetste beeld laat een gebouw zien dat min of meer in het landschap wordt opgenomen of hier juist uit verrijst, afhankelijk van welke zijde het benaderd wordt. Het onverwachte opdoemen van de woning geeft een nieuwe dimensie aan de beleefbaarheid van het natuurgebied. Aandachtspunt is het beperken van lichtoverlast naar de omgeving om de aanwezige flora en fauna niet aan te tasten.

Van invloed op omwonenden is geen sprake. In relatie tot bovenstaande is er stedenbouwkundige instemming met de voorgenomen ontwikkeling.

Vanuit landschappelijk oogpunt is dit een positieve ontwikkeling met een behoorlijke natuurwinst tot gevolg. Een aantal niet meer passende elementen (asfaltweg en bebouwing) worden verwijderd, en daarnaast worden er een aantal natuurmaatregelen (waaronder het omvormen van locaties met Amerikaanse eiken naar heide en inheems bos, het aanbrengen meer vloeiende lijnen / overgang bos naar heide) uitgevoerd ter verhoging van de natuur- en landschapswaarden. Hierbij wordt er 3,6 hectare landbouwgrond omgezet naar natuur.

Er is een inrichtingsplan "De Nieuwe Veluwe" opgesteld. Deze is als Bijlage 2 bij de regels opgenomen, met een voorwaardelijke verplichting. Het definitieve schetsontwerp zelf (Bijlage 3 van de regels) is ook als afzonderlijke bijlage bij de regels opgenomen (samen met een errata, zie Bijlage 4 van de regels). Dit om te bewerkstelligen dat het terrein zo wordt ingericht als in het inrichtingsplan (met tekeningen) is weergegeven. Er is ook voor de inrichting van de locatie aan de overzijde van de Hunnenweg ('zeven bergjes') een eigen inrichtingstekening (zie pagina 15 van het inrichtingsplan). Dit geldt eveneens voor de inrichting van de westrand (waar de recreatiewoning Hunnenweg 45 gesloopt wordt, zie pagina 14 van het inrichtingsplan).

Het betreft een uitzonderlijke vraag van een natuurliefhebber die zijn landgoed wil herstellen, vergroten en verbeteren. Daartoe zijn diverse ontwikkelingen al in gang gezet en is ter ondersteuning een uitgebreid natuuronderzoek aangereikt. Resumerend kan gesteld worden dat een dergelijk verzoek niet tot een ongewenst precedent zal leiden, er sprake is van een win-win situatie voor de natuur en dat met deze landgoedontwikkeling een bijzonder woonconcept wordt geleverd.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is sprake van één van deze 13 nationale belangen, te weten nationaal belang 11. Doordat door dit plan de ecologische samenhang wordt verbeterd, vormt de SVIR derhalve geen belemmering voor onderhavig plan. Hiervoor verwijzen wij naar paragraaf 5.3.

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) er tot borging van een beperkt aantal nationale belangen. In artikel 2.10.2, lid 1 van de Barro staat dat bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de EHS (nu GNN/GO) vormen. De begrenzing van de EHS (GNN/GO) is daarmee een provinciaal belang geworden.

4.2.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.

In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied

In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want er is geen sprake van een plan genoemd in Bijlage I van de Crisis- en herstelwet.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.

Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

Provinciale Staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.

Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:

  • energietransitie
  • klimaatadaptatie
  • circulaire economie
  • biodiversiteit
  • bereikbaarheid
  • economisch vestigingsklimaat
  • woon- en leefklimaat.

Natuur- en landschapsbeleid
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen. De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de achttien Natura 2000-gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland. Voor de landschappen van bovenregionale waarde geldt een beschermingsregiem met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

De Natura-2000 gebieden en de bijzonder natuurgebieden zijn aangegeven op de Themakaart Natuur- en landschapsbeleid (dit zijn drie kaarten: kaart 4: Regels natuur, kaart 5: Regels Landschap en kaart 10: Natura 2000-gebieden (toelichtend)).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0010.png"

Afbeelding: uitsnede kaart 5: Themakaart Natuur- en landschapsbeleid (combinatie van eerder genoemde kaarten 4, 5 en 10)

Doorwerking in plangebied
Het plangebied is gelegen binnen GO en de GNN. Zie voor de doorwerking paragrafen 4.3.1.2 en 5.3.1.1.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 4: Regels Natuur
  • Kaart 5: Regels Landschap
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu
  • Kaart 10: Natura 2000-gebieden (toelichtend)

Doorwerking plangebied

De kaarten 2, 3 en 6 zijn niet van toepassing omdat het voorliggende plan geen betrekking heeft op de uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderijtak, het mogelijk maken van glastuinbouw of op de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.

Voor de regels met betrekking tot Natuur, Landschap en Natura 2000-gebieden (toelichtend) is het bepaalde in paragraaf 2.6.1 en 2.6.2 (Gelders Natuurnetwerk), paragraaf 2.6.4 (Voorwaarden toegestane activiteiten GNN) en paragraaf 2.6.5 (Instructieregels bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone) van de Verordening van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0011.png"

Afbeelding: Kaart Regels Natuur (d.d. 25 november 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0012.png"

Afbeelding: Kaart Regels Natura 2000-gebieden (toelichtend)

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0013.png"

Afbeelding: Nieuwe situatie na herbegrenzing GNN/GO in 2019

Op grond van de Provinciale Omgevingsverordening Gelderland kunnen Gedeputeerde Staten de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk (GNN) en de Groene ontwikkelingszone (GO wijzigen voor een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het GNN en de GO en voor de toepassing van paragraaf 2.6.1, voor zover:

a. de kenmerken van het Gelders natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone behouden blijven;
b. de oppervlakte van het Gelders natuurnetwerk ten minste gelijk blijft;
c. er op 17 oktober 2014 sprake was van een onherroepelijk bestemmingsplan met daarin bestemmingen die strijdig zijn met de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone.

In dit geval wordt er agrarische grond omgevormd naar natuur. Door de ontwikkeling en uitvoering van onderhavige plan neemt de oppervlakte aan GNN toe en de kenmerken van GNN / GO blijven behouden en worden zelfs versterkt.

Op 17 december 2019 hebben Gedeputeerde Staten een besluit over de herbegrenzing GNN en GO genomen. De provincie heeft nadrukkelijk aangegeven dat in 2017 voor dit plan al 2,2 ha GO is omgezet naar GNN en dat met deze herbegrenzing van december 2019 nogmaals netto 1,2 ha GO wordt omgezet naar GNN. Als Bijlage 6 bij deze toelichting is het besluit van GS met de kaart van de wijzigingen GNN en GO toegevoegd. Na dit herbegrenzingsbesluit is bij de behandeling van de aanvraag Wnb vergunning (gebiedsbescherming) geconstateerd dat GO (waar de nieuwe natuurwoning aan de bosrand met zicht op heide is gesitueerd) te dicht bij het habitattype 'Droge heide' is gelegen. Er moet een werkzone gelden. De provincie wijzigt dit ambtshalve door het vlak GO een aantal meter oostelijk op te schuiven.

Binnen de GO komen de twee woonvlakken te liggen. Het overige gedeelte van het plangebied (46,5 ha) ligt hiermee binnen het GNN. Door de herbegrenzing is er sprake van een toename van 3,4 ha GNN.

Het toevoegen van een woning aan de rand van bos en heide kan gezien worden als kleinschalige ontwikkeling (gelegen binnen GO). Er is onderzoek gedaan naar de kernkwaliteiten van het totale plangebied.

Het plangebied ligt binnen het deelgebied Huineveld-Boeschoten waarvoor verschillende kernkwaliteiten zijn opgesteld. Er zijn in het plangebied de volgende beheertypen vastgesteld: Droge heiden, Bossen met productiefunctie, Droge bossen én Functieverandering van landbouw naar nieuwe natuur. Er zijn geen gronden in het plangebied of de directe omgeving aangewezen waar ambities zijn vastgelegd.

Uitgangspunt is dat geen nettoverlies aan waarden voor wat betreft areaal, kwaliteit en samenhang mag plaatsvinden. Op basis van deze drie aspecten is in het natuuronderzoek een beschrijving gegeven van de huidige waarde van het plangebied en het effect van de ontwikkeling op deze waarde. Het natuuronderzoek dat is uitgevoerd door Eelerwoude (projectnummer P8849, d.d. 7-1-2019) is als bijlage toegevoegd bij de toelichting, evenals de bijlage (soortenkaart) en het errata. Zie Bijlage 2 Ecologisch onderzoek, Bijlage 3 Bijlage bij ecologisch onderzoek en Bijlage 4 Errata bij ecologisch onderzoek voor de onderzoeken die ten grondslag liggen aan de herbegrenzing.

De werkzaamheden die invloed hebben op het areaal zijn de bouw van de woning en het saneren van de asfaltweg en het omvormen van landbouwgrond naar natuur (droge heide). De overige werkzaamheden hebben geen invloed op het areaal.

De bouw van de woning wordt gerealiseerd ter hoogte van het heideveld waar reeds een natuurlijke open plek is bij de te saneren asfaltweg. De bomen die hier staan worden allemaal ingepast, waardoor er hier geen bomen gekapt hoeven te worden. Het areaal GNN neemt toe met 3,4 hectare, van een afname van areaal is dan ook geen sprake. Verlies van areaal is niet aan de orde.

Wat betreft de effecten op waarde is in het natuuronderzoek geconcludeerd dat een groot deel van de voorgestelde (reeds uitgevoerde) werkzaamheden (omvormen landbouwgrond naar droge heide, creëren geleidelijke overgang bestaand bos, verwijderen asfaltweg, verwijderen puin en afval, bestrijden Amerikaanse vogelkers en Japanse duizendknoop) leiden tot een verhoging van de natuurwaarde.

Onderstaand overzicht laat het verschil zien in oppervlaktes GNN huidige en toekomstige situatie:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0014.png"

Afbeelding: verschil oppervlaktes GNN (huidig en toekomstige situatie)

Ook heeft de geplande ontwikkeling geen negatieve invloed op de kwalitatieve waarde van het gebied. Er vinden geen activiteiten plaats die de wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied negatief aantasten. De waarden en kenmerken van het gebied worden eerder positief beïnvloed. Met de beoogde werkzaamheden wordt de kwaliteit van het gebied aanzienlijk verbeterd. Ook ten aanzien van verstoring is de ontwikkeling positief. Voorheen waren er 40/50 auto's per dag en nu zal er slechts één auto zijn. De toevoeging van de natuurwoning in een gebied van 46,7 ha wordt doordat deze als zeer natuurlijkvriendelijk en duurzaam gerealiseerd gaat worden als zodanig beschouwd dat dit geen significante aantasting van de natuur bewerkstelligt. Het voormalige gebruik van de opstallen van Hunnenweg 65 was een teckelkennel met zo'n 100/150 honden. Met grote groepen honden is dagelijks gewandeld over de heide en door de bossen van het terrein.

Ook past een klimaatneutrale en zelfvoorzienende woning goed bij de kwaliteiten van het gebied.

Tijdens de aanlegfase kan de rust en donkerte door machines (tijdelijk) worden verstoord. Dit heeft met name een (licht)verstorend effect op zoogdieren als edelhert, das, ree, boommarter etc. Vanwege het feit dat er nu ook al verkeersgeluid aanwezig is door de aanwezige weg langs de Hunnenweg (toegangsweg naar Traa/Pauwenhof en het tijdelijke onderhoudsgebouw) en de huidige activiteiten, zijn de dieren hieraan gewend. Daarnaast gaat het om een groot terrein en blijven er voldoende rustige plekken over op het terrein. De werkzaamheden worden bovendien overdag uitgevoerd.

In het natuuronderzoek wordt aangegeven dat de wezenlijke waarden, zoals beschreven in de catalogus gebiedskenmerken en het Natuurbeheerplan van de provincie Gelderland niet significant worden aangetast door verstoring of versnippering, aangezien de ontwikkeling slechts zeer gering is en langs de randen en in het gebied reeds sprake is van menselijke invloed. De ontwikkelingen zijn een aanzienlijke positief voor de natuur. De natuur kan door het nieuwe gebruik tot rust komen. Wel dient het verlichten van de directe omgeving te worden voorkomen door gebruik te maken van gericht licht en strooilicht beperkende armaturen.

In ieder geval dienen werkzaamheden overdag plaats te vinden, zodat geluid en licht 's avonds en 's nachts niet voor extra verstoring zorgen. Tevens dienen geen permanente extra lichtbronnen geplaatst te worden, zodat donkerte van het omliggende terrein gegarandeerd kan blijven.

Wat betreft samenhang is in het natuuronderzoek aangegeven dat er geen werkzaamheden plaatsvinden die een significante invloed hebben op de waarden van het omliggende gebied. Het vergroten van het areaal heide zal leiden tot betere uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren in verbindingszones en tussen de verschillende leefgebieden in delen van het GNN. Ook zal dit de kwantiteit en kwaliteit van het leefgebied van kritische heidesoorten hierdoor verbeteren. De samenhang blijft in stand en zal worden verbeterd. De samenhang wordt versterkt door de uitbreiding van het heideareaal en het saneren van de recreatiewoning.

Geconcludeerd wordt in het rapport dat de wezenlijke waarden, zoals beschreven in de catalogus gebiedskenmerken en het Natuurbeheerplan van de provincie Gelderland, niet significant worden aangetast door verstoring of versnippering, aangezien de ontwikkeling slechts zeer gering is en langs de randen van het gebied reeds sprake is van menselijke invloed. De genoemde samenhang blijft in stand en wordt verbeterd door het vergroten van het areaal en het salderen van de recreatiewoning.

Daarnaast heeft de geplande ontwikkeling geen negatieve invloed op de kwalitatieve waarde van het gebied, deze wordt juist aanzienlijk verbeterd. De voorgenomen werkzaamheden zijn overwegend positief, ook voor de aangewezen doelsoorten. Er vindt toename plaats van kwaliteit, samenhang en areaal.

Wel dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden en dient verlichting van omliggende omgeving voorkomen te worden door het gebruik van strooilicht beperkende en gerichte armaturen.

Hiermee is aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt. Nu de inrichting van het terrein planologisch is verankerd (met een voorwaardelijke verplichting, zie artikel 12.1.1 van de regels van dit bestemmingsplan) is deze ontwikkeling niet strijdig met de omgevingsverordening.

Doorwerking in plangebied
Gelet op het bovenstaande is voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming met de Verordening (en daarmee ook de visie).

4.4 Regio

4.4.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven. De verdere toepassing van dit beleid is terug te vinden in de toelichting op het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Alleen wat van toepassing is op deze herziening wordt beknopt weergegeven.

Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:

  • Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt, naast sloop van bebouwing, tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies, zoals ontwikkeling van landschap en natuur door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdragen aan waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied;
  • Versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door, onder voorwaarden, niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en, onder voorwaarden, ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies.

Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria mee bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:

  • De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het reconstructieplan en landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer moet daartoe een erfinrichtingsplan overleggen;
  • De functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing, al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies, zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is;
  • In geval van sloop van bestaande legale bebouwing, geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend;
  • Opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan;
  • Detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten betreft;
  • De functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
  • In geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
  • Indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden.

De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning.

In het geldende functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen omdat een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.

4.4.2 Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.

De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Foodvalley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.

De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.

De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.

Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.

In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
  • vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • voorwaarden voor uitzonderingen.

De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.

Doorwerking in het plangebied
Het betreft maatwerk. Het realiseren van een natuurwoning binnen de bestemming 'Natuur' is aanvaardbaar vanwege de tegenprestaties die geleverd worden binnen het plangebied zelf. Daarnaast zijn er sloopmeters aangeleverd waarbij de inhoud van de nieuw te realiseren woningen specifiek op de verbeelding wordt aangeduid.

4.4.3 Beeldkwaliteitsplan functieverandering

De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).

Doorwerking in plangebied
Door initiatiefnemer is een inrichtingsplan ingediend, waaruit volgt welke ruimtelijke kwaliteitswinst er is. Het inrichtingsplan is akkoord bevonden. Zie hiervoor hetgeen in paragraaf 5.12 van de toelichting is vermeld.

4.4.4 Landschapsontwikkelingsplan

In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:

  • de erfinrichting en kleine landschapselementen;
  • de spelregels voor nieuwe landgoederen;
  • de inrichting van de beken;
  • het soortenbeleid.

Doorwerking in plangebied
Gezien de inzet van sloopbebouwing en de natuurwinst door de omzetting van agrarische gronden naar natuur en de zorgvuldige terreininrichting en landschappelijke inpassing van het plan, is het plan ruimtelijk aanvaardbaar. Voor de verdere motivering wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de toelichting en paragraaf 5.12 van de toelichting.  

4.5 Waterschap

Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0016.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.6.1.1 Veluws natuurgebied met agrarische enclaves

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen. De gemeente streeft naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied.

Karakteristiek

Dit gebied bestaat uit diverse bosmilieus, heidevelden en (deels voormalige) agrarische enclaves rond de dorpen Kootwijk en Garderen. De enclaves zijn te karakteriseren als es- en brinkdorpen landschap. Dit deelgebied is van grote betekenis voor recreatie en toerisme met dag- en verblijfsrecreatie. In de agrarische enclave Garderen is de kalverhouderij van belang. In de enclaves zijn ook een boomkwekerij (Garderen) en een paardenhouderij (Kootwijk) opvallend.

Gebruik

Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen, landbouw is daaraan ondergeschikt. Ook Defensie heeft een belangrijk deel van het gebied in gebruik. Deze defensieterreinen hebben voor een groot deel ook een hoge natuurwaarde.

De gemeente streeft naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. De gemeente wil daarbij nadrukkelijk wel de balans zoeken met een duurzame economische ontwikkeling.

Voor de landbouw rondom Garderen worden mogelijkheden geboden voor bedrijfsontwikkeling, zoals beschreven in het uitwerkingsplan van het Reconstructieplan Veluwe. Die uitwerking streeft ook naar reductie van de uitstoot van ammoniak, onder meer door verplaatsing van een aantal bedrijven naar een betere plek en via technische maatregelen. Gebleken is dat verplaatsen niet eenvoudig is, maar de gemeente ondersteunt verplaatsingsinitiatieven. Verder wordt gewerkt aan kavelruil, erfbeplantingen en aan natuurstroken langs de beken. Daardoor verbetert de kwaliteit van het water.

De verblijfsrecreatieterreinen op de Veluwe vallen onder het Groei- & Krimpbeleid van de provincie Gelderland. Groei van deze verblijfsrecreatieterreinen kan uitsluitend plaatsvinden in de groeiclusters Garderen en Kootwijk (Streekplanuitwerking Groei- & Krimpbeleid). De gemeente ondersteunt die groei onder de voorwaarden zoals beschreven in de clustervisies voor Garderen en Kootwijk.

De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied. Ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Barneveld mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Daarbij gaat het in de gemeente met name om ontwikkelingen in de veehouderij en de recreatiesector. De gemeente zal initiatieven van individuele bedrijven op Natura 2000 toetsen in de vergunningprocedure, in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000.

Daarnaast is het gebied gelegen in de zgn. 'Overgangszone landschap, landbouw en recreatie'.

Doorwerking
De ontwikkeling heeft geen significant negatieve invloed op het Natura 2000-gebied. Hiervoor verwijzen we naar paragraaf 5.3.1 en paragraaf 4.3.1.2 van de toelichting. Het plan is daarmee niet strijdig met de structuurvisie.

4.6.2 Woonvisie Barneveld 2017-2021 en regionale bouwafspraken, Faseren en doseren woningmarkt en Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld

In december 2016 heeft de raad de Woonvisie 2017-2021 'Samen werken aan Wonen' met doorkijk tot 2025 en verder, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.

Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 400 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen (met een bandbreedte van 360 tot 440 woningen), waarvan gemiddeld 30% ten behoeve van goedkope woningen (sociale huur en goedkope koop tot € 200.000), 32,5% middeldure woningen (midden dure huur tot € 950 en koop tot € 300.000) en 37,5 % duurdere woningen vanaf € 300.000. In regio FoodValley zijn in 2017 onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.500 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. In Barneveld is vooral in het eerste tijdvak (2017 t/m 2021) sprake van een grotere woningbehoefte dan in de tweede 5-jaarsperiode, als gevolg van natuurlijke groei en migratie.

Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2017 t/m 2020 is een programma van ruim 2.300 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, gen betekent dit zo'n 435 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.

Sinds 1 januari 2018 is de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur gemeente Barneveld van kracht. Deze verordening ziet toe op sturing van de totale woningvoorraad en het bereikbaar houden van een deel van de woningvoorraad voor lage en midden inkomensgroepen. Het gaat daarbij om drie categorieën: sociale huurwoningen, goedkope koopwoningen (prijsgrens € 200.000 in 2020) en middendure huurwoningen (prijsgrens van € 991,- in 2020).

In bestemmingsplannen en overeenkomsten met marktpartijen kan voor een bepaalde minimale tijdsduur de ingebruikname van sociale huurwoningen (10 jaar), goedkope koop (1 jaar met boetebeding tot 10 jaar) en middendure huurwoningen (10 jaar) worden vastgelegd evenals de maximale hoogte van de huur- en koopprijs. Verder is een zekere prijs-/kwaliteitsverhouding geformuleerd om in relatie tot de hoogte van de huur- of koopprijs toch een minimale woninggrootte te garanderen. Daarbij is ook aangegeven dat deze drie woningcategorieën met voorrang aan bepaalde lage en middeninkomensgroepen moeten worden aangeboden om zo tot een rechtvaardige verdeling van de woningvoorraad te komen. Voor middendure huurwoningen en goedkope koopwoningen ligt deze inkomensgrens voor huishoudens op € 50.000, voor sociale huurwoningen is de grens vanuit de Woningwet van belang (in 2018 is dit € 41.056). Prijs- en inkomensgrenzen worden geïndexeerd conform de bepalingen in de verordening.

Doorwerking in plangebied
De realisatie van een natuurwoning met toepassing van een maatwerkconstructie past binnen het woningbouwprogramma. Er zijn geen belemmeringen.

4.6.3 Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!'

Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6.4 Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020

De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.

Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.

Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).

Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.

De natuurwoning aan de bosrand met zicht op de heide wordt zeer goed geïsoleerd. Deze woning zal ecologisch en zelfvoorzienend worden. Er is van aansluiting op een gasnet geen sprake. Het liefst wil initiatiefnemer qua zelfvoorzienend helemaal los van elk grid. Er wordt gebruik gemaakt van waterstof (voor stroom en warmte). Het idee is om met een op waterstof rijdende omgebouwde auto op die locatie te gaan tanken bij een speciaal tankstation hiervoor. Er wordt dan getankt voor stroom en warmte (voor het huis). Zonnepanelen kunnen door het gebruik van waterstof grotendeels worden voorkomen om de natuurlijke uitstraling van de natuurwoning op de heide te waarborgen.

Verder zal er elektrisch gekookt gaan worden. Uitgangspunt is natuurlijke ventilatie. In de winter zorgt dit voor energieverlies en dan is het de bedoeling om 'warmte terugwinning' toe te passen. Afzuiging via de natte ruimtes, waar dan de warmte wordt gewisseld met de toevoerlucht van buiten.

Voor de andere natuurwoning is nog geen bouwplan. Wel is al duidelijk dat ook dit een woning zal zijn waarbij zelfvoorzienendheid hoog in het vaandel staat. Over het gebruik van warmtepompen en zonnepanelen is over die natuurwoning (aan de Hunnenweg 65 zelf) niets nu al aan te geven.

Warmtepompen

Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).

Zoals al is aangegeven wordt de natuurwoning op de heide zeer goed geïsoleerd. De verwarming wordt voorzien door een combinatie van warmtepomp (lucht), zonnecollectoren en eventueel een leemkachel. Koeling is in principe niet nodig, op de heetste dagen kan echter wel de warmtepomp hiervoor worden gebruikt.

Zonnepanelen

Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. Waterstof is één van de mogelijkheden waardoor zonnepanelen voorkomen kunnen worden om daarmee de natuurlijke uitstraling van de natuurwoning op de heide te waarborgen. In dit plan is een mogelijkheid voor zonnepanelen meegenomen en kan deze, geïntegreerd in het ontwerp, worden meegenomen in de bouw. Initiatiefnemer gaat voor de meest duurzame en passende energieopwekking.

Materialen

In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.

De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen - gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur. Er wordt gebruik gemaakt van natuurlijke materialen.

Water zal bij de natuurwoning op de heide uit eigen bron afkomstig zijn. Voor het doorspoelen van toiletten en wassen wordt opgevangen regenwater gebruikt. Er zal warmteterugwinning uit het douchewater worden toegepast.

Waterzuivering zal door middel van een helofytenfilter gebeuren. Er worden alleen milieuvriendelijke schoonmaakmiddelen en zeep ed. gebruikt. Het schone water dat uit de filters komt, wordt gebruikt om de vennen (bij) te vullen. Deze zijn vervolgens weer drinkplaatsen voor het wild.

Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein

Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.

Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.

Klimaat

Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).

Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen en/of het gebruik van waterstof / natuurlijke ventilatie kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.

Doorwerking in plangebied
Er is sprake van een zelfvoorzienende natuurwoning. Duurzaamheid staat hoog in het vaandel bij dit initiatief.

4.6.5 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities

Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.

De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:

  • 1. Bij een directe behoefte aan mantelzorg die naar redelijke verwachting niet zeer langdurig zal zijn, denkt de gemeente mee in een voor de concrete situatie geëigende oplossing. Dit gebeurt doorgaans op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning.
  • 2. De mogelijkheid van inwoning – in zuivere zin, dus in de vorm van onzelfstandige woonruimte – past binnen de regelgeving en is en blijft daarmee dus een optie.
  • 3. Een tweede wooneenheid binnen de bouwmassa van een woning in het buitengebied wordt mogelijk gemaakt:
    • a. indien deze aantoonbaar een functie zal hebben voor (toekomstige) mantelzorg;
    • b. binnen de toegelaten inhoudsmaat van de woning, eventueel in samenhang met het vergroten van die inhoud van die woning volgens mogelijkheden die beleid en regelgeving daarvoor bieden of gaan bieden;
    • c. indien deze een ondergeschikt karakter heeft (een vloeroppervlak van maximaal 35% van dat van de woning, maar niet meer dan 65 m2);
    • d. mits daarvoor een oppervlakte van 300 m2 aan overtollig geworden opstallen wordt gesloopt die voldoet aan de criteria voor sloopmeters volgens het functieveranderingsbeleid.

Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium is de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek is er geen sprake van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.

In het kader van de behandeling van een omgevingsvergunning wordt bepaald of er nog een bodemonderzoek nodig is.

Ter plaatse van de huidige woning aan de Hunnenweg 65 bevindt zich een ondergrondse afgevulde dieselolietank (3.000 l). Bij de behandeling van een aanvraag omgevingsvergunning zal bepaald worden of een bodemonderzoek noodzakelijk is (voor die locatie van de huidige woning). Zoals dat er nu uitziet zal dat het geval zijn als er voor die locatie een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend.

Ter plaatse van Hunnenweg 45 zijn geen verdachte bodemactiviteiten. In de directe nabijheid heeft in 2002 wel een bodemonderzoek plaatsgevonden. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de zintuiglijk schone boven- en ondergrond geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters zijn gemeten. In het grondwater is een matig verhoogde concentratie aan zink aangetoond. Voor de sloop van de recreatiewoning 45 dient net als voor de woning Hunnenweg 65 een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd.

Conclusie
Voor de uitvoering van het bestemmingsplan vormt bodem geen belemmering.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.

Conclusie
Het aspect niet gesprongen explosieven vormt geen belemmering.

5.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:

  • Archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Cultuurlandschappelijke waardenkaart;
  • Historische stedenbouwkundige waardenkaarten.

Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

In het bestemmingsplan komen uiteenlopende dubbelbestemmingen voor om ruimtelijke kwaliteiten te borgen.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage, middelhoge en hoge verwachting én zichtbare terreinen

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'Archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor de zone met een hoge verwachting nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Binnen het plangebied is sprake van het rooien van bomen, omvormen van agrarische percelen naar heide en de bouw van een tweetal woningen deels op de plaats van te slopen opstallen.

Binnen het plangebied ligt een rijksmonument waarin enkele grafheuvels zijn gelegen uit de periode Laat Neolithicum tot Vroege IJzertijd (2500 - 1000 v. Chr.). Ook in de omgeving komen diverse grafheuvels voor uit de genoemde perioden. Waar de bijhorende nederzettingen lagen is nog niet bekend, maar deze kunnen zowel op de dekzandruggen/welvingen alsook in de dekzandvlakte of het terras worden gezocht.

Er is door Transect in februari 2018 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (dit rapport is als Bijlage 5 toegevoegd bij de toelichting van dit bestemmingsplan). Uit dat vooronderzoek blijkt dat beide deelgebieden een lage verwachting hebben voor de aanwezigheid van archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum - Nieuwe tijd. Dit is gebaseerd op de slechts beperkte mate van intactheid van de ondergrond van Deelgebied Natuurontwikkeling enerzijds, en het ontbreken van archeologische indicatoren die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in Deelgebied Natuurwoning anderzijds.

De deelgebieden hebben een lage archeologische verwachting. Op grond hiervan zijn ten aanzien van het afplaggen van de bouwvoor in deelgebied Natuurontwikkeling en de aanleg van de Natuurwoning geen aanvullende maatregelen noodzakelijk voor wat betreft het behoud van archeologische waarden. De rest van het plangebied behoudt de hoge verwachting voor archeologische resten, naast de als Rijksmonument aangewezen grafheuvels aan de noordrand van het plangebied.

De regioarcheoloog heeft het rapport akkoord bevonden.

Indien bij eventuele werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, metaal, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).

5.2.2 Historische stedenbouwkundige waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.

Historische stedenbouwkundige waarden vormen dan ook geen belemmering voor dit plan.

5.2.3 Cultuurlandschappelijke waarden

De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als jonge bossen op voormalige droge heide met een lage waardering.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.

De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.

5.3.1 Wet natuurbescherming
5.3.1.1 Gebiedsbescherming

Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.

De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook kunnen er door de minister bijzondere nationale natuurgebieden worden aangewezen.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied ligt voor een groot gedeelte binnen het Natura 2000-gebied Veluwe. Het gebied is aangewezen als een Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijngebied. Zo ligt het bouwvlak van de natuurwoning aan de bosrand met zicht op de heide binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied De Veluwe. De nog te bouwen woning (aan de Hunnenweg zelf) ligt buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied.

Onderzoeksbureau Eelerwoude heeft een uitgebreid natuuronderzoek uitgevoerd. Een toetsing van de plannen aan de natuurwetgeving en het natuurbeleid is immers noodzakelijk. Door de toetsing is duidelijk hoe de ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. De bevindingen van het bureauonderzoek én het veldonderzoek zijn in de rapportage "Toetsing natuurwetgeving, De nieuwe Veluwe" d.d. 7-1-2019 neergelegd. Op basis van dat rapport (incl. bijlagen) zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen plannen en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen.

Het rapport "Toetsing natuurwetgeving, De nieuwe Veluwe" is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Bijlage 1 van dat rapport (de soortenkaart) is als Bijlage 3 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Het errata d.d. 2 oktober 2019 is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

Binnen het plangebied (Hunnenweg) komt alleen het habitattype Droge Heide (H4030) voor (noordzijde). Op een wat grotere afstand komt het habitattype beuken-eikenbossen met hulst (H9120) voor. Er vinden in het habitattype Droge heide geen maatregelen plaats. Eventuele werkzaamheden die plaatsvinden, zoals het handmatig verwijderen van opslag van bomen, komt dit habitattype juist ten goede. In het rapport zelf wordt nog gesteld dat negatieve effecten tijdens de aanlegfase niet geheel zijn uitgesloten en wordt verwezen naar hoofdstuk 6.4.4 van de natuurtoets (bijlage 2 van de toelichting van dit bestemmingsplan). Doordat in het errata hoofdstuk 6.4.4 uit de natuurtoets is vervangen, kan hier nu gesteld worden dat stikstofdepositie voorkomen wordt. Immers in het errata wordt aangegeven dat tijdens het afgraven van de landbouwgrond het volledige materieel elektrisch is. Hiertoe wordt een tijdelijk krachtstroompunt gerealiseerd op het werkterrein. Hierdoor treedt er geen uitstoot van stikstof op. Verder is aangegeven welke graafmachine wordt gebruikt en ook welk type kraan wordt ingezet. Nu daarmee stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving wordt voorkomen is er geen stikstofberekening nodig.

Qua habitatsoort wordt in het rapport geconcludeerd dat in en direct rond het plangebied alleen vliegend hert kan voorkomen. In paragraaf 6.4.1 van het rapport "Toetsing natuurwetgeving, De nieuwe Veluwe" is onder meer aangegeven dat in de nabije omgeving van het plangebied geen waarnemingen bekend zijn (NDFF). Recente waarnemingen rond het plangebied ontbreken. Ook tijdens het nadere onderzoek is vliegend hert niet waargenomen in het plangebied. Verder worden er geen bomen in eventueel geschikt leefgebied gekapt (oudere beukenperceel). Van oppervlakteverlies is geen sprake. Negatieve effecten op het vliegend hert worden uitgesloten.

In het rapport wordt eveneens nader ingegaan op de wespendief en zwarte specht. Dit zijn soorten die algemener zijn dan de draaihals. Mogelijk wordt het plangebied sporadisch gebruikt als leefgebied door zwarte specht (bijvoorbeeld de winterperiode). Onder meer is in het rapport aangegeven dat de voorgenomen werkzaamheden niet leiden tot versnippering van het leefgebied van de zwarte specht en de wespendief.

In het rapport wordt geconcludeerd dat met de voorgenomen ontwikkelingen geen significante negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Veluwe worden verwacht. Het pakket aan maatregelen in het totale projectgebied zorgt tot grote verbetering van de natuurwaarden en kan een bijdrage leveren aan de instandhoudingsdoelstellingen.

In het kader van de aanvraag op grond van de Wet natuurbescherming is dit voorgaande beoordeeld door de provincie.

Voor de locatie is op 31 juli 2020 door Gedeputeerde Staten een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming verleend voor de ontwikkeling (zie Bijlage 8 van de toelichting voor de verleende vergunning). In de vergunning is aangegeven dat uit de beoordeling van de effecten in de aanleg- en gebruiksfase blijkt dat significant negatieve effecten zijn uitgesloten. Dit heeft tot gevolg dat er geen passende beoordeling nodig is en een plan-m.e.r.-plicht is eveneens niet aan de orde. De vergunning correspondeert met de huidige voorgenomen ontwikkeling. Er is derhalve geen plan-m.e.r.-plicht aan de orde. 

Voor de inrichting van het terrein is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om daarmee de inrichting van het terrein te bewerkingstelligen. Er is ook ter meerdere zekerheid een verklaring met waarborgsom gesloten met de initiatiefnemer om het terrein zo in te richting conform het inrichtingsplan (Bijlagen 2, 3 en 4 van de regels van het bestemmingsplan).

5.3.1.2 Soortenbescherming

Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.  

Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd. Zo is er een bureauonderzoek en een gericht veldonderzoek uitgevoerd naar reptielen, das, boommarter, vleermuizen, vliegend hert, zwarte specht, wespendief en wild zwijn.

In de rapportage van Eelerwoude ("Toetsing natuurwetgeving, De nieuwe Veluwe, d.d. 7-1-2019, inclusief de soortenkaart (Bijlage 1 bij dat rapport) en een errata d.d. 2 oktober 2019 als bijlagen 2, 3 en 4 bij deze toelichting gevoegd) wordt aangegeven dat er een groot aantal beschermde soorten voorkomt (steenmarter, eekhoorn, das, boommarter, edelhert, wild zwijn, hazelworm, zandhagedis, vleermuizen en broedvogels (met jaarrond beschermde nesten)). Mits gewerkt wordt volgens een aantal voorwaarden worden hier geen negatieve effecten op verwacht. De voorgenomen maatregelen zijn juist overwegend positief voor deze soorten.

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfsplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden.

Er is tijdens het vleermuisonderzoek een verblijfplaats van laatvlieger en gewone dwergvleermuis vastgesteld in de te slopen woning (bestaande woning Hunnenweg 65). Met de sloop van de woning verdwijnt een vaste rust en verblijfplaats. Hiervoor moet een ontheffing Wet natuurbescherming, onderdeel soortenbescherming, aangevraagd worden. Voor andere soorten hoeft er geen ontheffing aangevraagd te worden.

Op 26 november 2019 heeft initiatiefnemer een aanvraag om ontheffing aangevraagd.

Op basis van het uitgevoerde natuuronderzoek, de bijlage bij dat onderzoek en het erratum d.d. 2 oktober 2019 staat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg. Op voorhand kunnen we niet in redelijkheid inzien dat de Wet natuurbescherming aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Gedeputeerde Staten hebben 31 juli 2020 een ontheffing Wet natuurbescherming verleend voor deze ontwikkeling (zie Bijlage 9 van de toelichting voor de verleende vergunning). Deze ontheffing is inmiddels onherroepelijk. Hierdoor zijn er vanuit soortenbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming geen beletselen die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Er is ontheffing verleend voor de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger, twee vleermuissoorten van een tweetal verbodsbepalingen (opzettelijk verstoren én het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen). Er zijn soortspecifieke voorschriften opgenomen. Zo mogen de sloopwerkzaamheden aan de boerderij plas plaatsvinden minimaal 6 maanden nadat de voorzieningen voor vleermuizen in natuurwoning 1 (woning aan de bosrand met zicht op de heide) gereed zijn. Hiermee wordt rekening gehouden met een minimale gewenningstermijn van 6 maanden (in de actieve periode van vleermuizen, van april-november) waarin vleermuizen kunnen wennen aan de aangebrachte voorzieningen. Ook is aangegeven dat de sloopwerkzaamheden niet worden uitgevoerd in de overwinteringsperiode (mogelijk is de te slopen boerderij potentieel geschikt voor overwinterende vleermuizen).

In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting (artikel 12.1.3) opgenomen omtrent de sloop van de bestaande woning aan de Hunnenweg 65. Er is verwezen naar de verleende ontheffing. Hiermee is in de regels van het plan geborgd dat sloop niet mag plaatsvinden voordat aan de specifieke voorschriften die gelden bij de ontheffing is voldaan. Daarnaast geldt via het spoor van de natuurregelgeving de ontheffing zelf voor de ontwikkelaar.

Op basis van de verleende ontheffing door Gedeputeerde Staten, het uitgevoerde natuuronderzoek, het opgestelde activiteitenplan en de maatregelen/voorschriften staat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.3.1.3 Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.

Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.

Op 2 mei 2019 heeft initiatiefnemer een ontheffing aangevraagd voor de herplantplicht voor de locatie gelegen tussen de Traa en de Hunnenweg te Voorthuizen nabij De Pauwenhof. Deze ontheffingsaanvraag vloeide voort uit een handhavingsactie omdat een houtopstand (van de boomsoort Amerikaanse eik) was geveld en gerooid zonder voorafgaande kennisgeving. Het vellen en rooien heeft in de winter van 2015/2016 plaatsgevonden.

Volgens de Wet natuurbescherming moeten de gevelde houtopstanden binnen drie jaar worden herplant op dezelfde locatie, tenzij voor de herplantplicht een ontheffing bij de provincie wordt aangevraagd.

De initiatiefnemer heeft een ontheffing van de herplantplicht aangevraagd. Deze ontheffing is op 1 oktober 2019 verleend door Gedupeerde Staten. Zo draagt de omvorming naar heide bij aan herstel van cultuurhistorie en draagt het bij aan de ontwikkeling van de natuurwaarden. Wel dient de heide die ontstaat na de kap van houtopstanden en verarming van de bovengrond, op de juiste wijze te worden onderhouden, om ervoor te zorgen dat de heide op den duur niet wordt overwoekerd door gras, bomen en struiken. Het besluit is als Bijlage 7 bij de toelichting toegevoegd.

Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

5.3.2 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt in het GNN en de GO. Voor de toetsing wordt verwezen naar 4.3.1.2.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor onderhavige plan.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.

Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.

Beoordeling risicobronnen
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven, waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. In de omgeving van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.5 Geluid

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.

Een nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Er bevinden zich in de omgeving echter geen gezoneerde wegen. Gelet op het wegverkeerslawaai wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving indien het onderhavige plan wordt gerealiseerd.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen en dat zorgt daarom niet voor eventuele belemmeringen qua agrarische geurhinder. In het omliggende gebied zijn weinig agrarische bedrijven en de aanwezige veehouderijen worden eerder belemmerd door reeds bestaande geurgevoelige objecten. Gezien de locatie is agrarische geurhinder geen probleem.

Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

De ontwikkeling van dit plan valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom is geen verdere toelichting vereist. Er vindt onder meer natuurherstel plaats en als tegenprestatie komt er een woning bij.

Conclusie
Het aspect ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

Conclusie
Het aspect leidingen vormt derhalve geen belemmering.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. Plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Wettelijk kader

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

Toetsing

In dit geval is het plan niet m.e.r.-plichtig want de activiteiten komen niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Er is daardoor geen sprake van een (vormvrije) m.e.r.-(beoordelings)plicht. Ook blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat de milieugevolgen zo gering zijn dat er ook geen sprake is van belangrijke milieugevolgen als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.

Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende bedrijven en aspecten van belang:

- een recreatiebedrijf aan de Zevenbergjesweg 8;
- een horecabedrijf (waar ook conferentie, evenementen en een activiteitencentrum is toegestaan) aan de Traa 1/3/5/9.

Ook zit er aan de Hunnenweg 50, 52, 52a, 54 en 54Aa een niet-agrarisch bedrijf, te weten een aannemersbedrijf waar ook buitenopslag is toegestaan.

Al deze bedrijven liggen op een ruime afstand ten opzichte van de nieuw te realiseren natuurwoning (aan de bosrand met zicht op de heide). Op de plek van de bestaande woning zal een nieuwe woning planologisch mogelijk worden. De vergunde rechten van deze bedrijven worden niet beperkt door onderhavige plan. Ook de toe te voegen woonfunctie (op de heide) wordt niet belemmerd door de aanwezigheid van die bedrijven. 

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.

Nu Liander op 14 november 2019 heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben (en daarmee geen belangen in het gebied te hebben), behoeven er daarom in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Het plan voorziet in het realiseren van een landgoed met een totale oppervlakte van 46,7 hectare, waarmee verschillende ontwikkelingen samenhangen als sanering op de percelen Hunnenweg 45 en 65, realisering van een zelfvoorzienende natuurwoning aan de rand van van bos/heide en op termijn een natuurwoning op de saneringslocatie Hunnenweg 65.

Daarnaast vinden er ontwikkelingen plaats met als doel het behouden en versterken van de bestaande natuur door het verwijderen van hekken en de asfaltweg, de natuurinrichting zoveel mogelijk te laten aansluiten op de ecologische verbindingszone en het creëren van betere overgangen tussen bos en heide. De te verwijderen asfaltweg wordt vanaf de Hunnenweg tot aan de afslag naar de natuurwoning aan de bosrand voorzien van halfverharding, achterhoeks-padvast. Door de gele kleurzetting doet het overkomen alsof het zandpad is.

Het ontwikkelen van nieuwe natuur vindt plaats door het omvormen van 3,6 hectare agrarische landbouwgrond naar natuur, het saneren van het perceel Hunnenweg 45 en het realiseren daarop van natuur (doel: Overgang bos naar akker) en het saneren van het perceel Hunnenweg 65 en het daarop realiseren van een beschut erf met een natuurwoning met goede overgangen naar bos en heide.

In verband met de ontwikkelingen en (mogelijke) effecten ervan op het gebied, heeft er een uitgebreid natuuronderzoek plaatsgevonden en zijn er veldbezoeken gedaan. De conclusie daaruit is dat er geen significante negatieve effecten zijn. De verwachting is dat de voorgenomen werken leiden tot positieve ontwikkelingen in het plangebied: een vergroting van natuurareaal (uitbreiding GNN met 3,4 ha), kwaliteit, variatie en samenhang van het gebied.

Het inrichtingsplan (Bijlage 2 Inrichtingsplan, Bijlage 3 Definitief schetsontwerp en Bijlage 4 Errata bij inrichtingsplan bij de regels) is door de adviseur landschap van de gemeente akkoord bevonden. Om de aanleg en de instandhouding van de terreininrichting zeker te stellen is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Ook is er ter meerdere zekerheid een verklaring ondertekend (met een waarborgsom).

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Voor een adequate brandbestrijding dient de brandweer tijdig over voldoende bluswater te kunnen beschikken. Hiervoor zijn voorwaarden gesteld. Voor de woning aan de rand van de heide is het realiseren van een bluswatervoorziening niet eenvoudig. Gezien de omvang van de woning (één brandcompartiment) in relatie tot de omgeving is het niet realistisch om een bluswatervoorziening aan te leggen. Daarnaast is de opkomsttijd dusdanig hoog dat een eventuele brand al dusdanig ontwikkeld kan zijn dat extra bluswater naast de tankinhoud van een brandweerwagen geen toegevoegde waarde meer heeft om schade te beperken. Vanuit de Brandweer Gelderland-Midden behoeven er verder geen eisen op het perceel wat betreft de bluswatervoorziening gesteld te worden.

Conclusie
Er zijn door de Brandweer daarom verder geen eisen op het perceel gesteld. Het aspect veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

De nieuwe natuurwoning (op heide) is bereikbaar vanaf een eigen ontsluiting. De asfaltweg die in het verleden gebruikt werd (en die midden over het terrein ligt) wordt verwijderd (gelegen ten westen van de bestaande woning Hunnenweg 65). De toegangsweg naar de natuurwoning zal deels via die voormalige asfaltweg gaan lopen. De asfaltweg wordt vanaf de Hunnenweg tot aan de afslag naar de natuurwoning aan de bosrand voorzien van halfverharding, achterhoeks-padvast. De nieuwe woning aan de Hunnenweg 65 (als de bestaande woning gesloopt wordt) heeft ook een eigen uitrit.

Beide woningen blijven daarmee dus bereikbaar via twee bestaande uitwegen. Parkeren kan bij beide woningen op eigen terrein.

Conclusie
Vanuit het aspect verkeer zijn er geen belemmeringen.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 waterschap Vallei en Veluwe
In dit programma heeft waterschap Vallei en Veluwe haar huidige koers en ambities voor de toekomst vastgelegd. Het waterbeheerprogramma bestaat uit 3 deelprogramma's:

  • Waterveiligheid richt zich op het voldoende beschermen van het gebied tegen overstromingen;
  • Watersysteem: onderverdeeld in landelijke, stedelijke en KRW systemen, waarbij gericht wordt gestuurd op de juiste hoeveelheid water, de juiste kwaliteit van het water en (in het stedelijk watersysteem) het zo veel mogelijk gescheiden houden van schone en vuile waterstromen;
  • Waterketen: dit programma richt zich op goede oppervlaktewaterkwaliteit, het zo veel mogelijk gescheiden houden van schone en vuile waterstromen en de hoogst haalbare waarde uit het water halen.

Ondanks de losse programma's voor het watersysteem en de waterketen worden deze wel heel nadrukkelijk als één systeem behandeld, en komen de ambities binnen deze programma's dus ook voor een groot deel overeen. In de programma's spelen het anticiperen van en reageren op klimaatontwikkelingen en het terugwinnen van grondstoffen een belangrijke rol.

Waterplan Barneveld 2005 - 2025 en Hemelwaterplan 2017 - 2020
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

Huidige situatie
De planlocatie, Hunnenweg 65 en Hunnenweg 45 te Voorthuizen en omliggend gebied, is in de huidige situatie landbouwgrond. Totaal heeft het plangebied een omvang van 46,7 ha. Er is een woning te Hunnenweg 65 en er is een recreatiewoning (70 m2) te Hunnenweg 45. Beide woningen zijn aangesloten op drukriolering. Er zijn geen watergangen op of langs het plangebied. Hemelwater kan infiltreren waar het valt. Ter hoogte van Hunnenweg 45 is de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) 80-140 cm onder maaiveld. Ter hoogte van Hunnenweg 65 is de GHG >140 cm onder maaiveld.

Toekomstige situatie 
Beide woningen met bijbehorende opstallen worden gesloopt. Er worden twee natuurwoningen gerealiseerd. Met blauw (op onderstaande afbeelding) is natuurwoning 1 aangegeven en met rood (op onderstaande afbeelding) is natuurwoning 2 aangegeven. Natuurwoning 2 komt op de locatie van de voormalige woning Hunnenweg 65. De aanwezige landbouwgrond wordt omgevormd naar natuur. Behalve de bebouwing wordt het terrein niet verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1562-0002_0017.png"

Afbeelding: natuurwoning 1 (blauw kader) en natuurwoning 2 (rood kader)

Woning 1 wordt een zelfvoorzienende woning met eigen drink- en afvalwatervoorziening. Het afvalwater van woning 1 wordt gezuiverd door een helofytenfilter (verticale filter) en geloosd op de bodem. Er worden alleen milieuvriendelijke schoonmaakmiddelen en zeep ed. gebruikt. Het schone water dat uit de filters komt, wordt gebruikt om de vennen (bij) te vullen. Deze zijn vervolgens weer drinkplaatsen voor het wild.

De initiatiefnemer stemt dit af met bevoegd gezag (de Omgevingsdienst de Vallei). De woning krijgt een groen dak (heide) en de woning staat voor een groot deel los van de grond. Hemelwater wordt in de bodem geïnfiltreerd bij de woning.

Het afvalwater van woning 2 wordt aangesloten op het drukriool langs de Hunnenweg. Hemelwater wordt niet op drukriolering aangesloten maar op eigen terrein geïnfiltreerd.

Er worden verscheidene wijzigingen aangebracht in het landschap, zoals een door grondwater gevoerde poel en een sprengbeek. De initiatiefnemer stemt dit af met Waterschap Vallei en Veluwe.

In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Terugkerende thema's

Er zijn een aantal thema's die in verschillende bestemmingen terugkomen. Deze thema's worden daarom in deze paragraaf toegelicht.

6.3.1.1 Mantelzorg

In het voorliggende bestemmingsplan is voor woningen een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee een tweede zelfstandige wooneenheid voor mantelzorg mogelijk wordt gemaakt. De afwijkingsmogelijkheid is gekoppeld aan onder andere een sloopeis. De voorwaarden staan beschreven in de afwijkingsmogelijkheid voor de bouwregels in de bestemming waar dit relevant is. Mantelzorg wordt niet mogelijk gemaakt in woningen die een toegestane maximale inhoud hebben van 350 m3.

6.3.1.2 Aan huis verbonden beroepen / bed & breakfast

Binnen woningen is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep en/of bed & breakfast bij recht toegestaan. Bij de bestemming 'Wonen' staan de voorwaarden beschreven onder de kop 'Gebruik overeenkomstig de bestemming'.

De bewoner van de woning mag in de woning een aan huis verbonden beroep (bijvoorbeeld een praktijk- of kantoorruimte) en/of bed & breakfast uitoefenen. In totaal mag hiervoor worden gebruikt maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 60 m2. Bij een kleine woning geldt een maximum van 35 m2. De oppervlakte is beperkt om te garanderen dat deze functies ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdfunctie wonen. Om overlast en hinder te voorkomen zijn activiteiten waarvoor een melding of vergunning op basis van de milieuwetgeving vereist is, niet toegestaan. De gemeente wil met deze voorwaarden voorkomen dat er nieuwe bedrijven ontstaan in het buitengebied. Via een afwijking van de gebruiksregels mag een aan huis verbonden beroep en bed & breakfast ook in een bijgebouw worden gerealiseerd.

Ter voorkoming van het ontstaan van een zelfstandige wooneenheid wordt geen keukenblok toegestaan in een bed & breakfast. Een keukenblok wordt niet noodzakelijk geacht voor een bed & breakfast, omdat de verzorging van bed & breakfast zich beperkt tot logies en ontbijt. Tevens wordt hiermee de kans op permanente bewoning tegengegaan.

6.3.1.3 Zonnecollectoren

Op basis van nationale wetgeving is het mogelijk om zonnecollectoren op daken te plaatsen. In het buitengebied van de gemeente Barneveld wil de gemeente ook het plaatsen van zonnecollectoren op maaiveld in (beperkte vorm) mogelijk maken. Dit wordt gedaan om een mogelijkheid te bieden voor situaties waarin het plaatsen zonnecollectoren op het dak niet gewenst is. Hierbij kan gedacht worden aan monumentale gebouwen en/of gebouwen met een rieten dak.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt mogelijkheden om bij recht zonnecollectoren binnen een bestemmingsvlak (bijvoorbeeld bij een woning) te realiseren. Daarnaast bevat het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik om zonnecollectoren te bouwen op grond aansluitend aan een bestemmingsvlak voor bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen'. Hierbij worden eisen gesteld aan zowel de plaats van de zonnecollectoren als de landschappelijke inpassing van deze zonnecollectoren. Bij agrarische bedrijven geldt dat het plan flexibiliteitsbepalingen bevat waarmee de vorm en/of de grootte van het bouwvlak kan worden aangepast, die ook kan worden gebruikt voor het plaatsen van zonnecollectoren. Wat betreft de bouwregels worden zonnecollectoren beschouwd als overige bouwwerken geen gebouw zijnde. Dit betekent onder andere dat zonnecollectoren buiten een bouwvlak of bestemmingsvlak maximaal 2 meter hoog mogen zijn.

6.3.1.4 Recreatief medegebruik

Niet alle dagrecreatieve activiteiten vinden plaats op een vaste locatie. Wandelen, fietsen, skeeleren en paardrijden kan in het gehele plangebied. In de gebiedsbestemming ('Natuur') is het extensieve recreatieve medegebruik bij recht toegestaan. Deze activiteiten zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving. Activiteiten als boerengolf, paintball en gemotoriseerde sporten (zoals quads, crossmotoren en dergelijke) zijn niet toegestaan om zo de verstoring in de genoemde (natuur)gebieden beperkt te houden.

6.3.1.5 Normaal beheer, onderhoud en gebruik

Voor werken en werkzaamheden die bij het normale onderhoud, gebruik en beheer behoren, is geen omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) nodig. Onder normaal beheer, onderhoud en gebruik wordt verstaan beheer, onderhoud en gebruik die gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer, een goed onderhoud en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

Bij de agrarische bestemmingen zijn dat bijvoorbeeld werkzaamheden die inherent zijn aan de productie op basis van de huidige cultuur/productiewijze van het bedrijf (veehouderij, akkerbouw, et cetera). Het betreffen werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd. Echter, voor werkzaamheden op het agrarisch bouwvlak (of een ander bebouwd perceel, zoals bij een woning of een bedrijf) geldt voor sommige werken of werkzaamheden wel het vereiste van een omgevingsvergunning. Het gaat dan vooral om ingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren of die een grote landschappelijke impact kunnen hebben, zoals het aanleggen van aarden wallen. Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals bijvoorbeeld een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Wet natuurbescherming worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.

6.3.2 Bestemming 'Natuur'

Er is bij dit bestemmingsplan gekozen voor een systematiek waarin alle natuur- en bosgebieden in één bestemming komen. Hieronder vallen alle bos, heide, en overige natuurterreinen evenals vennetjes en stuifzanden. Houtproductie maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Houtproductie vormt namelijk een onderdeel van het beheer van bosgebieden. Voordeel van een dergelijke regeling is dat het flexibiliteit biedt voor de beheerder van het natuurgebied. Een eventuele herinrichting (bijvoorbeeld van bos naar heide) is hiermee mogelijk zonder een wijziging van het bestemmingsplan. Omdat in deze gebieden in de praktijk niet veel verandert, is deze regeling prima te gebruiken. Bovendien worden de natuurwaarden ook al beschermd door wet- en regelgeving voor natuur. Natuurgebiedsplannen geven een belangrijk kader voor de gewenste soorten natuur.

Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.

Om werken of werkzaamheden in de natuurgebieden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het aanleggen van nieuwe paden en geluidswallen of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud van natuurterreinen valt niet onder de vergunningplicht. Vergunningen zullen in ieder geval worden getoetst aan de natuurwaarden omdat een groot deel van de natuurgebieden in het Natura 2000-gebied 'Veluwe' of de voormalige Ecologische Hoofdstructuur ligt. Een ecologisch onderzoek zal onderdeel uit moeten maken van de aanvraag om vergunning.

6.3.3 Bestemming 'Wonen'

Algemeen

Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. Dit betekent dat kamerverhuur niet zondermeer is toegestaan behalve als dit specifiek is aangeduid.

In dit geval hebben beide woningen een bestemmingsvlak (met bouwvlak). Er is per vlak één woning toegestaan.

Binnen de bestemming 'Wonen' is het mogelijk af te wijken van de bestemmingsregels en kamerverhuur toe te staan. Volgens de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld is de minimale maatvoering hiervoor 18 m2.

In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.

De inhoud van een woning bedraagt maximaal 660 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.

Bij Hunnenweg is de inhoud van de natuurwoning (op de heide) 700 m3 en heeft de nieuwe woning aan de Hunnenweg 65 zelf een inhoudsmaat van 350 m3. Ook is bij de natuurwoning op de heide de goot- en bouwhoogte aangepast (deze zijn 7 meter) en dat is middels aanduidingen op de verbeelding weergegeven. Bij de woning aan de Hunnenweg 65 zijn de goot- en bouwhoogte 3,5 en 10 meter.

Bijgebouwen bij woningen

De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter.

In dit geval bedraagt de inhoud van elk bijgebouw 40 m2.

Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.

Hoe kan met gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot?

De regeling hiervoor is te vinden in artikel 4.4, lid 4. Met deze regeling kan een grotere oppervlakte aan bijgebouwen worden gebouwd, dan het bestemmingsplan bij recht toestaat.

Allereerst de situatie dat er op een perceel geen andere bijgebouwen aanwezig zijn dan de oppervlakte die bij recht is toegestaan. In dat geval kan iemand een afwijkingsvergunning krijgen om de oppervlakte aan bijgebouwen te vergroten tot maximaal 400 m2, mits hij voor elke vierkante meter boven de rechtens toegestane oppervlakte twee sloopmeters – in dit geval van elders, want hij heeft zelf niets – inzet.

Dan de situatie dat iemand naast de rechtens toegestane oppervlakte aan bijgebouwen ook nog bijgebouwen heeft die onder het bouwovergangsrecht vallen.

In dat geval mag hij de eerste 250 m2 aan bijgebouwen – allereerste de oppervlakte die volgens het bestemmingsplan bij recht aanwezig mag zijn, aanvullend ook onder het bouwovergangsrecht vallende bijgebouwen – een-op-een vervangen door iets nieuws.

Wil iemand meer dan 250 m2 nieuwbouw, dan moet hij voor het deel daarboven sloopmeters inzetten (2 : 1) en ligt de totale limiet voor nieuwbouw op 400 m2. Wil in een dergelijke situatie iemand de totale oppervlakte van 400 m2 nieuwbouw benutten, dan moet hij dus voor de resterende 150 m2 de dubbele oppervlakte (= 300 m2) aan sloopbebouwing inzetten. Die sloopmeters moeten – voorzover daar aanwezig – in de eerste plaats van de eigen locatie komen. Zijn de sloopmeters daar uitgeput, dan mogen ze ook van elders worden ingezet.

Heeft iemand een grotere oppervlakte aan onder het overgangsrecht vallende bijgebouwen staan dan hij moet inzetten om de genoemde 400 m2 nieuwbouw te realiseren, dan kan hij de keuze maken om de rest te laten staan. Dan kan dus de situatie zich voordoen dat iemand 400 m2 aan als zodanig vergunde bijgebouwen heeft staan en daarnaast nog een oppervlakte aan bijgebouwen die onder het bouwovergangsrecht blijven vallen.

Vervangende nieuwbouw van de woning

Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het bestemmingsplan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.

Vergroten van de woning

De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.

Hobbymatig houden van vee

In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan (binnen de woonbestemming). Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden.

6.3.4 Dubbelbestemmingen en dubbelbestemmingen gebiedswaarden
6.3.4.1 Bestemming 'Waarde - Archeologie 1 tot en met 3 en Waarde - Archeologie 6'

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2).

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 2.000 m2).

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m2).

Tot slot is dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' toegepast voor zichtbare terreinen met archeologische waarde bij elke bouwdiepte.

6.4 Algemene regels

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.4.2 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn onder andere een bepaling over bouwen ten dienste van de bestemming opgenomen evenals regels voor ondergronds bouwen.

6.4.3 Algemene gebruiksregels

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft.

Er wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat bijvoorbeeld het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming. Daarnaast is opgenomen wat als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gezien.

Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.

6.4.4 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'.
6.4.4.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen worden in het bestemmingsplan voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren en ook om bebouwing te slopen. Zo moet het terrein aan de Hunnenweg op een bepaalde wijze worden ingericht (landschappelijke inpassing). Daarnaast moet de bebouwing (voormalige recreatiewoning) aan de Hunnenweg 45 gesloopt worden. Ook moet de bestaande bebouwing (woning) aan de Hunnenweg 65 worden gesloopt. Deze bebouwing moet gesloopt zijn binnen vier jaar nadat de omgevingsvergunning voor de bouw van de natuurwoning aan de bosrand met zicht op de heide (waar de coördinatieregeling voor wordt toegepast) inwerking is getreden. De sloop van die woning aan de Hunnenweg 65 moet voldoen aan de voorwaarden uit de ontheffing die Gedeputeerde Staten hebben verleend inzake de Wet natuurbescherming (soortenbescherming).

Dit is geregeld in de artikelen 12.1.1, 12.1.2 en 12.1.3.

6.4.5 Algemene afwijkingsregels

Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte, inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te verkrijgen als wanneer er geen of beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.

6.4.6 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

6.4.7 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.5 Overgangs- en slotregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 15 oktober 2020 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Participatie

De initiatiefnemer heeft overleg gevoerd, en werkt actief samen, met buren en andere belanghebbenden. De natuurwoning ligt op zeer ruime afstand van percelen van buren en is onzichtbaar vanaf de openbare weg en voor buren. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat de buren het plan heel mooi en bijzonder vinden. Omwonenden zijn derhalve geïnformeerd over de plannen.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan.

Verder is er sprake van provinciale belangen, zodat er vooroverleg met de provincie Gelderland heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door het Rijk aangegeven gevallen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.3 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.

In dit geval biedt inspraak geen meerwaarde.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 27 november 2020 tot en met 7 januari 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn wel reacties ingediend.

Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd (zie bijlage 10 van de toelichting).

8.5 Coördinatieregeling

Op 26 februari 2013 heeft de gemeenteraad de 'Coördinatieverordening gemeente Barneveld' vastgesteld. Deze verordening is van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan vast te stellen in samenhang met een besluit omtrent de verlening van een omgevingsvergunning en overige besluiten die verband houden met het bestemmingsplan.

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 29 januari 2016 besloten om de coördinatieregeling van toepassing te verklaren op het voorliggende plan.

Omdat de coördinatieregeling wordt toegepast, is voor het bouwplan (bouwen van de zelfvoorzienende natuurwoning aan de bosrand) inmiddels een aanvraag omgevingsvergunning (activiteiten bouwen) ingediend. Ook de activiteit 'het uitvoeren een werk of werkzaamheden' is aangevraagd en mee gecoördineerd (ten behoeve van het bewerken van de grond ter plaatse van die natuurwoning en het omvormen van weiland naar heide en kruidenrijk grasland). De gevraagde besluiten (bestemmingsplanherziening en omgevingsvergunning) worden gecoördineerd voorbereid. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning gelijktijdig voor een termijn van zes weken ter visie worden gelegd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft – tezamen met de overige ontwerpstukken – van 27 november 2020 tot en met 7 januari 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn twee reacties ingediend, zie paragraaf 8.4 van de toelichting.