Plan: | Valkseweg XIX |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1560-0002 |
Voor het perceel aan de Valkseweg 17 in Barneveld is een verzoek ingediend om een twee-onder-een-kap woning te realiseren. Het perceel is momenteel enkel één vrijstaande woning mogelijk.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding 1.1: Locatie plangebied
Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit wijzigingsplan.
Het plangebied ligt aan de Valkseweg 17 in de kern Barneveld. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het perceel Van Zuijlen van Nieveltlaan 5 en aan de westzijde aan het perceel Valkseweg 15. Aan de zuidzijde ligt de Valkseweg en ten oosten wordt het perceel begrensd door de Van Zuijlen van Nieveltlaan. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding 2.1: Begrenzing plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Barneveld-Centrum'. Aan de gronden zijn de Enkelbestemmingen 'Wonen -1' en 'Tuin' toegekend. Het plangebied heeft de bouwaanduiding 'vrijstaand', en de locatie van de woning is aangegeven met een bouwvlak. De woning mag daarbij een goothoogte van 6 meter en bouwhoogte van 11 meter hebben. Daarnaast geldt voor het grootste deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - 1 - middelhoge verwachtingswaarde' en voor de noordoostelijke hoek van het perceel 'Waarde Archeologie - 1 - hoge verwachtingswaarde'.
Tevens is de Parapluherziening Parkeernormen van toepassing.
Afbeelding 2.2: Uitsnede huidige bestemmingsplan "Barneveld-Centrum"
Omdat op de beoogde bouwlocatie de aanduiding vrijstaand is aangegeven is het realiseren van een twee-onder-een-kap woning binnen de bestemming niet toegestaan.
Binnen de bestemming 'Wonen - 1' is in artikel 19.6 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de voorgeschreven bouwwijze aangepast kan worden en de vorm van de op de verbeelding weergegeven bouwvlakken gewijzigd kan worden, dan wel op de verbeelding nieuwe bouwvlakken worden weergegeven, mits:
Het plan betreft het omzetten van één vrijstaande woning naar een twee-onder-een-kap woning op het perceel Valkseweg 17 in Barneveld. De vorm en ligging van het bouwvlak wordt hierbij ook aangepast zodat de nieuwe twee-onder-een-kap woning goed op het perceel gesitueerd kan worden. De bestaande vrijstaande woning is reeds gesloopt.
De twee-onder-een-kap woning volgt de voorgevel van de aangrenzende percelen aan de Valkseweg. Het voorliggende ontwerp is een uniek ontwerp, die speciaal passend is op deze locatie. De verspringing in de voorgevel met de schoorsteen vormen samen een mooi accent. Mede hierdoor en de dubbelzijdige uitstraling zorgen ervoor dat de woning zowel aan de Valkseweg zelf, als naar de doorgaande weg van Van Zuijlen van Nieveldtlaan een goede en open uitstraling heeft.
Achter de woningen is ruimte voor een tuin en een bijgebouw voor beide woningen. Beide woningen krijgen aan de voorzijde, richting de Valkseweg, een inrit. Aan de achterzijde, richting de Van Zuijlen van Nieveltlaan, blijft de bestaande inrit bestaan met de carport voor de oostelijke woning, zodat er extra parkeergelegenheden op het perceel zelf aanwezig zijn. De westelijke woning heeft een carport aan de zijkant van de woning.
Het realiseren van de woning geeft geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en naastliggende percelen.
Afbeelding 3.1: Schets nieuwe situatie
In het bestemmingsplan wordt de aanduiding 'vrijstaand' aangepast naar de aanduiding 'twee-aaneen'. Het bouwvlak verschuift iets naar het westen om ruimte te geven aan de twee-onder-een-kap woning, en beter bij de naastliggende woningen aan de Valkseweg te passen. De goot- en bouwhoogte blijven gelijk met 6 en 11 meter.
Aan de oostzijde van het plangebied, langs de Van Zuijlen van Nieveltlaan, moet vanwege de geluidsbelasting een geluidscherm geplaatst worden. Dit is vastgelegd met een aanduiding op de exacte locatie en in een voorwaardelijke verplichting (§ 4.1 van de Regels). De (maximale) hoogte van de geluidschermen is 2,20 meter.
Afbeelding 3.2: verbeelding bestaand (links) en nieuw (rechts)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Algemeen
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
Gezien de minimale wijziging en de ligging binnen het stedelijk gebied heeft de ontwikkeling geen invloed op de ambities van de Omgevingsvisie
De Omgevingsverordening richt zich net als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
Op grond van artikel 2.1.1 van de verordening dient per regio een regionale woonagenda te worden vastgesteld.
De regio FoodValley heeft op 18 januari 2018 het "Uitvoeringsplan 2018-2021 Regionale woonagenda 2.0" vastgesteld.
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloop functie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woning aantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling voldoet aan de regels van de omgevingsverordening van de provincie Gelderland en past binnen de gestelde ambitie(s) van de Regio FoodValley.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt in de zone 'herstructurering Rijnvallei'.
Afbeelding 4.1: uitsnede kaart en legenda structuurvisie Kernen Barneveld 2022
Het plan betreft het vervangen van een bestaande woning voor een twee-onder-een-kap woning en wordt daarmee aangemerkt als inbreidingslocatie.
Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.
De voorgestelde ontwikkeling is in overeenstemming met deze structuurvisie.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.
De te bouwen woningen worden enkel voorzien van all-electric installaties en apparaten, waarbij onder anderen gedacht wordt aan een inductiekookplaat en een all electric warmtepomp (of ketel).
Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 juli 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.
Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het gebouw.
Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden. Zo worden er sedumdaken op de bijgebouwen gerealiseerd.
De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
In ons Bodeminformatiesysteem (BIS) maar ook op de Bodematlas van de provincie Gelderland, is voor het betreffende perceel geen informatie bekend. Op basis van beschikbare historische (lucht)foto´s blijkt op de locatie in het verleden sprake te zijn geweest van bedrijfsmatige activiteiten Op basis van de beperkt beschikbare historische (bodem)informatie is er gevraagd om een bodemonderzoek.
De bodemkwaliteit voor het plangebied is inmiddels onderzocht, en de aangetroffen verontreiniging is inmiddels gesanneerd. De bijhorende rapporten zijn als bijlagen bij deze toelichting toegevoegd:
De bodemonderzoeken voldoen aan de richtlijnen van het NEN protocol, en het bouwplan valt binnen de contour van het bodemonderzoek. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond sterk tot matig verontreinigd is met zink. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is licht tot matig verontreinigd met zink.
De bodemverontreiniging met zink is verwijderd middels ontgraving. In totaal is 13,8 ton met zink verontreinigde grond afgevoerd. In de eindcontrolemonsters blijkt er op de locatie nog een lichte verontreiniging met zink aanwezig te zijn, maar dat de wel bodem geschikt is voor het bedoelde gebruik.
Conclusie
Het aspect bodem is geen belemmering voor dit plan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek.
Het plangebied ligt in een zone die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als zone met een lage archeologische verwachting. Hiervoor geldt conform het gemeentelijk archeologiebeleid een ondergrens van 1.000 m². Ook geldt een algemene vrijstelling voor werkzaamheden tot een diepte van 30 cm. Het plan betreft de bouw van een woning van ongeveer 84 m². Daarmee overschrijdt het plan de ondergrenzen niet.
Bij een besluit wordt altijd gekeken naar de meeste recente informatie. De nieuwe geomorfogenetische kaart van Barneveld geeft deels een plaggendek op dekzand met een hoge verwachting aan (bruin op onderstaande afbeelding) en deels een dekzandvlakte met een lage verwachting aan (groen in afbeelding).
Afbeelding 5.1: uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart
Vanwege de beperkte oppervlakte van de woning en de grotendeels lage verwachting is er geen archeologisch onderzoek nodig. Ook hoeft er geen dubbelbestemming archeologie opgenomen te worden in het bestemmingsplan.
Meldingsplicht
Indien bij andere werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc. ) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 5.10 Erfgoedwet).
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plan ligt in een gebied dat op Histland Barneveld wordt aangeduid als bebouwd of sterk veranderd gebied met een zeer lage waarde. De plannen zijn niet strijdig met deze waardering .
Conclusie
Het aspect Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Natura 2000-gebieden
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
GNN en GO
In de Omgevingsvisie Gelderland is de herijkte Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ruimtelijk vastgelegd Hiervoor komen twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats:
Het GNN bestaat uit alle bestaande natuur en zoekgebied voor nog te realiseren nieuwe natuur. In het GNN geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor - overtuigend gemotiveerd – geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft (het nee, tenzij principe). Dat betekent dat hier geen ruimte is voor nieuwe projecten die de aanwezige en potentiële natuurwaarden significant aantasten. Een uitzondering wordt gemaakt voor projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang waarvoor geen alternatieven zijn. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft (het nee, tenzij principe).
De Groene Ontwikkelingszone (GO) is een gebied waar partners en partijen worden uitgenodigd om actief 'groene' doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Afhankelijk van het type en de schaal van de ontwikkeling vraagt de provincie om een (extra) bijdrage te leveren aan de GO
Het plangebied ligt niet in of nabij één van de bovengenoemde gebieden. Het dichtstbijzijnde natura 2000-gebied ligt op circa 4,5 km afstand. Gezien de kleinschaligheid van het plan (aanpassing van één naar twee woningen) en de ligging binnen de bebouwde kom van Barneveld op grote afstand van de genoemde kwetsbare gebieden, zijn er geen negatieve effecten op de genoemde gebieden verwacht worden.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur.
Aan de zuidzijde van het plangebied staan twee bomen. Deze bevatten geen holtes of horsten. Ook vormen deze bomen geen onmisbare lijnvorm (oriëntatie-vliegroute) voor eventueel aanwezige vleermuizen. Aan het eventueel kappen van de bomen kleeft geen ecologisch bezwaar.
De te bebouwen ruimte als zodanig bestaat uit een verruigd stukje grond, waar tot in begin 2018 nog een woning met erf aanwezig was. Dit terreintje is nu overwoekerd met algemene plantensoorten en ook cultuurplanten (afkomstig uit de voormalige tuin(?), o.a. zonnebloemen en kool.
Er zijn hier geen beschermde flora- of faunawaarden te verwachten.
Het bebouwen van dit perceel heeft geen gevolgen voor de in de omgeving aanwezige flora en fauna.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor dit plan.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Het plangebied wordt aangemerkt als binnenstedelijk gebied, waarvoor een geluidzone van 200 meter geldt bij een weg met 1 of 2 rijstroken. De beoogde woningen liggen in de geluidzone van de Van Zuijlen van Nieveltlaan. Daarnaast ligt het bouwplan in de zone van de spoorlijn Ede – Amersfoort.
Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer en het railverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh) in samenhang met het geldende gemeentelijke geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
In de Wgh is geregeld dat bij een planwijziging een akoestisch onderzoek de gevolgen voor geluidgevoelige objecten binnen de zone in beeld moet brengen. Uitgangspunt is dat voor alle woningen/woonfuncties binnen de zone de hoogste toelaatbare geluidbelasting van Lden=48 dB voor wegverkeer wordt gerealiseerd (voorkeursgrenswaarde).
Voor de ontwikkelingen in het plangebied is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het akoestisch onderzoek (kenmerk 3772 RC - 17 WO 001 04-07-2019 V1.1, uitgevoerd door Het Geluidburo) is als Bijlage 3 bij de toelichting van dit wijzigingsplan opgenomen. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting op de zuidgevel van de woningen ten gevolge van het wegverkeer en het railverkeer hoger is dan de voorkeurswaarde, maar onder de maximale ontheffingswaarde.
Tabel 5.1: Hogere waarden vanwege wegverkeer en railverkeer
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er voor de woningen een hogere grenswaarde procedure doorlopen dient te worden. Hiervoor moet worden voldaan aan het beleid hogere grenswaarden.
Dit beleid stelt dat er sprake moet zijn van een geluidluwe gevel. Deze kan worden gerealiseerd door een geluidscherm op te richten van minimaal 17,5 m lengte en 2,2 m hoogte op de perceelsgrens. Daarmee is de achtergevel van beide woningen op de begane grond geluidluw (48 dB) geworden en daarmee ook de aan de achtergevel grenzende buitenruimten. De realisatie van dit geluidscherm is vastgelegd in het wijzigingsplan middels een voorwaardelijke verplichting (§ 4.1).
Naast de geluidluwe gevel dient er ook minimaal één slaapkamer aan de geluidluwe gevel te zijn. Op basis van de huidige indeling kan daar niet aan worden voldaan. Het geluidscherm moet dan onrealistisch hoog worden, wat ruimtelijk niet wenselijk is. Op dit punt moet worden afgeweken van het geluidbeleid. Door het gebrek aan alternatieven voor dit plan is dit acceptabel. De binnenwaarde van (maximaal) 33 dB is wel geborgd, zodat binnen wel een goed woon en leefklimaat is gewaarborgd.
De procedure hogere grenswaarde Wgh loopt parallel aan de procedure van het wijzigingsplan.
In de omgeving zijn diverse bedrijven gelegen. Uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 3) blijkt dat andere woningen meer bepalend zijn dan de nieuw geplande woningen. De nieuwe woningen vormen daarmee geen extra belemmering voor bestaande bedrijven.
Het bouwplan ligt niet in de zone van een gezoneerd industriegebied of binnen de aandachtscirkel van een nabijgelegen bedrijf.
Conclusie
Het aspect geluid vormt, in combinatie met de hiervoor genoemde maatregelen, geen belemmering voor dit plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan die wettelijk zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.
Omdat de gronden van het plangebied in eigendom zijn van de initiatiefnemers, is het de verantwoordelijkheid van de ontwikkelende partij om eventuele leidingen tijdig in beeld te krijgen door middel van een klic-melding.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Conclusie
Het aspect leidingen en laagvliegroutes vormt geen belemmering voor dit plan.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een wijzigingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings-)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een wijzigingsplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een wijzigingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het wijzigingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een wijzigingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een wijzigingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat wijzigingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is het plan niet m.e.r.-plichtig want de activiteit (bouw van 2 woningen)komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.
Ook blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken dat de milieugevolgen zo gering zijn dat er ook geen sprake is van belangrijke milieugevolgen als bedoeld in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Het aspect milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor dit plan.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Op het perceel is volgens het geldende bestemmingsplan de bouw van één vrijstaande woning mogelijk. De wijziging naar een twee-onder-een-kap woning heeft geen belemmerende werking voor de omliggende bedrijven. De in de omgeving aanwezige woonbestemmingen vormen al eerder een belemmering.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Bij de ontwikkeling van het plan wordt het bestaande bouwvlak iets vergroot en verplaatst, zodat een logische indeling op het perceel ontstaat. Het bouwblok valt net buiten de kroonprojecties van de bestaande bomen, waardoor deze geen belemmering vormen.
Afhankelijk van wanneer de bouw gaat beginnen moet rekening gehouden worden met het groeiseizoen Als tijdens de bouw bronbemaling nodig is, dan dient een retour bemaling toegepast te worden voor het behoud van de bomen.
Met de realisatie van de twee inritten aan de Valkseweg kunnen beide bomen in principe behouden blijven. Van de twee bomen is de conditie van de meest westelijke boom het minst en wordt deze tevens enigszins weggedrukt door de (gezonde) oostelijke boom. Gezien de conditie van de westelijke boom en de dichte ligging ten opzichte van de westelijke inrit en de oostelijke boom, is het mogelijk dat de westelijke boom op termijn gekapt zal worden. De oostelijke gezonde boom dient wel behouden te blijven.
Conclusie
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering voor dit plan.
In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Een voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:
De richtlijnen hebben alleen betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken (dus via vaste materie). Overigens komt het nogal eens voor dat wat door bewoners als trilling wordt ervaren in werkelijkheid laagfrequent geluid is (en dus overdracht via de lucht). Hiervoor gelden de richtlijnen niet.
Het onderzoeksgebied van trillingen bij (spoor)wegen ligt vrijwel altijd binnen een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de bron. Trillingsgevoelige gebouwen zijn woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, en kinderdagverblijven.
Beoordeling
De voorgevel van de nieuwe woningen liggen op 35 tot 45 meter van het spoor. Door deze relatief korte afstand is door de Omgevingsdienst de Vallei, namens de gemeente, beoordeeld of het aannemelijk is dat er trillinghinder kan ontstaan door de aanwezigheid van het spoor en de langskomende treinen van de op het traject Amersfoort-Ede-Wageningen.
Afbeelding 5.3: Ligging plangebied t.o.v. het spoor
In het plangebied mag in het huidige bestemmingsplan al één vrijstaande woning aanwezig zijn, en deze heeft hier ook tot 2017 gestaan. Tevens zijn er meerdere woningen in de directe omgeving te vinden, zoals direct ten westen van het plangebied. Deze woningen zijn bovendien nog dichter bij het spoor gelegen. Bij de gemeente zijn in de omgeving van het plangebied tot dusver geen klachten bekend van bewoners in het kader van trillinghinder door het spoor.
Aangezien de locatie eerder al bewoond is geweest en de nieuwe twee-onder-een-kap woning in dezelfde type bouw gerealiseerd wordt als de omliggende woningen is het voldoende aannemelijk dat de locatie niet dermate last zal krijgen van trillingen door het spoor. Van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat is geen sprake bij de realisatie van dit plan.
Conclusie
Het aspect trillinghinder vormt geen belemmering voor dit plan.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Op basis van het ontwerp van het plan, de verwachte verkeersgeneratie en de omliggende wegenstructuur is getoetst hoe de bereikbaarheid van het plangebied zelf is, de bereikbaarheid van de functies binnen het plangebied en wat de gevolgen zijn van het plan op de bereikbaarheid van panden of wegen in de omgeving. De toevoeging van één woning ten opzichte van de oude situatie heeft slechts beperkt invloed op de omgeving. De verkeersintensiteit en daarmee de bereikbaarheid blijft nagenoeg gelijk.
Een specifiek onderdeel van de bereikbaarheid vormt de wijze waarop de percelen zelf ontsloten worden. De oostelijke woning maakt gebruik van de bestaande uitrit aan de Van Zuijlen van Nieveltlaan en tevens van een nieuwe inrit aan de Valkseweg. Voor de westelijke woning wordt een nieuwe uitrit gerealiseerd aan de Valkseweg. Hiermee worden er meerdere parkeergelegenheden in het plangebied gecreëerd waardoor de extra woning naar verwachting geen extra parkeerdruk op de omgeving veroorzaken.
Aangezien sprake is van nieuw aan te leggen uitwegen en een te wijzigen uitweg zijn alle uitwegen getoetst aan de van toepassing zijnde regels van de APV. Beide nieuwe uitwegen aan de Valkseweg kunnen zonder nadelige effecten op de bruikbaarheid, de veiligheid en het doelmatig gebruik van de weg aangelegd worden.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor dit plan.
Waterparagraaf
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterpara-graaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft aan dat water een erfgoed is, dat moet worden beschermd. De KRW geeft het kader voor de bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Aquatische ecosystemen en daarvan afhankelijke gebieden dienen voor verdere achteruitgang te worden behoed. De waterkwaliteit dient verbeterd te worden door emissies van schadelijke stoffen terug te dringen. Het duurzaam gebruik van water bevorderen op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen.
Nationaal Waterplan 2016 – 2021
Het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) is de voortzetting van het eerste Nationaal Waterplan uit 2009 (NW). Het NWP2 is een algemeen plan voor het op nationaal te niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Veel elementen uit het NW komen terug in het NWP2, zoals de watersysteembenadering en de structuurvisie voor ruimtelijke aspecten. Het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater is met de vastgestelde deltabeslissing fundamenteel veranderd ten opzichte van het vorige Nationaal Waterplan.
Met het NWP2 wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Waterplan Gelderland 2010-2015
Het Waterplan zet het vorige beleid van het derde Waterhuishoudingplan (WHP3) voort. In het Waterplan staat beschreven hoe de provincie Gelderland wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten.
Het plan geeft richtingen aan voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de waterhuishouding voor alle maatschappelijke functies zoals landbouw, natuur en stedelijk gebied. De hoofddoelstelling is dat het water in 2027 volledig op orde moet zijn voor de maatschappelijke functies. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren.
Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 waterschap Vallei en Veluwe
In dit programma heeft waterschap Vallei en Veluwe haar huidige koers en ambities voor de toekomst vastgelegd. Het waterbeheerprogramma bestaat uit 3 deelprogramma's:
Ondanks de losse programma's voor het watersysteem en de waterketen worden deze wel heel nadrukkelijk als één systeem behandeld, en komen de ambities binnen deze programma's dus ook voor een groot deel overeen. In de programma's spelen het anticiperen van en reageren op klimaatontwikkelingen en het terugwinnen van grondstoffen een belangrijke rol.
Waterplan Barneveld 2005 - 2025 en Hemelwaterplan 2017 - 2020
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
Huidige situatie
In het verleden was een gebouw met bijgebouw aanwezig ter plaatse van Valkseweg 17. Deze bebouwing is inmiddels gesloopt. In de Valkseweg is gemengde riolering aanwezig, waarop zowel hemelwater als huishoudelijk afvalwater is aangesloten. Op of grenzend aan het perceel is geen oppervlaktewater aanwezig. Een grove indicatie van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) is 0,50 meter onder maaiveld.
Toekomstige situatie
De planontwikkeling betreft de realisatie van een twee-onder-een-kap woning. Door de realisatie van dit gebouw is sprake van een toename van het verhard oppervlak van ca. 51 m². Dit is een negatieve ontwikkeling voor de waterhuishouding. Regenwater dat op de nieuwe verharding valt mag niet rechtsreeks tot afstroming komen richting de gemengde riolering. Om te voorkomen dat hemelwater versneld wordt afgevoerd wordt een tweetal infiltratiestroken met een overstort richting de gemengde riolering aangelegd. Deze hebben een minimale inhoud van 1,53 m³. Dit is gelijk aan 30 mm ten opzichte van de toename in verharding.
Door de relatief hoge grondwaterstanden in het gebied bestaat risico op grondwateroverlast. Het kan zijn dat het hierdoor noodzakelijk is het maaiveld te verhogen. Het structureel onttrekken van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen.
Door de toevoeging van de twee-onder-een-kap woning komt extra huishoudelijk afvalwater vrij dat aangesloten dient te worden op het gemengd riool. Voor nieuwe rioolaansluitingen moet een vergunning aangevraagd worden.
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.
Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Barneveld-Centrum" met identificatienummer NL.IMRO.0203.1012-0003, vastgesteld door de gemeenteraad van Barneveld d.d. 22 januari 2013.
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 19, lid 6 een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college van burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden het wijzigen van een bouwvlak kunnen toestaan. Het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd op die bevoegdheid.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 van het wijzigingsplan zijn de begrippen plan en bestemmingsplan "Barneveld-Centrum" gedefinieerd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen in artikel 19 over de bestemming 'Wonen - 1' worden de regels van het bestemmingsplan "Barneveld-Centrum" niet gewijzigd, met uitzondering van artikel 19.1 Bestemmingsomschrijving,omdat het voor het creëren van een geluidsluwe gevel noodzakelijk is dat op de oostelijke perceelsgrens een geluiddscherm wordt geplaatst.
Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Barneveld-Centrum" op de locatie gewijzigd in die zin dat het bouwvlak is verplaatst en de bouwaanduiding 'vrijstaand' is vervangen door 'twee-aaneen'. en de functieaanduiding 'geluidscherm' is toegevoegd.
Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Barneveld-Centrum".
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels, zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Barneveld-Centrum", niet zijn gewijzigd.
Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden.
Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen worden in dit wijzigingsplan voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de sloop of inrichtingsmaatregelen te realiseren.
De volgende aanduidingsregels zijn toegepast:
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Barneveld-Centrum"), en daarmee ook in onderhavig wijzigingsplan, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van een twee-onder-een-kap woning mogelijk maakt, is dit aan de orde. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen. De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepa ald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en in de Wro zelf is geen verplichting opgenomen. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, omder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 25 juni tot en met 6 augustus 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is er één reactie ingediend.
Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan, namelijk de toevoeging van paragraaf 5.12 Trillinghinder. In de bijlage bij dit wijzigingsplan is de Nota zienswijzen bijgevoegd.