Plan: | Oud Milligenseweg-Apeldoornsestraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1531-0002 |
Voor het perceel aan de Oud Milligenseweg 54 in Garderen is een verzoek ingediend voor de transformatie van de locatie 'voormalig recreatieterrein Goedkamp' aan de Oud Milligenseweg 54 in Garderen naar wonen en een hotel op de locatie 'Hoeve Oud Milligen' aan de Apeldoornsestraat 78-80 in Garderen. De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Daarnaast zijn, naast het bovenstaande verzoek, voor het terrein aan de Apeldoornsestraat een tweetal vergunningen in afwijking van het geldende bestemmingsplan verleend. Op 19 april 2021 is de vergunning (2020W0790) verleend voor het wijzigen van de functie van de begane naar een multifunctionele ruimte (in plaats van pension/B&B) voor een periode van ten hoogste 10 jaar. Op 23 april 2019 is een vergunning verleend voor het vergroten van de hoeveelheid vierkante meters kelders naar 210 m². Beide aspecten worden in het voorliggende bestemmingsplan permanent geregeld.
Afbeelding: ligging locaties (lichtblauw: Oud Milligenseweg 54, donkerblauw: Apeldoornsestraat 78-80)
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied bestaat uit twee delen. Het voormalige recreatieterrein ligt aan de Oud Milligenseweg 54 nabij de kern Garderen. Het andere deel is gelegen aan de Apeldoornsestraat 78-80, eveneens in Garderen.
Het plandeel aan de Oud Milligenseweg 54 wordt aan de noord-, west- en zuidzijde begrensd door bos/natuur. Aan de oostzijde vormt de Oud Milligenseweg de grens van het plangebied. Agrarische gronden vormen aan de west-, zuid-, en oostzijde de grens van het plandeel aan de Apeldoornsestraat 78-80. Deze straat vormt ook de noordgrens van dit plandeel. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van de plandelen weer.
Afbeelding: begrenzing plangebied
Het plandeel aan de Oud Milligenseweg 54 valt binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Daarnaast zijn de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied v' van toepassing. Tot slot gelden de functieaanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - recreatiebedrijf 4' en 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde'.
Afbeelding: Geldende bestemmingen plandeel Oud Milligenseweg
De gronden aan de Apeldoornsestraat 78-80 vallen in de bestemmingsplannen 'Apeldoornsestraat-Stoutenburgerweg" en "Buitengebied 2012" (en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad). Binnen de genoemde bestemmingsplannen hebben de gronden de bestemmingen 'Horeca', 'Agrarisch - Onbebouwd' en 'Agrarisch'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Cultureel erfgoed', 'Waarde - Openheid en Reliëf'. Ook is er sprake van de functieaanduidingen 'gemengd', 'specifieke vorm van horeca - verkoop van streekproducten' en 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde'. Tot slot is er nog sprake van een aantal gebiedsaanduidingen, te weten: 'overige zone - ecologische hoofdstructuur', 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 1', 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 2', 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 3' en 'reconstructiewegzone - extensiveringsgebied'.
Afbeelding: Geldende bestemmingen plandeel Apeldoornsestraat
Het plan voor de bouw van de negen woningen (Oud Milligenseweg) en het hotel (Apeldoornsestraat 78-80) past binnen deze bestemmingen en is dus niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Aan de Oud Milligenseweg 54 in Garderen bestaat tot op heden de mogelijkheid een recreatieterrein te ontwikkelen bestaande uit 93 zomerhuizen en 71 chalets. Het verzoek is nu om het terrein in te vullen met woningbouw in combinatie met de realisatie van een hotel bij Hoeve Oud Milligen aan de Apeldoornsestraat 78 - 80 in Garderen. Daarnaast krijgt het noordelijke deel van het recreatieterrein een natuurbestemming.
Op het perceel aan de Oud Milligenseweg gaat het om de bouw van negen woningen van maximaal 750 m³ (exclusief onderbouw) op ruime percelen van 2.000 m² en meer rondom een centrale brink. De bestaande bebouwing (beheerderswoning) op het perceel wordt gesloopt. Tussen de kavels worden houtwallen/struweel gerealiseerd zodat individuele kamers ontstaan. Aan de voorzijde van de kavels wordt een haag gerealiseerd. De brink krijgt een groene uitstraling met enkele boomgroepen.
Bij het hotel (circa 30 kamers) aan de Apeldoornsestraat betreft het een gebouw van 3 lagen, waarvan 1 ondergronds. De totale oppervlakte van het hotel bedraagt circa 1.000 m².
Afbeelding: Beoogde invulling Oud Milligenseweg 54
Afbeelding: Beoogde invulling Apeldoornsestraat 78-80
De gemeente Barneveld kent geen specifiek beleid voor de transformatie van recreatieterreinen naar een andere functie. Wel heeft de gemeenteraad in 2015 de Visie Verblijfsrecreatie vastgesteld als koers voor de toekomstperspectieven van recreatieparken in de gemeente. Daar is transformatie van recreatieparken naar wonen benoemd als mogelijkheid, naar analogie van het functieveranderingsbeleid voor sanering van agrarische bedrijfsgebouwen naar wonen of andere functies. In de praktijk zijn inmiddels meerdere vragen van recreatieparken over transformatie naar wonen of een andere functie naar voren gekomen. Daardoor is gezocht naar een verdere uitwerking van de in de visie genoemde mogelijkheid tot transformatie in de vorm van een objectievere denklijn over welke mogelijkheden kunnen worden geboden bij het transformeren van het park naar bijvoorbeeld wonen en hoe dit kan worden beredeneerd. Per park is dit een maatwerkoplossing, maar daarbij speelt ook nadrukkelijk mee dat de maatwerkafwegingen in balans moeten zijn met de andere transformatieparken. In 2019 is gestart met het actualiseren van de Visie Verblijfsrecreatie op onder meer dit onderwerp, zodat de ontwikkelde denklijn verder wordt vormgegeven.
De denklijn die in het kader van het actualiseren van de Visie Verblijfsrecreatie is ontwikkeld, geeft richting voor omzetting naar een x aantal woningen als basisuitgangspunt. De berekening die daarvoor wordt gebruikt is gebaseerd op de oppervlakte van het recreatieterrein en houdt rekening met de planologische mogelijkheden van het terrein (kamperen, stacaravans en/of recreatiewoningen, beheerderswoning). Met de omzetting naar een x aantal woningen als basis, is naar analogie van het regionale functieveranderingsbeleid ook een berekening te maken voor omzetting naar andere functies. Door het aantal woningen om te zetten naar fictieve 'sloopmeters' kunnen deze vervolgens worden omgerekend naar vloeroppervlakte voor de horeca/hotel functie.
Omgerekend naar fictieve sloopmeters volgens het functieveranderingsbeleid en omzetting naar een horeca-functie, komt dit neer op de nu gevraagde bouwmogelijkheid van acht woningen van 750 m³ (met 80 m² aan bijgebouwen) en een hotel met een footprint van 983 m² met een verbindingsgang van 20 m² naar de multifunctionele ruimte en een fietsenstalling/berging van 44 m². Naar aanleiding van verkennend archeologisch onderzoek bleek dat er sprake was van hoge archeologische vondsten welke opgegraven diende te worden. De onvoorziene zeer hoge kosten voor onderzoek en de uiteindelijke opgraving zouden een belemmering voor de (financiële/economische) uitvoerbaarheid van het plan betekenen. Gelet op het grote belang bij realisatie van het plan (amoveren verblijfsrecreatieve bestemming ten gunste van milieu- en natuurwinst) en het archeologische belang van opgraving is de (financiële/economische) uitvoerbaarheid van het plan vervolgens alsnog geborgd door de toevoeging van een negende woning.
De verbreding van de al toegestane horecafunctie met een hotel op het perceel aan de Apeldoornsestraat 78 - 80 zorgt voor een toekomstbestendigere situatie. Daarnaast wordt het hotel op een zodanige manier gepositioneerd dat er sprake is van een logische uitbreiding terwijl er sprake blijft van een compact erf. De maat en schaal passen bij de bestaande bebouwing en omgeving aangezien doorzichten behouden blijven door de situering haaks op de weg. Tot slot is er sprake van een heldere en kloeke massa zonder uitstekende ondergeschikte bouwdelen.
Tot slot zijn beide planonderdelen met zorg uitgewerkt waarbij het landschap een belangrijk uitgangspunt vormde. De analyse en verkaveling zoals opgenomen in de beeldkwaliteitsplannen voor beide locaties (zie Bijlage 1 (plandeel Apeldoornsestraat) en Bijlage 2 (plandeel Oud Milligenseweg) is helder en akkoord bevonden. Dit omdat deze past bij de structuur van Garderen en omgeving. De beeldkwaliteitsplannen worden tegelijkertijd met het voorliggende bestemmingsplan in procedure gebracht met als doel het vastleggen de beoogde kwaliteit van de vormgeving en uitstraling van de woningen alsmede de inrichting van de openbare ruimte.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er sprake van één van deze nationale belangen, namelijk nationaal belang 11.
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) er tot borging van een beperkt aantal nationale belangen. In artikel 2.10.2, lid 1 van de Barro staat dat bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de EHS vormen. De begrenzing van de EHS is daarmee een provinciaal belang geworden. De beide plandelen liggen in een gebied dat is aangeduid als EHS. In paragraaf 4.3.2 wordt nader ingegaan op het beleid ten aanzien van Gelderse natuur.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing omdat het plan ziet op de bouw van minder dan 11 woningen.
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
De ontwikkeling betreft de transformatie van een terrein voor verblijfsrecreatie naar wonen en horeca. Deze ontwikkeling past binnen de Omgevingsvisie aangezien zij de aanwezige natuurwaarden behoud en versterkt. Daarnaast past de woningbouw binnen de Regionale Woonagenda.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Het bepaalde in paragraaf 2.6.5 Groene ontwikkelingszone (zie artikelen uit de verordening) is van toepassing.
Doorwerking in plangebied
De kaarten 2, 3 en 6 zijn niet van toepassing omdat het voorliggende plan geen betrekking heeft op 'landbouw' of 'glastuinbouw' of 'de winning van fossiele energie'.
Met betrekking tot de regels omtrent 'natuur' (kaart 4) blijkt uit de onderstaande afbeeldingen dat beide gebieden binnen de Groene ontwikkelingszone vallen. Daardoor is het bepaalde in paragraaf 2.6.5 (Groene ontwikkelingszone) van toepassing. Aangezien de voorgestane ontwikkeling geen betrekking heeft op beweiding of bemesting is hetgeen bepaald is middels kaart 10 (Natura 2000-gebieden) niet van toepassing.
Afbeelding: Ligging plandeel Oud Milligenseweg in GO
Afbeelding: Ligging plandeel Apeldoornsestraat in GO
Bij het plandeel Oud Milligenseweg vallen gronden die deel uitmaken van het bestemmingsplangebied deels binnen het Gelders natuurnetwerk (GNN). Op deze stukken zijn echter geen ontwikkelingen (woningbouw) voorzien met uitzondering van het realiseren van een nieuwe toegang tot het gebied. Hiervoor is een verzoek tot herbegrenzing ingediend. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestemming ('Recreatie - Verblijfsrecreatie') in overeenstemming gebracht met het gebruik dat aansluit bij het aanpalende natuurterrein De Wilde Kamp ('Natuur').
In paragraaf 2.6.5 van de Omgevingsverordening is bepaald dat geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het gebied tenzij aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Wel kunnen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt als aangetoond wordt dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en dat dit planologisch verankerd wordt.
Beide plandelen maken onderdeel uit van deelgebied '93 Garderen'. De kernkwaliteiten van dit deelgebied zijn onder andere de uitwisselingsmogelijkheden naar de omgeving, de aanwezige cultuurhistorische en aardkundige waarden alsmede de zogenaamde ecosyssteemdiensten recreatie, rust, drinkwater en militair oefenterrein. De gestelde ontwikkelingsdoelen zijn onder andere de ontwikkeling natuurlijke bosranden alsmede ecologische waarden van cultuurgrond in de ontginningen en de landschappelijk inpassen van verblijfsrecreatie en andere bedrijven.
Met voorliggend bestemmingsplan worden de planologische mogelijkheden voor de bouw van 93 recreatiewoningen, een bedrijfswoning en een groepsaccommodatie binnen het plandeel Oud Milligenseweg vervangen door de mogelijkheid voor de bouw van negen woningen met bijgebouwen (plandeel Oud Milligenseweg) alsmede een hotel (plandeel Apeldoornsestraat). Deze ontwikkeling is te kwantificeren als een kleinschalige ontwikkeling die de kernkwaliteiten van het deelgebied ('93 Garderen') moeten versterken. Dit versterken wordt binnen het plandeel Oud Milligenseweg, los van het wegnemen van de huidige bouwmogelijkheden, gedaan in de vorm van het inrichten van de bosrand met onderbegroeiing. Daarnaast worden op de perceelsgrens struweel aangebracht. Langs de Oud Milligenseweg wordt een groene bufferzone gerealiseerd. Een en ander is nader uitgewerkt in de landschappelijke inpassing welke als Bijlage 17 bij deze toelichting is gevoegd. Zie paragraaf 5.12 voor een verdere omschrijving van de voorgestane groenstructuur en de vastlegging daarvan. Ook bij het plandeel Apeldoornsestraat is sprake van landschappelijke inpassing en de versterking van de kernkwaliteiten en wel in de vorm van de erfinrichting met heggen, hagen en bomen, zie Bijlage 16.
Met deze inpassing worden de geldende kernkwaliteiten versterkt zoals omschreven in de betreffende plannen om de ontwikkeling mogelijk te maken. Daarnaast worden de kernkwaliteiten versterkt doordat de (vergunningsvrije) bouw en gebruiksmogelijkheden binnen het grootste (noordelijke) deel van het terrein, gelegen in GNN, komen te vervallen met het voorliggende plan, ondanks dat er een natuurvergunning voor is verleend. Een aangevraagde herbegrenzing (zie paragraaf 5.3.1.2) van het GNN doet daar niets aan af.
Conclusie is dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie/verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.
Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen. De gemeente streeft naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied.
Karakteristiek
Dit gebied bestaat uit diverse bosmilieus, heidevelden en (deels voormalige) agrarische enclaves rond de dorpen Kootwijk en Garderen. De enclaves zijn te karakteriseren als es- en brinkdorpen landschap. Dit deelgebied is van grote betekenis voor recreatie en toerisme met dag- en verblijfsrecreatie. In de agrarische enclave Garderen is de kalverhouderij van belang. In de enclaves zijn ook een boomkwekerij (Garderen) en een paardenhouderij (Kootwijk) opvallend.
Gebruik
Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen, landbouw is daaraan ondergeschikt. Ook Defensie heeft een belangrijk deel van het gebied in gebruik. Deze defensieterreinen hebben voor een groot deel ook een hoge natuurwaarde.
De gemeente streeft naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. De gemeente wil daarbij nadrukkelijk wel de balans zoeken met een duurzame economische ontwikkeling.
Voor de landbouw rondom Garderen worden mogelijkheden geboden voor bedrijfsontwikkeling, zoals beschreven in het uitwerkingsplan van het Reconstructieplan Veluwe. Die uitwerking streeft ook naar reductie van de uitstoot van ammoniak, onder meer door verplaatsing van een aantal bedrijven naar een betere plek en via technische maatregelen. Gebleken is dat verplaatsen niet eenvoudig is, maar de gemeente ondersteunt verplaatsingsinitiatieven. Verder wordt gewerkt aan kavelruil, erfbeplantingen en aan natuurstroken langs de beken. Daardoor verbetert de kwaliteit van het water.
De verblijfsrecreatieterreinen op de Veluwe vallen onder het Groei- & Krimpbeleid van de provincie Gelderland. Groei van deze verblijfsrecreatieterreinen kan uitsluitend plaatsvinden in de groeiclusters Garderen en Kootwijk (Streekplanuitwerking Groei- & Krimpbeleid). De gemeente ondersteunt die groei onder de voorwaarden zoals beschreven in de clustervisies voor Garderen en Kootwijk.
De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied. Ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Barneveld mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Daarbij gaat het in de gemeente met name om ontwikkelingen in de veehouderij en de recreatiesector. De gemeente zal initiatieven van individuele bedrijven op Natura 2000 toetsen in de vergunningprocedure, in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de doelstellingen uit de structuurvisie.
In maart 2021 heeft de raad de Woonvisie Barneveld 2021-2025 'Wonen voor jong en oud' met doorkijk tot 2030/2040, vastgesteld. In de woonvisie is een streefprogramma woningbouw opgenomen om te voorzien in de woningbehoefte van de hier woonachtige en werkzame bevolking.
Er is een nieuwbouwprogramma van gemiddeld 500 woningen per jaar (als uitbreiding) opgenomen, waarvan gemiddeld 40% ten behoeve van sociale huur- en koopwoningen (sociale huur 20%, sociale koop laag tot € 230.000 en sociale koop hoog van € 230.000 tot € 280.000), 20% middeldure woningen (middendure huur tot € 1.000,- en koop van € 280.000 tot € 350.000) en 30% duurdere woningen vanaf € 350.000,- en 10% vrij in te delen.
In regio FoodValley zijn onderlinge woningbouwafspraken gemaakt, waarbij Barneveld voor de periode 2017-2027 maximaal zo'n 3.800 woningen mag groeien, mede vanwege een zekere overloop vanuit regio Amersfoort. Er loopt verder een Verstedelijkingsstrategie Arnhem, Nijmegen, Foodvalley, waarbij er in de periode 2020-2040 in Foodvalley zo'n 40.000 woningen aan de voorraad moeten worden toegevoegd. Voor gemeente Barneveld zou dit een opgave van tenminste 6.000 woningen betekenen. Provincie Gelderland streeft in het Aktieplan Wonen naar versnelling van woningbouwontwikkelingen, gezien de woningtekorten op de woningmarkt. Daarbij wordt ook naar gemeente Barneveld gekeken.
In regio Amersfoort loopt een soortgelijke studie, namelijk het 'Ontwikkelbeeld regio Amersfoort' en wordt een woninguitbreiding met 36.000 in 2020-2040 als opgave gezien. De woningbouw in Barneveld is hier mede input voor.
Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen. Voor de periode 2021 t/m 2024 is een programma van ruim 2.600 woningen voorzien. De ervaring leert dat hiervan circa 75-80% daadwerkelijk in de genoemde periode wordt gerealiseerd, dit betekent zo'n 500 woningen per jaar. Dit is geheel in lijn met de vastgestelde woonvisie en gemaakte woningbouwafspraken.
Doorwerking in plangebied
De ontwikkeling betreft de bouw van negen woningen in het dure segment. Gelet op de differentiatie in de totale woningbouwplanning past het plan binnen de kaders en doelstellingen van de Woonvisie.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.
Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).
Zonnepanelen
Gebruik van zonne-energie kan significant bijdragen aan de benodigde duurzame energieopwekking. In dit plan zijn zonnepanelen opgenomen, die direct bij de bouw worden meegenomen. De zonnepanelen zijn geïntegreerd in het ontwerp van het hotel.
Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.
De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.
Laadpalen
Elektrisch autorijden is beter voor het milieu dan rijden op fossiele brandstoffen. Er wordt namelijk geen CO2 uitgestoten door de auto. De gemeente staat dan ook positief tegenover het plaatsen van laadpalen voor elektrische voertuigen.
Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.
Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.
Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).
Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van de woningen en de productie van zonne-energie op daken van woningen kan het microklimaat in de woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.
Doorwerking in plangebied
Het plandeel aan het de Oud Milligenseweg 54 betreft het realiseren van 9 individuele woningen welke afzonderlijk worden ontworpen door de kopers. De in deze paragraaf opgenomen punten worden meegegeven aan de kopers. De uitwerking en het al dan niet toepassen van bepaalde punten is op dit moment nog niet duidelijk.
Bij het plandeel aan de Apeldoornsestraat 78-80 wordt aangesloten bij de daar al in gang gezette transformatie naar horeca-locatie. Het te realiseren hotel zal minimaal voldoen aan de wettelijke eisen. Door de initiatiefnemer wordt bezien of er aanvullende maatregelen getroffen kunnen worden. Mogelijk wordt dit pas na vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan duidelijk.
Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.
De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Op de locatie aan de Oud Milligenseweg 54 is in 1997 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In de bovengrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan PAK gemeten. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan de onderzochte parameters aangetoond. Ook zijn geen gegevens bekend van mogelijk historisch verdachte (bodembedreigende) activiteiten. Dit betekent dat voor dit plan onderdeel vrijstelling van bodemonderzoek kan worden verleend op grond van de regionale bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan De Vallei 2012.
Ten behoeve van de realisatie van het hotel op de locatie aan de Apeldoornsestraat 78-80 is een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (Hunneman milieu advies, projectnummer 190272/dh/sh, gedateerd 9 juli 2019). Dit onderzoek is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Conclusie is dat in de bovengrond zintuiglijk sporen puin zijn waargenomen. Zintuiglijk en analytisch is geen asbest aangetroffen. Analytisch zijn in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan lood, zink, PAK en minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen echter geen aanleiding tot nader onderzoek. Er bestaan dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
In het bestemmingsplan komen uiteenlopende dubbelbestemmingen voor om ruimtelijke kwaliteiten te borgen.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'Archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor beide plandelen een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Voor beide plandelen heeft Transect b.v. onderzoek uitgevoerd.
Deelgebied Oud Milligenseweg
Voor de locatie Oud Milligenseweg betreft het een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek (Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend Veldonderzoek, gedateerd 13-09-2019, rapport 22587) is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Naar aanleiding van de uitkomsten heeft een Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) plaatsgevonden (Transect b.v., Evaluatie-, waarderings- en selectierapport. Garderen, Oud-Milligenseweg 54. Gemeente Barneveld (GD), 08-09-2020, projectnummer 190800047, zie Bijlage 6). De zeer hoge verwachting leidt ertoe dat in het plangebied vanaf een diepte van 15 cm –Mv met de aanwezigheid van archeologische resten rekening gehouden moet worden. Geadviseerd wordt de opgestelde verwachting aanvullend te onderzoeken middels een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P), ingestoken op het opsporen van zowel vondstconcentraties als vindplaatsen bestaande uit sporen.
Voor een dergelijk onderzoek dient de werkwijze en de wettelijke kaders te worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE), dat door de gemeente Barneveld dient te worden beoordeeld en goedgekeurd. Dit PvE moet nog worden opgesteld. Teneinde dit te borgen is het (bij recht) realiseren van bebouwing in welke vorm dan ook uitgesloten door het opnemem van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'.
Deelgebied Apeldoornsestraat 78-80
Het onderzoek met betrekking tot de locatie Apeldoornsestraat is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat voor deze locatie geen vervolgonderzoek nodig is. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat ter plaatse van het perceel aan de Apeldoornsestraat 78-80 binnen een historisch boerenerf valt. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 besloten dat voor de zone Historisch boerenerf archeologisch onderzoek is nodig in plangebieden groter dan 100 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Op de geomorfologische kaart ligt het plangebied op een hoge stuwwal waarop zich bodemkundig loopodzolen hebben ontwikkeld als gevolg van een beperkte plaggenbemesting. Op 500 meter naar het noordoosten bevinden zich de grafheuvels van de Wildekamp, terwijl 420 meter naar het zuiden eveneens sprake is van een grafheuvel.
Het erf (Milligen, Milligen) wordt voor het eerst in 1566 vermeld maar een middeleeuwse oorsprong kan niet worden uitgesloten. Vanaf de achttiende eeuw zou er sprake zijn van een herberg en een tol. In 1832 ligt ten noordoosten van het hoofdgebouw een bijgebouw dat waarschijnlijk geheel of gedeeltelijk onder de Apeldoornsestraat is verdwenen. Aan de oostzijde lag een schaapskooi en aan de zuidzijde nog enkele hooibergen. Hoewel het hoofdgebouw vanaf 1832 altijd op dezelfde plaats heeft gestaan kan deze in voorgaande eeuwen (met name voor de zeventiende eeuw) regelmatig zijn verplaatst. Daarom moet rekening worden gehouden met archeologische resten in een grotere zone rondom het huidige hoofdgebouw.
De archeologische verwachting kan op basis van bovenstaande voor alle perioden als hoog worden aangemerkt. In het uitgevoerde onderzoek (zie Bijlage 5) wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Beide plandelen liggen in een gebied dat wordt aangeduid als droge kampontginning of engen met een zeer hoge waarde. De volgende karakteristieke waarden zijn van belang:
Voor wat betreft het deel aan de Oud Milligenseweg 54 wordt rekening gehouden met deze waarden doordat tussen de percelen houtwallen/struweel wordt aangebracht bestaande uit inheemse, streekeigen struiken. Daarnaast heeft het door de centrale ontsluiting gevormde hart van het terrein een natuurlijk ogend karakter met kruidenvegetatie ter verhoging van de biodiversiteit, aangevuld met Rhododendrongroepen. Daarnaast wordt door het aanbrengen van een los bomendak van inlandse eik de relatie met het omliggende bos en de lobben tussen de percelen versterkt. Een holle brink als het ware met gemeenschappelijk groen, omsloten door een karakteristiek half verhardweggetje met grasbermen c.q. kruidenvegetatie.
Voor de locatie van de Hoeve Oud Milligen aan de Apeldoornsestraat 78-80 geldt dat middels de inrichting zoals opgenomen in het stuk 'Landschappelijke versterking Hoeve Oud Milligen (zie Bijlage 16) de aanwezige waarden voldoende worden behouden en versterkt.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet strijdig met deze waardering.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plandeel aan de Oud Milligenseweg ligt, in tegenstelling tot het plandeel aan de Apeldoornsestraat, in Natura 2000-gebied 'Veluwe'. Voor een toetsing aan de Wet natuurbescherming heeft Bureau Waardenburg bv dan ook een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets herziening paln Goedkamp, Garderen, rapportnummer 19-139, projectnummer 19-0129, gedateerd 9 juli 2019). Deze toets is als Bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Voor wat betreft de beschermde gebieden wordt geconcludeerd dat:
Op grond van de in dit rapport gepresenteerde objectieve gegevens komen als gevolg van het gewijzigde plan voor Goedkamp geen effecten voor die niet al voor de vergunde situatie zijn beoordeeld. Het nieuwe plan betekent een extensivering van het toekomstig gebruik ten opzicht van de vergunde situatie. Het nieuwe plan wordt als gevolg daarvan als gunstiger beoordeeld voor natuur en negatieve effecten als gevolg van het project Veluwe op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Veluwe zijn uitgesloten.
Omdat de effecten voor het nieuwe plan gunstiger zijn dan bij de vergunde situatie, en negatieve effecten kunnen worden uitgesloten is het niet nodig naar cumulatieve effecten onderzoek te doen. Om dezelfde reden wordt een passende beoordeling niet nodig geacht.
Voor het plandeel Apeldoornsestraat heeft hetzelfde bureau een quick scan uitgevoerd (gedateerd 9 juli 2019) welke als Bijlage 8 bij deze toelichting is gevoegd. Geconcludeerd wordt dat het plangebied het leefgebied vormt van enkele algemeen voorkomende beschermde soorten grondgebonden zoogdieren. Grond- en graafwerkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen deze soorten treffen. Het gaat om soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Een ontheffing is dus niet nodig. Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.
Stikstof
Op het gebied van stikstofdepositie leidt de gehele planontwikkeling niet tot een verslechtering. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake is van één project met twee onderdelen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en als één geheel door middel van één bestemmingsplan planologisch worden bestemd. De realisering van de woningen op Goedkamp en de toevoeging van hotelkamers op de nabij (op een afstand van circa 600 meter) gelegen Hoeve Oud Milligen vinden namelijk beide hun directe oorzaak in (en zouden niet kunnen bestaan zonder) de omvorming van het grootschalige recreatieterrein op de locatie Goedkamp naar de functie natuur.
Vanuit het 'overschot' van deze omvorming worden zowel de realisatie van de woningen als de realisatie van de hotelkamers mogelijk gemaakt en intern gesaldeerd.
Het terrein Goedkamp beslaat 9 hectare grond, geschikt en planologisch bestemd voor de bouw van 164 recreatiewoningen/-chalets en een dienstwoning. Van deze bouwclaim wordt slechts 2,8 hectare gebruikt voor de realisatie van de negen woningen met de omliggende tuinen en de toegangsweg. Hoewel het mogelijk zou zijn om de compensatie van de rest van de bouwclaim (vertaald in hotelkamers) op de resterende 6 hectare van de locatie Goedkamp te realiseren, is ervoor gekozen om deze 6 hectare te gebruiken voor het teruggeven aan de natuur c.q. de aanleg van nieuwe natuur. Zo worden de nieuwe functies optimaal gealloceerd aan de locaties die daar het meest geschikt voor zijn, waar zij het beste duurzaam tot hun recht komen en waarvan de effecten het meest passend zijn, gegeven zowel het historische, het huidige als het gewenste gebruik, namelijk: de nieuwe natuurfunctie daar waar elders op die locatie en aangrenzend aan de locatie feitelijk en planologische al sprake is van natuur (te weten Goedkamp) en de nieuwe hotelfunctie daar waar elders op die locatie feitelijk en planologisch al sprake is van horeca- en logies (te weten de Hoeve Oud Milligen).
De gronden waarop beide ontwikkelingen plaatsvinden zijn bovendien in handen van één eigenaar en beide ontwikkelingen worden ook in samenhang uitgevoerd als onderdeel van het grotere landgoed Oud Milligen. Ook na de (her-)ontwikkeling van Goedkamp en de uitbreiding bij de Hoeve Oud Milligen zal de eigenaar de overige gronden van het omliggende c.q. omsluitende landgoed Oud Milligen in eigendom houden.
Op basis van de Aeriusberekening (zie Bijlage 9), waarbij alleen gekeken is naar vervoersbewegingen en niet naar eventuele uitstoot van cv-ketels in de huidige (mogelijke) situatie, blijkt een afname van de depositie op het meest nabijgelegen gebied van 0,01 mol/ha/jaar. Voor de locatie aan de Oud Milligenseweg is uitgegaan van de mogelijkheden op basis van de in 2010 verleende Natuurbeschermingswetvergunning (kenmerk 2009-000392) voor het plaatsen van 93 recreatiebungalows en 71 stacaravans aangezien voor het realiseren van deze eenheden geen toestemming (vergunning) meer nodig is gelet op artikel 3, lid 2 bij van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Voor de locatie aan de Apeldoornsestraat 78-80 geldt de via de PAS-melding opgegeven bedrijfsvoering. Hiervoor loopt een legalisatietraject.
Gelet op het voorgaande heeft het plan heeft geen significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen, zodat er geen passende beoordeling nodig is en een plan-m.e.r.-plicht dus ook niet aan de orde is. Er is derhalve geen plan-m.e.r.-plicht aan de orde.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets (plandeel Oud Milligenseweg) en een quick scan (plandeel Apeldoornsestraat) uitgevoerd. Deze zijn als Bijlage 7 respectievelijk Bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.
Voor het plandeel Oud Milligenseweg is de conclusie dat het plandeel betekenis kan hebben voor grondgebonden zoogdieren, algemene broedvogels en voor vleermuizen. Bij uitvoering van de plannen kan rekening worden gehouden met deze soorten waarbij de functie van het gebied voor deze soorten kan worden versterkt. Dit kan door in de nieuw aan te leggen woningen voorzieningen op te nemen voor huismus en vleermuizen. De aanleg van groenelementen zoals in het plan voorzien zullen een positief effect hebben op de betekenis van het gebied voor kleine marterachtigen, huismus en vleermuizen.
Toegangsweg plandeel Oud Milligenseweg
In de beoogde situatie op het plandeel Oud Milligenseweg is er sprake van een nieuwe toegang. Hiervoor moeten maximaal twee bomen gekapt worden welke onderdeel uitmaken van een doorlopende groenstructuur met mogelijk betekenis als vliegroute voor vleermuizen. In de notitie 'Goedkamp: toegangsweg en Gelders natuurnetwerk van Bureau Waardenburg van 6 februari 2021' (zie Bijlage 10) is ingegaan op de mogelijke gevolgen.
De nieuwe doorbreking is niet breder dan die van de huidige toegang en daar is geen sprake van een onderbreking van de groenstructuur. Daarnaast loopt ook aan de andere zijde van de weg een bomenrij en komt er meer beplanting bij de toekomstige inrichting. Een aantasting van een vliegroute voor vleermuizen is dan ook niet aan de orde. Wel zullen de te kappen bomen vooraf gecontroleerd moeten worden op mogelijke holtes die van betekenis kunnen zijn als verblijfplaats voor vleermuizen en nesten van vogels waarvan de nestlocatie jaarrond beschermd is. Daar de omgeving bestaat uit een groot bosgebied met veel oude bomen zijn effecten van de kap van twee bomen op boombewonende vleermuizen en broedvogels als buizerd uit te sluiten. Temeer omdat de kans op holtes en nesten niet groot wordt geacht omdat het merendeel van de bomen daarvoor te dun lijken. Mocht onverhoopt uit de controle blijken dat de bomen toch een verblijfplaats of nestlocatie bevatten, zal een ontheffing nodig zijn. Verwacht wordt dat de kap deze functie niet aantast aangezien de doorbreking daarvoor te smal is.
Conclusie uit de notitie is dan ook dat realisatie van de nieuwe toegang op de aangegeven locatie vergelijkbaar is met de vergunde situatie of gunstiger, daar de toegang in de vergunde situatie dicht tegen de bosrand is geprojecteerd en er waarschijnlijk meer bomen gekapt moeten worden dan voor het nieuwe plan. Het nieuwe plan betekent dan ook geen negatieve verandering voor het GNN ten opzichte van de vergunde situatie. Daarnaast wordt het karakter van het GNN niet aangetast. Het uiteindelijke effect op GNN is positief gelet op het afsluiten (en verwijderen) van de bestaande en vergunden (twee) toegangen. Hierop is dan ook de verwachting gebaseerd dat de aangevraagde herbegrenzing van het GNN gehonoreerd zal worden.
Conclusie plandeel Oud Milligenseweg
Op voorhand worden vanuit de Wet natuurbescherming Hoofdstuk soortenbescherming geen beperkingen gezien voor realisatie van de negen woningen in het plan deel Oud Milligenseweg. Wel is voor de sloop van de beheerderswoning een ontheffing Wet natuurbescherming nodig indien uit nader onderzoek blijkt dat deze gebruikt wordt door huismussen en/of vleermuizen.
Conclusie plandeel Apeldoornsestraat
Het plandeel Apeldoornsestraat vormt, zo blijkt uit de quick scan, het leefgebied van enkele algemeen voorkomende beschermde soorten grondgebonden zoogdieren. Grond- en graafwerkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen deze soorten treffen. Het gaat om soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Een ontheffing is dus niet nodig. Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Een herplantplicht is niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.3.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied in het GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Plandeel Apeldoornsestraat 78-80
De planlocatie ligt aan een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Door de voorliggende ontwikkeling zal het groepsrisico toenemen. Ten behoeve van een eerdere ontwikkeling is daarom een kwalitatieve risicoanalyse externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen onder Bijlage 13.
Uit het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
De verantwoording van het groepsrisico is ter advies aan de veiligheidsregio voorgelegd. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling op zich zelf geen risicobron vormt voor de omgeving. Aangezien het in de verwachting ligt dat de in het plangebied aanwezige mensen overwegend voldoende zelfredzaam zijn, leidt de beoogde planontwikkeling naar verwachting niet tot een overschrijding van de mogelijkheden voor de rampenbestrijding.
Plandeel Oud Milligenseweg 54
Dit planonderdeel ligt niet in het invloedsgebied van enige risicobron (hogedruk aardgasleidingen, inrichtingen of transport gevaarlijke stoffen over de weg/water/spoor).
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Plandeel Oud Milligenseweg
De nieuwe woonfunctie aan de Oud Milligenseweg is op grond van de Wgh aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009". Aangezien er in en rondom het plangebied geen bedrijven zijn gelegen die op grond van de richtafstanden uit de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering een knelpunt vormen met het plangebied is geen nader onderzoek naar industriegeluid noodzakelijk.
Om de geluidbelasting te bepalen, heeft er akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Dit onderzoek (het geluidBuro, kenmerk 3883 MJ - 54 W0 001-08-09-2020 V1.1, gedateerd 22 mei 2019, gewijzigde 10 september 2020) is als Bijlage 14 bij deze toelichting gevoegd. Conclusie van dit onderzoek is dat de hoogst berekende geluidbelasting 49 dB bedraagt op de noordoostelijk gelegen woning. Deze belasting is hoger dan de voorkeursgrenswaarde zodat voor deze woning een hogere waarde vastgesteld moet worden. Dit past binnen het gemeentelijk beleid nu de belasting ruim onder de toegestane 53 dB ligt. Akoestisch gezien is er dan ook geen bezwaar tegen de realisatie van de negen woningen.
Plandeel Apeldoornsestraat
Voor de hotelfunctie aan de Apeldoornsestraat geldt dat dit geen nieuwe geluidgevoelige functie betreft. Derhalve is op basis van de Wgh geen onderzoek noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wenselijk inzicht te hebben in de gevelbelasting. Dit omdat het een verblijfs- en overnachtingsplaats is. Onderzoek naar industrielawaai is, gelet op de afstand tot omringende bedrijven, niet nodig.
Met onderzoek (het geluidBuro, kenmerk 3886 NP - 78-80 WO 002 22-05-2019 V1.0, gedateerd 22 mei 2019, zie Bijlage 15) is aangetoond dat de gecumuleerde geluidbelasting op de voorgevel van het hotel vanwege het verkeer op de Apeldoornsestraat en Oud Milligenseweg 48 dB bedraagt. Aangezien met de huidige bouwtechniek de gevelwering minimaal 20 dB bedraagt, bedraagt het binnenniveau maximaal 28 dB. Daarmee is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied liggen geen agrarische bedrijven. Het meest dichtbij gelegen agrarische bedrijf ligt op meer dan 500 meter aan de Sleedoornweg in Garderen.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De ontwikkeling van 9 woningen in combinatie met de bouw van een hotel met een bruto vloeroppervlakte van bijna 2.500 m² valt onder de definitie van een 'stedelijke ontwikkeling'.
Doordat er sprake is van twee aparte onderdelen (woningen en hotel) zijn beide onderdelen apart getoetst. Voor wat betreft het aantal woningen is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling aangezien het niet gaan om meer dan 11 woningen. Voor het wat betreft het hotel heeft er onderzoek plaatsgevonden (Van Spronsen & Partners, rapport 2020-R-086/1007, Notitie Ladder voor Duurzame Verstedelijking - Landgoed Oud-Milligen, 18 november 2020, zie Bijlage 11).
Conclusie uit dit onderzoek is dat, voor wat betreft de behoefte, ondanks Covid-19, hotels in de regio Veluwe een uitstekende zomer hebben gedraaid met hogere bezettingen dan in 2019. Dat betekent dat de groei van de vraag van de afgelopen vijf jaar geen trendbreuk opliep in 2020. Dit zal niet terugkomen in de jaarcijfers van 2020 door de gedwongen sluitingen die we dit jaar hebben gezien.
Uitgaande van een positieve ontwikkeling is berekend dat als eenzelfde aandeel verkochte kamers als in 2019 (met 2,5% organische groei zoals in de voorgaande jaren) wordt verdeeld over het toekomstige aantal kamers er nog steeds een bezettingsgraad van 67% wordt behaald door hotels in de regio.
Door de opening van Oud Milligen en de marketing en publiciteit omtrent deze opening kan ook worden gesteld dat er extra vraag naar de Veluwe wordt gecreëerd, gemiddeld bij een goed georkestreerde opening is dat zo’n 15%, daar profiteert de regio van mee. Teruggerekend naar de totale toename van de vraag is dat een extra 1,1% groei in verkochte kamers per jaar.
Voor wat betreft de behoefte voorziet het hotel dan ook in de groeiende behoefte aan hotelkamers op de Veluwe. Met de toevoeging van de 30 kamers van Oud-Milligen in 2022 daalt de verwachte kamerbezetting t/m 2022 niet onder de circa 68% ondanks de toevoeging van de verwachte hotelkamers. Dat is een bezetting waar hotels een gezonde exploitatie mee draaien.
Conclusie voor wat betreft de inpassing in bestaand stedelijk gebied is dat:
De eindconclusie is dan ook dat de beoogde hotelfunctie van Landgoed Oud-Milligen voorziet in de groeiende behoefte aan hotelkamers op de Veluwe en dat deze niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door haar verbondenheid met de plannen om de Hoeve Oud-Milligen in ere te herstellen.
Conclusie
Het aspect vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Conclusie
Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkeling binnen het plandeel aan de Oud Milligenseweg is, gelet op de huidige planologische mogelijkheden dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. Voor het plandeel aan de Apeldoornsestraat is de rekentool NIBM ingevuld (zie hieronder). Hieruit blijkt dat ook dit deel 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D 11.2 en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria (zie Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling Apeldoornsestraat 78-80 en Oud Milligenseweg 54 Garderen van Van Westreenen, zie Bijlage 12) uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Vanuit het aspect milieueffectrapportage zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In de omgeving van beide plandelen bevinden zich geen 'niet-agrarische bedrijven' zodat er ook geen beperkingen worden ondervonden. Tussen de plandelen in ligt aan de Oud Milligenseweg een hotel annex conferentieoord. Aan de geldende hinderafstand van 10 meter wordt ruimschoots voldaan. Voor het overige zijn er geen mogelijke beperkende functies in de omgeving.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig zodat voldaan wordt aan de geldende afstandseisen vanuit het Activiteitenbesluit.
Liander heeft op 30 augustus 2020 aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, daarom hoeven er in dit bestemmingsplan geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Plandeel Oud Milligenseweg
Het plandeel aan de Oud Milligenseweg bestaat uit een tweetal delen. Het noordelijke deel heeft weliswaar een verblijfsrecreatieve bestemming maar bestaat volledig uit bos en is gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk. Op basis van de verleende natuurvergunning (nummer 2009-000392, gedateerd 09-09-2010) bestaat er echter wel de mogelijkheid om binnen dit gebied 71 chalets te realiseren. In het voorliggende plan krijgt dit deel de bestemming 'Natuur'.
Het zuidelijke (kleinere) deel is gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone bestaat op dit moment uit grasland met langs de randen bomen en struiken. Het geheel is op de bedrijfswoning en een modelwoning na onbebouwd. Wel is in dit deel de oorspronkelijke infrastructuur (kabels en leidingen etc.) nog aanwezig.
Voor het deel is een plan gemaakt ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de woningen. Deze gaat uit van een groen binnengebied met boomgroepen. Tussen de kavels wordt struweel gerealiseerd. Deze landschappelijke inpassing is als Bijlage 17 bij deze toelichting gevoegd.
Plandeel Apeldoornsestraat
De planlocatie ligt in de Groene Ontwikkelingszone en wordt omringd door een open agrarisch gebied en dichte bospercelen. Over de rijksweg A1 zijn een nieuw ecoduct en een faunatunnel onder de spoorlijn gerealiseerd om natuurgebieden met elkaar in verbinding te brengen. Hierdoor zullen meer dieren zich gaan verplaatsen, ook richting de Apeldoornsestraat. Aan de westzijde van de planlocatie wordt een groene zone rastervrij gehouden en tot natuur bestemd, in het kader van het behoud van een wildcorridor.
Het bestaande erf met de karakteristieke bebouwing en groen maakt deel uit van een landschappelijk waardevol en aantrekkelijk gebied en heeft ook in samenhang met de historische wegenstructuren, de oude wegbeplantingen en de verderop gelegen bijbehorende dubbele woning Apeldoornsestraat 185-187 ensemblewaarde.
Stichting Landschapsbeheer Gelderland heeft voor de voorliggende ontwikkeling een beplantingsplan opgesteld, zodat de nieuwe terreininrichting passend is in het cultuurlandschap en aansluit bij het historische karakter van het erf. Er zullen diverse nieuwe landschapselementen worden aangelegd. Deze elementen zijn beschreven in het beplantingsplan en weergegeven op de bijbehorende kaart. Het beplantingsplan met bijbehorende kaart is te zien onder Bijlage 16.
In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de overeengekomen landschappelijke inpassing voor beide plandelen zeker te stellen.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Op het plandeel aan de Oud Milligenseweg 54 worden 9 woningen gerealiseerd. Deze worden ontsloten via een nieuw te realiseren in- en uitrit op de Oud Milligenseweg. De benodigde parkeerplaatsen (2,5 per woning) worden volledig gerealiseerd op eigen terrein.
Aan de Apeldoornsestraat 78-80 is al een transformatie naar 'horeca' mogelijk gemaakt. Ten behoeve van die transformatie werd een parkeerterrein aangelegd met een capaciteit van 75 parkeerplaatsen. Als gevolg van de komst van een hotel met 30 kamers zijn 39 parkeerplaatsen extra nodig. Aangezien het plan een parkeerterrein omvat met in totaal 157 parkeerplaatsen wordt ruimschoots voldaan aan de in de Nota Parkeernormen gestelde eisen.
Voor wat betreft de ontsluiting wordt, net als bij de transformatie was voorzien, de bestaande uitweg van het erf op de Apeldoornsestraat gewijzigd naar een ontsluiting voor fietsers en voetgangers. Ter plaatse wordt een paal geplaatst, zodat auto's hier niet in kunnen rijden. Aan de westzijde van het erf komt een nieuwe in-/uitrit voor gemotoriseerd verkeer. Deze ingang wordt dusdanig breed (zo'n 6 meter), dat in- en uitrijdend verkeer elkaar hier kan passeren. Langs de Apeldoornseweg zullen automobilisten ter plaatse van de oorspronkelijke entree middels een duidelijke verwijzing worden verwezen naar de meer westelijk gelegen nieuwe hoofdentree. Laden en lossen ten behoeve van de horecafunctie zal plaatsvinden bij het multifunctionele gebouw en bij het restaurant. Op het toekomstige terrein zal voldoende manoeuvreerruimte aanwezig zijn voor het vrachtverkeer.
Het plan voorziet daarmee in voldoende parkeergelegenheid voor de verschillende functies op eigen terrein.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft het aspect Verkeer geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Plandeel Oud Milligenseweg 54
Huidige situatie
De planlocatie is in de huidige situatie recreatieterrein de Goedkamp (natuurkampeerterrein). Het perceel is voornamelijk begroeid met gras. Er zijn twee opstallen aanwezig. Er bevinden zich geen watergangen of andere vormen van oppervlaktewater op of in de buurt van de planlocatie. Hemelwater kan infiltreren waar het valt, aangezien er zeer weinig verhard terrein is, de grondwaterstand laag is (GHG is >140 cm), en de bodemdoorlatendheid erg hoog is. Er ligt drukriolering onder de Oud Milligenseweg.
Toekomstige situatie
Op de planlocatie worden negen nieuwe woningen gerealiseerd. De toename van afvoerend verhard oppervlak van de woningen is ca. 1.700 m2. Hiernaast wordt er ook mandelig terrein gerealiseerd met een gezamenlijke toegangsweg.
Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (daken en/of terreinen) valt, mag niet op de drukriolering in de Oud Milligenseweg worden aangesloten. Er dient waterberging op eigen terrein te worden gerealiseerd met een capaciteit van minimaal 20 mm maal het oppervlak van het verhard terrein (daken + terreinverharding). Op tekening is weergegeven dat een wadi wordt gerealiseerd in het centrum van het plangebied. Hiervan is nog niet bekend wat de bergingscapaciteit wordt.
De initiatiefnemer maakt met afdeling Beheer Openbare Ruimte (BOR) afspraken over de aansluiting van het huishoudelijk afvalwater op het drukriool.
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.
Plandeel Apeldoornsestraat 78-80
Huidige situatie
De planlocatie betreft de Hoeve Oud Milligen aan de Apeldoornsestraat 78-80 in Garderen. In de huidige situatie zijn er 4 panden aanwezig met een totaal dakoppervlak van ca. 600 m2 (welke panden vooruitlopend en met het oog op de realisering van de reeds eerder op die locatie vergunde horecabestemming inmiddels alvast gesloopt zijn). Er is een rioolaansluiting op de drukriolering onder de Apeldoornsestraat. De grondwaterstand is relatief laag (GHG is >140 cm). Er is een c-watergang langs de Apeldoornsestraat, grenzend aan de planlocatie.
Toekomstige situatie
De Hoeve Oud Milligen wordt herontwikkeld, waarbij bestaande bebouwing wordt gesloopt en hiervoor in de plaats wordt een MF, B&B, hotelgebouw en erfverharding gerealiseerd. Drie panden worden gesloopt, hiervoor in de plaats wordt een nieuwe B&B gerealiseerd, een hotelgebouw, een MF-gebouw en een extra berging. Daarnaast wordt er in grote mate verharding aangebracht in de vorm van terras, in/uitrit, erfverharding en parkeerplaatsen. Er wordt in zijn totaliteit meer dan 7.000 m2 oppervlak gewijzigd als gevolg van de planontwikkeling. De parkeerplaatsen worden uitgevoerd in halfverharding. De toename van afvoerend verhard oppervlak wordt hiermee ca. 5264 m2.
Er dient waterberging te worden gerealiseerd van minimaal 20 mm maal de toename van het afvoerend verhard oppervlak (daken + terrein). Dit komt met de aangegeven toename van verhard oppervlak neer op 105 m3 waterberging op eigen terrein. Het hemelwater dat op het verhard oppervlak valt, mag net als in de huidige situatie niet op de drukriolering worden aangesloten.
Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan het grootste deel van het buitengebied van de gemeente Barneveld. Dit zijn gebieden waar weinig (bijzondere) landschappelijke en natuurlijke waarden voorkomen en die goed zijn verkaveld en ingericht voor de agrarische sector. Binnen deze gebiedsbestemming zijn de agrarische belangen in principe leidend. Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.
Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.
Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.
Er is bij dit bestemmingsplan gekozen voor een systematiek waarin alle natuur- en bosgebieden in één bestemming komen. Hieronder vallen alle bos, heide, en overige natuurterreinen evenals vennetjes en stuifzanden. Houtproductie maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Houtproductie vormt namelijk een onderdeel van het beheer van bosgebieden. Voordeel van een dergelijke regeling is dat het flexibiliteit biedt voor de beheerder van het natuurgebied. Een eventuele herinrichting (bijvoorbeeld van bos naar heide) is hiermee mogelijk zonder een wijziging van het bestemmingsplan. Omdat in deze gebieden in de praktijk niet veel verandert, is deze regeling prima te gebruiken. Bovendien worden de natuurwaarden ook al beschermd door wet- en regelgeving voor natuur. Natuurgebiedsplannen geven een belangrijk kader voor de gewenste soorten natuur.
Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.
Om werken of werkzaamheden in de natuurgebieden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het aanleggen van nieuwe paden en geluidswallen of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud van natuurterreinen valt niet onder de vergunningplicht. Vergunningen zullen in ieder geval worden getoetst aan de natuurwaarden omdat een groot deel van de natuurgebieden in het Natura 2000-gebied 'Veluwe' of de voormalige Ecologische Hoofdstructuur ligt. Een ecologisch onderzoek zal onderdeel uit moeten maken van de aanvraag om vergunning.
De bestemming 'Verkeer' betreft de aanwezige interregionale, interlokale en lokale verharde en onverharde wegen. Voet- en fietspaden, bermen, faunapassages, ongelijkvloerse kruisingen en waterhuishoudkundige voorzieningen maken ook onderdeel uit van de bestemming. Binnen de bestemming zijn parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk.
Algemeen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen en nieuw te bouwen woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. Dit betekent dat kamerverhuur niet zondermeer is toegestaan behalve als dit specifiek is aangeduid.
Binnen de bestemming 'Wonen' is het mogelijk af te wijken van de bestemmingsregels en kamerverhuur toe te staan. Volgens de Verordening doelgroepen sociale woningbouw en middenhuur Gemeente Barneveld is de minimale maatvoering hiervoor 18 m2.
In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.
De inhoud van een woning bedraagt maximaal 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.
Bijgebouwen bij woningen
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter.
Hoe kan met gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid de oppervlakte aan bijgebouwen worden vergroot?
De regeling hiervoor is te vinden in artikel 8.4, lid 6. Met deze regeling kan een grotere oppervlakte aan bijgebouwen worden gebouwd, dan het bestemmingsplan bij recht toestaat.
Vergroten van de woning
De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot met de inzet van sloopmeters van elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
Hobbymatig houden van vee
In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch', waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.
Met deze dubbelbestemming wordt een regeling getroffen ter bescherming van het cultureel erfgoed dat op deze plek aanwezig is. In de voorrangsregeling is aangegeven hoe de bestemmingen zich tot elkaar verhouden. Wordt er op gronden gebouwd die een dubbele bestemming hebben, dan dient men zich aan de regels te houden die de dubbele bestemming geeft. Er is een afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.
In het plandeel Apeldoornsestraat 78-80 is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m2) behalve ter plaatse van het nieuw op te richten hotel aangezien daar uit onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van te beschermen archeologische waarden.
In het plandeel Oud Milligenseweg 54 is, vooruitlopend op de opgraving, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen. Binnen deze bestemming kan geen enkele bebouwing worden opgericht of grondroerende werkzaamheden plaatsvinden. Het noordelijke deel met bestemming 'Natuur' krijgt de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Voor het beschermen van waardevolle open gebieden en/of (cultuurhistorisch en/of natuurwetenschappelijk) waardevolle hoogteverschillen is de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld. Dit zodat bijvoorbeeld het planten van opgaande beplanting of het egaliseren van gronden niet mag plaatsvinden zonder omgevingsvergunning. Binnen de in de bestemmingsomschrijving genoemde bouwvlakken en bestemmingen geldt dit niet.
In het voorliggende bestemmingsplan is voor zowel woningen, als bedrijfswoningen een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee een tweede zelfstandige wooneenheid voor mantelzorg mogelijk wordt gemaakt. De afwijkingsmogelijkheid is gekoppeld aan onder andere een sloopeis. De voorwaarden staan beschreven in de afwijkingsmogelijkheid voor de bouwregels in de bestemmingen waar dit relevant is. Mantelzorg is niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Wonen - Voormalige recreatiewoning'. Ook wordt mantelzorg niet mogelijk gemaakt in woningen die een toegestane maximale inhoud hebben van 350 m3.
Binnen zowel woningen, kleine woningen, woongebouwen als bedrijfswoningen is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast bij recht toegestaan. Bij de relevante bestemmingen staan de voorwaarden beschreven onder de kop 'Gebruik overeenkomstig de bestemming'.
De bewoner van de woning mag in de woning een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf (bijvoorbeeld een praktijk- of kantoorruimte) en/of bed & breakfast uitoefenen. In totaal mag hiervoor worden gebruikt maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 60 m2. Bij een kleine woning geldt een maximum van 35 m2. De oppervlakte is beperkt om te garanderen dat deze functies ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdfunctie wonen. Om overlast en hinder te voorkomen zijn activiteiten waarvoor een melding of vergunning op basis van de milieuwetgeving vereist is, niet toegestaan. De gemeente wil met deze voorwaarden voorkomen dat er nieuwe bedrijven ontstaan in het buitengebied. Via een afwijking van de gebruiksregels mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf en bed & breakfast ook in een bijgebouw worden gerealiseerd.
Ter voorkoming van het ontstaan van een zelfstandige wooneenheid wordt geen keukenblok toegestaan in een bed & breakfast. Een keukenblok wordt niet noodzakelijk geacht voor een bed & breakfast, omdat de verzorging van bed & breakfast zich beperkt tot logies en ontbijt. Tevens wordt hiermee de kans op permanente bewoning tegengegaan.
Bij de woning is een paardrijbak (onoverdekte rijbak) voor privé- en hobbymatig gebruik door de bewoners toegestaan.
De afmeting van de paardrijbak bedraagt maximaal 20 bij 40 meter. De paardrijbak is toegestaan binnen alle bestemmingsvlakken en/of bouwvlakken waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan. Een paardrijbak is onder voorwaarden tevens toegestaan aansluitend aan het bestemmingsvlak waarin de woning zich bevindt. Een paardrijbak die aansluitend aan een bestemmingsvlak of bouwvlak wordt gerealiseerd ligt in de bestemming 'Agrarisch'. De voorwaarden die gelden voor een paardrijbak in de bestemming 'Agrarisch' staan dan ook vermeld in de regels van de bestemming 'Agrarisch'.
De paardrijbak moet achter de voorgevelrooilijn worden aangelegd. Om hinder naar buren te voorkomen of te beperken is de minimale afstand tussen de paardrijbak en een woning van een derde minimaal 50 meter. Via een afwijking van de bouwregels is het mogelijk de paardrijbak voor de voorgevelrooilijn te plaatsen. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels. Ook moet rekening worden gehouden met de aanwezige landschapswaarden.
Op basis van nationale wetgeving is het mogelijk om zonnecollectoren op daken te plaatsen. In het buitengebied van de gemeente Barneveld wil de gemeente ook het plaatsen van zonnecollectoren op maaiveld in (beperkte vorm) mogelijk maken. Dit wordt gedaan om een mogelijkheid te bieden voor situaties waarin het plaatsen zonnecollectoren op het dak niet gewenst is. Hierbij kan gedacht worden aan monumentale gebouwen en/of gebouwen met een rieten dak.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt mogelijkheden om bij recht zonnecollectoren binnen een bestemmingsvlak (bijvoorbeeld bij een woning) te realiseren. Daarnaast bevat het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik om zonnecollectoren te bouwen op onbebouwde agrarische grond aansluitend aan een bestemmingsvlak voor bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen'. Hierbij worden eisen gesteld aan zowel de plaats van de zonnecollectoren als de landschappelijke inpassing van deze zonnecollectoren. Wat betreft de bouwregels worden zonnecollectoren beschouwd als overige bouwwerken geen gebouw zijnde. Dit betekent onder andere dat zonnecollectoren buiten een bouwvlak of bestemmingsvlak maximaal 2 meter hoog mogen zijn.
Niet alle dagrecreatieve activiteiten vinden plaats op een vaste locatie. Wandelen, fietsen, skeeleren en paardrijden kan in het gehele plangebied. In de gebiedsbestemmingen ('Agrarisch' en 'Natuur') is het extensieve recreatieve medegebruik bij recht toegestaan. Deze activiteiten zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving. Activiteiten als boerengolf, paintball en gemotoriseerde sporten (zoals quads, crossmotoren en dergelijke) zijn niet toegestaan om zo de verstoring in de genoemde (natuur)gebieden beperkt te houden.
Voor werken en werkzaamheden die bij het normale onderhoud, gebruik en beheer behoren, is geen omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) nodig. Onder normaal beheer, onderhoud en gebruik wordt verstaan beheer, onderhoud en gebruik die gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer, een goed onderhoud en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
Bij de agrarische bestemmingen zijn dat bijvoorbeeld werkzaamheden die inherent zijn aan de productie op basis van de huidige cultuur/productiewijze van het bedrijf (veehouderij, akkerbouw, et cetera). Het betreffen werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd. Echter, voor werkzaamheden op het agrarisch bouwvlak (of een ander bebouwd perceel, zoals bij een woning of een bedrijf) geldt voor sommige werken of werkzaamheden wel het vereiste van een omgevingsvergunning. Het gaat dan vooral om ingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren of die een grote landschappelijke impact kunnen hebben, zoals het aanleggen van aarden wallen. Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals bijvoorbeeld een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Wet natuurbescherming worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel zijn onder andere een bepaling over bouwen ten dienste van de bestemming opgenomen evenals regels voor ondergronds bouwen.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft.
Er wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat bijvoorbeeld het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming. Daarnaast is opgenomen wat als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gezien.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:
Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.
Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte, inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te verkrijgen als wanneer er geen of beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit aan de orde.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 6 juni 2019 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. Ook zijn er geen belangen van omliggende gemeenten bij dit plan in het geding zodat met hen geen vooroverleg is gevoerd. Wel is het plan in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro voor overleg toegezonden aan de Provincie Gelderland. In de op 5 maart 2021 ontvangen reactie, adviseert zij om voor beide plandelen te beschrijven in hoeverre de ontwikkelingen de de
kernkwaliteiten van de Groene Ontwikkelingszone versterken, waarbij aangesloten moet worden op de ontwikkeldoelen. Naar aanleiding hiervan is de landschappelijke inpassing van met name het plandeel aan de Oud Milligenseweg aangepast. In het inpassingsplan (zie Bijlage 17) is omschreven op welke wijze de kernkwaliteiten worden versterkt.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 juni tot en met 22 juli 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.