Plan: | Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1414-0002 |
Voor het perceel aan de Grote Muntweg 5 en het ten zuidwesten daarvan gelegen perceel is een verzoek ingediend om het niet-agrarische bedrijf uit te breiden. Op onderstaande afbeelding is het plangebied rood omcirkeld. De uitbreiding betreft de vergroting van de totale bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, de vergroting en herinrichting van de bedrijfslocatie en de aanleg van een nieuwe uitweg naar de Veluweweg. De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: Ligging plangebied
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.
De planbegrenzing van deze partiële herziening omvat de plangrens van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', met uitzondering van die locaties waarvoor een afzonderlijk bestemmingsplan is vastgesteld dan wel in voorbereiding is. De wijziging van de verbeelding richt zich op het perceel aan de Grote Muntweg 5 en het ten zuidwesten daarvan gelegen perceel. Deze percelen worden hierna de planlocatie genoemd.
De planlocatie ligt aan de Grote Muntweg 5 nabij de kern Kootwijkerbroek. Deze locatie wordt aan alle zijden omringd door agrarische gronden. De nieuwe uitweg naar de Veluweweg grenst aan de westzijde aan de begraafplaats en het Wallenborchpad. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van de planlocatie weer.
Afbeelding: Begrenzing planlocatie
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemmingen Bedrijf - Niet agrarisch, 'Groen', 'Agrarisch', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en verschillende aanduidingen. Op onderstaande afbeelding wordt een fragment van het geldende bestemmingsplan weergegeven, waarbij het plangebied rood omcirkeld is. De vergroting van de totale bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, de vergroting en herinrichting van de bedrijfslocatie en de aanleg van een nieuwe uitweg naar de Veluweweg is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die de vergroting van de totale bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en de vergroting en herinrichting van de bedrijfslocatie mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Afbeelding: Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan
Vastgesteld amendement raadsvergadering 31 januari 2018
Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan in de gemeenteraad van 31 januari 2018, is een amendement
aangenomen om de totale bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen te vergroten van 2.000 m2 naar
2.141 m2. Daar waar in onderstaande tekst de oppervlakte van 2.000 m2 beschreven staat, moet 2.141 m2
gelezen worden.
Daarnaast vervalt, daar waar in onderstaande tekst beschreven staat dat er 141 m2 bedrifjsbebouwing als compensatie wordt gesloopt, deze compensatie. Dit betekent dat de totale bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, met dit plan, gelijk blijft in het buitengebied.
Het verzoek
Voor het niet-agrarische bedrijf Top Totaal (chaletbouw), Grote Muntweg 5 in Kootwijkerbroek, is een verzoek ingediend om uit te breiden. Deze uitbreiding ziet op het vergroten van de totale bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, het herinrichten van de bedrijfslocatie en het aanleggen van een nieuwe uitweg naar de Veluweweg.
Vergroten totale bebouwde oppervlakte
Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' is voor het bedrijf een totale bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen toegestaan van 1.000 m2. Het verzoek is om deze oppervlakte te vergroten naar 2.000 m2. Om dit mogelijk te maken is 1.141 m2 aan niet-agrarische bedrijfsbebouwing gekocht van en gesloopt op het perceel Essenerweg 164-1 in Kootwijkerbroek, waarbij dit perceel landschappelijk is ingepast. Het hier aanwezige bedrijf had een milieucategorie 3.2, overeenkomstig met de milieucategorie van Top Totaal, en lag op korte afstand van meerdere woningen. Met de sloop en nieuwbouw wordt er per saldo 141 m2 aan niet-agrarische bedrijfsbebouwing met een milieucategorie 3.2 minder teruggebouwd in het buitengebied.
De inzet van deze meters is mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan 'Veluweweg-Essenerweg', die op 10 juni 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Onderstaande afbeelding is een vergelijking van het perceel Essenerweg 164-1 tussen 2015 en 2017.
Afbeelding: Luchtfoto's 2015 en 2017 van Essenerweg 164-1
Herinrichten bedrijfslocatie
Het bedrijf is door de jaren heen gegroeid, waardoor er onder andere ten zuiden van de bedrijfsbebouwing agrarische gronden worden gebruikt ten behoeve van het bedrijf. Dit is niet wenselijk. Daarnaast voldoet de omvang van het niet-agrarische bedrijfsbestemmingsvlak niet meer indien de gewenste uitbreiding van de bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd. Om de bedrijfslocatie toekomstgericht te maken, wordt de locatie heringericht waarbij onder andere manoeuvreerruimte, parkeerplaatsen voor personeel en expeditieruimte voor afgebouwde chalets worden gerealiseerd. Vanaf deze expeditieruimte worden de chalets via de nieuwe uitweg naar de Veluweweg en vandaaruit verder getransporteerd.
Onderstaande afbeelding geeft de gewenste erfindeling weer, waarbij de rechterzijde van de afbeelding het noorden is. Een vergroting van de erfindeling is opgenomen in bijlage 1 van de regels.
Afbeelding: Gewenste erfindeling
Nieuwe uitweg
Het transport van de chalets vindt momenteel plaats over de Grote Muntweg. Dit is geen wenselijke situatie gelet op de breedte van de chalets, de breedte van de Grote Muntweg en vanwege de verkeersopstoppende en -onveilige situatie ter hoogte van de t-splitsing met de Veluweweg wanneer de chalets getransporteerd worden. Samen met de herinrichting van de bedrijfslocatie wordt een nieuwe uitweg voor het transport van chalets gewenst, die vanaf de bedrijfslocatie in zuidwestelijke richting naar de Veluweweg aangelegd moet gaan worden. De uitweg gaat deels over een bestaande uitweg die de agrarische gronden ontsluit. De provincie heeft onder voorwaarden, die beschreven worden in paragraaf 5.14, ingestemd met deze uitweg.
Zie onderstaande afbeelding voor de huidige en toekomstige situatie van de uitweg. Een vergroting van de toekomstige situatie is opgenomen in bijlage 2 van de regels.
Afbeelding: Huidige en toekomstige situatie uitweg
Plan is ruimtelijk acceptabel
Eventuele verplaatsing
De initiatiefnemer heeft de mogelijkheden voor verplaatsing onderzocht, maar dit is financieel onhaalbaar omdat er de afgelopen jaren investeringen zijn gedaan ter optimalisering van het productieproces op het perceel Grote Muntweg 5. Echter, voor de ruimtelijke afweging om het bedrijf te kunnen uitbreiden is een financieel argument niet leidend. De tegenprestatie die geleverd is op het perceel Essenerweg 164-1 is dat daarentegen wel. Indien het niet-agrarische bedrijf Top Totaal toch verplaatst had kunnen worden naar een bedrijventerrein, dan zouden hierdoor twee grote niet-agrarische bedrijven in het buitengebied blijven met bijbehorende milieucategorieën. Met voorliggend plan vindt er weliswaar geen verplaatsing naar een bedrijventerrein plaats, maar wordt er wel minder niet-agrarische bedrijfsbebouwing het buitengebied mogelijk gemaakt én wordt een niet-agrarisch bedrijf van de minder geschikte locatie op het perceel Essenerweg 164-1 verwijderd. Dit is een gewenste en ruimtelijke verbetering van het buitengebied.
Stedebouw
De voorgestelde uitbreiding van de bebouwing is in oppervlakte zeer fors in verhouding tot wat is toegestaan. Er is echter wel sprake van een compacte bouwvorm omdat de nieuwe bouwmassa in het verlengde van de bestaande bebouwing is gepland. Samen met de aanwezige groenstrook, waardoor de bebouwing grotendeels uit het zicht vanuit de omgeving is, is de impact op de omgeving relatief beperkt.
Vergeleken met de huidige situatie is de grootste verandering dat er qua bouwmassa nog wat verder op het achterterrein wordt gebouwd. Met de voorgestelde vervangende nieuwbouw van de bebouwing aan de Grote Muntweg is het wenselijk dat een betere uitstraling richting de weg ontstaat dan dat in de huidige situatie het geval is. Qua bebouwing is het plan vanwege de compacte bouwvorm en beperkte impact op de directe omgeving stedebouwkundig akkoord. Wel wordt opgemerkt dat dit een uitzonderlijke situatie betreft waarbij er vanwege de forse overschrijdingen bijzondere aandacht moet zijn voor de architectonische uitwerking en ruimtelijke inpassing van de plannen én de compensatie elders. Deze compensatie is met sloopmeters vormgegeven.
Sloopmeters
De benodigde sloopmeters zijn afkomstig van het perceel Essenerweg 164-1. Omdat hier 1.141 m2 aan niet-agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt en er op het perceel Grote Muntweg 5 1.000 m2 wordt bijgebouwd, wordt er per saldo 141 m2 aan niet-agrarische bedrijfsbebouwing met een milieucategorie 3.2 minder teruggebouwd in het buitengebied. Dit is een ruimtelijke verbetering.
Oude en nieuwe verbeelding
Onderstaande afbeelding geeft het verschil tussen de huidige en de nieuwe verbeelding weer. De linkerzijde van de afbeelding betreft de huidige situatie zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. De rechterzijde geeft de verbeelding voor voorliggende partiële herziening weer, waarop zichtbaar is dat het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Niet agrarisch' is vergroot en dat er een voowaardelijke verplichting (swr-2) ten behoeve van de (landschappelijke) inrichting is opgenomen.
Afbeelding: Fragment huidige en nieuwe verbeelding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmings- regelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor onderhavig plan.
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie (hierna: Visie) en de bijbehorende Omgevingsverordening (hierna: Verordening). De Visie en Verordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.
Voor het landelijk gebied ligt in de Visie en Verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Visie en Verordening.
De provincie kiest er in de Visie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Bedrijven en bedrijvigheid' van belang.
Bedrijven en bedrijvigheid
De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in FoodValley is goed voor ruim 160.000 banen.
In zes van de acht gemeenten in FoodValley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.
De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven (“leader firms”) zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.
De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).
Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.
De gemeenten in de regio FoodValley werken in nauw overleg met de provincie aan een gecoördineerde aanpak van de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, RPB). De segmentatie (typologie) van bedrijventerreinen, een transparant grondprijsbeleid en aandacht voor revitalisatie en herstructurering van verouderde bedrijventerreinen spelen hierbij een rol, evenals de acquisitie van food-gerelateerde bedrijven van elders (nationaal en internationaal). De regio werkt in nauwe samenwerking met OostNV aan een gezamenlijke aanpak van het actief werven van bedrijven die een meerwaarde hebben voor de regio (in termen van werkgelegenheid en kennis).
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley. Door de uitbreiding van het bestaande niet-agrarisch bedrijf met een vergroting van de totale bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, de herinrichting van de bedrijfslocatie en de aanleg van een nieuwe uitweg, ontstaat er een toekomstbestendig bedrijf.
De benodigde sloopmeters zijn afkomstig van het perceel Essenerweg 164-1. Omdat hier 1.141 m2 aan niet-agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt en er op het perceel Grote Muntweg 5 1.000 m2 wordt bijgebouwd, wordt er per saldo 141 m2 aan niet-agrarische bedrijfsbebouwing met een milieucategorie 3.2 minder teruggebouwd in het buitengebied. Dit is een ruimtelijke verbetering.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de Visie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de Visie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het RPB.
De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het aspect werken.
Bedrijven
De provincie streeft naar een aanbod van kwalitatief goede locaties dat aansluit op de vraag van bedrijven. Zij streeft naar zorgvuldig omgaan met schaarse ruimte en de kwaliteit van het landschap. De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2012 en 2013 met de Gelderse regio's zijn gemaakt.
Doorwerking in plangebied
De voorliggende ontwikkeling heeft geen betrekking op het stedelijk gebied. Het betreft immers de uitbreiding van een solitair gelegen niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied, waarvoor ter compensatie een grotere oppervlakte aan niet-agrarische bedrijfsbebouwing elders in het buitengebied is gesloopt en wegbestemd.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (hierna: GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (hierna: GO).
Doorwerking in plangebied
Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied niet in GNN en/of GO ligt. Het plangebied is rood omcirkeld. Het dichtsbijzijnde GNN ligt op circa 1.600 m en het dichtsbijzijnde GO ligt op circa 1.450 m.
Afbeelding: Afstand tot Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
De Verordening richt zich net zo breed als de Visie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Verordening. De Verordening heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Verordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Doorwerking in plangebied
Het plangebied is voor wat betreft kaart 2 aangeduid als 'landbouwontwikkelingsgebied - niet grondgebonden veehouderijbedrijf', op kaart 3 als 'tijdelijk verbod hervestiging glastuinbouw', 'tijdelijk verbod nieuwvestiging glastuinbouw' en 'tijdelijk verbod uitbreiding bestaande glastuinbouw' en op kaart 6 als 'intrekgebieden'. De regels met betrekking tot deze aspecten vormen geen belemmering voor voorliggend plan. Nu er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is het plan in overeenstemming met de Verordening.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel en Barneveld en het landelijk gebied van de gemeenten Putten en Ermelo. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het regionale beleid is door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005 (momenteel: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening).
Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.
Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:
Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria meenemen bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:
De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:
De zonering van de reconstructieplannen is van invloed op de mogelijkheden voor functieverandering. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk, maar functieverandering naar wonen is in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Dit laatste om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen om de hinder op deze gebieden te beperken en een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.
Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.
De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Food Valley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.
De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.
De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.
Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.
In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:
Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, zoals voorliggend plan, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.
Doorwerking in plangebied
Het plan past niet binnen de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in bovenstaand regionaal beleid. De toegepaste sloopregeling betreft namelijk een maatwerkoplossing vanwege de inzet van niet-agrarische bedrijfsbebouwing ter compensatie van de uitbreiding en vanwege de vergroting van de totale bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen van meer dan 1.000 m2. Deze maatwerkregeling wordt in het functieveranderingsbeleid niet benoemd, maar past wel binnen het gedachtegoed van dit beleid.
Bovenstaand beleid is in maart 2017 geactualiseerd met de vaststelling van het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016. Dit omdat vanuit onder meer de praktijkervaringen van de regiogemeenten en jurisprudentie de wens is ontstaan om de beide beleidskaders uit 2008 en 2012 samen te voegen en te actualiseren. Het Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 is dan ook primair geen nieuw beleid.
Het geactualiseerde beleid is grotendeels vertaald in afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan Buitengebied 2012. Ook dit beleid biedt ruimte voor maatwerk, dat zich niet laat vastleggen in vooraf op te stellen afwijkings- en wijzigingsregels. Voor de voorliggende partiële herziening is gebruik gemaakt van die mogelijkheden voor maatwerk.
Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld met legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.
Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.
Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.
Doorwerking in plangebied
De uitbreiding van het bestaande niet-agrarisch bedrijf met een vergroting van de totale bebouwde oppervlakte aan bedrijfsgebouwen, de herinrichting van de bedrijfslocatie en de aanleg van een nieuwe uitweg, belemmert geen omliggende (agrarische) functies. Het plan is niet strijdig met de structuurvisie.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Conclusie
Op basis van bovenstaande zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor de plannen.
Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Bureauonderzoek
Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart in een zone met een middelhoge archeologische verwachting waarvoor een ondergrens van 2000 m2 geldt. Aleen aan de noordrand is er sprake van een hoge archeologische verwachting. Er is sprake van uitbreiding van het bouwvlak en het bedrijf. Onderstaande afbeelding geeft de archeologische verwachtingswaarde weer, waarbij het plangebied blauw omcirkeld is.
Afbeelding: Fragment archeologische beleidskaart
De nieuwe gedetailleerde geomorfogenetische kaart van Barneveld laat zien dat het om een plaggendek op dekzand gaat. Deze ligt ingeklemd tussen een dekzandvlakte of laat glaciaal terras en een beekdal of overstromingsvlakte. Gezien deze ligging en het AHN-beeld (Actueel Hoogtebestand Nederland) waarbij sprake is van een slechts enkele decimeters hogere ligging ten opzichte van de omgeving kan worden geconcludeerd dat het hierbij om een relatief jonge ophoging gaat. Deze is waarschijnlijk vanaf de achttiende eeuw aangebracht om een akker aan te leggen in een laag deel van het landschap. Honderd meter naar het oosten bevond zich in 1870 nog heide met een vennetje wat hierop wijst. De cultuurlandschappelijke kaart van Barneveld spreekt van een vochtige kampontginning waarbij het kamp/broek karakter nog enigszins zichtbaar is.
Er is geen sprake van een historisch erf. Wel bevond zich in 1832 een schaapskooi in de noordwesthoek van het plangebied. De akker behoorde indertijd tot de boerderij de Kleine Munt.
Het ontbreken van een natuurlijk reliëf in combinatie met het ontbreken van open water betekent dat het gebied voor de vroege prehistorie een lage verwachting heeft. Ook voor de late prehistorie tot en met de negentiende eeuw is vanwege het drassige karakter van het gebied de verwachting laag. Voor de nieuwe tijd geldt dat hier alleen sprake is van verkavelingsgrenzen/sloten die bekend zijn van de kadastrale minuut die weinig archeologische informatiewaarde hebben.
Tot slot is door het gebruik als erf de bodem verstoord.
Conclusie
Op basis van bovenstaande wordt verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht. Uitvoering van de plannen betekent geen onevenredige schade aan eventuele archeologische resten. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet. De Wnb vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Gelderse Ontwikkelingszone (GO) van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wnb regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”. De Wnb bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Conclusie
Op onderstaande afbeelding wordt de afstand tussen het plangebied en het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe weergegeven. Deze afstand bedraagt meer dan 2.600 m. Het plangebied ligt dan ook niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.
Afbeelding: Afstand tot Natura 2000-gebied Veluwe
Omdat de bestemmingsplanprocedure de feitelijk reeds aanwezige situatie op het bedrijf mogelijk maakt (waarbij dus geen uitbreiding voor wat betreft stikstofemissies e.d. ontstaan), is geen nader onderzoek naar effecten op beschermde gebieden nodig.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. De controleur heeft aangegeven dat er geen negatieve effecten op zwaarder beschermde flora- of faunasoorten ontstaan. Dit omdat de bestemmingsplanprocedure de feitelijk reeds aanwezige situatie op het bedrijf mogelijk maakt en de aanleg en gebruik van een uitweg door een intensief beheerd grasland en over een nagenoeg droge watergang gaat. Hierdoor is een nader onderzoek is niet nodig.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Conclusie
Een herplantplicht is niet aan de orde. Geconcludeerd kan worden dat de Wnb uitvoering van het voorliggende plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit de paragrafen 4.3.1.1 en 4.3.1.2 blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (hierna: PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. De norm voor het PR ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (hierna: GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het GR wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
Plasbrandaandachtsgebied
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het PR en het GR. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht GR opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het GR óf een toename van het GR moet het bevoegd gezag een verantwoording van het GR opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het GR een advies uit te brengen.
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Uit onderstaande afbeelding blijkt dat er op het perceel Veluweweg 62 een tankstation gevestigd is waar ook LPG wordt afgeleverd. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied (paarse gebied) van dit tankstation. Externe veiligheid is geen relevant milieuaspect.
Afbeelding: Fragment signaleringskaart Gelderse omgevingsdiensten
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (hierna: Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wgh gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Conclusie
Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' heeft het niet-agrarische bedrijf een milieucategorie 3.2, waarbij de grootste afstand 100 m bedraagt voor het aspect geluid. Met de uitbreiding van het bedrijf in zuidelijke richting wordt voldaan aan deze afstand ten opzichte van omliggende geluidsgevoelige bestemmingen. Vandaar dat er geen onderzoek is gevraagd. Geluid is dan ook geen relevant milieuaspect.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Conclusie
In de omgeving van het plangebied ligt aan de noordzijde een agrarisch bedrijf op het perceel Grote Muntweg 7-9 en aan de oostzijde op het perceel Grote Muntweg 2-4. Aangezien de uitbreiding van het niet-agrarische bedrijf alleen in zuidelijke richting gaat en er tussen deze uitbreiding en de bebouwde kom van Kootwijkerbroek geen agrarische bedrijven gevestigd zijn, vormt de uitbreiding geen belemmering voor omliggende agrarische bedrijven.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De voorgenomen ontwikkeling van het niet-agrarische bedrijf valt niet onder 'stedelijke ontwikkeling'. Het betreft immers de uitbreiding van een solitair gelegen niet-agrarisch bedrijf in het buitengebied, waarvoor ter compensatie een grotere oppervlakte aan niet-agrarische bedrijfsbebouwing elders in het buitengebied is gesloopt en wegbestemd.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen wel leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van voorliggend bestemmingsplan bescherming behoeven. Aangezien voorliggend bestemmingsplan een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' betreft, waarin de bestemming 'Leiding - Riool' is opgenomen, wordt de aanwezige rioolleiding met de bijbehorende beschermingszone beschermd.
Er zijn geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Conclusie
De uitbreiding van het niet-agrarische bedrijf tast de genoemde beschermingszone niet aan en omgekeerd belemmert deze zone de uitbreiding van het bedrijf niet.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Conclusie
Op basis van bovenstaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van voorliggend plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is het bestemmingsplan / de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wnb). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wnb is hier niet aanwezig.
Conlusie
Gelet op de uitkomst vanuit het aspect ecologie, zoals beschreven is in paragraaf 5.3, is er voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek. Provinciale Staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Vanuit de provinciale milieuverordening stpeelt er niets.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Het niet-agrarische bedrijf Top Totaal betreft een chaletbouwbedrijf, die in het geldende bestemmingsplan is aangeduid met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - constructiewerkplaats, gesloten gebouw'. Op grond van de genoemde publicatie heeft het bedrijf een milieucategorie 3.2, waarbij de grootste afstand 100 m bedraagt voor het aspect geluid. Met de uitbreiding van het bedrijf in zuidelijke richting wordt voldaan aan deze afstand ten opzichte van omliggende geluidsgevoelige bestemmingen. Zoals in paragraaf 5.6 is beschreven vormt de uitbreiding ook geen belemmering voor de omliggende agrarische bedrijven.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Huidige situatie
Het perceel Grote Muntweg 5 is aan de oost-, zuid- en westzijde omringd met opgaande beplanting. Hierdoor is het zicht op het perceel vanuit de omgeving beperkt en zijn de bedrijfsactiviteiten op het perceel goed afgeschermd. Onderstaande afbeeldingen geven de al aanwezige landschappelijke inpassing van het perceel weer. Vanwege deze inpassing wordt geen aanvullende beplanting rondom dit perceel geëist.
Afbeelding: Zicht op het perceel vanuit het oosten (Grote Muntweg)
Afbeelding: Zicht op het perceel vanuit het zuiden (ter hoogte van pastoriebos)
Afbeelding: Zicht op het perceel vanuit het zuiden (ter hoogte van begraafplaats)
Toekomstige situatie
Op het perceel Grote Muntweg 5 worden zomereiken en beukenhagen geplant tussen het privé- en het bedrijfsgedeelte van het bedrijf.
Afbeelding: Beplanting op het perceel Grote Muntweg 5
De huidige ontsluiting van de agrarische gronden wordt verbreed ten behoeve van de nieuwe uitweg. Om het open karakter langs de Veluweweg te behouden, is er geen landschappelijke inpassing gewenst langs deze uitweg en de beek. Daar waar de uitweg een bocht maakt richting het perceel Grote Muntweg 5 wordt wel landschappelijke inpassing gerealiseerd, die momenteel al geplant is.
Afbeelding: Landschappelijke inpassing uitweg
De aanplant en instandhouding van de beplanting wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels geregeld.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” (hierna: Handreiking) een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Bereikbaarheid
Voor wat betreft de bereikbaarheid wordt voldaan aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de Handreiking. Er is daarom geen aanleiding om aanvullende voorwaarden te stellen.
Opkomsttijd
In de Wet veiligheidsregio's worden eisen gesteld aan de opkomsttijden van de brandweer. Deze zijn als norm vastgelegd in het bijbehorende Besluit. De opkomsttijd is de totale tijd die verstrijkt vanaf het moment dat de brandweer gealarmeerd wordt tot het moment dat de brandweer bij het betreffende adres arriveert. De maximale opkomsttijd is gerelateerd aan de gebruiksfunctie.
Externe veiligheid
In het kader van externe veiligheid hebben is getoetst of het plan op zich zelf een risicobron vormt voor de omgeving of dat er in de omgeving risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op het plan. Dit blijkt niet het geval. Ten aanzien van externe veiligheid zijn dan ook geen nadere voorwaarden van toepassing.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Parkeren
Op het perceel worden 44 parkeerplaatsen ten behoeve van het personeel gerealiseerd en 4 ten behoeve van klanten. Laatstgenoemde parkeerplaatsen worden bij de entree van het bedrijfsgebouw aan de Grote Muntweg gerealiseerd, terwijl de personeelsparkeerplaatsen ten zuiden van het bedijfsgebouw zijn gesitueerd. Het aantal parkeerplaatsen is voldoende. Verder worden op het bedrijfsperceel 2 a 3 plaatsen gerealiseerd waar afgebouwde chalets worden neergezet die vervolgens getransporteerd worden naar klanten.
Onderstaande afbeelding geeft de parkeerplaatsen weer, waarbij de rechterzijde van de afbeelding het noorden is. Een vergroting van de parkeerplaatsen is opgenomen in bijlage 1 van de regels.
Afbeelding: Parkeerplaatsen op het perceel Grote Muntweg 5
Bereikbaarheid en verkeersveiligheid
Het perceel is bereikbaar via de Grote Muntweg en met de aanleg van de nieuwe uitweg ook via de Veluweweg. Laatstgenoemde weg is een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur. Deze weg heeft een redelijk belangrijke verkeersfunctie en daarom zijn er zo min mogelijk uitritten gewenst. Voor de nieuwe uitweg wordt gebruik gemaakt van een bestaande uitrit die momenteel gebruikt wordt als ontsluiting van agrarische gronden en om de naastgelegen watergang te onderhouden. Aangezien de Veluweweg een provinciale weg is, heeft de provincie voorwaarden aan het gebruik van de nieuwe uitweg gesteld die onderstaand worden beschreven.
Op het eigen terrein is manoeuvreerruimte aanwezig voor vrachtverkeer. Verkeerskundig is dit gewenst dat vrachtverkeer op het eigen perceel kan keren, zodat wordt voorkomen dat het vrachtverkeer achterwaarts in- of uitrijdt.
Aandachtspunt is de verkeersveiligheid van de locatie van de nieuwe uitweg: eventueel geparkeerde voertuigen en aanwezige bomen kunnen het uitzicht bij het uitrijden belemmeren. Omdat de aansluiting van de uitweg op de Veluweweg verbreed wordt, wordt er één boom gekapt. Deze boom wordt gecompenseerd in de bestaande bomenrij langs de Veluweweg.
Nieuwe uitweg
De provincie stemt onder de volgende voorwaarden in met de uitweg op de Veluweweg:
Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Zie onderstaande afbeelding voor de huidige en toekomstige situatie van de uitweg. Een vergroting van de toekomstige situatie is opgenomen in bijlage 2 van de regels.
Afbeelding: Huidige en toekomstige situatie uitweg
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterpara-graaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie
Het perceel aan de Grote Muntweg 5 ligt in het buitengebied van Kootwijkerbroek. Het plangebied omvat op dit moment een woning met enkele opstallen. Aan de noord- oost-, zuid en westzijde loopt een C-watergang. In de Grote Muntweg is sprake van drukriolering.
Aan de Grote Muntweg 5 wordt de bedrijfsbebouwing uitgebreid. Daarnaast wordt het erf heringericht waarbij extra ruimte voor parkeren en manouevreerruimte wordt gerealiseerd. Er is sprake van een toename van verhard oppervlak.
De weg zal afstromen naar het groen waar het hemelwater kan infiltreren in de bodem. Zowel de parkeerplaatsen als de op en overslagplaats worden gerealiseerd in halfverharding. Het hemelwater kan op deze plaatsen net als in de huidige situatie ter plaatsen infiltreren. Daarnaast wordt de C-watergang aan zowel de west- als de zuidzijde vergroot waardoor er meer water in het plangebied kan worden geborgen.
In het kader van duurzaam bouwen worden er geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) toegepast.
Conclusie
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Dit deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard evenals de vastgestelde partiële herzieningen en wijzigingsbesluiten en door de raad genomen intrekkingsbesluit. Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie gewijzigd in die zin dat het bestemmingsvlak 'Bedrijf - Niet agrarisch' is aangepast en een gebiedsaanduiding met betrekking tot een voorwaardelijke verplichting is opgenomen.
Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van de partiële herziening.
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:
Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.
In deze partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de aanleg en instandhouding van beplanting, manoeuvreerruimte, parkeerplaatsen, expeditieruimte voor afgebouwde chalets en de uitweg en het gebruik hiervan.
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in voorliggende de partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
Vóórdat het plan wordt vastgesteld wordt een anterieure exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar afgesloten. Op deze wijze wordt het verhaal van kosten van de grondexploitatie verzekerd. Ook de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade), de kosten voor het opstellen van het plan en de grondaankoop van een gemeentelijk perceel worden in deze overeenkomst vastgelegd.
De procedure voor het wijzigen dan wel gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 8 juni 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende patiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan (zo ook een partiële herziening) mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. In voorliggend geval wordt is de toename groter, vandaar dat er vooroverleg met het waterschap heeft plaatsgevonden. Zij hebben aangegeven in te kunnen stemmen met het gemeentelijke wateradvies, zoals beschreven in paragraaf 5.15.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 6 oktober tot en met 16 november 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:
Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.
Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:
Naam partiële herziening |
IMRO-identificatie- nummer |
Datum vastgesteld | |
4e partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1268-0002 | 13-4-2016 | |
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1368-0002 | 14-12-2016 | |
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1371-0002 | 24-5-2017 | |
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1366-0002 | 1-2-2017 | |
Kootwijkerdijk III, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1375-0002 | 5-7-2017 | |
Parapluherziening De Puurveense Molen | NL.IMRO.0203.1248-0002 | 30-9-2014 | |
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud | NL.IMRO.0203.1391-0002 | 5-7-2017 | |
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1241-0001 | 25-2-2014 | |
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1370-0002 | 1-2-2017 | |
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1253-0003 | 8-7-2014 | |
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1376-0002 | 1-2-2017 |