Plan: | Bloemendaallaan-Eindweg, partiële herziening Buitengebied 2012 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1408-0002 |
Voor het perceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83 is een verzoek ingediend om een nieuwe woning te realiseren in het kader van functieverandering. Als tegenprestatie zal op de percelen Bloemendaallaan 83 en Eindweg 9 en 11 voormalige agrarische bebouwing worden gesloopt. Voor de nieuwe woning is 1.000 m2 aan sloopmeters nodig. Op het perceel Bloemendaallaan 83 wordt 531 m2 aan sloopmeters ingezet voor de nieuwe woning. Op het perceel Eindweg 9 is sprake van een woonbestemming met agrarische nevenactiviteiten. Op het perceel zullen de agrarische activiteiten worden beëindigd. De daarbij behorende bebouwing wordt grotendeels gesloopt. Ook wordt op Eindweg 11 bebouwing gesloopt. In totaal wordt op deze percelen 469 m2 aan sloopmeters ingezet voor de nieuwe woning aan de Bloemendaallaan. Totaal worden er dus 1.000 m2 aan sloopmeters ingezet.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: Globale ligging percelen aan de Bloemendaallaan
Afbeelding: Globale ligging percelen aan de Eindweg
Voorliggende partiële herziening van de verbeelding en de regels bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.
Het plangebied betreft het perceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83, het perceel Bloemendaallaan 83 en de percelen Eindweg 9 en 11.
De percelen aan de Bloemendaallaan liggen aan de noordwestrand van de kern Barneveld. De percelen worden aan de zuid- en westzijde begrensd door agrarisch gronden, aan de noordzijde door bomenrijen en aan de oostzijde door de Bloemendaallaan en de woonwijk.
De percelen Eindweg 9 en 11 worden aan de oost-, zuid- en westzijde begrensd door agrarische gronden en aan de noordwestzijde door de Eindweg.
De onderstaande afbeeldingen geven de liggingen van de percelen weer.
Afbeelding: Ligging percelen Bloemendaallaan
Afbeelding: Ligging percelen Eindweg
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.
Het perceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83 heeft de bestemming 'Agrarisch'. Realisatie van een nieuwe woning is binnen deze bestemming niet toegestaan. In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Voor het perceel Bloemendaallaan 83 geldt de bestemming 'Wonen' en een strookje aan de noordzijde heeft de bestemming 'Agrarisch'. Voor beide percelen aan de Bloemendaallaan gelden ook de aanduidingen 'kernrandzone' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'.
Voor het perceel Eindweg 9 geldt de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit'. Het perceel Eindweg 11 heeft de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning'. Voor beide percelen gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde'. Daarnaast geldt voor het noordelijk deel van deze locatie de aanduiding reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' en voor het zuidelijk deel de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is het ook nodig dat op de percelen Bloemendaallaan 83 en Eindweg 9 en 11 de bestemmingsmogelijkheden worden aangepast. Daarom zijn deze locaties ook in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van één woning op het perceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83. De ontwikkeling vindt plaats in het kader van functieverandering op basis van de 'Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten'. Voor de nieuwe woning is 1.000 m2 aan sloopmeters nodig. Als tegenprestatie worden daarom sloopmeters van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing ingezet van de locaties Bloemendaallaan 83 en Eindweg 9 en 11.
Locatie ten zuiden van Bloemendaallaan 83
Het perceel waar de nieuwe woning wordt gesitueerd, betreft een onbebouwd perceel dat agrarisch in gebruik is (maïsland). Het is een locatie aan de noordwestkant van de kern Barneveld.
De locatie ligt in de kernrandzone. In de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 ligt de locatie in een gebied dat is aangeduid als 'zoekgebied wonen', zie paragraaf 4.6.2, namelijk Barneveld-Noord (Bloemendal).
Ingezet wordt op reguliere woninginhoud en oppervlakte aan bijgebouwen. De bebouwing wordt compact en met dezelfde rooilijn als de woning van Bloemendaallaan 83 gerealiseerd. Het perceel krijgt een eigen uitrit, dit is passend gezien de toekomst van het gebied Bloemendal.
Afbeelding: Situering bebouwing perceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83
Locatie Bloemendaallaan 83
De locatie Bloemendaallaan 83 betreft een bestaand woonperceel. Op de locatie was voorheen een groot oppervlak aan bijgebouwen aanwezig. Echter, door brand is een groot deel van het oppervlak aan bijgebouwen verwoest.
Het voornemen is om op de locatie 95 m2 aan bijgebouwen te blijven toestaan. Voor het toestaan van deze oppervlakte aan bijgebouwen bij de bestaande woning zijn geen sloopmeters nodig, aangezien op de locatie al een groter oppervlakte aan bijgebouwen aanwezig was.
Op de locatie was 626 m2 aan voormalige agrarische bebouwing aanwezig. Hiervan geldt op grond van het beleid 80 m2 als bijgebouw bij de bestaande woning. Dit betekent dat (626 - 80 =) 546 m2 overblijft. Omdat gevraagd wordt om 95 m2 aan bijgebouwen in plaats van 80 m2, wordt het verschil van de sloopmeters afgetrokken. Daarom is (626 - 80 - 15 =) 531 m2 aan sloopmeters inzetbaar ten behoeve van de nieuwe woning. Voor de daadwerkelijke sloop is in het voorliggende plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Voor de locatie wordt het bestemmingsvlak beperkt uitgebreid. Aan de noordzijde van de bestaande woning wordt een haag aangeplant als afscheiding van de openbare weg. Zie hiervoor Bijlage 2.
Op de volgende afbeeldingen zijn de huidige en toekomstige planologisch-juridische situatie van de locaties aan de Bloemendaallaan weergegeven.
Afbeelding: Situatie volgens bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' (links) en situatie naar aanleiding van voorliggende partiële herziening (rechts)
Locaties Eindweg 9 en 11
De locaties Eindweg 9 en 11 betreffen bestaande woonpercelen. Op de locatie Eindweg 9 geldt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit', waardoor een groter oppervlakte aan bijgebouwen is toegestaan. De locatie Eindweg 11 betreft een 'kleine woning' waarbij de standaardoppervlakte 40 m2 aan bijgebouwen is.
Het voornemen is om de agrarische nevenactiviteiten te beëindigen en de agrarische bebouwing op de locaties grotendeels te slopen.
Voor Eindweg 9 wordt de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' verwijderd. De agrarische activiteiten zullen worden beëindigd. Het voornemen is om op Eindweg 9 een oppervlakte van 137 m2 aan bijgebouwen te blijven toestaan. Voor deze oppervlakte aan bijgebouwen zijn geen sloopmeters nodig, aangezien op de locatie al een grotere oppervlakte aan bijgebouwen aanwezig was.
Voor Eindweg 11 blijft de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning' behouden. Bij de kleine woning is 40 m2 aan bijgebouwen toegestaan.
Op de locaties is 646 m2 aan (voormalige) agrarische bebouwing aanwezig. Hiervan geldt op grond van het beleid 80 m2 als bijgebouw bij de bestaande woning. Dit betekent dat (646 - 80 =) 566 m2 overblijft. Omdat gevraagd wordt om 137 m2 aan bijgebouwen in plaats van 80 m2, wordt het verschil van de sloopmeters afgetrokken. Ook geldt 40 m2 aan bijgebouwen voor de 'kleine woning' Daarom is (646 - 80 - 57 - 40 =) 469 m2 aan sloopmeters inzetbaar ten behoeve van de nieuwe woning aan de Bloemendaallaan. Voor de daadwerkelijke sloop is in het voorliggende plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Vanwege de ligging van het bijgebouw voor Eindweg 11 is een beperkte vormverandering van de bestemmingsvlakken Eindweg 9 en Eindweg 11 nodig. De gezamenlijke oppervlakte van de bestemmingsvlakken blijft gelijk.
Op de volgende afbeeldingen zijn de huidige en toekomstige planologisch-juridische situatie van de locaties Eindweg 9 en 11 weergegeven.
Afbeelding: Situatie volgens bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' (links) en situatie naar aanleiding van voorliggende partiële herziening (rechts)
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.
Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zijn met name het speerpunt 'wonen en woningmarkt' en 'vernieuwing landbouwsector' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Vernieuwing landbouwsector
De landbouw is de belangrijkste economisch drager van het buitengebied van de FoodValley. De structuur van de landbouw wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal kleine bedrijven, die ondanks hun situering de verbinding met partners in de 'gouden driehoek' (kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties) niet optimaal benutten. Hoewel de landbouw naar verwachting in grondgebruik in totaliteit globaal gelijk blijft zal het aantal bedrijven in deze sector fors afnemen. Daarom is het van belang om andere sociale en economische dragers te ontwikkelen en stimuleren om het buitengebied leefbaar te houden.
Voor de toekomst van de landbouw in dit gebied liggen er kansen op het innovatieve en duurzame vlak. De positionering in de FoodValley betekent de aanwezigheid van netwerken die de toegang tot kennis onder handbereik brengen. Innovatie en schaalvergroting gaan veelal hand in hand. In het fijnmazige en multifunctioneel buitengebied van de regio vraagt dat om een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Bedrijven die uit willen breiden of innovaties willen realiseren zullen daarvoor op basis van een kwaliteitsbijdrage draagvlak moeten verwerven. Het principe van 'license to produce' onderschrijft de provincie.
Naar verwachting zal meer dan de helft van de bedrijven in de landbouw verdwijnen in de komende vijftien jaar. Dat betekent dat resterende bedrijven steeds meer groeiruimte vragen, het landbouwverkeer over grotere afstanden rijdt en door zal groeien in omvang en zwaarte. Tegelijk zullen er veel gebouwen leegkomen die door hun ligging en grootte niet gemakkelijk voor andere functies in aanmerking komen. Om deze leegstand ook vanuit landschappelijk oogpunt goed aan te pakken is een actieve rol van de overheid nodig
De insteek van uitnodigingsplanologie, die de regio FoodValley voorstaat, spoort met de kaders die de provincie hiervoor in deze Omgevingsvisie uitwerken. Met deze beleidsbenadering (ja, mits) zijn er ook mogelijkheden voor innovatieve ontwikkelingen.
Doorwerking in plangebied
Dit plan ziet op het verdwijnen van voormalig agrarische bebouwing op de percelen Bloemendaallaan 83 en Eindweg 9 en 11 en ter compensatie de realisatie van een nieuwe woning op het perceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83, met toepassing van het functieveranderingsbeleid. Dit past binnen de visie om leegstand tegen te gaan. De voorgestelde ontwikkelingen zijn niet in strijd met de gestelde ambities van Regio FoodValley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen. De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.
Doorwerking in plangebied
De planlocatie van de nieuwe woning grenst aan het stedelijk gebied van de kern Barneveld. Het voorliggende plan voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling. Het plan voorziet in het verwijderen van voormalige agrarische bebouwing en de toevoeging van één woning. Dit is dermate kleinschalig dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Er is dan ook geen strijdigheid met de Regionale Woonagenda.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Uit de onderstaande kaarten blijkt dat de relevante locaties niet in het GNN of in de GO ligt.
Afbeelding: Fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone t.o.v. locaties Bloemendaallaan
Afbeelding: Fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone t.o.v. locaties Eindweg
Doorwerking in plangebied
Omdat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt zijn de regels met betrekking tot deze gebieden hier niet van toepassing.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Vanuit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het voorliggende plan.
Doorwerking in plangebied
Nu er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is het plan in overeenstemming met de verordening.
Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwebouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Inmiddels is op 22 maart 2017 het geactualiseerde Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016 vastgesteld. Daarbij is onder andere besloten dat 17 januari 2017 als grens wordt gehanteerd tussen toepassing van het voorgaande en het geactualiseerde beleid. Het verzoek voor de nieuwe woning aan de Bloemendaallaan is ingediend op 14 juni 2016 en valt dus onder de Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten.
Destijds is dit regionale beleid door middel van een afwijkingsbesluit van gedeputeerde staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005. In de Omgevingsvisie stelt de provincie dergelijk beleid niet meer verplicht, maar geldt het principe dat er kwaliteitsverbetering bereikt moet worden. Dat hiervoor regionaal beleid is en wordt vastgesteld, wordt toegejuicht.
Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:
Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria mee bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:
De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:
In het functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Het is wel mogelijk als duidelijk is dat het geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen omdat een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.
Bovenstaand beleid is grotendeels vastgelegd in afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Het beleid biedt echter ook ruimte voor maatwerk, dat zich niet laat vastleggen in vooraf op te stellen afwijkings- en wijzigingsregels. Voor de onderhavige planherziening is gebruik gemaakt van die mogelijkheden voor maatwerk.
Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.
De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio FoodValley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.
De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.
De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.
Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.
In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:
De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen. Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.
Binnen het functieveranderingsbeleid bestaat de mogelijkheid om een nieuwe woning te realiseren met inzet van 1.000 m2 sloopmeters.
Op de locatie Bloemendaallaan 83 was 626 m2 aan voormalige agrarische bebouwing aanwezig. Hiervan geldt op grond van het beleid 80 m2 als bijgebouw bij de bestaande woning. Omdat de eigenaar 95 m2 aan bijgebouwen wenst in plaats van 80 m2, wordt dit van de te verhandelen sloopmeters afgetrokken (626 - 80 - 15 = 531). Dit betekent dat 531 m2 inzetbaar is. Dit wordt ingezet voor de nieuwe woning aan de Bloemendaallaan.
Op de locatie Eindweg 9/11 is 646 m2 aan voormalige bebouwing aanwezig. Hiervan geldt op grond van het beleid 80 m2 als bijgebouw bij de woning Eindweg 9 en 40 m2 als bijgebouw bij de woning Eindweg 11 aangezien dit een 'kleine woning' is. Omdat de eigenaar van Eindweg 9 137 m2 aan bijgebouwen wenst in plaats van 80 m2, wordt dit van de te verhandelen sloopmeters afgetrokken (646 - 80 - 57 - 40 = 469 m2). Dit betekent dat 469 m2 inzetbaar is. Dit wordt ook ingezet voor de nieuwe woning aan de Bloemendaallaan.
Hiermee wordt (531 + 469 =) 1.000 m2 aan sloopmeters ingezet voor de nieuwe woning.
Als de bouw van een woning op een voormalig agrarisch bouwperceel ruimtelijk ongewenst is of om andere redenen woningbouw ter plekke niet mogelijk is, kan de extra woning eventueel aan de rand van een woonkern of buurtschap worden gerealiseerd. Er wordt in principe gekeken naar zoekzones stedelijke functies en zoekzones landschapsversterking, maar omdat de provincie Gelderland geen zoekzones meer heeft opgenomen in de provinciale Omgevingsvisie bekijkt de gemeente zelf welke locatie in een kernrandzone geschikt is. De voorgenomen locatie aan de Bloemendaallaan ligt in de kernrandzone en sluit aan op de locatie Bloemendaallaan 83 en op bestaande woongebieden. Ook is het in de structuurvisie aangewezen als een locatie in een toekomstig woongebied.
De locaties aan de Bloemendaallaan liggen in het verwevingsgebied. De locaties aan de Eindweg liggen deels in het verwevingsgebied en deels in het landbouwontwikkelingsgebied. Op deze locaties ontstaan geen belemmeringen voor agrarische bedrijven.
Onderhavig verzoek past hiermee binnen het regionale functieveranderingsbeleid.
De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa's op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).
Doorwerking in plangebied
Door het slopen van de voormalige agrarische bebouwing op de locaties zal er een behoorlijke kwaliteitswinst voor het landschap te verwachten zijn. Door initiatiefnemer is een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld, welke akkoord is bevonden.
In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:
Doorwerking in plangebied
In het kader van de onderhavige planherziening vindt er landschappelijke inpassing plaats ten noorden van de locatie Bloemendaallaan 83.
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).
De Structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan.
Voor de locaties aan de Bloemendaallaan geldt dat deze binnen een gebied liggen dat is aangewezen als 'stedelijk gebied'. Gelet op de toekomst wordt in dit gebied ingezet op stedelijke functies. In paragraaf 4.6.2 wordt daar nader op ingegaan.
Voor de locaties aan de Eindweg geldt het deelgebied 'agrarisch bedrijvenlandschap'.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.
Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.
Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.
Het plan is in overeenstemming met de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. In het 'agrarisch bedrijvenlandschap' zijn er mogelijkheden om de agrarische activiteiten te beëindigen en agrarische bebouwing in te zetten voor functieverandering. Er komt een nieuwe woning in een gebied dat is aangewezen als 'stedelijk gebied'.
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de locatie van de nieuwe woning aan de Bloemendaallaan in 'zoekgebied wonen (lange termijn)' ligt.
Afbeelding: Uitsnede kaart Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 + legenda
Doorwerking in plangebied
Het plan betreft de ontwikkeling van een nieuwe woning in het kader van functieverandering, op een locatie die is aangewezen als zoekgebied voor wonen. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met deze structuurvisie.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 hectare afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.15).
Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.
De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
Doorwerking in plangebied
Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Doorwerking in plangebied
Voor de locatie van de nieuwe woning ten zuiden van Bloemendaallaan 83 is sprake van een nieuwe verblijfsfunctie. Bij de overige locaties is geen sprake van een nieuwe verblijfsfunctie.
Voor de ontwikkeling van het woongebied Barneveld-Noord (Bloemendal) is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Ook de locatie van de nieuwe woning ten zuiden van Bloemendaallaan 83 is in dit onderzoek meegenomen. Het onderzoek (Ingenieursbureau Land, Verkennend bodemonderzoek Barneveld Noord, van 11 april 2017) is opgenomen in Bijlage 3.
Uit het onderzoek blijkt dat op de betreffende locatie geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging zijn aangetroffen. Voor het gehele onderzochte gebied geldt dat in de bovengrond en de (lemige) ondergrond plaatselijk enkele parameters in gehaltes boven de achtergrondwaarde zijn aangetoond. De milieuhygiënische kwaliteit van deze terreindelen is vastgesteld.
Op basis van de aangetoonde gehaltes in grond en grondwater wordt de opgestelde hypothese ‘onverdacht’ verworpen. De aangetoonde gehaltes zijn echter van dien aard dat het uitvoeren van aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.
Indien er van de locatie grond moet worden afgevoerd, dient dit te gebeuren conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Op basis van de indicatieve bemonsteringen is de kwaliteit van de boven- en ondergrond over het algemeen 'altijd toepasbaar’'. Voor het gehele onderzochte gebied geldt dat plaatselijk de bovengrond toepasbaar is als 'klasse wonen'. Lokaal is de lemige ondergrond toepasbaar als 'klasse industrie'.
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart zijn de locaties van het plangebied niet als risicogebied aangegeven.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen de locaties van het plangebied een middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m2 voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.
Doorwerking in plangebied
Het project valt onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Bij een besluit wordt altijd gekeken naar de meeste recente informatie. De nieuwe geomorfogenetische kaart van Barneveld geeft ter plaatse van de nieuwe woning een vlakte aan met aan de noordzijde een lage dekzandwelving. Dit betekent dat de locatie van de nieuwe woning respectievelijk een lage tot voorwaardelijke middelhoge archeologische verwachting kan worden gegeven. Er zijn geen archeologische vondsten of historische bebouwing bekend. Grenzend aan het perceel heeft eind 2016 een booronderzoek en een veldverkenning plaats gevonden. Hierbij zijn geen aanwijzingen gevonden dat er op dit perceel rekening gehouden moet worden met archeologische resten. Dit geldt wel voor een perceel op 200 meter ten noordwesten van het plan waar ijzertijd resten zijn vastgesteld.
Uitvoering van de werkzaamheden heeft dan ook geen onevenredige gevolgen voor archeologische resten. Verder archeologisch onderzoek is om bovenstaande reden niet noodzakelijk.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten.
Doorwerking in plangebied
Op de voorliggende locaties is geen sprake van historische (steden)bouwkundige waarden.
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
Doorwerking in plangebied
Binnen de locaties van het plangebied bevinden zich geen historisch geografische waarden.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als 'Natura 2000-gebied'.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.
De locatie van de nieuwe woning ligt op circa 6,8 kilometer vanaf het Natura 2000-gebied 'Veluwe'. Omdat bij de voorliggende ontwikkeling geen sprake is van negatieve effecten, is toetsing aan de regelgeving omtrent de beschermde gebieden niet van toepassing.
Voor de andere locaties geldt dat er geen sprake is van negatieve effecten. Voor de locatie Eindweg 9 zal eerder sprake zijn van een positief effect omdat de agrarische nevenactiviteiten worden beëindigd.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Doorwerking in plangebied
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, zijn de locaties bezocht door een flora- en faunacontroleur.
Voor de nieuwe woning zullen een gedeelte tuin, een stuk maïsland en een stuk ingezaaide berm (bloemen) verwijderd en gedeeltelijk bebouwd worden. Deze zijn geïnspecteerd. Hier zijn geen beschermde natuurwaarden (jaarrond beschermde vaste rust of verblijf of groeiplaatsen van flora of fauna) te verwachten.
Op de locatie Bloemendaallaan 83 zullen enige aanwezige bijgebouwen gesloopt moeten worden. Deze zijn geïnspecteerd. Hier zijn geen beschermde natuurwaarden (jaarrond beschermde vaste rust of verblijfplaatsen van fauna) te verwachten.
Op de locatie Eindweg 9 en 11 zal ook bebouwing worden gesloopt. Deze zijn geïnspecteerd. Er waren wel poepstrepen, geen braakballen, wel een duivenveer, dus bewoning door holenduiven (vogels met niet jaar-rond-beschermde vaste rust en verblijfplaatsen), dus geen steen- of kerkuilen. Ook mussen waren afwezig, evenals nestresten daarvan. Ook interessante spouwen voor vleermuizen ontbreken. Vanwege het ontbreken van soorten met een jaarrond-beschermde vaste rust- en verblijfplaats, zijn geen bedreigingen voor beschermde Flora-of faunawaarden te verwachten.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Een herplantplicht is niet aan de orde
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit paragraaf 4.3.1.1 'Omgevingsvisie' en paragraaf 4.3.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers
enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden: Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen: De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen: Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Doorwerking in plangebied
In de directe omgeving van de nieuwe woning aan de Bloemendaallaan bevinden zich geen bedrijven, waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. In de omgeving van deze locatie vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats.
Bij de andere locaties van het plangebied komen geen nieuwe (beperkt) kwetsbare functies.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Doorwerking in plangebied
De nieuwe woning aan de Bloemendaallaan ligt binnen de zone van de Bloemendaallaan, maar gezien de lage verkeersintensiteiten in combinatie met afstand tussen de weg en de woning is de geluidsbelasting niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde. Het plan kan derhalve gerealiseerd worden.
Bij de locaties Bloemendaallaan 83 en Eindweg 9 en 11 worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten gerealiseerd.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Doorwerking in plangebied
Op de perceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83 komt een nieuwe geurgevoelige functie, op de andere locaties komen geen nieuwe geurgevoelige functies.
Het perceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83 ligt vooralsnog in het buitengebied. Omdat het ook als zoekzone voor woningbouw is aangegeven, is in de geurverordening opgenomen dat in dit gebied een geurnorm van 6 ou van toepassing is.
Er ligt in zuidelijke richting een agrarisch bouwvlak waar nog een milieuvergunning voor rundvee geldt. Voor dit rundvee geldt een vereiste afstand van 50 meter. Hieraan wordt ruimschoots voldaan. In noordelijke richting ligt een intensieve veehouderij (Bloemendaallaan 85-87) waarvoor kortgeleden een nieuwe melding Activiteitenbesluit/OBM is afgehandeld. Bij deze procedure bleek de woning Bloemendaallaan 104 (met een geurnorm van 3 ou) als eerst belastend te zijn. Ook omdat de woningen Bloemendaallaan 81 en 83 dichter bij deze veehouderij liggen, zal de nieuw te realiseren woning geen belemmering vormen voor wat betreft agrarische geurhinder.
Het aspect geur is daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).
Doorwerking in plangebied
De planologische toevoeging van één vrijstaande woning (ter compensatie van reductie van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing) valt niet onder een stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Doorwerking in plangebied
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Overigens, het mogelijk maken van de nieuwe woning is gelet op de bestaande luchtkwaliteit ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
In dit geval is het bestemmingsplan / de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid et cetera) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader zijn voor het onderhavige plan enkele agrarische bedrijven in de omgeving en het aspect geur van belang. In paragraaf 5.6 is hier nader op ingegaan. Daaruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor de nieuwe woning.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden.
Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht. Er wordt voldaan aan de voorgeschreven afstand van 4 meter die geldt voor beperkt kwetsbare objecten.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Met betrekking tot het nieuwe woonperceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83 is sprake van nieuwe bebouwing. Dit heeft geen gevolgen voor waardevolle landschapselementen, houtopstanden of bomen. Op de locaties Bloemendaallaan 83 en Eindweg 9 en 11 wordt bebouwing verwijderd. Het nieuwe woonperceel komt in het gebied dat in de toekomst zal worden ingericht als woongebied van Barneveld-Noord (Bloemendal). Daarom is beperkte landschappelijke compensatie nodig. De landschappelijke inpassing vindt plaats ten noorden van Bloemendaallaan 83. In Bijlage 2 is de landschappelijke inpassing weergegeven.
Tevens is er een financiële bijdrage geleverd aan het Ontwikkelingsfonds Platteland wat gebruikelijk is bij verzoeken voor een nieuwe woning in het buitengebied.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de 'Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid' een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Doorwerking in plangebied
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
In het kader van Externe Veiligheid is door de Brandweer getoetst of het plan op zich zelf een risicobron vormt voor de omgeving of dat er in de omgeving risicobronnen aanwezig zijn die van invloed zijn op het plan. Dit blijkt niet het geval. Ten aanzien van Externe Veiligheid zijn dan ook geen nadere voorwaarden van toepassing.
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
De ontsluiting van de nieuwe woning vindt plaats via een nieuwe ontsluiting op de Bloemendaallaan. De nieuwe ontsluiting past binnen de toekomstige inrichting van het gebied als woongebied. Voor parkeren geldt dat dit op het eigen terrein moet plaatsvinden. Gezien de inrichting van het perceel is hiervoor voldoende ruimte aanwezig.
Het aspect verkeer vormt geen belemmeringen voor de ontwikkelingen.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Hemelwater
Het voorliggende project voorziet in een afname van de verharde oppervlakte. Hierdoor zal geen aanpassing noodzakelijk zijn in de capaciteit van afstroming van het hemelwater naar de bestaande watergangen. Uitgaande van de oorspronkelijke oppervlakte aan verharding van 1.620 m2 zal sprake zijn van een reductie van deze oppervlakte. Wanneer de gewenste bouwmogelijkheden maximaal worden benut en per woondeel tenminste 150 m2 aan verharding wordt aangelegd zal het totaal aan verharde oppervlakte reduceren. Bij neerslag zal derhalve een langzamer afstroming van hemelwater naar de aanwezige watergangen optreden.
Bij de nieuwe woning aan de Bloemendaallaan dient het hemelwater op eigen terrein te worden geborgen, en waar nodig, geïnfiltreerd te worden en vooralsnog op de aanwezige watergang langs de Bloemendaallaan te worden afgevoerd. Gelet op de aanwezigheid en doeltreffendheid behoeft geen aanpassing aan deze watergang te worden uitgevoerd.
Huishoudelijk afvalwater
Ter hoogte van de locaties aan de Bloemendaallaan bevindt zich in de oostelijke berm langs de Bloemendaallaan een gemengd riool. Op de eindput daarvan zit de huisaansluiting van de Droogweerafvoer (DWA) van Bloemendaallaan 83 aangesloten. Ook is dit het lozingspunt (injectie) van de drukriolering langs de noordkant van de Bloemendaallaan.
Het nieuwe perceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83 wordt ook op deze put aangesloten. De individuele huisaansluitingen dienen op eigen grond aangelegd te worden en de kosten voor aanleg van de nieuwe riolering, de huisaansluitingen en bijbehorende pompputten komen voor rekening van de initiatiefnemer van de nieuwbouw.
Grondwater
Grondwater kan ten aanzien van diepte en regime worden onderscheiden in een ondiepe laag met momentane grondwaterstanden (het zgn. freatisch pakket) en in een diepere laag met relatief autonome grondwaterstanden (het zgn. eerste watervoerend pakket, afgekort het 1WVP).
Eerste watervoerend pakket
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1WVP). Op basis van de GHG-kaart van het Waterschap Vallei en Veluwe blijkt de theoretische GHG ter plaatse van de locaties aan de Bloemendaallaan circa 0,4-0,6 m minus maaiveld te zijn (circa NAP 7.9/8.1 m). De stromingsrichting van het grondwater in het 1WVP is westelijk gericht.
In het kader van de planvorming voor de ontwikkeling Barneveld-Noord (Bloemendal) is onderzoek verricht naar het grondwaterregime. Tijdens veldwerk op onder andere 7 maart 2016 zijn op enkele locaties met behulp van hydromorfe bodemkenmerken de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) bepaald. Een meetlocatie bevindt zich op korte afstand ten oosten van Bloemendaallaan 83. Bij een lokale maaiveldhoogte van circa NAP +8.5 m blijkt de werkelijke GHG (op basis van het boorprofiel) circa 0,3/0,4 m minus maaiveld (circa NAP +8.2/+8.1) en een GLG van circa 1,5 m minus maaiveld (circa NAP +7.0 m) te zijn.
Freatisch pakket
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van neerslag(verloop), verdamping, bodemopbouw, aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen en oppervlaktewaterpeilen. Slecht doorlatende lagen als klei belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren.
Teneinde grondwateroverlast te voorkomen moet voldoende ontwateringsdiepte worden bereikt en lijkt het redelijk het terrein enigszins op te hogen. Als peilhoogte wordt de afgewerkte begane-grondvloerhoogte van de bestaande woning Bloemendaallaan 83 overgenomen. Gelet op de reeds bestaande aanleghoogte van deze woning zal een lichte ophoging van het terrein (circa 20 – 25 cm) geen onevenredige problemen met zich meebrengen. Een (gedeeltelijke) ophoging van het terrein kan tevens bijdragen aan het afschot van het terrein, zodat het hemelwater beter kan wegstromen.
Indien ophoging wordt gerealiseerd middels elders gewonnen zandgrond, dient deze grond van een aantoonbare voldoende kwaliteit te zijn. Verder zal de grond die vrijkomt bij het uitgraven van de woning/bijgebouwen in depot worden gehouden op het perceel en later worden benut ter aanvulling.
Behoudens eventuele benodigde bronbemaling tijdens bouwactiviteiten zal niet worden gekozen voor structurele onttrekking van grondwater. Een dergelijke oplossing is niet toegestaan, kan niet als duurzaam worden aangemerkt en vereist bovendien een tamelijk kostbare aanleg van een installatie die vervolgens onderhouden dient te worden.
Bouwmaterialen
Het gehele project wordt geïnitieerd in een duurzame sfeer. De initiatiefnemer(s) zullen uiteraard zijn gebonden aan de minimale prestatie-eisen uit het Bouwbesluit. Daarboven bestaat het voornemen geen gebruik te maken van de lagere prestatie-eisen die gelden voor particuliere bouwinitiatieven.
Naast de energieprestatie zal de duurzaamheidsgedachte ook zonder uitzondering worden gedragen in de toe te passen bouwmaterialen. Uitlogende materialen zullen, niet enkel vanwege het prijspeil, worden gemeden. Daar waar strikt noodzakelijk zullen deze materialen enkel in gecoate versie worden toegepast om diffuse waterverontreiniging te voorkomen.
Tot slot
Met inachtneming van het hiervoor genoemde kan worden geconcludeerd dat de voorliggende ruimtelijke ontwikkeling geen negatieve effecten inhoudt voor de watergerelateerde omstandigheden. Er is geen sprake van een toename van verhard oppervlak; derhalve hoeft geen watercompensatie plaats te vinden. Vooralsnog lijkt het verstandig bij de realisatie van de woning geen duiker onder de oprit aan te leggen. Voorlopig kan de greppel worden gehandhaafd in verband met de afwatering van de aangrenzende rijbaan en de ontwatering van het perceel. Bij de realisatie van het aangrenzend deel van Barneveld-Noord (Bloemendal) kan worden bekeken wat de status en geometrie van de definitieve greppel of watergang dient te worden.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan 'Buitengebied 2012' (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemmingen 'Groen' en 'Wonen' worden de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' onverkort van toepassing verklaard evenals de vastgestelde partiële herzieningen en wijzigingsbesluiten en door de raad ingetrokken intrekkingsbesluit. Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' op de locatie gewijzigd in die zin dat op het perceel ten zuiden van Bloemendaallaan 83 een bestemmingsvlak 'Wonen' met bouwvlak is toegevoegd en de bestemmingsvlakken 'Wonen' van Bloemendaallaan 83 en Eindweg 9 en 11 beperkt zijn aangepast. Daarbij is voor Eindweg 11 ook de vorm van 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning' op aangepast. Ook is ten noorden van Bloemendaallaan 83 de bestemming 'Groen' opgenomen. Voor Eindweg 9 is de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit' verwijderd. Verder zijn twee gebiedsaanduidingen voor voorwaardelijke verplichtingen toegevoegd, namelijk 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 3' en 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 4'.
Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'.
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soort gebiedsaanduiding is toegepast:
Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.
In het onderhavige partiële herziening zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die verband houden met de sloop van de te slopen bebouwing.
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'), en daarmee ook in onderhavige partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan 'Buitengebied 2012') opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het wijzigen dan wel gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 26 april 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende partiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan (zo ook een partiële herziening) mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m2 en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 5 mei 2017 tot en met 15 juni 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:
De volgende herzieningen en het intrekkingsbesluit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn verwerkt:
Verder zijn de volgende wijzigingsplannen - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen (op perceelsniveau) verwerkt:
Naam wijzigingsplan (wp)/ partiële herziening (ph) | IMRO-identificatienummer | Datum vastgesteld | |
Apeldoornsestraat VII (wp) | NL.IMRO.0203.1223-0002 | 26-8-2014 | |
Barnseweg VI (wp) | NL.IMRO.0203.1246-0002 | 10-7-2014 | |
Boshuisweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1279-0002 | 1-4-2015 | |
Brunesengweg II (wp) | NL.IMRO.0203.1273-0002 | 3-10-2014 | |
Brugveenseweg-Walhuisweg (wp) | NL.IMRO.0203.1301-0002 | 4-6-2015 | |
Drieënhuizerweg III (wp) | NL.IMRO.0203.1312-0002 | 17-11-2015 | |
Essenerweg XII (wp) | NL.IMRO.0203.1272-0002 | 25-3-2015 | |
Essenerweg XIII (wp) | NL.IMRO.0203.1365-0002 | 26-8-2016 | |
Garderbroekerweg XVII (wp) | NL.IMRO.0203.1234-0002 | 3-1-2014 | |
Grote Hegweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1303-0002 | 30-6-2015 | |
Helweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1265-0002 | 8-9-2014 | |
Hessenweg X (wp) | NL.IMRO.0203.1327-0002 | 21-1-2016 | |
Kapweg-Graafhorstweg (wp) | NL.IMRO.0203.1334-0002 | 8-3-2016 | |
Klettersteeg I (wp) | NL.IMRO.0203.1338-0002 | 19-2-2016 | |
Klettersteeg-Grote Fliertweg, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1363-0002 | 14-12-2016 | |
Laageinderweg III (wp) | NL.IMRO.0203.1309-0002 | 4-8-2015 | |
Laageinderweg IV (wp) | NL.IMRO.0203.1356-0002 | 21-6-2016 | |
Lange Zuiderweg III (wp) | NL.IMRO.0203.1306-0002 | 21-8-2015 | |
Lange Zuiderweg IV (wp) | NL.IMRO.0203.1329-0002 | 15-2-2016 | |
Muldersweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1244-0002 | 17-7-2014 | |
Nachtegaalweg II (wp) | NL.IMRO.0203.1313-0002 | 5-1-2016 | |
Oosterbrinkweg IV (wp) | NL.IMRO.0203.1326-0002 | 16-12-2015 | |
partiële herziening Buitengebied 2012-Esweg II (ph) | NL.IMRO.0203.1324-0002 | 13-4-2016 | |
Peutweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1247-0002 | 17-2-2015 | |
Renswoudsestraatweg III (wp) | NL.IMRO.0203.1317-0002 | 7-6-2016 | |
Rudolphlaan I (wp) | NL.IMRO.0203.1218-0002 | 26-4-2016 | |
Sandersstraat I (wp) | NL.IMRO.0203.1210-0002 | 15-2-2016 | |
Scherpenzeelseweg IX (wp) | NL.IMRO.0203.1276-0002 | 6-11-2014 | |
Valkseweg XII (wp) | NL.IMRO.0203.1307-0002 | 13-7-2015 | |
Valkseweg XIII (wp) | NL.IMRO.0203.1353-0002 | 24-5-2016 | |
Vinkekampweg I (wp) | NL.IMRO.0203.1288-0002 | 13-3-2015 | |
Wesselseweg VII (wp) | NL.IMRO.0203.1191-0002 | 18-3-2014 |
Daarnaast is inmiddels het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vervangen door de volgende bestemmingsplannen. Eveneens geldt dit voor het provinciale inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1) welke is vastgesteld op 17-12-2014.
Naam bestemmingsplan | IMRO-identificatienummer | Vastgesteld | ||
Apeldoornsestraat-Stoutenburgerweg | NL.IMRO.0203.1340-0002 | 1-2-2017 | ||
Baron van Nagellstraat-Oude Zeumerseweg | NL.IMRO.0203.1237-0002 | 30-9-2015 | ||
Baron van Nagellstraat VIII | NL.IMRO.0203.1271-0003 | 11-11-2015 | ||
Barneveld-Noordwest | NL.IMRO.0203.1310-0003 | 1-2-2017 | ||
Dijkerweg I | NL.IMRO.0203.1277-0002 | 6-5-2014 | ||
Dijkerweg II | NL.IMRO.0203.1335-0002 | 25-5-2016 | ||
Dunenkamperweg I | NL.IMRO.0203.1196-0002 | 1-10-2013 | ||
Drieenhuizerweg-Heetkamperweg | NL.IMRO.0203.1264-0002 | 28-1-2015 | ||
Dwarsakker | NL.IMRO.0203.1214-0003 | 20-8-2014 | ||
Dwarsakker II | NL.IMRO.0203.1277-0002 | 30-9-2015 | ||
Dwarsgraafweg V | NL.IMRO.0203.1290-0002 | 13-5-2015 | ||
Essenerweg X | NL.IMRO.0203.1238-0002 | 6-5-2014 | ||
Esweg I | NL.IMRO.0203.1318-0002 | 27-1-2016 | ||
Garderbroekerweg-Kerkweg | NL.IMRO.0203.1189-0003 | 4-3-2015 | ||
Garderbroekerweg-Wencopperweg | NL.IMRO.0203.1236-0002 | 10-6-2015 | ||
Garderbroekerweg XIV | NL.IMRO.0203.1195-0002 | 17-12-2013 | ||
Garderbroekerweg XV | NL.IMRO.0203.1212-0002 | 28-1-2014 | ||
Garderbroekerweg XVIII | NL.IMRO.0203.1315-0002 | 11-11-2015 | ||
Gelkenhorsterweg I | NL.IMRO.0203.1369-0001 | ontwerp | ||
Gruttoweg I | NL.IMRO.0203.1295-0002 | 30-9-2015 | ||
Harskamperweg V | NL.IMRO.0203.1362-0002 | 9-11-2016 | ||
Harskamperweg-Kootwijkerdijk | NL.IMRO.0203.1304-0002 | 2-3-2016 | ||
Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310) | NL.IMRO.0203.1229-0002 | 16-12-2014 | ||
Hazendonkweg I | NL.IMRO.0203.1211-0002 | 12-11-2013 | ||
Heideweg-Garderbroekerweg | NL.IMRO.0203.1322-0002 | 25-5-2016 | ||
Hessenweg XI | NL.IMRO.0203.1361-0001 | ontwerp | ||
Holzenbosch | NL.IMRO.0203.1124-0002 | 16-12-2015 | ||
Houtbeekweg I | NL.IMRO.0203.1257-0003 | 8-7-2015 | ||
Hunnenweg V | NL.IMRO.0203.1328-0002 | 13-4-2016 | ||
Kootwijkerdijk-Harderwijkerkarweg | NL.IMRO.0203.1323-0002 | 25-5-2016 | ||
Kootwijkerdijk II | NL.IMRO.0203.1293-0002 | 8-7-2015 | ||
Laageinderweg I | NL.IMRO.0203.1235-0002 | 6-5-2014 | ||
Laageinderweg V | NL.IMRO.0203.1383-0001 | ontwerp | ||
Laageinderweg-Drieënhuizerweg | NL.IMRO.0203.1283-0002 | 9-11-2016 | ||
Lange Zuiderweg II | NL.IMRO.0203.1219-0002 | 10-6-2014 | ||
Molenweg III | NL.IMRO.0203.1342-0002 | 6-7-2016 | ||
Nachtegaalweg-Appelseweg | NL.IMRO.0203.1180-0002 | 27-1-2016 | ||
Nijkerkerweg VI | NL.IMRO.0203.1286-0002 | 6-7-2016 | ||
Noordersingel I | NL.IMRO.0203.1336-0002 | 6-7-2016 | ||
Otelaarseweg II | NL.IMRO.0203.1220-0002 | 6-5-2014 | ||
Oud Milligenseweg VI | NL.IMRO.0203.1254-0002 | 30-9-2014 | ||
Oud Vellerseweg/Hunnenweg | NL.IMRO.0203.1169-0002 | 10-6-2015 | ||
Overhorsterweg I | NL.IMRO.0203.1331-0002 | 14-12-2016 | ||
Puurveenseweg III | NL.IMRO.0203.1321-0002 | 9-7-2013 | ||
Rijksweg IV | NL.IMRO.0203.1314-0002 | 27-1-2016 | ||
Rubensstraat II | NL.IMRO.0203.1291-0002 | 4-3-2015 | ||
Schoonengweg I | NL.IMRO.0203.1339-0002 | 25-5-2016 | ||
Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg | NL.IMRO.0203.1152-0003 | 10-6-2014 | ||
Speulderbosweg I | NL.IMRO.0203.1204-0002 | 1-2-2017 | ||
Stationsweg-Binnenveld | NL.IMRO.0203.1325-0002 | 13-4-2016 | ||
Stationsweg XI | NL.IMRO.0203.1263-0002 | 13-5-2015 | ||
Stroeërweg I | NL.IMRO.0203.1200-0002 | 8-7-2015 | ||
Stroe VI | NL.IMRO.0203.1250-0003 | 4-3-2015 | ||
Thorbeckelaan Zuid I | NL.IMRO.0203.1239-0003 | 8-7-2015 | ||
Valkseweg-Nijkerkerweg | NL.IMRO.0203.1350-0002 | 6-7-2016 | ||
Veluweweg-Essenerweg | NL.IMRO.0203.1297-0002 | 10-6-2015 | ||
Veluweweg-Lankerenseweg | NL.IMRO.0203.1202-0002 | 10-6-2015 | ||
Veluweweg-Lankerenseweg I | NL.IMRO.0203.1289-0002 | 10-6-2015 | ||
Wethouder Rebellaan I | NL.IMRO.0203.1184-0003 | 9-7-2013 | ||
Wethouder Rebellaan II | NL.IMRO.0203.1367-0003 | 1-2-2017 | ||
Wencopperweg II | NL.IMRO.0203.1245-0002 | 6-7-2016 | ||
Wencopperweg III | NL.IMRO.0203.1249-0002 | 16-12-2014 | ||
Wencopperweg IV | NL.IMRO.0203.1357-0002 | 14-12-2016 | ||
Wikselaarse Eng | NL.IMRO.0203.1348-0002 | ontwerp | ||
Wolweg I | NL.IMRO.0203.1330-0002 | 29-9-2016 |