Plan: | Kapweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1406-0002 |
Voor het perceel aan de Kapweg 41 en 41 bis in Kootwijkerbroek is een verzoek ingediend om de bestaande bedrijfswoning (met inwoonsituatie) bij het transportbedrijf planologisch te splitsen in twee afzonderlijke woningen, waarvan één de bedrijfswoning blijft. De woning is al in twee zelfstandige wooneenheden (en kadastraal) gesplitst en wordt door twee huishoudens bewoond.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: ligging plangebied met luchtfoto uit 2016
Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding en regels) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.
Het plangebied ligt aan de Kapweg nabij de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan de noord-, oost- en westzijde begrensd door agrarische gronden c.q. weilanden. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Kapweg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding: luchtfoto met grens plangebied aan de Kapweg 41 en 41bis in Kootwijkerbroek
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. De gronden hebben de bestemming 'Bedrijf – Niet agrarisch' met onder andere de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf <= 1.000 m2' en 'opslag'. Binnen het bestemmingsvlak is bedrijfsbebouwing tot een oppervlakte van maximaal 569 m2 toegestaan. Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Het verzoek om de woning te splitsen in twee zelfstandige woningen is in strijd met het bestemmingsplan.
Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied 2012" rondom plangebied
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 20.7 lid 2) - zoals deze luidt na de herzieningen - waarmee burgemeester en wethouders bij de bestemming 'Wonen' onder bepaalde voorwaarden de bouw van twee woningen in één gebouw mogelijk kunnen maken. Hier geldt niet de bestemming 'Wonen' waardoor deze wijzigingsbevoegdheid niet toepasbaar is. Onderhavig geval gaat echter wel uit van een vergelijkbare inwoonsituatie. De binnen de wijzigingsbevoegdheid vertaalde beleidslijn kan hierdoor worden doorgetrokken op onderhavig verzoek. Om dit mogelijk te kunnen maken is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Op het perceel is een kleinschalig transportbedrijf (met 1 vrachtwagen) aanwezig. In 1999 is de bedrijfswoning zodanig uitgebreid (met vergunning) dat daarmee een situatie is ontstaan die vergelijkbaar is met twee zelfstandige woningen. Daarmee staat de deur open om de huidige situatie zodanig te bestemmen dat er sprake zal zijn van planologisch twee aparte wooneenheden. Er is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 20.7, lid 2) binnen de bestemming 'Wonen' opgenomen waarmee burgemeester en wethouders onder bepaalde voorwaarden de bouw van twee woningen in één gebouw mogelijk kunnen maken. Echter hebben de betreffende gronden niet deze bestemming waardoor de wijzigingsbevoegdheid niet kan worden toegepast. Omdat dit een vergelijkbaar geval betreft, kan deze regeling c.q. beleidslijn wel op onderhavig verzoek worden toegepast.
De eerste voorwaarde is dat het realiseren van een tweede woning uitsluitend mag plaatsvinden wanneer in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen. Zoals al aangegeven is dat hier het geval, waardoor het verzoek voldoet aan deze voorwaarde. Verder moet er sprake zijn van de sloop van gebouwen met een oppervlakte van ten minste 300 m2 ten behoeve van het recht op de tweede woning, vermeerderd met:
De bestaande woning wordt verder niet vergroot. Er dient daarom voor onderhavig geval een 300 m2 aan (agrarische) sloopmeters worden ingezet. Voor onderhavig geval worden daarvoor niet-agrarische meters door sloop van een deel van de bedrijfsbebouwing op eigen perceel ingezet. Deze niet-agrarische sloopmeters kunnen ten opzichte van agrarische sloopmeters dubbel worden geteld. Deze maatwerkregeling wordt binnen het regionale functieveranderingsbeleid niet benoemd, maar past wel binnen het gedachtegoed van dit beleid. Het is in de verhoudingen die bij dit beleid gehanteerd worden, reëel om aan sloopmeters met de bestemming voor niet-agrarische bedrijvigheid een dubbelwaarde toe te kennen. Dit is ook al vaker toegepast. Op het perceel is 577 m2 aan bebouwing (exclusief woning) aanwezig en daarvan is 497 m² (= 577 - 80 m2 standaardrecht bijgebouw) inzetbaar in het kader van functieverandering. Daarvan wordt een oppervlakte van 150 m2 ingezet voor de tweede wooneenheid. Voor het transportbedrijf blijft 197 m2 aan bedrijfsbebouwing staan. De overige inzetbare 150 m2 (= 497 - 150 - 197) niet-agrarische sloopmeters zullen worden geregistreerd.
De bestemde, maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing wordt verlaagd van 569 naar (197=) 200 m2 (afname van 369 m2 aan bouwrecht op bedrijfsbebouwing) en de mogelijkheid tot buitenopslag vervalt op de locatie. Dit levert een extra inspanning in het kader van ruimtelijke kwaliteitswinst. De woning op nr. 41 bis krijgt een aparte woonbestemming en wordt afgesplitst van de bedrijfsbestemming. De woningen hebben inhoudsmaten van 415 m3 (nr. 41) en 360 m3 (nr. 41 bis), welke inhoudsmaten in onderhavig bestemmingsplan worden vastgelegd.
![]() |
![]() |
Afbeelding: bestemde situatie voor (links Buitengebied 2012) en na (rechts) de partiële herziening
Vanuit stedebouwkundig oogpunt is het plan acceptabel. Er verdwijnt bebouwing, wat ontstening van het buitengebied tot gevolg heeft. Uit het in Bijlage 2 van de planregels opgenomen akoestisch onderzoek milieuzonering is gebleken dat er vanuit milieuzonering (zie verder paragraaf 5.11) geen belemmering bestaat om de woning op nr. 41 bis als aparte woning naast het bedrijf te bestemmen. Een voorwaardelijke verplichting is binnen het plan toegevoegd om de huidige bedrijfsactiviteiten van het transportbedrijf op het perceel Kapweg 41, zoals omschreven in het voornoemde onderzoek, vast te leggen en als uitgangspunt te nemen voor wijzigingen in de bedrijfsvoering, mits is aangetoond dat de beoogde bedrijfsactiviteiten naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de huidige bedrijfsactiviteiten. Er dient nog wel een nieuwe melding in het kader van het Activiteitenbesluit naar de huidige bedrijfsvoering te worden ingediend. De gronden met de bedrijfsbestemming blijven voldoende groot om het kleinschalige bedrijf uit te kunnen oefenen. Verder zijn er vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen om aan het plan mee te werken, omdat de situatie nagenoeg gelijk blijft (zie verder paragraaf 5.14). Ook worden de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig geschaad. Een en ander blijkt verder ook uit hoofdstuk 5. Daarmee voldoet het verzoek aan alle uitgangspunten opgenomen binnen de voornoemde wijzigingsbevoegdheid, waarvan de beleidslijn wordt toegepast op onderhavig plan. Om de woningsplitsing planologisch mogelijk te maken moet in dit geval het bestemmingsplan (gedeeltelijk) worden herzien (ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.
Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Wonen en woningmarkt van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley. Volkshuisvestelijk kan er ook met het plan worden ingestemd. Beide woningen hebben een oppervlakte die voldoende groot is om te spreken over een volwaardige woning. Doordat beide objecten al eigenlijk sinds 1999 een woonfunctie hebben, is er geen effect op de nieuwbouwprogrammering van de gemeente.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen.
Wonen
De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.
Doorwerking in plangebied
1. De ontwikkeling past binnen de afspraken die zijn gemaakt in de Regionale Woonagenda (zie paragraaf 4.6.2);
2. Toepassen Ladder voor duurzame verstedelijking bij nieuwe stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 5.7 is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik bij de onderhavige ontwikkeling.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt.
Afbeelding: fragment kaart Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt niet in GNN/GO en mede gezien de kleinschaligheid van onderhavig plan, kan worden gesteld dat dit geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van deze gebieden met zich meebrengt.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Doorwerking in plangebied
Vanuit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan. Nu er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is het plan in overeenstemming met de verordening.
Voor onderhavig verzoek geldt nog het voormalige functieveranderingsbeleid, vastgelegd binnen de "Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten" d.d. 4 april 2008 met de "Nadere Invulling Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten" d.d. 20 juni 2012. Dit vanwege de overgangsregeling die is opgenomen binnen het recentelijk geactualiseerde functieveranderingsbeleid "Functieveranderingsbeleid Regio Food Valley 2016", vastgesteld op 22 maart 2017. Onderhavig verzoek is voor de overgangsdatum van 17 januari 2017 ingediend.
In het functieveranderingsbeleid is aangegeven dat om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied (onderhavige locatie ligt hier binnen) in beginsel is uitgesloten. Binnen de "Nadere Invulling, Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten" is hierop een nuancering aangebracht, waarbij tevens ingegaan wordt op de mogelijkheid tot legaliseren van een dubbel bewoonde woning als woongebouw en het realiseren van een tweede wooneenheid binnen een woning.
Voor wat betreft verbrede inzet sloopmeters voor woonfuncties is met betrekking tot het positief bestemmen van een dubbel bewoonde woning als woongebouw de mogelijkheid daartoe omschreven. In het verleden is wel medewerking verleend aan het geschikt maken van een woning voor inwoning op een wijze die naar de inzichten van nu gezien zou worden als medewerking aan het realiseren van een tweede woning (woongebouw). Doorgaans werd wel een tussendeur geëist, maar die kan al lang zijn verdwenen. In meerdere van deze gevallen heeft ook kadastrale splitsing van het perceel plaatsgevonden. Handhavend optreden is in dergelijke situaties niet opportuun. Wel wordt consequent de lijn gehanteerd hier één woning te blijven bestemmen. Het is gewenst de mogelijkheid te bieden om een dergelijke onduidelijke situatie te doorbreken en een weg te vinden om de feitelijke en min of meer onomkeerbare situatie van een woongebouw positief te bestemmen.
Dit beleid met de bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk vastgelegd als flexibiliteitsbepalingen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden) in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Zo ook is binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" een wijzigingsbevoegdheid (artikel 20.7 lid 2) opgenomen die het onder bepaalde voorwaarden mogelijk maakt een bestaande woning te spitsen in twee zelfstandige wooneenheden (binnen een woongebouw). Echter geldt deze wijzigingsbepaling niet voor een bedrijfswoning binnen de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Het beleid biedt echter ook ruimte voor maatwerk, dat zich niet laat vastleggen in vooraf op te stellen afwijkings- en wijzigingsregels. Voor de onderhavige planherziening is gebruik gemaakt van die mogelijkheden voor maatwerk. Overigens is de voornoemde regeling ook gecontinueerd binnen het geactualiseerde functieveranderingsbeleid en biedt dit dezelfde basis om aan onderhavig verzoek mee te kunnen werken.
Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.
Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.
In onderhavig geval is er sprake van het splitsen van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden op een bestaande woonlocatie in het buitengebied. Er is dus geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woning op een nieuwe c.q. extra bouwlocatie in het buitengebied. Daarnaast is de huidige situatie reeds geruime tijd op het perceel aanwezig. Met het verlenen van de omgevingsvergunning (destijds de bouwvergunning) in 1999 is eigenlijk deze situatie al ontstaan. In het verlengde van deze eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning is feitelijk al een situatie ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen. Daarmee is het bewonen van de woning door twee huishoudens in principe mogelijk al gemaakt, echter nog niet planologisch geregeld. Onderhavig plan is daarom niet strijdig met de structuurvisie.
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.
Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen (2010) en de recent vastgestelde woonvisie 'Samen werken aan Wonen; woonvisie 2017-2021 met doorkijk tot 2025 en verder' (2016) en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd.
Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader. Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
In de binnenregionale verdeling is opgenomen dat de gemeente Barneveld in de periode 2010-2019 met 3.500 woningen mag uitbreiden. Daarbij is rekening gehouden met 250 woningen die in dezelfde periode aan de woningvoorraad zullen worden onttrokken. Het huidige woningbouwprogramma voorziet voor de jaren 2017 tot en met 2019 in een plancapaciteit van ongeveer 1.650 woningen, gemiddeld zo'n 550 woningen per jaar. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk binnen de genoemde periode wordt gerealiseerd (zo'n 1.250 woningen).
Gevoegd bij de ongeveer 2.100 woningen die in de jaren 2010 t/m 2016 in de gemeente gebouwd zijn, is het de verwachting dat met de huidige planvorming de woningbouwafspraak vanuit KWP-3 in belangrijke mate, maar niet volledig zal worden ingevuld, temeer omdat er ook sprake is van woningonttrekkingen en de netto-toevoeging dus lager uit zal vallen. Daarnaast zijn er locaties ontwikkeld en gepland die in verband met de extra toestroom van vluchtelingen geprogrammeerd zijn in de sociale huursfeer. Provincie Gelderland ziet dit als een extra inhaalslag sociale woningbouw, waarvoor extra bouwcontingent gereserveerd is. Deze aantallen (indicatief zo'n 75 sociale huurwoningen op de locaties Lijsterhof en Wikselaarse Eng) mogen in feite bij het getal van 3.500 woningen worden opgeteld.
De woning op nummer 41 is in 1963 gerealiseerd en heeft een woonoppervlakte van 147 m2. De woning op 41 bis is circa 109 m2 in woonoppervlakte en is in 1999 gerealiseerd. Op beide adressen wordt al geruime tijd gewoond en hebben een woonfunctie. Volkshuisvestelijk kan worden ingestemd met het verzoek om aan het adres Kapweg 41 bis een afzonderlijke woonbestemming te geven (en op dit perceel dus 2 woningen staan). Beide woningen zijn voldoende groot om van een volwaardige woning te spreken. Doordat beide objecten al jarenlang een woonfunctie hebben, is er geen effect voor de nieuwbouwprogrammering van de gemeente.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.
De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Daarnaast is er geen sprake van nieuwbouw of een verandering naar een gevoeligere bestemming. Een deel van het plangebied is in 1999 onderzocht (Kapweg 41, verkennend bodemonderzoek, Kattenbroek, IKVO099021, d.d. 22 februari 1999). Er zijn toen geen verontreinigingen aangetroffen. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Het project gaat echter alleen uit van sloop van bebouwing wat geen grondwerk tot gevolg heeft. Daarom is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is binnen het onderhavige plangebied geen sprake.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Er liggen geen monumenten in het plangebied.
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
Van historisch-geografische waarden is binnen het plangebied geen sprake.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Veluwe ligt op circa 2,9 kilometer, waardoor de ontwikkeling geen significant effect op dit gebied heeft.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. Alle te slopen bebouwing verkeert in een oude, vrij open, staat. De vocht- en temperatuurborging voor vleermuizen is nihil (o.a. geen spouwmuren) en bewoning door vleermuizen is daarom ook niet te verwachten. Vleermuizen worden hier wel gezien, en komen mogelijk in de te te behouden, gebouwen voor, deze zijn daarvoor meer geschikt. Datzelfde geldt voor de strikter beschermde gebouwenbewonende vogelsoorten, mus en gierzwaluw. De golfplatendaken van de te slopen bebouwing bieden namelijk nagenoeg geen interessante plaatsen voor bewoning door mussen en zeker niet voor gierzwaluwen. Aanwezigheid van mussen(nesten) zijn ook niet geconstateerd. Mussen zijn mogelijk wel aanwezig op de daken van de te behouden gebouwen. Door de vrij open structuur van de gebouwen kunnen soorten met een jaarronde beschermde verblijfplaats (uilen, marters) de gebouwen redelijk eenvoudig betreden. Er is daarom extra gelet op (sporen van) aanwezigheid van deze diersoorten. Deze zijn niet waargenomen. Een open nestkast achter een invliegopening in de muur, interessant voor steen- en kerkuilen, wordt regelmatig bewoond door holenduiven aldus de bewoner van het pand (overigens geen jaarrond beschermde verblijfplaats).
Gezien het voorgaande zijn er door de voorgestelde bestemmingswijziging geen negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten. De aanwezigheid van beschermde natuurwaarden in het plangebied is op basis van beschikbare informatie en beoordeling ter plaatse niet aangetoond.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen. Een herplantplicht is niet aan de orde omdat er met het plan geen houtopstanden verdwijnen.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.3.1.1 'Omgevingsvisie' blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers
enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. En in de omgeving van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Voor de Kapweg is de Wet geluidhinder van toepassing. Vanwege het feit dat de Kapweg een relatief rustige weg is en het feit dat de bebouwing reeds geruime tijd aanwezig is (waarbij de feitelijke situatie hier niet wijzigt), is er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Indien er in de toekomst nieuwbouw zal gaan plaatsvinden, dient de gevelwering naar de omliggende wegen wellicht te worden onderzocht. Dit komt dan bij de aanvraag om omgevingsvergunning aan de orde. Vanuit geluid zijn er geen belemmeringen voor deze partiële herziening, aangezien het dus gaat om een bestaande (en vergund gedeelte van de) woning en er zal verder niks wijzigen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Vanuit geur zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit plan, aangezien het gaat om een bestaande (en vergunde) woning met inwoonsituatie. Daar is het verleden al rekening mee gehouden als twee woningen. Ten opzichte van omliggende agrarische bedrijven verandert de situatie niet en worden daarmee niet extra belemmerd.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De ontwikkeling van het splitsen van de bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden waarbij er bebouwing wordt gesloopt, valt niet onder een stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er gelet op jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 14 januari 2014 (ABRvS 14 januari 2014, 201308263/2/R4) aangegeven dat de realisatie van één nieuwbouwwoning geen stedelijke ontwikkeling betreft.
Nu het hier gaat om het splitsen van de bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden waarbij er geen bebouwing bij zal komen, voorziet het betrokken plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Gelet hierop voorziet het plan evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de genoemde bepaling en is artikel 3.1.6, tweede lid van de Bro derhalve niet van toepassing.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Toetsing
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt ver onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D [11.2] (bouw van 2000 woningen of meer) en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
De afstand van de planlocatie ten opzichte van het Natura 2000-gebied 'Veluwe' is circa 2,9 kilometer. Op basis van deze ruime afstand en de kleinschaligheid van de ontwikkeling is er voor dit plan geen passende beoordeling nodig. Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3.1.1) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen of ter bescherming van bedrijvigheid (de omgekeerde werking). De systematiek werkt normaliter dat de aangegeven afstand aangehouden moet worden om deze functies te scheiden. De aangegeven afstanden kunnen worden verkleind als het gebied als "gemengd" kan worden aangeduid. Tevens kent de systematiek van "Bedrijven en milieuzonering" ook de mogelijkheid om voor gemengde gebieden waar de terminologie van "functiemenging" in het bestemmingsplan is vastgelegd te werken met andere soorten van categorie aanduiding. In het geldende bestemmingsplan is dit niet opgenomen. Daarnaast kan er worden afgeweken van de richtafstanden als uit onderzoek blijkt dat voldaan kan worden aan de "normen" van een goede ruimtelijke ordening. Dit dient dan wel in het nieuwe ruimtelijke plan vastgelegd te worden.
Het binnen het plangebied aanwezige, kleinschalige transportbedrijf binnen de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' met aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf <= 1.000 m2' kan worden aangemerkt als categorie 3.1. Hierbij hoort een richtafstand van 50 meter tussen de bedrijfsactiviteiten met de af te splitsen woning. Deze afstand wordt niet gehaald. Tussen het meest nabij gelegen bedrijfsgebouw en de af te splitsen woning is ca. 5 meter gelegen en tussen de in- en uitrit van het kleinschalige transportbedrijf is de afstand ca. 16 meter tot de af te splitsen woning. Volgens de beoordelingssystematiek wordt er niet voldaan aan het aspect van milieuzonering en kan er dus geen goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Om eventueel toch afsplitsing van de woning mogelijk te maken is akoestisch onderzoek uitgevoerd omdat dit het maatgevende aspect is. Het onderzoek is uitgevoerd door GO-consult op 15-9-2016 en als Bijlage 2 van de planregels opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat realisatie mogelijk is. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het onderzoek is uitgevoerd met de activiteiten zoals die daarin zijn omschreven en op dat moment als representatief aan te merken zijn. Deze omschreven activiteiten zullen dan worden vastgelegd in het nieuwe ruimtelijke plan. Dit is met een voorwaardelijke verplichting geregeld.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van de partiële herziening is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn namelijk veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Het onderhavige plan voldoet aan de voorgeschreven afstand.
Conclusie
Gezien het bovenstaande zijn vanuit milieuzonering met de huidige (en vastgelegde) bedrijfsvoering geen belemmeringen voor de uitvoering van onderhavig plan.
Het plan heeft geen negatief effect op het landschap. Er wordt bebouwing gesloopt achter op het erf en heeft daarop juist een positief effect, want de bebouwing wordt nog compacter. Als de enkele aanwezige, waardevolle bomen op het achtererf blijven gehandhaafd, is het niet nodig voorwaarden te stellen aan de lanschappelijke inpassing. Het verzoek zal in principe geen gevolg hebben voor de waardevolle elementen, omdat deze worden gehandhaafd. Van eventuele compensatie zal daarom geen sprake hoeven te zijn.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor deze partiële herziening. In dit geval vinden er bij het plan voor wat betreft de brandweer geen wijzigingen in risico's plaats. Daarom behoeven er vanuit de brandweer geen voorwaarden opgelegd te worden. Op het gebied van brandveiligheid zal er bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor de woningsplitsing of het verbouwen van de woningen nog gekeken worden naar de brandveiligheid. In het woongebouw moeten tussen de verschillende wooneenheden wellicht nog een brandwerende scheiding worden aangebracht. Iedere woning moet als apart brandcompartiment worden aangemerkt.
Vanuit verkeerskundig oogpunt bestaat geen bezwaar tegen de splitsing van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden. De woning wordt in de huidige situatie al door twee huishoudens bewoond. Dit zal door de splitsing niet wijzigen. De woningen zijn bereikbaar via de bestaande in-/uitritten. De verkeersgeneratie blijft naar verwachting gelijk. Mocht deze toch toenemen dan is het niet de verwachting dat dit nadelig is voor de verkeersveiligheid.
De parkeerbehoefte blijft naar verwachting gelijk. Voor de parkeersituatie moeten er bij vrijstaande woningen in het buitengebied 3 auto's bij elke woning kunnen parkeren. Hiervoor moet voldoende ruimte op eigen terrein worden gereserveerd. Dat zal voor deze situatie met een groot perceel waarschijnlijk geen probleem zijn. Mocht de parkeerbehoefte toch toenemen dan is op het perceel voldoende ruimte beschikbaar deze op te lossen.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Het gemeentelijk waterbeleid is omschreven in paragraaf 4.5.4. Het algemene uitgangspunt is dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding mag hebben. Onder waterhuishouding vallen alle vormen van water: hemel-, oppervlakte-, grond- en afvalwater. Belangrijk is dat er geen afwenteling van de waterafvoer op de directe omgeving (en in de tijd) plaatsvindt.
Planontwikkeling en toetsing
De planontwikkeling (woning Kapweg 41 bestemmen tot twee aparte woningen Kapweg 41 en Kapweg 41 Bis) is getoetst aan het gemeentelijk waterbeleid en het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe. Het algemene uitgangspunt is dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding mag hebben. Onder waterhuishouding vallen alle vormen van water: hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater. Belangrijk is dat er geen afwenteling van de waterafvoer op de directe omgeving (en in de tijd) plaatsvindt.
Het perceel ligt in het buitengebied van Kootwijkerbroek. Hier is sprake van drukriolering. Deze ontwikkeling, waarbij twee bijgebouwen (ca. 320 m2) worden gesloopt en geen nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd (de overige aanwezige bebouwing is al meer dan 15 jaar aanwezig) heeft geen negatieve gevolgen voor de hemelwaterwaterhuishouding. Het (afstromend) verhard oppervlak neemt af. Bij neerslag treedt een langzamere afstroming van het hemelwater naar eventueel aanwezige watergangen op. Dit is een positieve ontwikkeling.
Het hemelwater dat op het resterende verharde oppervlak valt, wordt net als in de huidige situatie op eigen terrein geborgen en/of geïnfiltreerd. Het mag net als in de huidige situatie niet op de drukriolering in de Kapweg worden aangesloten. De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 van het de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
In hoofdstuk 2 van het de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemmingen worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard evenals de vastgestelde partiële herzieningen, wijzigingsbesluiten en door de raad genomen intrekkingsbesluit. De verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is op onderhavige locatie gewijzigd in die zin dat het bestemmingsvlak met bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' is aangepast (bestemmingsvlak is verkleind) en een bestemmingsvlak met bestemming 'Wonen' is toegevoegd. Tevens is de aanduiding 'opslag' verwijderd en een tweetal aanduidingen 'maximum volume (m3)' voor het vastleggen van de inhoudsmaten van de twee woningen opgenomen. Daarnaast zijn er twee voorwaardelijke verplichtingen in de planregels opgenomen.
Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van het de partiële herziening.
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' is toegepast.
Bij wijzigingen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen dan wel andere voorwaarden vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.
Binnen onderhavige partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met het slopen van bebouwing en het maximaliseren van de huidige bedrijfsactiviteiten zodat onder andere de akoestische belasting op de naastgelegen woning niet zal toenemen tenzij wordt aangetoond dat de beoogde c.q. gewijzigde bedrijfsactiviteiten geen belemmering vormen vanuit milieuzonering voor de woning.
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend de partiële herziening.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavig de partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan geen plan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen mogelijk maakt, is dit niet aan de orde.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 13 april 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende patiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Nota bene vindt er een reductie plaats van de oppervlakte aan verharding. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan. Voor onderhavig geval is daar geen sprake van en derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.
Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 23 juni tot en met 3 augustus 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:
Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001) verwerkt, waardoor enkele onderdelen van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokkken.
Verder zijn de volgende wijzigingsplannen - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (zowel op perceelsniveau als voor het gehele plan) verwerkt:
Naam wijzigingsplan / partiële herziening (ph) |
IMRO-identificatie- nummer |
Datum vastgesteld | |
4e partiële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1268-0002 | 13-4-2016 | |
Apeldoornsestraat VII | NL.IMRO.0203.1223-0002 | 26-8-2014 | |
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1368-0002 | 14-12-2016 | |
Barnseweg VI | NL.IMRO.0203.1246-0002 | 10-7-2014 | |
Boshuisweg I | NL.IMRO.0203.1279-0002 | 1-4-2015 | |
Brunesengweg II | NL.IMRO.0203.1273-0002 | 3-10-2014 | |
Brugveenseweg-Walhuisweg | NL.IMRO.0203.1301-0002 | 4-6-2015 | |
Donkervoorterweg II | NL.IMRO.0203.1385-0002 | 28-3-2017 | |
Drieënhuizerweg III | NL.IMRO.0203.1312-0002 | 17-11-2015 | |
Essenerweg XII | NL.IMRO.0203.1272-0002 | 25-3-2015 | |
Essenerweg XIII | NL.IMRO.0203.1365-0002 | 26-8-2016 | |
Garderbroekerweg XVII | NL.IMRO.0203.1234-0002 | 3-1-2014 | |
Garderbroekerweg-Harskamperweg, paritële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1371-0002 | 24-5-2017 | |
Grote Hegweg I | NL.IMRO.0203.1303-0002 | 30-6-2015 | |
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1366-0002 | 1-2-2017 | |
Helweg I | NL.IMRO.0203.1265-0002 | 8-9-2014 | |
Hessenweg X | NL.IMRO.0203.1327-0002 | 21-1-2016 | |
Kallenbroekerweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1403-0002 | 24-5-2017 | |
Kapweg-Graafhorstweg | NL.IMRO.0203.1334-0002 | 8-3-2016 | |
Klettersteeg I | NL.IMRO.0203.1338-0002 | 19-2-2016 | |
Klettersteeg-Grote Fliertweg, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1363-0002 | 14-12-2016 | |
Laageinderweg III | NL.IMRO.0203.1309-0002 | 4-8-2015 | |
Laageinderweg IV | NL.IMRO.0203.1356-0002 | 21-6-2016 | |
Lange Zuiderweg III | NL.IMRO.0203.1306-0002 | 21-8-2015 | |
Lange Zuiderweg IV | NL.IMRO.0203.1329-0002 | 15-2-2016 | |
Muldersweg I | NL.IMRO.0203.1244-0002 | 17-7-2014 | |
Nachtegaalweg II | NL.IMRO.0203.1313-0002 | 5-1-2016 | |
Norschoterweg I | NL.IMRO.0203.1382-0002 | 2-5-2017 | |
Parapluherziening De Puurveense Molen (ph) | NL.IMRO.0203.1248-0002 | 30-9-2014 | |
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1370-0002 | 1-2-2017 | |
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1241-0001 | 25-2-2014 | |
partiële herziening Buitengebied 2012-Esweg II (ph) | NL.IMRO.0203.1324-0002 | 13-4-2016 | |
Peutweg I | NL.IMRO.0203.1247-0002 | 17-2-2015 | |
Renswoudsestraatweg III | NL.IMRO.0203.1317-0002 | 7-6-2016 | |
Rudolphlaan I | NL.IMRO.0203.1218-0002 | 26-4-2016 | |
Sandersstraat I | NL.IMRO.0203.1210-0002 | 15-2-2016 | |
Scherpenzeelseweg IX | NL.IMRO.0203.1276-0002 | 6-11-2014 | |
Topperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1380-0002 | 24-5-2017 | |
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1253-0003 | 8-7-2014 | |
Valkseweg XII | NL.IMRO.0203.1307-0002 | 13-7-2015 | |
Valkseweg XIII | NL.IMRO.0203.1353-0002 | 24-5-2016 | |
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph) | NL.IMRO.0203.1376-0002 | 1-2-2017 | |
Vinkekampweg I | NL.IMRO.0203.1288-0002 | 13-3-2015 | |
Wesselseweg VII | NL.IMRO.0203.1191-0002 | 18-3-2014 | |
Welgelegenweg II | NL.IMRO.0203.1387-0002 | 5-4-2017 |
Daarnaast is inmiddels het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vervangen door de volgende bestemmingsplannen. Eveneens geldt dit voor het provinciale inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1) welke is vastgesteld op 17-12-2014.
Naam bestemmingsplan | IMRO-idn. | Vastgesteld | |||
Apeldoornsestraat-Stoutenburgerweg | NL.IMRO.0203.1340-0002 | 1-2-2017 | |||
Baron van Nagellstraat-Oude Zeumerseweg | NL.IMRO.0203.1237-0002 | 30-9-2015 | |||
Baron van Nagellstraat VIII | NL.IMRO.0203.1271-0003 | 11-11-2015 | |||
Barneveld-Noordwest | NL.IMRO.0203.1310-0003 | 1-2-2017 | |||
Dijkerweg I | NL.IMRO.0203.1277-0002 | 6-5-2014 | |||
Dijkerweg II | NL.IMRO.0203.1335-0002 | 25-5-2016 | |||
Dunenkamperweg I | NL.IMRO.0203.1196-0002 | 1-10-2013 | |||
Drieenhuizerweg-Heetkamperweg | NL.IMRO.0203.1264-0002 | 28-1-2015 | |||
Dwarsakker | NL.IMRO.0203.1214-0003 | 20-8-2014 | |||
Dwarsakker II | NL.IMRO.0203.1277-0002 | 30-9-2015 | |||
Dwarsgraafweg V | NL.IMRO.0203.1290-0002 | 13-5-2015 | |||
Essenerweg X | NL.IMRO.0203.1238-0002 | 6-5-2014 | |||
Esweg I | NL.IMRO.0203.1318-0002 | 27-1-2016 | |||
Garderbroekerweg-Kerkweg | NL.IMRO.0203.1189-0003 | 4-3-2015 | |||
Garderbroekerweg-Wencopperweg | NL.IMRO.0203.1236-0002 | 10-6-2015 | |||
Garderbroekerweg XIV | NL.IMRO.0203.1195-0002 | 17-12-2013 | |||
Garderbroekerweg XV | NL.IMRO.0203.1212-0002 | 28-1-2014 | |||
Garderbroekerweg XVIII | NL.IMRO.0203.1315-0002 | 11-11-2015 | |||
Gelkenhorsterweg I | NL.IMRO.0203.1369-0001 | ontwerp | |||
Gruttoweg I | NL.IMRO.0203.1295-0002 | 30-9-2015 | |||
Harskamperweg V | NL.IMRO.0203.1362-0002 | 9-11-2016 | |||
Harskamperweg-Kootwijkerdijk | NL.IMRO.0203.1304-0002 | 2-3-2016 | |||
Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310) | NL.IMRO.0203.1229-0002 | 16-12-2014 | |||
Hazendonkweg I | NL.IMRO.0203.1211-0002 | 12-11-2013 | |||
Heideweg-Garderbroekerweg | NL.IMRO.0203.1322-0002 | 25-5-2016 | |||
Hessenweg XI | NL.IMRO.0203.1361-0002 | 5-7-2017 | |||
Holzenbosch | NL.IMRO.0203.1124-0002 | 16-12-2015 | |||
Hooiweg I | NL.IMRO.0203.1398-0001 | ontwerp | |||
Houtbeekweg I | NL.IMRO.0203.1257-0003 | 8-7-2015 | |||
Hunnenweg V | NL.IMRO.0203.1328-0002 | 13-4-2016 | |||
Kootwijkerdijk-Harderwijkerkarweg | NL.IMRO.0203.1323-0002 | 25-5-2016 | |||
Kootwijkerdijk II | NL.IMRO.0203.1293-0002 | 8-7-2015 | |||
Laageinderweg I | NL.IMRO.0203.1235-0002 | 6-5-2014 | |||
Laageinderweg V | NL.IMRO.0203.1383-0002 | 24-5-2017 | |||
Laageinderweg-Drieënhuizerweg | NL.IMRO.0203.1283-0002 | 9-11-2016 | |||
Lange Zuiderweg II | NL.IMRO.0203.1219-0002 | 10-6-2014 | |||
Lankerenseweg IV | NL.IMRO.0203.1415-0001 | ontwerp | |||
Molenweg III | NL.IMRO.0203.1342-0002 | 6-7-2016 | |||
Nachtegaalweg-Appelseweg | NL.IMRO.0203.1180-0002 | 27-1-2016 | |||
Nijkerkerweg VI | NL.IMRO.0203.1286-0002 | 6-7-2016 | |||
Noordersingel I | NL.IMRO.0203.1336-0002 | 6-7-2016 | |||
Otelaarseweg II | NL.IMRO.0203.1220-0002 | 6-5-2014 | |||
Oud Milligenseweg VI | NL.IMRO.0203.1254-0002 | 30-9-2014 | |||
Oud Vellerseweg/Hunnenweg | NL.IMRO.0203.1169-0002 | 10-6-2015 | |||
Overhorsterweg I | NL.IMRO.0203.1331-0002 | 14-12-2016 | |||
Puurveenseweg III | NL.IMRO.0203.1321-0002 | 9-7-2013 | |||
Rijksweg IV | NL.IMRO.0203.1314-0002 | 27-1-2016 | |||
Rubensstraat II | NL.IMRO.0203.1291-0002 | 4-3-2015 | |||
Schoonengweg I | NL.IMRO.0203.1339-0002 | 25-5-2016 | |||
Schoonengweg-Postweg | NL.IMRO.0203.1393-0002 | 5-7-2017 | |||
Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg | NL.IMRO.0203.1152-0003 | 10-6-2014 | |||
Speulderbosweg I | NL.IMRO.0203.1204-0002 | 1-2-2017 | |||
Stationsweg-Binnenveld | NL.IMRO.0203.1325-0002 | 13-4-2016 | |||
Stationsweg XI | NL.IMRO.0203.1263-0002 | 13-5-2015 | |||
Stroeërweg I | NL.IMRO.0203.1200-0002 | 8-7-2015 | |||
Stroe VI | NL.IMRO.0203.1250-0003 | 4-3-2015 | |||
Thorbeckelaan Zuid I | NL.IMRO.0203.1239-0003 | 8-7-2015 | |||
Valkseweg-Nijkerkerweg | NL.IMRO.0203.1350-0002 | 6-7-2016 | |||
Veluweweg-Essenerweg | NL.IMRO.0203.1297-0002 | 10-6-2015 | |||
Veluweweg-Lankerenseweg | NL.IMRO.0203.1202-0002 | 10-6-2015 | |||
Veluweweg-Lankerenseweg I | NL.IMRO.0203.1289-0002 | 10-6-2015 | |||
Wethouder Rebellaan I | NL.IMRO.0203.1184-0003 | 9-7-2013 | |||
Wethouder Rebellaan II | NL.IMRO.0203.1367-0003 | 1-2-2017 | |||
Wencopperweg II | NL.IMRO.0203.1245-0002 | 6-7-2016 | |||
Wencopperweg III | NL.IMRO.0203.1249-0002 | 16-12-2014 | |||
Wencopperweg IV | NL.IMRO.0203.1357-0002 | 14-12-2016 | |||
Wikselaarse Eng | NL.IMRO.0203.1348-0002 | 24-5-2017 | |||
Wolweg I | NL.IMRO.0203.1330-0002 | 29-9-2016 |