Plan: | Esvelderweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1397-0003 |
Voor de percelen Esvelderweg 17 en 17-1, in Kootwijkerbroek is een verzoek ingediend om de bestaande woning te splitsen in twee zelfstandige woningen. De woning is feitelijk al in twee zelfstandige wooneenheden (en kadastraal) gesplitst en wordt door twee huishoudens bewoond.
Ook behelst het verzoek de realisatie van een niet-agrarisch bedrijf (een timmerwerkplaats, nieuwbouw) planologisch mogelijk te maken aan de Esvelderweg 17-1. Eén van de te splitsen woningen wordt de bedrijfswoning van het niet-agrarische bedrijf.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding: luchtfoto Esvelderweg 17 en 17-1
Voorliggend plan (partiële herziening) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.
Het plangebied, kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie C, nummers 4550, 6394, 6395, 6396, 8213, 8214 en 8215, ligt aan de Esvelderweg in het buitengebied nabij de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan de west-, noord- en oostzijde door agrarische gronden begrensd. Ten zuiden is de Esvelderweg gelegen, alsmede ook agrarische gronden zijn daar aanwezig. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding: ligging plangebied Esvelderweg 17 en 17-1
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad (zie bijlage 3 bij de toelichting welke plannen relevant zijn bij deze partiële herziening, deze plannen gelden ter plaatse van de planlocatie). De gronden hebben de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. Ook geldt er de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (middelhoge verwachtingswaarde).
Realisatie van een timmerwerkplaats én het splitsen van de woning in twee zelfstandige woningen, waarvan één woning de bedrijfswoning van de timmerwerkplaats is, is in strijd met het bestemmingsplan.
Afbeelding: bestemmingsplan "Buitengebied 2012"
Woongebouw
In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume' op te nemen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één gebouw met inachtneming van bepaalde voorwaarden (artikel 20.7, tweede lid van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012").
Zo mag het realiseren van een tweede woning in één gebouw uitsluitend plaatsvinden wanneer in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen (onder a van artikel 20.7, tweede lid van het bestemmingsplan).
Er geldt geen sloopverplichting van 300 m2 ten behoeve van het recht op een tweede woning, wanneer:
Daarnaast mogen de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad (onder c van artikel 20.7, tweede lid van het bestemmingsplan).
Inwoning al voor 1 januari 1988 ontstaan
Aangetoond is dat de in-/bewoning aantoonbaar onafgebroken heeft plaatsgevonden sinds 1 januari 1988. Dit blijkt uit een controle in de kadastrale gegevens. Op basis van een verleende vergunning uit 1979 kan bovendien gesteld worden dat er feitelijk voor 1 januari 1988 een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen. Dit heeft tot gevolg dat er geen sloopverplichting van 300 m² geldt indien we de woning splitsen in een woongebouw met twee zelfstandige wooneenheden. Verder blijkt uit een aangeleverde verklaring van één van de (voormalige) bewoners betreffende de periode september 1991 tot en met november 1998 dat er bewoning plaatsvond.
Inhoud woning - 'maximum volume'
De bestaande woning Esvelderweg 17 én 17-1 heeft een inhoud van 886 m³. Er is een historisch gegroeid recht qua inhoud van de woning van 723,8 m³. Voor een vergroting van de woning van 162 m³ moet er derhalve 324 m² gesloopt worden. Immers voor iedere m³ vergroting moet er 2 m² gesloopt worden.
Er zijn sloopmeters aangeleverd. Esvelderweg 17 heeft een inhoud van 510 m3 en Esvelderweg 17-1 heeft een inhoud van 376 m3. In totaal is dit dan dus 886 m3. Op de verbeelding is een aanduiding 'maximum volume' opgenomen.
Aan de gestelde voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid inzake het woongebouw wordt voldaan. In het bestemmingsplan is verder een wijzigingsbepaling opgenomen om onder voorwaarden de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' (artikel 20.7, zesde lid van de planregels). Doordat één wooneenheid de bedrijfswoning is, kan met de wijzigingsbepaling (wat betreft het woongebouw) de woning Esvelderweg 17-1 -die aan te merken valt als bedrijfswoning- niet geregeld worden. Deze situatie gaat echter wel uit van een vergelijkbare inwoonsituatie. De binnen de wijzigingsbevoegdheid opgenomen mogelijkheid om een woongebouw te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden kan hier doorgetrokken worden naar twee woningen, waarvan er één een bedrijfswoning van het niet-agrarische bedrijf wordt. Hiervoor is een partiële herziening nodig om dit te realiseren.
Bestaande situatie
Timmerwerkplaats
Op dit moment is er in een gebouw ten noorden van de woning aan de Esvelderweg 17-1 al een timmerwerkplaats gevestigd. Dit bedrijf is hier in strijd met de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' gevestigd.
Woning
Op het perceel bevindt zich een woning, welke bewoond wordt door twee huishoudens. Er is aangetoond dat de in-/bewoning aantoonbaar onafgebroken heeft plaatsgevonden sinds 1 januari 1988.
Qua bestemmingsplan is er altijd maar één woning toegestaan geweest.
Het plangebied heeft in het verleden de bestemming 'Wonen met agrarische nevenactiviteiten' gehad. Dit ten tijde van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000". Vervolgens heeft het perceel de bestemming 'Wonen' gekregen bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (zonder functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - agrarische nevenactiviteit').
Er rustte op het perceel Esvelderweg 17 tot 2016 nog een milieuvergunning uit 1997. De drijver van de vergunning heeft deze vergunning officieel laten intrekken (d.d. 6 oktober 2016). Zo is er namelijk een verklaring van de drijver van de inrichting gekomen dat daarmee de milieuvergunning uit 1997 als ingetrokken kan worden beschouwd.
De huidige bestemming 'Wonen' is gesitueerd op een vijftal kadastrale percelen, te weten: kadastraal bekend gemeente Barneveld, sectie C, nummers 4550, 6394, 6395, 6396 en 8214. Verzoeker van de bestemmingsplanwijziging is eigenaar van een viertal percelen aan de Esvelderweg 17-1 (nrs. 6394, 6395, 6396 en 8215). Uit een verklaring blijkt dat ook de andere eigenaren van de percelen kunnen instemmen met een bestemmingsplanherziening. De kadastrale percelen met de nummers 8213 en 8215 zullen overigens in de nieuwe situatie ook onderdeel uitmaken van het plangebied.
Afbeelding: kadastrale situatie
Nieuwe situatie
Nieuwbouw bedrijfspand
De "Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten" van Regio De Vallei vormt het ruimtelijk kader om middels een bestemmingsplanherziening medewerking aan onderhavig verzoek te verlenen. Zo dateert het verzoek uit 2014, waar het college op 23 juni 2016 besloten heeft om in principe aan mee te werken.
In het beleid voor functieverandering naar werken of woon-werkcombinaties is aangegeven dat strikt genomen niet-agrarische bedrijven zonder functionele binding aan het buitengebied niet thuishoren in het landelijk gebied. Het toelatingsbeleid voor dergelijke bedrijven behoort daarom gekoppeld te zijn aan stringente voorwaarden. Het streven is gericht op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. Die kwaliteitswinst is zowel te bereiken via de weg van ontstening (sloop) als aanvullend via de weg van versterking van de landschappelijke kwaliteit (verevening) als een combinatie daarvan.
De nieuwbouw van het bedrijfspand heeft een oppervlakte van 253,5 m² (afgerond 254 m2, = 17 m x 19,71 - 1,58 m2 van een uitsparing ). Hiervoor moeten dan 507 m² aan sloopmeters aangeleverd worden (zie onder 'sloop bebouwing' in deze paragraaf).
Afbeelding: nieuwe situatie (inclusief landschappelijke inpassing)
In het bedrijfspand Esvelderweg 17-1 zelf komt daarnaast overigens een bijgebouw van 80 m2. Bij de woning Esvelderweg 17 is in totaal 400 m2 aan bijgebouwen aanwezig. Hiervan wordt/is bebouwing gesloopt, waarbij er 150 m2 ingezet wordt ten behoeve van deze functieverandering. Door de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' op te nemen, wordt geregeld dat er hier 250 m2 aan bijgebouwen toegestaan is in de nieuwe situatie.
In dit geval wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd door middel van sloop van bebouwing, in combinatie met landschappelijke inpassing (versterking van de landschappelijke kwaliteit). Er is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. Hiermee wordt voldaan aan één van de belangrijke voorwaarden van het regionale functieveranderingsbeleid.
Daarnaast speelt bij de beoordeling van een verzoek om functiewijziging naar een bedrijf de ligging ten opzichte van de beschikbare infrastructuur een belangrijke rol. (Vracht)verkeer van en naar een slecht ontsloten locatie is ongewenst. Hiervan is in casu geen sprake. Zo brengt de bedrijvigheid op het perceel Esvelderweg 17-1 geen overmatig gebruik van de openbare weg met zich mee. Indien het parkeren op eigen terrein geschiedt is er eveneens geen belemmering vanuit verkeerskundig oogpunt.
Daarnaast mag de functieverandering niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving. Qua milieuzonering is de timmerwerkplaats niet passend, maar door het treffen van bepaalde geluidsmaatregelen is dit oplosbaar. De gewenste timmerwerkplaats heeft een oppervlakte van 254 m², waarbij de productieruimte minder dan 200 m² bedraagt (het bedrijf heeft daarmee een milieucategorie 3.1). Er zijn bij Esvelderweg 17-1 twee bouwvlakken opgenomen zodat daarmee vermeden wordt dat de woning zelf van nummer 17-1 tegen de timmerwerkplaats aangebouwd kan worden. Vanwege nieuwbouw kan er een afstand tussen het bedrijfspand (met inpandig bijgebouw) en de overige bebouwing op het perceel komen. Ook komen er bomen te staan tussen de bedrijfswoning zelf en het bedrijfspand.
Nu uit het uitgevoerde akoestische rapport blijkt dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de timmerwerkplaats er een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft. Er is akoestisch gezien sprake van een goede ruimtelijke ordening. Akoestisch is de timmerwerkplaats aanvaardbaar op de plek zoals die op de inrichtingstekening is weergegeven (zie paragraaf 5.6 Geluid).
In de nieuwe situatie is buitenopslag niet toegestaan.
Gelet op het voorgaande past het verzoek binnen het regionale functieveranderingsbeleid.
Splitsing woning
De ruimtelijke impact van de splitsing van de woning in twee woningen is nihil nu er ten behoeve van de splitsing geen extra bebouwing bijkomt. Verder is het erf ruim genoeg om voor iedere woning voldoende privacy en voldoende parkeerplaatsen te creëren bij de splitsing. Gelet op de solitaire ligging van het perceel zal er niet of nauwelijks invloed zijn op de levenssfeer van derden. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn er geen bezwaren om de bestaande woning te splitsen in twee zelfstandige woningen (waarvan één de bedrijfswoning wordt). In de onderhavige situatie worden derhalve de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden bij een splitsing niet onevenredig geschaad.
Het is in dit geval noodzakelijk dat de nieuwe bedrijfsruimte landschappelijk wordt ingepast. Er is hiervoor een erfinrichtings-/beplantingsplan uitgewerkt en deze is ter goedkeuring voorgelegd (zie paragraaf 5.12 van deze toelichting). Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Ook is het wenselijk dat de woningen plaatsvast zijn en blijven. Ook dit is in deze voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Vanuit verkeer bestaat geen bezwaar tegen de splitsing van een bestaande woning in twee zelfstandige woningen en de realisatie van de timmerwerkplaats op percelen Esvelderweg 17/17-1 (zie verder paragraaf 5.14 van de toelichting).
Nieuwbouw van een timmerwerkplaats en het splitsen van de woning (waarbij één woning de bedrijfswoning van het niet-agrarische bedrijf wordt) is derhalve ruimtelijk aanvaardbaar.
Sloop bebouwing
Om medewerking te verlenen aan het verzoek moet er ook bebouwing gesloopt worden. Op de volgende locaties wordt er gesloopt:
- Esvelderweg 17;
- 't Zandwater 8 (Harskamp).
Op Esvelderweg 17 is de bebouwing opgemeten en daar is 400 m2 aan bebouwing aanwezig. De eigenaar van Esvelderweg 17 wil 250 m2 aan bijgebouwen laten staan. Hiermee is er bij die locatie sprake van 150 m2 inzetbare bebouwing voor functieverandering (voor het nu voorliggende verzoek).
Van de locatie 't Zandwater 8 komen 681 m2 inzetbare meters in het kader van functieverandering. Voor locatie 't Zandwater 8 is op 17 maart 2016 het bestemmingsplan 'Partiële herziening Agrarisch Buitengebied Ede 2015 - 2e ronde' vastgesteld en dat plan is onherroepelijk.
Gezamenlijk gaat het dan om 831 m2 inzetbare meters in het kader van functieverandering die aangeleverd moeten worden.
Voor de nieuwbouw van het bedrijfspand van 253,5 m2 moeten 507 m2 aan sloopmeters (inzetbaar) worden aangeleverd. Voor de vergroting van de inhoud van het woongebouw, moeten 324 m2 aangeleverd worden. Immers de inhoud van woning nu bedraagt 885,55 m³ (886 m3). Er is een historisch gegroeid recht qua inhoud van de woning van 723,8 m³ (724 m3). Voor een vergroting van de woning van 162 m³ moet er daarom 324 m² gesloopt worden. Immers voor iedere m³ vergroting moet er 2 m² gesloopt worden.
Dit is dan 831 m2. Gelet op het feit dat er bij de slooplocaties Esvelderweg 17 (150 m2), 't Zandwater 8 (681 m2) sprake is van 831 m2 aan te slopen bebouwing, wordt er daarmee voldoende gesloopt ten behoeve van dit plan.
Oude en nieuwe verbeelding
Onderstaande afbeeldingen geven het verschil tussen de huidige en de nieuwe verbeelding weer. De afbeelding 'huidige situatie' betreft de huidige situatie zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
De afbeelding 'nieuwe situatie' geeft de verbeelding voor voorliggende partiële herziening weer, waarop zichtbaar is dat de bestemming 'Wonen' gedeeltelijk herzien wordt naar de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Bij de nieuwe bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' wordt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabriek p.o. <200 m2' toegevoegd (sb-25) ten behoeve van de vestiging van de timmerwerkplaats. Verder wordt de aanduiding 'maximum volume (m3)' toegevoegd, zodat de inhoud van de bedrijfswoning niet meer dan 376 m3 bedraagt. Bij de bestemming 'Wonen' worden de aanduidingen 'maximum oppervlakte (m2)' en 'maximum volume (m3)' toegevoegd om daarmee het maximum aantal vierkante meters aan bijgebouwen én de inhoud van de woning te regelen. Ook komen er twee voorwaardelijke verpllichtingen op de verbeelding (en in de regels) te staan. De begrenzing van het gebied van de partiële herziening is hierop aangepast.
Op de verbeelding wordt voor een gedeelte waar voorheen een bijgebouw stond, maar inmiddels gesloopt is (bij Esvelderweg 17) de bestemming 'Agrarisch' weergegeven. Dit komt dan overeen met de feitelijke situatie.
Afbeelding fragment huidige situatie
Afbeelding fragment nieuwe situatie
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het onderhavige wijzigingsplan betreft geen plan welke vermeld is in de Crisis- en herstelwet.
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.
De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.
Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name de speerpunten 'Wonen en woningmarkt' en 'Bedrijven en bedrijvigheid' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Bedrijven en bedrijvigheid
De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in FoodValley is goed voor ruim 160.000 banen.
In zes van de acht gemeenten in FoodValley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.
De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven (“leader firms”) zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.
De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).
Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.
De gemeenten in de regio FoodValley werken in nauw overleg met de provincie aan een gecoördineerde aanpak van de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, RPB). De segmentatie (typologie) van bedrijventerreinen, een transparant grondprijsbeleid en aandacht voor revitalisatie en herstructurering van verouderde bedrijventerreinen spelen hierbij een rol, evenals de acquisitie van food-gerelateerde bedrijven van elders (nationaal en internationaal). De regio werkt in nauwe samenwerking met OostNV aan een gezamenlijke aanpak van het actief werven van bedrijven die een meerwaarde hebben voor de regio (in termen van werkgelegenheid en kennis).
Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen en werken.
Wonen
De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.
Doorwerking in plangebied
De ontwikkeling past binnen de afspraken die zijn gemaakt in de Regionale Woonagenda. In paragraaf 5.8 is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Werken
Bedrijven
De provincie streeft naar een aanbod van kwalitatief goede locaties dat aansluit op de vraag van bedrijven. Zij streeft naar zorgvuldig omgaan met schaarse ruimte en de kwaliteit van het landschap. De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2012 en 2013 met de Gelderse regio's zijn gemaakt.
Doorwerking in plangebied
In paragraaf 5.8 Ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking bij de ontwikkeling om de timmerwerkplaats planologisch mogelijk te maken.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt.
Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
Doorwerking in plangebied
Het plangebied ligt niet in de GO.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Doorwerking in plangebied
De regels inzake Glastuinbouw en Water en Milieu vormen geen belemmering voor onderhavig plan. Dit geldt eveneens voor de regels inzake Landbouw. Immers vanuit de kaarten worden geen regels gesteld, zodat het plan in overeenstemming met de verordening is.
Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Destijds is dit regionale beleid door middel van een afwijkingsbesluit van gedeputeerde staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005. In de Omgevingsvisie stelt de provincie dergelijk beleid niet meer verplicht, maar geldt het principe dat er kwaliteitsverbetering bereikt moet worden. Dat hiervoor regionaal beleid is en wordt vastgesteld, wordt toegejuicht.
Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:
Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria mee bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:
De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:
In het geldende functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Het is wel mogelijk als duidelijk is dat het geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen omdat een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.
Bovenstaand beleid is grotendeels vastgelegd in afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Het beleid biedt echter ook ruimte voor maatwerk, dat zich niet laat vastleggen in vooraf op te stellen afwijkings- en wijzigingsregels. Voor de onderhavige planherziening is gebruik gemaakt van die mogelijkheden voor maatwerk.
Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.
De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio FoodValley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.
De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.
De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.
Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.
In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:
De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.
Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.
Hoewel inmiddels een actualisering van het functieveranderingsbeleid is vastgesteld, wordt hier het voorheen geldende beleid nog beschreven. Het plan is namelijk ingediend toen het oude beleid nog van kracht was en wordt daarom ook aan dit beleid getoetst.
De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).
Doorwerking in plangebied
Door initiatiefnemer is een inrichtingsplan, waar ook beeldkwaliteit onderdeel van uitmaakt, ingediend dat is besproken in het overleg voor verzoeken in het buitengebied.
De locatie van het nieuwe bedrijfspand is vanuit stedenbouw akkoord. Wel is opgemerkt dat de inrichting van het erf mogelijk efficiënter ingericht kan worden.
Vanuit Landschap is aangegeven dat aan de noord- en oostzijde van het nieuwe bedrijfsgebouw een stevige groenstrook met onderbeplanting aangeplant moet worden. Het gedeelte ten noorden van de buren tot aan de weg zal transparanter beplant worden. De beplanting moet passen binnen het broek- en heideontginningenlandschap. Een grondwal is niet akkoord.
In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:
Doorwerking in plangebied
Gezien de inzet van de vereiste oppervlakte aan sloopbebouwing en de zorgvuldige terreininrichting en landschappelijke inpassing van het plan, wordt voldaan aan het regionale beleid zoals dat in paragraaf 4.4 is omschreven.
Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.
Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.
Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.
Het plan is niet strijdig met deze structuurvisie.
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Door middel van het project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld' wordt jaarlijks een actueel beeld van het planaanbod voor de komende vier jaar gegeven, waarbij ook een beeld wordt geschetst van de aantallen op te leveren woningen per kern, alsmede de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking) om zo vraag en aanbod meer met elkaar in overeenstemming te brengen.
Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen (2010) en de recent vastgestelde woonvisie 'Samen werken aan Wonen; woonvisie 2017-2021 met doorkijk tot 2025 en verder' (2016) en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd.
Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.
Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
In de binnenregionale verdeling is opgenomen dat de gemeente Barneveld in de periode 2010-2019 met 3.500 woningen mag uitbreiden. Daarbij is rekening gehouden met 250 woningen die in dezelfde periode aan de woningvoorraad zullen worden onttrokken.
Het huidige woningbouwprogramma voorziet voor de jaren 2017 tot en met 2019 in een plancapaciteit van ongeveer 1.650 woningen, gemiddeld zo'n 550 woningen per jaar. De ervaring leert dat hiervan circa 75% daadwerkelijk binnen de genoemde periode wordt gerealiseerd (zo'n 1.250 woningen).
Gevoegd bij de ongeveer 2.100 woningen die in de jaren 2010 t/m 2016 in de gemeente gebouwd zijn, is het de verwachting dat met de huidige planvorming de woningbouwafspraak vanuit KWP-3 in belangrijke mate, maar niet volledig zal worden ingevuld, temeer omdat er ook sprake is van woningonttrekkingen en de netto-toevoeging dus lager uit zal vallen.
Daarnaast zijn er locaties ontwikkeld en gepland die in verband met de extra toestroom van vluchtelingen geprogrammeerd zijn in de sociale huursfeer. Provincie Gelderland ziet dit als een extra inhaalslag sociale woningbouw, waarvoor extra bouwcontingent gereserveerd is. Deze aantallen (indicatief zo'n 75 sociale huurwoningen op de locaties Lijsterhof en Wikselaarse Eng) mogen in feite bij het getal van 3.500 woningen worden opgeteld.
Gezien de nieuwbouw in de kern Kootwijkerbroek is er geen belemmering om het plan aan de Esvelderweg in Kootwijkerbroek tot ontwikkeling te brengen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van de totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.
Het project valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Het gebied ligt in een zone met veldpodzolen (gwt V) en vaaggronden (gwt III). Geomorfologisch betreft het een dekzandvlakte. Het gebied was tot voor 1926 niet ontgonnen en bestond uit een broekige heide zoals ook op de negentiende eeuwse kaarten vermeld. Het natte karakter blijkt uit de negentiende eeuwse kaarten en de bodemkundige situatie. Diverse archeologische onderzoeken in de omgeving hebben bevestigd dat het hier een voormalig nat gebied betreft waar bij de ontginning de bodem diep is verstoord.
Er zijn geen archeologische vondsten bekend uit de omgeving en er is geen sprake van historische voorgangers. Pas kort voor 1932 is hier een boerderij gebouwd.
Voor de vroege prehistorie is op basis van bovenstaande de verwachting laag vanwege het ontbreken van reliëf. Voor de late prehistorie tot en met de Nieuwe Tijd is de verwachting eveneens laag als gevolg van het natte karakter van het gebied. Realisatie van de voorgenomen plannen betekent daardoor geen onevenredige schade aan het bodemarchief. Verder archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Op de percelen en in de nabijheid ervan zijn geen monumenten aanwezig.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat niet wordt aangeduid als een hoge of zeer hoge waardering.
In het rapport "Historische Landschappen in de gemeente Barneveld" worden de beekbegeleidende broeken als volgt beschreven (Overland 2014): 'Onder jonge landbouwontginningen worden alle landbouwgebieden gerekend die in 1850 nog uit heide bestonden. De heidevelden waren productiever dan die op de hoge delen van de Veluwe. Deze heide kon plaatselijk venig zijn. Daar werd soms door boeren veen gestoken voor eigen gebruik. De laagste delen waren zowel natter als vruchtbaarder. Hier lagen ongeperceleerde graslanden waar ook het rundvee graasde. De gebruiksrechten op de heide waren in handen van boeren van de verschillende dorpen en buurschappen. Waar precies de gebruiksgrenzen lagen was vaak onduidelijk. Vandaar dat er nog al eens conflicten tussen maalschappen of buurten optraden. Meestal dienden grensstenen of pollen, aarden heuveltjes, als grensaanduiding. Soms werd een gebruiksgrens heel duidelijk in het landschap aangegeven. Bijzonder is de Essener Gemeente Wal tussen de Essener Meent en de velden van Kootwijkerbroek. Deze wal lag er al in 1669 en is nog steeds in het landschap van de jonge ontginningen te herkennen. Later is de indeling van de Essener Meent geënt op de richting van deze wal, met wegen evenwijdig of loodrecht op deze wal.
De perceelsvorm en indeling van de jonge ontginningen hangt waarschijnlijk samen met de verdeling van de heide die eerder in de 19e eeuw had plaatsgevonden. Op de grotere arealen waren de jonge landbouwontginningen min of meer regelmatig en rationeel ingedeeld. De perceelsgrenzen waren meestal lange rechte lijnen. Op veel perceelsgrenzen stonden elzensingels. De percelen waren strook- of blokvormig, de wegen over het algemeen recht. Zeer uitgestrekte dambordstructuren van planmatige ontginningen zoals die op de Brabantse of Achterhoekse zandgronden voorkomen, ontbreken echter. Plaatselijk was de percelering zelfs uitgesproken onregelmatig, vooral op de kleine ontgonnen heideveldjes die tussen oudere ontginningen lagen.
Tegenwoordig beeld
Over het algemeen is de rechtlijnige ontginningsstructuur van de jonge ontginningen nog herkenbaar. Er komen nu zowel akkers als graslanden voor. Veel elzensingels zijn verdwenen, maar hier en daar markeren ze nog de perceelsranden of staan er bomenrijen of solitaire bomen als restant van de vroegere singels. Het landschap is over het algemeen grootschalig, door de lange doorgaande wegen, de relatief grote rechthoekige percelen en de soms verre doorzichten. Deze doorzichten zijn niet overal meer mogelijk doordat vrijwel alle jonge ontginningen tamelijk intensief bebouwd zijn geraakt met agrarische bebouwing. Meer dan in de kampontginningen is de intensieve veehouderij hier tot ontwikkeling gekomen. De jonge ontginningen hebben in de afgelopen decennia ook ruimte geboden aan de ontwikkeling van recreatie. Vooral ten oosten van Voorthuizen was dit geval. In de uitgebreide zone van campings die hier ligt, heeft nog de structuur van de rechte wegen van de vroegere heide-ontginningen.
Deze partiële herziening is niet strijdig met deze waardering.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan (begin 2019) kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.
Wanneer er een nieuwe aansluiting nodig is voor de woning, zal de nieuwe woning/wooneenheid gasloos gemaakt moeten worden. In dit plan is er geen nieuwe aansluiting benodigd omdat er feitelijk al twee woningen zijn die beiden een aansluiting hebben.
Klimaatadaptatie
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuiten / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ Water).
Door op een slimme manier om te gaan met (robuust) groen in de openbare ruimte in relatie tot de positionering van woningen en de productie van zonne-energie op daken van gebouwen/woningen kan het microklimaat in woningen en in een gebied op een positieve manier beïnvloed worden.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en faunacontroleur. De nieuwbouw van de timmerwerkplaats zal geen effect hebben op beschermde soorten. Dit omdat op ongeveer dezelfde plaats als het bestaande pand de nieuwbouw gerealiseerd wordt én op het verharde terrein.
Er worden gebouwen gesloopt ten behoeve van de nieuwbouw. Inmiddels zijn de gebouwen A en C aan de Esvelderweg 17 gesloopt. Gebouw was een loods waarin alleen een oud duivennest aanwezig was, en gebouw A was een houten hok. Daar waren eveneens geen sporen van bewoning door extra beschermde soorten (zoals vleermuizen of uilen). Ook gebouw D wordt gesloopt. Gebouw D is uiterlijk 1 januari 2018 gesloopt. Er zijn in gebouw D eveneens geen sporen van bewoning door beschermde soorten zoals vleermuizen of uilen aangetroffen.
Op onderstaande afbeelding is weergegeven om welke gebouwen het ging/gaat:
Afbeelding: te slopen bebouwing Esvelderweg 17
De plannen hebben daardoor geen effect op beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Een herplantplicht is niet aan de orde.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.3.1.1 blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
In of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven, waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn.
Daarnaast vindt in de omgeving van het plangebied ook geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats. Het timmerbedrijf op deze locatie valt niet onder het BEVI.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Woongebouw
De nieuwe woonfunctie is op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
Er is in het kader van deze planherziening derhalve een "Akoestisch onderzoek geluidsbelasting' (nieuwbouw woning aan de Esvelderweg 17-1) door S&W Consultancy uitgevoerd (wegverkeerslawaai, rapportnr.: 2141313, d.d. 23-02-2017, versie 2). In het rapport is beoordeeld of de geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde blijft, of dat er een hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder moet worden aangevraagd.
Uit het rapport volgt dat de hoogst berekende geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai Lden = 46 dB bedraagt. Daarmee overschrijdt de aanwezige geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet. Er hoeft geen verzoek voor het vaststellen van hogere waarden ingediend te worden voor de splitsing van de woning.
De gemeente heeft dit rapport beoordeeld en akkoord bevonden. Het rapport is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd.
Timmerwerkplaats
Ook is door S&W Consultancy, bouwkundig ingenieursbureau een 'Akoestisch onderzoek industrielawaai' uitgevoerd (d.d. 30 mei 2018, rapportnr: 2141313, versie 3). Onderzoek is gedaan naar de geluidemissie van de activiteiten, werkzaamheden en relevante verkeersbewegingen binnen de inrichting van het timmerbedrijf aan de Esvelderweg 17-1.
Immers zoals in hoofdstuk 3 van de toelichting al is aangegeven is de timmerwerkplaats vanuit milieuzonering niet passend, maar door het treffen van bepaalde geluidsmaatregelen is dit oplosbaar. De gewenste timmerwerkplaats heeft een oppervlakte van 254 m², waarbij de productieruimte minder dan 200 m² bedraagt (het bedrijf heeft daarmee een milieucategorie 3.1). In het rapport is aangegeven dat het akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het legaliseren van een timmerwerkplaats en het bestemmen van een woning met inwoning tot een woongebouw met twee wooneenheden. De woning aan de Esvelderweg 17-1 dient een aanduiding in het bestemmingsplan te krijgen waaruit volgt dat dit de bedrijfswoning bij de timmerwerkplaats is.
In het kader van het akoestische onderzoek is de totale geluiduitstraling bepaald ten gevolge van de geluidrelevante activiteiten op het inrichtingsterrein. Tevens is indirecte hinder vanwege het verkeer van en naar de inrichting beschouwd. Aan de hand hiervan is bepaald of er in de toekomstige situatie sprake is van een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen van derden en dus van een goede ruimtelijke ordening. In het rapport zijn de geluidniveaus berekend, inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de gestelde geluideisen. In het rapport wordt de conclusie getrokken dat er na realisatie van de werkplaats sprake is van een akoestisch acceptabele situatie. Het aspect geluidsuitstraling door de activiteiten van de plannen staat een goede ruimtelijke ordening niet in de weg.
Het akoestische rapport is door de geluidsdeskundige van de Omgevingsdienst de Vallei beoordeeld en akkoord bevonden. Op basis van de resultaten uit het onderzoek kan worden gesteld dat ter plaatse van de omliggende woningen na realisatie van de ontwikkeling een akoestisch verantwoord woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft en er derhalve akoestisch gezien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Akoestisch is de timmerwerkplaats aanvaardbaar op de plek zoals die op de inrichtingstekening is weergegeven. Akoestiek vormt geen belemmering.
Het akoestisch onderzoek d.d. 30 mei 2018 is als bijlage 2 bij de toelichting toegevoegd.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen, zodat geur geen belemmering vormt.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat
een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling
mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand
stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Het betreft geen, nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame
verstedelijking van toepassing is.
Timmerwerkplaats
Het plan voorziet in een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van maximaal 254 m2. Gelet op de kleinschalige bedrijfsbebouwing die het plan mogelijk maakt en de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden van het plandeel met de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch', voorziet daarmee dit plan niet in een bedrijventerrein of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing is.
Woningen
Gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is ook wat betreft de woningsplitsing er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 14 januari 2014 (ABRvS 14 januari 2014, 201308263/2/R4) aangegeven dat de realisatie van één nieuwbouwwoning geen stedelijke ontwikkeling betreft. Verder heeft de Afdeling bepaald dat de realisering van zes woningen binnen lintbebouwing (drie woningen rechtstreeks en drie woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid) niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4).
Nu het hier gaat om het splitsen van de bestaande woning in twee zelfstandige woningen waarbij er geen bebouwing bij zal komen, voorziet de splitsing niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Gelet hierop voorziet het plan evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de genoemde bepaling en is artikel 3.1.6, tweede lid van de Bro derhalve niet van toepassing.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. De aanwezige kabels en leidingen zullen langs de Esvelderweg zijn gelegen. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is er geen sprake van een bedrijf welke afzonderlijk als activiteit in kolom 1 van onderdeel C of D van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. is vermeld. De vraag is of er hier sprake is van een plan als bedoeld in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. In dit geval gaat het om een locatie gelegen in het buitengebied van de kern Kootwijkerbroek. Een bedrijventerrein is te vinden in kolom 2 van categorie D 11.2. Industrieterreinen kennen een eigen categorie (D 11.3). Nu er hier geen sprake is van een industrieterrein is categorie D 11.2 aan de orde.
Van belang voor de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Het is niet zonder meer duidelijk wanneer er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' en wanneer niet.
Of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
Gelet op de aard en de omvang van de voorgenomen ontwikkeling en gezien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) is deze ontwikkeling niet aan te merken als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Immers de omvang van het project is vrij gering (een niet-agrarisch bedrijf met een oppervlakte van 254 m2 aan bedrijfsbebouwing). Het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader is het onderhavige van belang:
- woning Esvelderweg 17 en 17-1
ten opzichte van het gewenste niet-agrarische bedrijf: de nieuwbouw van de timmerwerkplaats ten noorden van één wooneenheid aan de Esvelderweg 17-1. De gewenste timmerwerkplaats heeft een oppervlakte van 254 m², waarbij de productieruimte minder dan 200 m² bedraagt (het bedrijf heeft daarmee een milieu categorie 3.1). Zoals uit hoofdstuk 3 en § 5.6 Geluid al naar voren is gekomen, is de timmerwerkplaats vanuit milieuzonering niet passend. Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd, en op basis daarvan is geconcludeerd dat er sprake is van een akoestisch acceptabele situatie. Het aspect geluidsuitstraling door de activiteiten van de plannen staat een goede ruimtelijke ordening niet in de weg. Zie hiervoor de motivatie onder § 5.5 Geluid. Hieruit volgt dat milieuzonering oplosbaar is en dit geen belemmering vormt voor uitvoering van dit plan.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.
Nu op 3 maart 2017 Liander heeft aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, behoeven er in dit bestemmingsplan derhalve geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Op dit moment is er nog geen sprake van landschappelijke inpassing. Er zijn geen waardevolle elementen aanwezig.
In het kader van dit plan is er een voorstel inzake de landschappelijke inpassing (beplantingsplan) ingediend. Uit dit beplantingsplan volgt dat er ten noorden en oosten van het nieuwe bedrijfspand aan de Esvelderweg 17-1 bomen geplant gaan worden (onder meer zomereiken en elzen). Daarnaast komen er op Esvelderweg 17-1 beukenhagen en een solitarie notenboom te staan. De beplanting past binnen het broek- en heideontginningenlandschap.
Het ingediende beplantingsplan is door de gemeente beoordeeld en akkoord bevonden. Het beplantingsplan is als bijlage 1 bij de regels toegevoegd. Om de aanleg van deze beplanting (en parkeerplaatsen) zeker te stellen is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor deze partiële herziening.
Parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden. Er moet op eigen terrein voldoende gelegenheid zijn om de benodigde voertuigen te parkeren. Op een tekening is aangegeven waar er geparkeerd wordt ten behoeve van de timmerwerkplaats (zie bijlage 2 bij de regels). Hieruit volgt dat er op eigen terrein ruimte is om te kunnen parkeren.
Vanuit verkeer bestaat geen bezwaar tegen de splitsing van een bestaande woning in twee zelfstandige woningen (één woning én één bedrijfswoning) op perceel Esvelderweg 17. De woning wordt in de huidige situatie al door twee huishoudens bewoond. Dit zal door de splitsing niet wijzigen. De parkeerbehoefte blijft daarom naar verwachting gelijk. Mocht deze toch toenemen dan is op het perceel voldoende ruimte beschikbaar deze op te lossen.
Hetzelfde geldt voor de verkeersgeneratie voor de timmerwerkplaats. Deze blijft naar verwachting gelijk. Mocht deze toch toenemen dan is het niet de verwachting dat dit nadelig is voor de verkeersveiligheid.
Verder blijven de twee bestaande uitritten gehandhaafd.
Gelet hierop bestaan er geen bezwaren vanuit verkeerskundig oogpunt.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie
Het plangebied aan de Esvelderweg 17 en 17-1 ligt in het buitengebied van Kootwijkerbroek. Het plangebied omvat op dit moment een woning en enkele opstallen. Ten zuiden van het plangebied loopt een C-watergang. In de Esvelderweg is sprake van drukriolering.
In het plangebied is in de huidige situatie een woning met bijgebouw aanwezig. Er wordt een timmerwerkplaats gerealiseerd van 254 m2, waarbij 80 m2 als privé berging zal worden gebruikt.
Het hemelwater wat afstroomt van de woning en het bijgebouw wordt afgevoerd naar de zuidelijk gelegen C-watergang. Het hemelwater wat afstroomt van de wegverharding vloeit af over maaiveld waar het vervolgens kan infiltreren.
Het afvalwater blijft net als in de huidige situatie aangesloten op de pompput van de drukriolering in de Esvelderweg.
Bij de nieuwbouw worden geen uitlogende materialen toegepast.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen 'plan' en bestemmingsplan "Buitengebied 2012" gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De regels van Hoofdstuk 2 van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 worden alleen bij de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' herzien.
In de regels wordt aan de tabel van artikel 6.2.2 onder c het adres 'Esvelderweg 17-1' met het getal '254' (ten behoeve van de timmerwerkplaats) toegevoegd.
Daarnaast wordt aan de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" in artikel 6.1 onder c in de tabel bij de aanduiding (sb-25') in de tweede kolom het daar genoemde bedrijf 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabriek < 200 m2' gewijzigd, zodat daarmee expliciet in de omschrijving staat dat deze 200 m2 alleen betrekking heeft op de productieoppervlakte. De aanduiding komt dan als volgt te luiden: 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabriek p.o. < 200 m2'. Er wordt verwezen naar artikel 3 van deze partiële herziening voor wat betreft hetgeen is toegevoegd in de regels. Voor het overige worden de regels niet herzien.
Deze partiële herziening leidt er toe dat op de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" de bestemming 'Wonen' gedeeltelijk herzien wordt naar de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Bij de nieuwe bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' wordt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabriek p.o. <200 m2' toegevoegd ten behoeve van de vestiging van de timmerwerkplaats. Verder wordt de aanduiding 'maximum volume (m3)' toegevoegd, zodat de inhoud van de bedrijfswoning niet meer dan 376 m3 bedraagt. Bij de bestemming 'Wonen' worden de aanduidingen 'maximum oppervlakte (m2)' en 'maximum volume (m3)' toegevoegd om daarmee het maximum aantal vierkante meters aan bijgebouwen én de inhoud van de woning te regelen. Ook komen er twee voorwaardelijke verpllichtingen op de verbeelding (en in de regels) te staan.
Door het opnemen van een bouwvlak op Esvelderweg 17-1 wordt daarmee bewerkstelligd dat de bedrijfsbebouwing én de bedrijfswoning uitsluitend daar gewenst zijn. Hiermee blijft het een compact geheel. De woning op Esvelderweg 17 dient ingevolge de regels bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als de bestaande woning teruggebouwd te worden. Ook daarmee is verzekerd dat niet zonder meer op een andere plek een zelfstandige woning gerealiseerd kan worden op de locatie Esvelderweg 17.
Op de verbeelding wordt voor een gedeelte waar voorheen een bijgebouw stond, maar inmiddels gesloopt is (bij Esvelderweg 17) de bestemming 'Agrarisch' weergegeven. Dit komt dan overeen met de feitelijke situatie.
Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".
Overeenkomstig het bepaalde het Besluit ruimtelijke ordening is de voorschreven Anti-dubbeltelregel opgenomen.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduiding is toegepast:
Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen worden in deze partiële herziening voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren.
In onderhavige partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met de aanleg van de beplanting/inrichtingsplan, zoals dat in Bijlage 1 van de regels is gevoegd. Dit betekent ook dat voor wat betreft de inrichting van de gronden ook de plek waar de woningen zich nu aan de Esvelderweg 17 en 17-1 bevinden hier onder vallen.
Ook is er ten behoeve van de sloop van bebouwing aan de Esvelderweg 17-1 een voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een hoofdgebouw mogelijk maakt (timmerwerkplaats), is dit aan de orde. Immers er is sprake van een bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen.
Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 23 juni 2016 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende plan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
Van een dergelijk plan is hier geen sprake, zodat er geen inspraak heeft plaatsgevonden.
Het ontwerp voor de partiële herziening heeft van 21 september tot en met 1 november 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn twee reacties ingediend.
Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd (bijlage 4 bij de toelichting).
Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:
Daarnaast is het intrekkingsbesluit "Wijziging van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 door het intrekken van enkele onderdelen" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.IB1056-0001), vastgesteld op 11 november 2014, verwerkt, waardoor enkele onderdelen (diverse locaties) van het moederplan "Buitengebied 2012" zijn ingetrokken. Daarnaast is het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" inmiddels vervangen door een aantal bestemmingsplannen (met op zichzelf staande bestemmingsplanregelingen, de zogenaamde postzegelplannen) en tevens een provinciaal inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1). Deze plannen zijn niet relevant, in die zin dat ze geen planologische gevolgen hebben, voor onderhavig plan.
Verder is een aantal uiteenlopende wijzigingsplannen door het college - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen door de raad vastgesteld en verwerkt. De wijzigingsplannen en een deel van de partiële herzieningen zijn op perceelsniveau doorgevoerd en hebben geen directe invloed op (op het gehele grondgebied van) onderhavig plan. De volgende partiele herzieningen zijn doorgevoerd, waarbij ook de regels van het moederplan c.q. het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn gewijzigd en daarmee wel van invloed zijn op onderhavig plan:
Naam partiële herziening |
IMRO-identificatie- nummer |
Datum vastgesteld | |
4e partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1268-0002 | 13-4-2016 | |
Apeldoornsestraat-Kieftveen, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1368-0002 | 14-12-2016 | |
Elzenkamperweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1467-0002 | 4-7-2018 | |
Garderbroekerweg-Harskamperweg, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1371-0002 | 24-5-2017 | |
Grote Muntweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1414-0002 | 31-1-2018 | |
Harremaatweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1366-0002 | 1-2-2017 | |
Kerkendelweg IV, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1440-0002 | 25-4-2018 | |
Kootwijkerdijk III, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1375-0002 | 5-7-2017 | |
Meentweg-Valkseweg, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1439-0002 | 7-3-2018 | |
Parapluherziening De Puurveense Molen | NL.IMRO.0203.1248-0002 | 30-9-2014 | |
Parapluherziening functieveranderingsbeleid 2016 en woninginhoud | NL.IMRO.0203.1391-0002 | 5-7-2017 | |
partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1241-0001 | 25-2-2014 | |
Plaggenweg I, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1370-0002 | 1-2-2017 | |
Tweede partiele herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1253-0003 | 8-7-2014 | |
Vergroten inhoud woningen, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1376-0002 | 1-2-2017 | |
Verzamelherziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1349-0002 | 8-11-2017 | |
Vinkelaar II, partiële herziening Buitengebied 2012 | NL.IMRO.0203.1421-0002 | 7-3-2018 |