direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bellemanweg I, partiële herziening Buitengebied 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1355-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Het perceel Bellemanweg 2 te Zwartebroek ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2012. Aan deze gronden zijn de bestemmingen 'Agrarisch', met bouwvlak, en 'Bedrijf – Niet agrarisch' toegekend. Deze bedrijven, die samen een erf delen, zijn eigendom van de heren H. en G. van Essen. De locatie ligt direct ten zuiden van het plangebied voor de nieuwbouwwijk Dwarsakker. Hoewel het voor dit plan Dwarsakker niet noodzakelijk is dat het agrarisch bedrijf wordt beëindigd, is dit wel in het belang van een goed woon- en leefklimaat.

Met het oog hierop zijn tussen de eigenaren en de gemeente afspraken gemaakt over een maatwerkoplossing voor functieverandering. Dit betekent dat het agrarisch bedrijf wordt beëindigd en dat het niet-agrarisch bedrijf, een timmerwerkfabriek, wordt uitgebreid. Er zal dan sprake zijn van één bedrijf op deze locatie. Hiervoor is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan wordt herzien.Op 15 juli 2014 heeft het college ingestemd met dit pakket aan afspraken.

Ter voorbereiding op de benodigde bestemmingsplanprocedure is een principeverzoek ingediend. Dit verzoek stemt overeen met het pakket aan gemaakte afspraken.

Op 19 juni 2015 heeft het college de eerdere voorlopige principetoezegging omgezet in een volwaardige principetoezegging. Naar aanleiding van de bijbehorende brief aan de aanvragers hebben zij alle informatie en onderzoeken aangeleverd voor de benodigde bestemmingsplanherziening ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1355-0002_0001.png" Afbeelding: Luchtfoto

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Bellemanweg 2 nabij de kern Zwartebroek. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de nieuw te bouwen woonwijk Dwarsakker. Aan de oostzijde staan een aantal woningen aan de Eendrachtstraat. Aan de westzijde vormt het agrarische bedrijf aan de Bellemanweg 8 de grens van het plangebied. De grens aan de zuidzijde wordt gevormd door de Bellemanbeek en Bellemanweg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1355-0002_0002.png"
Afbeelding: Plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad en heeft op de locatie van het agrarische bedrijf de bestemmingen "Agrarisch" met bouwvlak en de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 1" en de aanduidingen "intensieve veehouderij", "specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - middelhoge verwachtingswaarde", "specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde", "reconstructiewetzone-verwevingsgebied GV" en "overige zone - kernrandzone".

Op de locatie van de timmerwerkfabriek geldt de bestemming "Bedrijf-Niet agrarisch", de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 1" en de aanduidingen "bedrijfswoning uitgesloten", "specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout", "opslag", "specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde", "reconstructiewetzone-verwevingsgebied GV" en "overige zone - kernrandzone"

Realisatie van dit plan is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een partiële herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het perceel Bellemanweg 2 te Zwartebroek heeft in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedeeltelijk de bestemming 'Agrarisch', met bouwvlak, en gedeeltelijk de bestemming 'Bedrijf – Niet agrarisch' met de aanduiding 'timmerwerkfabriek'. Planologisch gezien zijn hier twee op zichzelf staande bedrijven bestemd.

Voor een gebied ten noorden van dit perceel is door de gemeenteraad een plan vastgesteld voor de dorpsuitbreiding van Zwartebroek, het bestemmingsplan Dwarsakker.

Om het agrarisch bedrijf voort te kunnen zetten zullen belangrijke investeringen moeten plaatsvinden om te kunnen voldoen aan nieuwe regelgeving. De ondernemers, de heren H. en G. van Essen, hebben in overleg met de gemeente de keuze gemaakt om het agrarisch bedrijf te beëindigen en om de bebouwing hiervan via het spoor van functieverandering in te zetten voor uitbreiding van het niet-agrarische bedrijf.

Beëindiging van het agrarische bedrijf is niet noodzakelijk, maar wel gunstig voor een goed woon- en leefklimaat in de omgeving. Dit niet alleen voor de nieuwe wijk Dwarsakker, maar ook voor de al bestaande functies in de omgeving. Nu er een gedeeld belang is bij beëindiging van het agrarisch bedrijf en het inzetten hiervan voor een vergroting van het niet-agrarische bedrijf, heeft het overleg hierover tot de gezamenlijke conclusie geleid dat een maatwerkoplossing voor functieverandering een goede en gewenste mogelijkheid is.

De afspraken met verzoekers voor de maatwerkoplossing zijn vastgelegd in een brief van het college van burgemeester en wethouders van 15 juli 2014, nr. 604489, en behelzen de volgende planologische situatie:

  • Opstal B, met een oppervlakte van ongeveer 476 m2, blijft staan en behoudt de bedrijfsbestemming, met voor de gehele opstal de aanduiding 'timmerwerkfabriek';
  • Opstal C, met een oppervlakte van in totaal ongeveer 882 m2, blijft staan en krijgt in zijn geheel de bedrijfsbestemming. De voorste drie spantvakken, met een oppervlakte van ongeveer 680 m2, krijgen de aanduiding 'timmerwerkfabriek'. Het achterste deel krijgt deze aanduiding niet;
  • Opstal E1 (ongeveer 216 m2) krijgt de bedrijfsbestemming zonder specifieke aanduiding;
  • Opstal D wordt in zijn geheel gesloopt;
  • De mogelijkheid wordt in het bestemmingsplan opgenomen om opstal E2 (oppervlakte ongeveer 250 m2) te realiseren. Deze opstal krijgt geen specifieke aanduiding;
  • Buitenopslag zal op het perceel niet zijn toegestaan;
  • Het agrarisch bouwvlak wordt verwijderd;
  • In overleg met de gemeente zal het perceel van een goede landschappelijke inpassing worden voorzien, waarbij in ieder geval aan de oostzijde, waar nu opstal D staat, beplanting van betekenis zal worden aangebracht;

Dit houdt derhalve in dat in alle bedrijfsgebouwen activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 zullen zijn toegestaan en daarnaast uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'timmerwerkplaats' ook activiteiten voor dit specifieke bedrijf in de milieucategorie 3.2.

Als referentie geldt de tekening met nummer 207709, blad T-1, met als laatste datum 3 april 2014. Deze tekening wordt hier weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1355-0002_0003.png"

Tekening met nummer 207709, blad T-1, met als laatste datum 3 april 2014

De oppervlakte aan bebouwing op het perceel neemt af met 383 m2. Gebouw D, met een oppervlakte van 633 m2, wordt in zijn geheel gesloopt. Uitbreiding van de bebouwing vindt plaats door het realiseren van gebouw E2, met een oppervlakte van 250 m2. Per saldo betekent dit een vermindering van 383 m2.

Het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2012 laat voor de timmerwerkfabriek een oppervlakte aan bebouwing toe van 747 m2. Door hergebruik van een deel van de agrarische bebouwing (gebouw C) en toevoeging van gebouw E2 neemt deze oppervlakte toe. Na de herziening van het bestemmingsplan beschikt het bedrijf over een oppervlakte aan bebouwing van 1794 m2, waarvan 1139 m2 met de aanduiding 'timmerwerkfabriek'. De resterende bebouwing mag uitsluitend voor activiteiten in de milieucategorieën 1 en 2 worden gebruikt. Dit zal met name opslag betreffen. Buitenopslag, waarvan nu in ruime mate sprake is, zal dan niet meer zijn toegestaan.

Gebouw D is gesloopt voordat dit ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Het betreft hier geen reguliere toepassing van het functieveranderingsbeleid, maar een maatwerkoplossing. Het verdwijnen van de agrarische activiteiten levert een belangrijke bijdrage aan een goed woon- en leefklimaat in deze omgeving, ook voor de nieuwe wijk Dwarsakker.

Het agrarische bedrijf staat planologisch geheel los van het niet-agrarische bedrijf. Dit betekent dat door toepassing van het functieveranderingsbeleid dit bedrijf omgezet zou kunnen worden in een op zichzelf staand niet-agrarisch bedrijf. Daarmee ontstaan er hier twee niet-agrarische bedrijven naast elkaar. Twee bedrijfscomplexen naast elkaar hebben een minder compacte uitstraling dan één wat groter bedrijf. De keuze van verzoekers om de beschikbaar komende ruimte niet in te zetten voor een tweede bedrijf, maar voor het vergroten van het bestaande bedrijf verdient dan ook de voorkeur.

Er is dus geen sprake van nieuwvestiging van een niet-agrarisch bedrijf, maar van het vergroten van een bestaand bedrijf. Dit bedrijf heeft als houthandel en timmerwerkfabriek primair een lokale functie. Hierdoor, en doordat dit bedrijf hier reeds stevig gevestigd is, is verplaatsing naar een bedrijventerrein geen optie. Door het beëindigen van de agrarische activiteiten en het compacter worden van de bebouwing verbetert de ruimtelijke kwaliteit. Medewerking aan dit verzoek past binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking, de Omgevingsverordening Gelderland en de Structuurvisie Buitengebied Barneveld.

Dit, tezamen met het gegeven dat de locatie van het bedrijf direct grenst aan en deels wordt omgeven door stedelijk gebied, rechtvaardigt de keuze voor deze oplossing.

Op de volgende afbeeldingen zijn de huidige en toekomstige planologisch-juridische situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1355-0002_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1355-0002_0005.png"

Afbeelding: Afbeelding:
Situatie volgens bestemmingsplan "Buitengebied 2012" Situatie naar aanleiding van voorliggende plan

Door de beoogde herziening van het bestemmingsplan verliezen een aantal aanduidingen uit het tot nu toe voor deze locatie geldende regime hun functie. Dit betreft het bouwvlak van het voormalige agrarische bedrijf, 'intensieve veehouderij', 'bedrijfswoning uitgesloten' en 'opslag'.

In de nieuwe situatie is er dus sprake van een bestemmingsvlak 'Bedrijf - Niet agrarisch' met voor een deel van dat vlak de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout'. De vorm en afmeting van deze aanuiding is toegesneden op het deel van de bebouwing dat voor deze zwaardere functie gebruikt mag worden.

Bij dit bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, de voormalige bedrijfwoning van het agrarische bedrijf.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening.

De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gaan over de belangrijkste maatschappelijke opgaven in Gelderland. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer: Gelderland is dynamisch, mooi en divers.

Voor het landelijk gebied ligt in de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zijn met name de speerpunten "Bedrijven en bedrijvigheid" en "Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid" van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Bedrijven en bedrijvigheid

De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in FoodValley is goed voor ruim 160.000 banen.

In zes van de acht gemeenten in FoodValley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.

De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven (“leader firms”) zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.

De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).

Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.

De gemeenten in de regio FoodValley werken in nauw overleg met de provincie aan een gecoördineerde aanpak van de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, RPB). De segmentatie (typologie) van bedrijventerreinen, een transparant grondprijsbeleid en aandacht voor revitalisatie en herstructurering van verouderde bedrijventerreinen spelen hierbij een rol, evenals de acquisitie van food-gerelateerde bedrijven van elders (nationaal en internationaal). De regio werkt in nauwe samenwerking met OostNV aan een gezamenlijke aanpak van het actief werven van bedrijven die een meerwaarde hebben voor de regio (in termen van werkgelegenheid en kennis).

Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid

De kwaliteit van de leefomgeving vormt samen met het vestigingsklimaat de kracht van de regio. Het landschap en de cultuurhistorie bepalen in belangrijke mate de identiteit van de regio. De grote variatie in het landschap, open en meer gesloten, hoger en lager, droger en natter, bepaalt de aantrekkelijkheid van dit gebied.

Keerzijde van deze variatie is dat het gebied ook kwetsbaarheden kent die niet een, twee, drie zichtbaar zijn, maar zich manifesteren onder meer extreme weersomstandigheden, zoals hevige regenval of perioden van droogte. De klimaatverandering betekent dat extremere omstandigheden zich vaker gaan voordoen.

Dit betekent dat extra aandacht geschonken moet worden aan de effecten van extreme weersomstandigheden op de economie en veiligheid. Als het om perioden van droogte gaat, bestaat er extra kan op natuurbranden en tropische dagen. Bij hevige regenval of langdurige perioden met veel regen, bestaat het gevaar van wateroverlast of zelfs overstromingen. Hiervoor is ruimte voor waterberging nodig. Dit kan worden gecombineerd met natuurontwikkeling. Ook bij de stedelijke ontwerpen is het nodig om meer rekening te houden met water en groen in de stad in relatie tot klimaatverandering.

Het landelijk gebied in de FoodValley heeft dynamiek nodig om zijn economische waarde te behouden. Het landschap vormt als het ware de drager van nieuwe ontwikkelingen. De regio ziet het landschap als een collectief bouwwerk. Voor het collectief bouwen aan het landschap is meer kennis nodig over landschap, ondergrond, ecologie en economie, zodat gerichte ruimtelijke ordening en verantwoorde investeringen mogelijk zijn. Bouwen aan landschap is gericht op beeldkwaliteit, cultuurhistorie en biodiversiteit. Deze begrippen bepalen dan ook waar de provincie middelen en instrumenten gaat inzetten. Verder bouwen aan het landschap moet bijdragen aan duurzaamheid, versterking van de natuur, klimaatadaptatie en waar mogelijk (ja, mits) aan dynamiek en ontwikkeling. Hiervoor gaat de regio een 'menukaart' ontwikkelen. Deze is gebaseerd op een verbijzondering van de provinciale ambitiekaart en vraagt van ondernemers om bij een uitbreiding of nieuwe vestiging van hun bedrijf nader te bepalen prestaties te leveren voor landschap, milieu en dierenwelzijn.

Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op werken.

Werken

Bedrijven

De provincie streeft naar een aanbod van kwalitatief goede locaties dat aansluit op de vraag van bedrijven. Zij streeft naar zorgvuldig omgaan met schaarse ruimte en de kwaliteit van het landschap. De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2012 en 2013 met de Gelderse regio's zijn gemaakt.

Kantoren

De provincie en haar partners streven samen naar een gezonde ontwikkeling van de kantorenmarkt waarbij vraag en aanbod zowel kwantitatief als kwalitatief in evenwicht zijn.

Werklandschappen

De provincie streeft naar een verscheidenheid aan bedrijventerreinen en werklocaties om ruimte te bieden aan verschillende typen bedrijven. Naast de monofunctionele bedrijventerreinen bestaat ook het concept van 'het werklandschap'. Hierin kunnen lichte vormen van bedrijvigheid goed samen gaan met andere functies.

Detailhandel

De provincie en haar partners streven naar een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandel die bijdraagt aan vitale, aantrekkelijke steden en dorpen. Door trends als internetwinkelen, schaalvergroting en branchevervaging en door demografische ontwikkelingen verandert de winkelmarkt en neemt de vraag naar winkels aanzienlijk af. De ruimtevraag verandert mee. De bestaande centra in de (binnen-)steden en dorpen staan centraal.

Doorwerking in plangebied
In paragraaf 5.7 "Ladder voor duurzame verstedelijking" is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik bij de ontwikkeling van dit plan.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).

Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied niet in het GNN en de GO ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1355-0002_0006.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

Doorwerking in het plangebied
Geen van de kaarten van de Omgevingsverordening is van toepassing op deze ontwikkeling in dit plangebied.

Het betreft hier geen reguliere toepassing van het functieveranderingsbeleid, maar een maatwerkoplossing. Het verdwijnen van de agrarische activiteiten levert een belangrijke bijdrage aan een goed woon- en leefklimaat in deze omgeving, ook voor de nieuwe wijk Dwarsakker.

Het agrarische bedrijf staat planologisch geheel los van het niet-agrarische bedrijf. Dit betekent dat door toepassing van het functieveranderingsbeleid dit bedrijf omgezet zou kunnen worden in een op zichzelf staand niet-agrarisch bedrijf. Daarmee ontstaan er hier twee niet-agrarische bedrijven naast elkaar. Twee bedrijfscomplexen naast elkaar hebben een minder compacte uitstraling dan één wat groter bedrijf. De keuze van verzoekers om de beschikbaar komende ruimte niet in te zetten voor een tweede bedrijf, maar voor het vergroten van het bestaande bedrijf verdient dan ook de voorkeur.

Er is dus geen sprake van nieuwvestiging van een niet-agrarisch bedrijf, maar van het vergroten van een bestaand bedrijf. Dit bedrijf heeft als houthandel en timmerwerkfabriek primair een lokale functie. Hierdoor, en doordat dit bedrijf hier reeds stevig gevestigd is, is verplaatsing naar een bedrijventerrein geen optie. Door het beëindigen van de agrarische activiteiten en het compacter worden van de bebouwing verbetert de ruimtelijke kwaliteit. Medewerking aan dit verzoek past binnen de kaders van de ladder voor duurzame verstedelijking, de Omgevingsverordening Gelderland en de Structuurvisie Buitengebied Barneveld.

Dit, tezamen met het gegeven dat de locatie van het bedrijf direct grenst aan en deels wordt omgeven door stedelijk gebied, rechtvaardigt de keuze voor deze oplossing.

4.3 Regio

4.3.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Destijds is dit regionale beleid door middel van een afwijkingsbesluit van gedeputeerde staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005. In de Omgevingsvisie stelt de provincie dergelijk beleid niet meer verplicht, maar geldt het principe dat er kwaliteitsverbetering bereikt moet worden. Dat hiervoor regionaal beleid is en wordt vastgesteld, wordt toegejuicht.

Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:

  • Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt, naast sloop van bebouwing, tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies, zoals ontwikkeling van landschap en natuur door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdragen aan waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied;
  • Voorkeur is hergebruik van bestaande bebouwing voor nieuwe functies. Het gebruik van bestaande bebouwing wordt gestimuleerd. Als de bestaande bebouwing van een te slechte (beeld)kwaliteit is om voor de nieuwe functie hergebruikt te worden, is vervangende nieuwbouw, die goed is ingepast in de omgeving, mogelijk;
  • Versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door, onder voorwaarden, niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en, onder voorwaarden, ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies;
  • Aansluiting van het beleid voor functieverandering bij de specifieke kenmerken en behoeften in de regio.

Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria mee bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:

  • De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het reconstructieplan en landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer moet daartoe een erfinrichtingsplan overleggen;
  • De functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing, al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies, zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is;
  • In geval van sloop van bestaande legale bebouwing, geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend;
  • Opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan;
  • Detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten betreft;
  • De functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
  • In geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
  • Indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden;
  • De nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.


De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning;
  • nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven;
  • uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven.

In het geldende functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Het is wel mogelijk als duidelijk is dat het geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen omdat een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.

Doorwerking in het plangebied
Bovenstaand beleid is grotendeels vastgelegd in afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan Buitengebied 2012. Het beleid biedt echter ook ruimte voor maatwerk, dat zich niet laat vastleggen in vooraf op te stellen afwijkings- en wijzigingsregels. Voor de onderhavige planherziening is gebruik gemaakt van die mogelijkheden voor maatwerk.

4.3.2 Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.

De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio FoodValley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.

De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.

De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.

Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.

In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
  • realisatie van een tweede wooneenheid binnen een woning;
  • legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw;
  • vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • toestaan van een niet-agrarisch bedrijf bij een burgerwoning;
  • het toestaan van buitenopslag;
  • voorwaarden voor uitzonderingen.

De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.

Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.

Doorwerking in het plangebied
Bovenstaand beleid is grotendeels vastgelegd in afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan Buitengebied 2012. Het beleid biedt echter ook ruimte om een uitzondering te maken. Voor de onderhavige planherziening is gebruik gemaakt van die mogelijkheden om een uitzondering te maken.

4.3.3 Beeldkwaliteitsplan functieverandering

De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).

Doorwerking in plangebied
Het plan betreft een bestaand erf waar per saldovermindering van de oppervlakte van bebouwing plaatsvindt. Buitenopslag is niet meer toegestaan. Tesamen met de landschappelijke inpassing draagt dit bij aan een verbetering van de beeldkwaliteit.

4.3.4 Landschapsontwikkelingsplan

In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:

  • de erfinrichting en kleine landschapselementen;
  • de spelregels voor nieuwe landgoederen;
  • de inrichting van de beken;
  • het soortenbeleid.

Doorwerking in het plangebied
Het plan voldoet hier aan.

4.4 Waterschap

Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.

Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.

Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5 Gemeente

4.5.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1355-0002_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1355-0002_0008.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.

4.5.1.1 Agrarisch slagenlandschap

In het gebied is de functie landbouw richtinggevend naast het versterken van recreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

Karakteristiek

De rationele verkaveling rond Zwartebroek is gekoppeld aan een relatief kleinschalige ruimtelijke opzet, doordat veel lijnen worden begeleid door beplanting (lanen, houtsingels et cetera). Er ontstaan daardoor landschappelijke coulissen, dan wel kamers. Grote delen van het gebied zijn relatief gave relicten van het cultuurhistorische slagenlandschap. Het duidelijk nattere karakter is goed herkenbaar in de beplantingen.

Gebruik

In het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

De gemeente streeft in het agrarisch slagenlandschap naar een goede dagrecreatieve structuur. Voor versterking van die toeristisch-recreatieve functie van het gebied wordt aandacht besteed aan mogelijkheden voor het realiseren en verbeteren van wandel- en fietspaden. De gemeente is terughoudend ten aanzien van verblijfsrecreatie, uitgezonderd het stimuleren van recreatief medegebruik van agrarische gronden, als onderdeel van het beleid met betrekking tot nevenactiviteiten en functieverandering.

Doorwerking in het plangebied
Het betreft hier een bestaande locatie waar vermindering van bebouwing plaatsvindt. Dit past in deze structuur.

4.5.2 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • 1. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • 2. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • 3. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • 4. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5.3 Overige gemeentelijke beleidsnota's en notities
4.5.3.1 Saldering

Salderen van bouwvlakgroei, nieuwvestiging en omschakeling

In de beleidsnotitie 'Kaders herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012' heeft de gemeenteraad een aantal beleidskeuzes vastgelegd die een aanvulling vormen op de Structuurvisie Buitengebied en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Een deel van deze beleidskeuzes heeft betrekking op de groeimogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om een herverdeling van de ruimte die nu reeds in het bestemmingsplan geboden wordt. Deze herverdeling wordt bereikt door de introductie van een salderingsregistratie. Deze salderingsregistratie is een gemeentelijke administratie waarin twee elementen worden geregistreerd:

  • 1. hoeveel agrarische bedrijven in planologische zin verdwijnen (bijvoorbeeld door functieverandering), respectievelijk worden toegevoegd;
  • 2. welke oppervlakte aan agrarisch bouwvlak verdwijnt; respectievelijk wordt toegevoegd.

Saldering van het aantal agrarische bedrijven

Op basis van het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost kunnen wij als gemeente de nieuwvestiging van veehouderijen mogelijk maken in Landbouw Ontwikkelingsgebieden (verder kortweg LOG). Gezien de specifieke kenmerken van ons buitengebied is er in het vastgestelde bestemmingsplan voor gekozen om nieuwvestiging op nog onbebouwde locaties niet mogelijk te maken. In plaats daarvan is de mogelijkheid opgenomen om in het LOG een woonbestemming te transformeren naar een agrarische bestemming. Feitelijk betekent dit dat het plan de nieuwvestiging van agrarische bedrijven onder voorwaarden mogelijk maakt.

Onze verwachting is echter dat van deze mogelijkheid slechts zeer weinig gebruik zal worden gemaakt in de komende planperiode. Daar komt bij dat wij verwachten dat het aantal stoppende agrarische bedrijven het aantal nieuwvestigers vele malen zal overtreffen. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op de ervaringen de afgelopen planperiode. Dit betekent dat er veel groeiruimte is geboden in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 waarvan te verwachten is dat deze niet gebruikt zal worden in de komende planperiode. Deze omschakelings- mogelijkheid wordt dan ook ingeperkt door een salderingsregeling te introduceren in de betreffende wijzigingsbevoegdheden. In deze salderingsregeling wordt een koppeling aangebracht tussen het aantal stoppende agrarische bedrijven en de nieuwe bedrijven die ontstaan door omschakeling van wonen naar agrarisch. Het aantal nieuwe bedrijven dat met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegestaan bedraagt daarbij maximaal 50% van het aantal bedrijven dat stopt. Op deze manier zal er per saldo binnen de planperiode altijd sprake zijn van een afname van het aantal agrarische bouwvlakken in het plangebied. Voor wat betreft de benodigde oppervlakte aan bouwvlak wordt gebruik gemaakt van het saldo van de hiervoor genoemde salderingsregistratie.

Het vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied 2012 maakt het ook mogelijk om een paardenhouderij te laten omschakelen naar een agrarisch bedrijf (wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.7 lid 7 van het bestemmingsplan). Daarom zal de hiervoor genoemde salderingsregeling in het bestemmingsplan ook van toepassing worden op deze wijzigingsbevoegdheid.

Salderen van de oppervlakte agrarisch bouwvlak

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' maakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden de vergroting van agrarische bouwvlakken mogelijk. Deze groeimogelijkheden zijn afgestemd op de twee reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. Onze verwachting is dat de groeiruimte die in theorie geboden wordt door het vastgestelde plan niet in zijn geheel noodzakelijk is in de komende planperiode. Het is daarom beter deze groeiruimte in te kaderen. Dit wordt gedaan door een salderingssystematiek te introduceren waarbij er een koppeling wordt gelegd tussen de oppervlakte aan bouwvlakken die vrij komt door stoppers (b.v. via functieverandering) en de agrarische bedrijven die willen groeien. Hierbij wordt de oppervlakte aan bouwvlak die vrij komt door een stopper opgenomen in een salderingsregistratie. Een bedrijf dat gebruik wil maken van de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van zijn bouwvlak kan vervolgens kosteloos gebruik maken van het saldo dat aanwezig is op de salderingsregistratie. Op deze manier zal de totale oppervlakte aan bouwvlak in het plangebied niet toenemen. De salderingsregistratie zorgt er daarbij voor dat de ruimte die beschikbaar komt (door stoppers) ook op de gewenste plek kan worden ingezet door groeiers. Op basis van de ervaringen de afgelopen jaren met ons functieveranderingsbeleid en de ervaring met de aantallen stoppende agrarische bedrijven, verwachten wij dat het saldo van de salderingsregistratie voldoende zal zijn om daar waar nodig het vergroten van bouwvlakken te faciliteren.

Doorwerking in het plangebied
Op dit moment zijn in de salderingsregistratie onherroepelijke plannen opgenomen waarbij 36 agrarische bouwvlakken verdwijnen met een gezamenlijke oppervlakte van 19,4 hectare. Na onherroepelijk worden van dit plan waarbij een agrarisch bouwvlak verdwijnt zullen deze saldi stijgen tot 37 en 19,9 hectare.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).

Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Doorwerking in het plangebied
In het bodeminformatiesysteem en de HW archieven blijkt dat ter plaatse van de bedrijfswoning een bovengrondse dieseltank is gesitueerd (geweest). Het plan gaat echter om andere gedeelten van deze locatie. Verder zijn geen verdachte deellocaties. Dit betekent dat voor deze bestemmingsplanherziening vrijstelling van bodemonderzoek op basis van de BKK en het BBP kan worden verleend. Er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.

5.1.2 Niet gesprongen explosieven

Op de gemeentebrede Conventionele Explosieven (CE) kaart is het plangebied niet als risicogebied aangegeven.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie

Het plangebied ligt in een zone die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart een deels hoog, middelhoog en een lage verwachting heeft. Conform het gemeentelijk beleid wordt daarbij uitgegaan van de hoogste verwachting.

5.2.1.1 Archeologie hoge verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm

Op de geomorfologische kaart ligt het plangebied op de grens van een dekzandrug en een vlakte van verspoeld dekzand. Bodemkundig is er sprake van een gooreerdgrond deels bedekt met een plaggendek. Op de concept aardkundigekaart wordt het gesitueerd op de grens van een lage dekzandwelving en dekzandvlakte. Ter plaatse van het erf is een plaggendek op dekzand aangegeven. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van oorspronkelijk natte bodems (hieraan refereert ook de naam Zwartenbroek) waar pas na de ontginning in de Late Middeleeuwen bewoning mogelijk was. Het plangebied is pas na 1932 bebouwd. Daarvoor bestond was het hoofdzakelijk in gebruik als akker.

Er zijn geen archeologische vondsten uit de omgeving bekend.

In tegenstelling tot de archeologische beleidskaart kan voor het plangebied worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een hoge archeologische verwachting. Voor de Vroege Prehistorie geldt dat er vanwege het ontbreken van duidelijk reliëf er sprake is van lage verwachting. Voor de Late Prehistorie – Late Middeleeuwen is er sprake van een lage archeologische verwachting. Het natte karakter van het gebied (veengroei) maakte bewoning hier niet mogelijk. Pas vanaf de Late Middeleeuwen is er sprake van ontginningswerkzaamheden. De bebouwing ter plaatse van het plangebied dateert echter pas uit de 20e eeus.

Aangezien de voorziene nieuwbouw vanwege de ligging in een dekzandvlakte feitelijk een lage verwachting kent, heeft verder onderzoek hier geen toegevoegde waarde. De sloopwerkzaamheden hebben een beperkte ingreep in de bodem tot gevolg. Bovendien is de bodem tot deze diepte reeds verstoord bij de bouw waardoor archeologisch onderzoek hier eveneens geen toegevoegde waarde heeft.

Indien bij werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc. ) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 53 Monumentenwet).

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Er is bij dit plan geen sprake van historische (steden)bouwkundige waarden of bouwkundige monumenten.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Doorwerking in het plangebied
Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als een verdroogde veenontginning waar de strokenstructuur nog vrij goed zichtbaar is maar inmiddels bebouwd is. Het heeft een middelmatige waardering gekregen. Het opheffen van het agrarisch bedrijf en de sloop van een bijgebouw komt de openheid van het gebied enigszins ten goede.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Bij ruimtelijke ingrepen moet vooraf worden getoetst of er schade kan optreden aan beschermde natuurgebieden. De onderzoekslocatie ligt op circa 8,2 kilometer afstand ten zuidoosten van het Natura 2000-gebied Arkemheen. Gezien de grote afstand van het plangebied tot het Natura 2000 gebied is er geen voortoets aan de Natuurbeschermingswet 1998 uitgevoerd.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een verkennend onderzoek Flora- en Faunawet uitgevoerd door milieuadviesbureau Eco Reest. Zie bijlage 2. Zij concluderen dat er ter plaatse van de onderzoekslocatie geen strikt beschermde soorten voorkomen (tabel 2 of 3-soort van de Flora- en faunawet) , anders dan tabel 1-soorten waarvoor in onderhavig geval een vrijstelling geldt.

Opgemerkt dient te worden dat het onderzoeksterrein geen deel uitmaakt van het permanente leefgebied van strikt beschermde soorten. Wel kunnen deze beschermde soorten periodiek voorkomen (foeragerend of tijdens hun migratie).

In de bomen en struiken die direct naast de stal en de schuur zijn geplant kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle vogelnesten zijn in het broedseizoen beschermd. Om een overtreding te voorkomen wordt geadviseerd om de bomen en struiken die direct naast het pand staan voor de start van het broedseizoen te verwijderen. Het broedseizoen loopt globaal van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Geconcludeerd kan worden dat de Flora- en faunawet uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.

Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit het onderzoek van Eco Reest (zie bijlage2) blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.

Op de onderstaande kaart is te zien dat de onderzoekslocatie op ongeveer 350 meter ten het zuiden van het gebied ligt dat is opgenomen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Hier ligt een perceel Haagbeuken- en essenbos (ambitiekaart provincie Gelderland). Op ongeveer 500 meter ten noordoosten van het plangebied ligt gebied met de ambitie agrarisch waardevol grasland. Deze stukken maker deel uit van het Gelders natuurnetwerk en van het NNN. De sloop van de stal en de functieverandering van het bedrijf heeft hier naar verwachting, gezien de tussenliggende afstand, geen negatieve invloed op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1355-0002_0009.png"

Afbeelding. Locatie onderzoeksterrein (rode stip) en locatie Natuurnetwerk Nederland (Groen: Ambitie haagbeuken- en essenbos, roze en oranje: nog om te vormen naar natuur) (Bron: Natuurbeheerplankaart provincie Gelderland).

5.4 Externe veiligheid

Doel

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers

10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers

10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers

enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.

Door G&O Consult is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het timmerbedrijf gelegen aan de Bellemanweg 2 te Zwartebroek. Zie bijlage 3. De conclusies uit het rapport worden door de gemeente onderschreven. Het langetijdgemiddeld beoordelingsniveau wordt in de representatieve bedrijfssituatie niet overschreden. Voor wat betreft het maximaal geluidsniveau, op de geluidsgevoelige objecten wordt voldaan aan de grenswaarde van 70 dB(A). De indirecte hinder voldoet ten tijde van de representatieve bedrijfssituatie aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).

Binnen de milieuwetgeving en akoestiek worden er afwegingen verlangd voor wat betreft het toepassen van doeltreffende maatregelen en de beste beschikbare technieken (BBT). Het eigen materieel wordt in goede staat onderhouden in verband met de continuïteit van de bedrijfsvoering. Voor het laden en lossen wordt grotendeels gebruik gemaakt van de afschermende werking van de gebouwen. Verondersteld mag worden dat de huidige bedrijfsvoering en de aanwezige outillage daarmee voldoet aan de huidige stand der techniek.

Ten aanzien van de buitenruimte en verblijf in de tuinen dan wel terrassen van de omliggende geluidgevoelige objecten kan verondersteld worden dat het woon- en kleefklimaat niet onevenredig wordt aangetast. Derhalve kan worden verondersteld dat het aspect geluid een goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Door dit plan verdwijnt een agrarisch bedrijf. Hiermee verdwijnt ook de agrarische geurbelasting vanwege de eerder aanwezige vleesvarkens. Zowel qua voorgrond- als achtergrondbelasting treedt voor wat betreft agrarische geurhinder een verbetering op in de omgeving. Dit speciaal op de nieuw te realiseren woningen in het plan Dwarsakkers. Er wordt wel een nieuw opslaggebouw gerealiseerd voor het timmerbedrijf maar dit is niet geurgevoelig zodat naastgelegen agrarische bedrijven niet méér beperkt worden in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro).

Functieverandering maakt geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk, maar reduceert bebouwing. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied;
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening.

Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.

In dit geval is het bestemmingsplan / de activiteit niet via dit spoor m.e.r.-plichtig want de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.

Passende beoordeling via de Natuurbescherming 1998
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 19j, tweede lid Natuurbeschermingswet 1998). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Natuurbeschermingswet 1998 is hier niet aanwezig.

Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.

Provinciale milieuverordening 
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.

Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Een gedeelte van het timmerbedrijf heeft een milieucategorie van 3.2. Voor een 3.2. -bedrijf geldt een afstand van 100 meter tot milieugevoelige functies. Bepalend daarbij is het bedrijfslawaai. Deze afstand wordt gemeten tussen de perceelgrens van het bedrijf en de gevel van de dichtbijgelegen woning. Dit is 50 meter. Het aanpassen van de gebiedstypering biedt hier geen oplossing zodat een geluidsonderzoek noodzakelijk is. In paragraaf 5.5 is dit reeds beschreven. De conclusie was dat het aspect geluid een goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Natuur en landschap

Landschapstype: Slagenlandschap

Ontstaan
In het uiterste noordwesten van de Gelderse Vallei komt tussen Zwartebroek en Terschuur een klein veenontginningslandschap voor. Het is een uitloper van het uitgestrekte veengebied aan de zuidoostzijde van Nijkerk. De karakteristieke slagenverkaveling strekt zich uit in noord-zuidrichting. Hier is soms de breedte van de slagen vergroot en zijn de veenrestanten ontgonnen.

Het veenontginningslandschap wordt ook wel slagenlandschap genoemd. Vanuit de hoger gelegen delen (een dekzandrug) werden langgerekte kavels het veengebied ingetrokken. Er ontstonden zo lange percelen met agrarische bebouwing op de kop van de kavels. Sloten scheidden de percelen van elkaar.

Huidig landschapsbeeld
Kenmerkend in Terschuur en Zwartebroek zijn de haaks op elkaar staande hoofdrichtingen van ontginningsbases en kavels. De verkavelingen en de wegen vormen min of meer een rooster. Het gebied kende behalve veel sloten ook een groot aantal hagen.

Omdat in de zomer de sloten droog vielen, moest een aanvullende veekering aangelegd worden. Veel van deze hagen zijn inmiddels uit het landschap verdwenen. Het grondgebruik bestaat vooral uit grasland; melkveehouderij bepaalt het beeld.

Landschappelijke inpassing
Het benadrukken van de langgerekte kavelstructuur is het streven. Lange zichtlijnen zijn daarbij cruciaal. Om het perceel op een harmonische wijze in het landschap in te passen, worden de kavelgrenzen beplant in de lengterichting van de slagen, op basis van het verkavelingspatroon. Er is rekening gehouden met de diffuse kenmerken van het landschap. Er is dus bewust niet gekozen voor het compleet inplanten van het perceel, omdat de groenelementen dan mogelijk zullen overheersen. Dit zou leiden tot een massieve eenheid met verdichtend effect en onnatuurlijkheid, hetgeen niet past bij de deels transparante kenmerken van het landschap.

De specifieke streekeigenheid wordt benadrukt door gebruik te maken van boom- en struiksoorten die karakteristiek zijn voor het slagenlandschap. Langs de sloot aan de oostzijde van het perceel wordt de kavelgrensbeplanting versterkt met de aanplant van elzen en essen. Bovendien biedt deze erfbeplanting leefgebied, nestgelegenheid en voedsel voor planten en dieren. In bijlage 4 is het landschappelijke inpassingsplan opgenomen. Met een voorwaardelijke verplichting en een waarborgsom zal realisatie worden geborgd.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Het plan is door de brandweer Gelderland Midden hieraan getoetst. Dit leidt tot de volgende bevindingen:

Bereikbaarheid
De bereikbaarheid is voldoende. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid. Er zijn geen aanvullende voorwaarden.

Bluswatervoorziening
Op het plan zijn geen bluswatervoorzieningen aangegeven. Voorwaarde is dat een brandweerauto tot op 40 meter van de hoofdingang van een woning moet kunnen rijden. Binnen 100 meter van deze opstelplaats moet er een primaire bluswatervoorziening (brandkraan) aanwezig zijn met een waterlevering van tenminste 30m³/u. De brandkraan ligt op de hoek van de Bellemanweg en de Eendrachtstraat en de afstand tot het object is ongeveer 115 meter. Dit is een lichte overschrijding die voor de brandweer acceptabel is.

Opkomstnorm
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze is afhankelijk van de bestemming. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet Veiligheidsregio's met het daarbij behorende Besluit Veiligheidsregio's. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. De opkomstnorm voor woonfuncties is 8 minuten.

De Bellemanweg 2 is zo gelegen dat de werkelijke opkomstnorm 4.30 minuten bedraagt. De norm wordt hier niet overschreden. Er zijn geen aanvullende voorwaarden noodzakelijk.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Verkeerstechnisch heeft dit verzoek geen invloed op de bereikbaarheid, de verkeersveiligheid of de parkeersituatie bij dit bedrijf. De bestaande inrit/toegangsweg blijft in stand en het parkeren van voertuigen gebeurt op eigen terrein. Het gewenst om dat zo te behouden.

5.15 Water

Watertoets
Dit wateradvies is een onderdeel van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is wettelijk verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee krijgt water een evenwichtige plaats in het ruimtelijk planproces. Uiteindelijk vormt de waterparagraaf in het bestemmingsplan het resultaat van de watertoets.

Dit wateradvies is, als onderdeel van de watertoets, niet vrijblijvend. Voor de initiatiefnemer is dit advies bindend, tenzij er goede argumenten voor alternatieven worden aangevoerd.

De initiatiefnemer dient tekstueel en/of op een inrichtingstekening aan te geven hoe dit advies in het plan is verwerkt. Dit vormt de input voor de waterparagraaf.

Planontwikkeling en toetsing
De planontwikkeling (functiewijziging “Agrarisch, met bouwvlak” naar “Bedrijf – Niet agrarisch”, sloop en nieuwbouw opstal) is getoetst aan het gemeentelijk waterbeleid en het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Het algemene uitgangspunt is dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding mag hebben. Onder waterhuishouding vallen alle vormen van water: hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en afvalwater. Belangrijk is dat er geen afwenteling van de waterafvoer op de directe omgeving (en in de tijd) plaatsvindt.

Hemelwater
Er is sprake van een afname van afvoerend verhard oppervlak. Opstal D (ca. 600m2) zal worden gesloopt, op deze plek zal (deels) beplanting worden aangebracht. Op de plek waar opstal E2 (ca. 250m2) wordt gerealiseerd is al verharding aanwezig. Hierdoor treedt bij neerslag een langzamere afstroming van het hemelwater naar de omliggende watergangen op.

Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (daken en/of terreinen) valt, mag net als in de huidige situatie niet op de drukriolering in de Bellemanweg worden aangesloten. Als het hemelwater in de huidige situatie toch op de riolering in de Bellemanweg is aangesloten, dient het water in het kader van de planontwikkeling afgekoppeld te worden.

Het hemelwater kan wegvloeien over het maaiveld (tuin, groen, weiland, etc.). Daar kan het infiltreren in de bodem.

Een andere optie is om het hemelwater af te voeren naar een waterberging (infiltratiekratten/grindkoffer/wadi). Deze waterberging heeft dan een overloopcon-structie naar een watergang of op maaiveldniveau.

Tenslotte kan het hemelwater rechtstreeks op de watergang aan de oost- of westzijde van het plangebied worden geloosd. Dit heeft zeker niet de voorkeur, maar is wel toegestaan. Rechtstreekse lozing op de Bellemansebeek is niet toegestaan.

Bedrijfsmatig afvalwater
Het is ter beoordeling aan de (milieu)collega's van de OddV of voor het timmerbedrijf een omgevingsvergunning met voorschriften over de behandeling van vrijkomend bedrijfsmatig afvalwater vereist is.

Bouwmaterialen
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlak-tewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud.

Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1056-0004), vastgesteld op 28 mei 2013 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik;
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels;
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen plan en bestemmingsplan Buitengebied 2012 gedefinieerd. Het kan bij een partiële herziening voorkomen dat er een begrip wordt toegevoegd.

Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemmingen "Bedrijf niet-agrisch" en "Agrarisch" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1" worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" onverkort van toepassing verklaard evenals de vastgestelde partiële herzieningen en wijzigingsbesluiten en door de raad ingetrokken intrekkingsbesluit. Tevens is de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" op de locatie gewijzigd in die zin dat het bestemmingsvlak van de bestemming "Bedrijf niet-agrarisch" is vergroot, het agrarisch bouwvlak is verwijderd en een gebiedsaanduiding met betrekking tot een voorwaardelijke verplichting is toegevoegd.

Zoals in hoofdstuk 3 is omschreven mag slechts een deel van de gebouwen worden gebruikt voor de timmerwerkfabriek en de rest alleen voor opslag. Dit wordt geregeld door de aanduiding voor timmerwerkfabriek slechts op een deel van het perceel te leggen.

Zie verder de toelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hieronder volgt een nadere uiteenzetting van enkele specifieke onderdelen van de partiële herziening.

6.4 Algemene regels

In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad, niet zijn gewijzigd.

6.4.1 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast: Weghalen welke niet worden gebruikt

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting'
  • 'overige zone - kernrandzone'
  • 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'

6.4.1.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.

In de onderhavige partiële herziening is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die verband houdt met het aanleggen en in stand houden van lansdchappelijke beplanting.

6.5 Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012"), en daarmee ook in onderhavige partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De inhoud voldoet aan die van een anterieure overeenkomst in de zin van artikel 6.24 Wro. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 14 april 2016 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende patiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

- Waterschap Vallei en Veluwe;

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan. In het kader hiervan is het verzoek voorgelegd aan de Regionale werkgroep Coördinatie verzoeken om functieverandering. De werkgroep heeft op 5 oktober 2011 ingestemd met het plan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerp van de partiële herziening van het bestemmingsplan heeft van 9 juni 2017 tot en met 20 juli 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.

Bijlagen bij de toelichting

Bijlage 1 Lijst intrekkingsbesluit, wijzigingen en herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (IMRO-idn. NL.IMRO.0203.1056-0004), welk bestemmingsplan is vastgesteld op 28 mei 2013 (en onherroepelijk geworden op 16 september 2015), is inmiddels gewijzigd door het college, herzien door de raad en gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad. In eerste instantie is een tweetal uitspraken verwerkt:

De volgende herzieningen en het intrekkingsbesluit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zijn verwerkt:

Verder zijn de volgende wijzigingsplannen - met toepassing van de binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen wijzigingsbevoegdheden - en partiële herzieningen (op perceelsniveau) verwerkt:

Naam wijzigingsplan (wp)/ partiële herziening (ph)   IMRO-identificatienummer   Datum vastgesteld  
Apeldoornsestraat VII (wp)   NL.IMRO.0203.1223-0002   26-8-2014  
Barnseweg VI (wp)   NL.IMRO.0203.1246-0002   10-7-2014  
Boshuisweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1279-0002   1-4-2015  
Brunesengweg II (wp)   NL.IMRO.0203.1273-0002   3-10-2014  
Brugveenseweg-Walhuisweg (wp)   NL.IMRO.0203.1301-0002   4-6-2015  
Drieënhuizerweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1312-0002   17-11-2015  
Essenerweg XII (wp)   NL.IMRO.0203.1272-0002   25-3-2015  
Essenerweg XIII (wp)   NL.IMRO.0203.1365-0002   26-8-2016  
Garderbroekerweg XVII (wp)   NL.IMRO.0203.1234-0002   3-1-2014  
Grote Hegweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1303-0002   30-6-2015  
Helweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1265-0002   8-9-2014  
Hessenweg X (wp)   NL.IMRO.0203.1327-0002   21-1-2016  
Kapweg-Graafhorstweg (wp)   NL.IMRO.0203.1334-0002   8-3-2016  
Klettersteeg I (wp)   NL.IMRO.0203.1338-0002   19-2-2016  
Klettersteeg-Grote Fliertweg, partiële herziening Buitengebied 2012 (ph)   NL.IMRO.0203.1363-0002   14-12-2016  
Laageinderweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1309-0002   4-8-2015  
Laageinderweg IV (wp)   NL.IMRO.0203.1356-0002   21-6-2016  
Lange Zuiderweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1306-0002   21-8-2015  
Lange Zuiderweg IV (wp)   NL.IMRO.0203.1329-0002   15-2-2016  
Muldersweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1244-0002   17-7-2014  
Nachtegaalweg II (wp)   NL.IMRO.0203.1313-0002   5-1-2016  
Oosterbrinkweg IV (wp)   NL.IMRO.0203.1326-0002   16-12-2015  
partiële herziening Buitengebied 2012-Esweg II (ph)   NL.IMRO.0203.1324-0002   13-4-2016  
Peutweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1247-0002   17-2-2015  
Renswoudsestraatweg III (wp)   NL.IMRO.0203.1317-0002   7-6-2016  
Rudolphlaan I (wp)   NL.IMRO.0203.1218-0002   26-4-2016  
Sandersstraat I (wp)   NL.IMRO.0203.1210-0002   15-2-2016  
Scherpenzeelseweg IX (wp)   NL.IMRO.0203.1276-0002   6-11-2014  
Valkseweg XII (wp)   NL.IMRO.0203.1307-0002   13-7-2015  
Valkseweg XIII (wp)   NL.IMRO.0203.1353-0002   24-5-2016  
Vinkekampweg I (wp)   NL.IMRO.0203.1288-0002   13-3-2015  
Wesselseweg VII (wp)   NL.IMRO.0203.1191-0002   18-3-2014  


Daarnaast is inmiddels het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vervangen door de volgende bestemmingsplannen. Eveneens geldt dit voor het provinciale inpassingsplan "Rondweg Voorthuizen N303" (met IMRO-idn. NL.IMRO.9925.IPN303Voorthuizen-VST1) welke is vastgesteld op 17-12-2014.

Naam bestemmingsplan   IMRO-identificatienummer   Vastgesteld  
Apeldoornsestraat-Stoutenburgerweg   NL.IMRO.0203.1340-0002   1-2-2017  
Baron van Nagellstraat-Oude Zeumerseweg   NL.IMRO.0203.1237-0002   30-9-2015  
Baron van Nagellstraat VIII   NL.IMRO.0203.1271-0003   11-11-2015  
Barneveld-Noordwest   NL.IMRO.0203.1310-0003   1-2-2017  
Dijkerweg I   NL.IMRO.0203.1277-0002   6-5-2014  
Dijkerweg II   NL.IMRO.0203.1335-0002   25-5-2016  
Dunenkamperweg I   NL.IMRO.0203.1196-0002   1-10-2013  
Drieenhuizerweg-Heetkamperweg   NL.IMRO.0203.1264-0002   28-1-2015  
Dwarsakker   NL.IMRO.0203.1214-0003   20-8-2014  
Dwarsakker II   NL.IMRO.0203.1277-0002   30-9-2015  
Dwarsgraafweg V   NL.IMRO.0203.1290-0002   13-5-2015  
Essenerweg X   NL.IMRO.0203.1238-0002   6-5-2014  
Esweg I   NL.IMRO.0203.1318-0002   27-1-2016  
Garderbroekerweg-Kerkweg   NL.IMRO.0203.1189-0003   4-3-2015  
Garderbroekerweg-Wencopperweg   NL.IMRO.0203.1236-0002   10-6-2015  
Garderbroekerweg XIV   NL.IMRO.0203.1195-0002   17-12-2013  
Garderbroekerweg XV   NL.IMRO.0203.1212-0002   28-1-2014  
Garderbroekerweg XVIII   NL.IMRO.0203.1315-0002   11-11-2015  
Gelkenhorsterweg I   NL.IMRO.0203.1369-0001   ontwerp  
Gruttoweg I   NL.IMRO.0203.1295-0002   30-9-2015  
Harskamperweg V   NL.IMRO.0203.1362-0002   9-11-2016  
Harskamperweg-Kootwijkerdijk   NL.IMRO.0203.1304-0002   2-3-2016  
Hazendonkweg-Heetweg (fietspad N310)   NL.IMRO.0203.1229-0002   16-12-2014  
Hazendonkweg I   NL.IMRO.0203.1211-0002   12-11-2013  
Heideweg-Garderbroekerweg   NL.IMRO.0203.1322-0002   25-5-2016  
Hessenweg XI   NL.IMRO.0203.1361-0001   ontwerp  
Holzenbosch   NL.IMRO.0203.1124-0002   16-12-2015  
Houtbeekweg I   NL.IMRO.0203.1257-0003   8-7-2015  
Hunnenweg V   NL.IMRO.0203.1328-0002   13-4-2016  
Kootwijkerdijk-Harderwijkerkarweg   NL.IMRO.0203.1323-0002   25-5-2016  
Kootwijkerdijk II   NL.IMRO.0203.1293-0002   8-7-2015  
Laageinderweg I   NL.IMRO.0203.1235-0002   6-5-2014  
Laageinderweg V   NL.IMRO.0203.1383-0001   ontwerp  
Laageinderweg-Drieënhuizerweg   NL.IMRO.0203.1283-0002   9-11-2016  
Lange Zuiderweg II   NL.IMRO.0203.1219-0002   10-6-2014  
Molenweg III   NL.IMRO.0203.1342-0002   6-7-2016  
Nachtegaalweg-Appelseweg   NL.IMRO.0203.1180-0002   27-1-2016  
Nijkerkerweg VI   NL.IMRO.0203.1286-0002   6-7-2016  
Noordersingel I   NL.IMRO.0203.1336-0002   6-7-2016  
Otelaarseweg II   NL.IMRO.0203.1220-0002   6-5-2014  
Oud Milligenseweg VI   NL.IMRO.0203.1254-0002   30-9-2014  
Oud Vellerseweg/Hunnenweg   NL.IMRO.0203.1169-0002   10-6-2015  
Overhorsterweg I   NL.IMRO.0203.1331-0002   14-12-2016  
Puurveenseweg III   NL.IMRO.0203.1321-0002   9-7-2013  
Rijksweg IV   NL.IMRO.0203.1314-0002   27-1-2016  
Rubensstraat II   NL.IMRO.0203.1291-0002   4-3-2015  
Schoonengweg I   NL.IMRO.0203.1339-0002   25-5-2016  
Schoonengweg-Postweg   NL.IMRO.0203.1393-0001   ontwerp  
Sleedoornweg-Harskamperweg-Engelsestadweg   NL.IMRO.0203.1152-0003   10-6-2014  
Speulderbosweg I   NL.IMRO.0203.1204-0002   1-2-2017  
Stationsweg-Binnenveld   NL.IMRO.0203.1325-0002   13-4-2016  
Stationsweg XI   NL.IMRO.0203.1263-0002   13-5-2015  
Stroeërweg I   NL.IMRO.0203.1200-0002   8-7-2015  
Stroe VI   NL.IMRO.0203.1250-0003   4-3-2015  
Thorbeckelaan Zuid I   NL.IMRO.0203.1239-0003   8-7-2015  
Valkseweg-Nijkerkerweg   NL.IMRO.0203.1350-0002   6-7-2016  
Veluweweg-Essenerweg   NL.IMRO.0203.1297-0002   10-6-2015  
Veluweweg-Lankerenseweg   NL.IMRO.0203.1202-0002   10-6-2015  
Veluweweg-Lankerenseweg I   NL.IMRO.0203.1289-0002   10-6-2015  
Wethouder Rebellaan I   NL.IMRO.0203.1184-0003   9-7-2013  
Wethouder Rebellaan II   NL.IMRO.0203.1367-0003   1-2-2017  
Wencopperweg II   NL.IMRO.0203.1245-0002   6-7-2016  
Wencopperweg III   NL.IMRO.0203.1249-0002   16-12-2014  
Wencopperweg IV   NL.IMRO.0203.1357-0002   14-12-2016  
Wikselaarse Eng   NL.IMRO.0203.1348-0002   ontwerp  
Wolweg I   NL.IMRO.0203.1330-0002   29-9-2016