Plan: | Apeldoornsestraat-Stoutenburgerweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1340-0002 |
Voor het perceel aan de Apeldoornsestraat 78-80 te Garderen is een verzoek ingediend om functieverandering van agrarisch naar horeca te verwezenlijken ter plaatse van het gemeentelijk monument. Deze locatie, 'Hoeve Oud Milligen' genaamd, ligt op een ruim perceel aan de zuidelijke zijde van de Apeldoornsestraat, tegenover de aansluiting met de Oud Milligenseweg. Het erf ligt direct aan de openbare weg en wordt omgeven door weilanden en bospercelen.
De locatie heeft op grond van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak. Er vinden echter geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats. Er is een plan opgesteld om op deze locatie een horecafunctie te realiseren met een pension-voorziening en een bijgebouw voor multifunctioneel gebruik. De beoogde functieverandering draagt bij aan het behoud van het monument.
Ter compensatie van het realiseren van de hierboven genoemde functies wordt te slopen bebouwing ingezet. Onder meer wordt bebouwing ingezet van het perceel Stoutenburgerweg 50 te Terschuur. Aan de Stoutenburgerweg 50 was een paardenhouderij gevestigd. Er is reeds bedrijfsbebouwing gesloopt. 695 m² voormalige agrarische bedrijfsbebouwing van dit perceel staat geregistreerd in het sloopregistratiesysteem. Voor de inzetbaarheid van deze sloopmeters in het kader van het functieveranderingsbeleid is het noodzakelijk dat de ter plaatse geldende bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', zodat herbouw van de gesloopte bebouwing niet meer mogelijk is.
De uitvoering van de hierboven beschreven ontwikkelingen is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
afbeelding 1: ligging planlocatie Apeldoornsestraat 78-80
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit twee locaties: Apeldoornsestraat 78-80 te Garderen en Stoutenburgerweg 50 te Terschuur.
Planlocatie 'Apeldoornsestraat'
Het perceel aan de Apeldoornsestraat 78-80 ligt in het buitengebied, ten zuiden van Garderen en nabij de kruising met de Oud Milligenseweg. Het perceel wordt aan de noordzijde begrensd door de Apeldoornsestraat. Aan de andere zijden grenst het perceel aan agrarisch gebied en bos. Onderstaande afbeelding geeft de locatie weer. Dit perceel is kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie C, nummer 504.
Daarnaast ligt er een stukje grond aan de noordzijde van de Apeldoornsestraat die behoort tot het huidige agrarische bouwvlak van Apeldoornsestraat 78-80. Omdat ook op dit stukje grond het agrarisch bouwvlak verdwijnt met het voorliggende bestemmingsplan, maakt dit ook onderdeel uit van het plangebied van dit bestemmingsplan. Het betreft een gedeelte van het perceel kadastraal bekend als gemeente Garderen, sectie R, nummer 5081.
In afbeelding 2 is de begrenzing van deze locaties weergegeven.
afbeelding 2: begrenzing herziening geldend bestemmingsplan planlocatie 'Apeldoornsestraat'
Planlocatie 'Stoutenburgerweg'
Het perceel Stoutenburgerweg 50 te Terschuur ligt in het buitengebied en wordt omringd door agrarisch gebied met enkele bedrijfspercelen en burgerwoningen. Deze planlocatie is kadastraal bekend als gemeente Barneveld, sectie A, nummer 2910.
afbeelding 3: begrenzing herziening geldend bestemmingsplan planlocatie 'Stoutenburgerweg'
Voor de beide planlocaties geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" en "tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012".
Planlocatie 'Apeldoornsestraat'
De planlocatie aan de Apeldoornsestraat 78-80 heeft de bestemming 'Agrarisch' met een bouwvlak, de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' en 'Waarde - Openheid en Reliëf', de functieaanduiding 'archeologie 1 - hoge verwachtingswaarde', en de gebiedsaanduidingen 'overige zone - ecologische hoofdstructuur' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied GV'. Het agrarisch bouwvlak is een gekoppeld bouwvlak en bestaat uit twee delen die door de aanduiding 'relatie' aan elkaar zijn gekoppeld en samen een geheel vormen. Het grootste deel van het bouwvlak ligt aan de zuidzijde van de Apeldoornsestraat, een klein gedeelte ligt aan de noordzijde van de Apeldoornsestraat. Zie afbeelding 4.
Realisatie van horeca met logies en een multifunctioneel gebouw is binnen de geldende agrarische bestemming niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
afbeelding 4: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2012, Apeldoornsestraat 78-80
Planlocatie 'Stoutenburgerweg'
De planlocatie aan de Stoutenburgerweg 50 heeft de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' met een bouwvlak en de aanduiding 'intensieve veehouderij', de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Beplanting en Verkaveling', 'Waterstaat - Waterhuishouding', 'Waarde - Openheid en Reliëf', en de gebiedsaanduidingen 'ecologische hoofdstructuur' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV'. Ter plaatse is een gebruiksgerichte paardenhouderij toegestaan. Om deze functie weg te bestemmen, is deze locatie meegenomen in de voorliggende herziening van het geldende bestemmingsplan.
afbeelding 5: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2012, Stoutenburgerweg 50
De planlocatie aan de Apeldoornsestraat 78-80 heeft een bijzondere ontstaansgeschiedenis.
Op de kruising van de doorgaande wegen van Deventer naar Utrecht en van Harderwijk naar Arnhem ontstond, vermoedelijk in de 18e eeuw, een herberg. De kruising lag ongeveer halverwege de genoemde trajecten, vanwaar de naam 'Middengelegen' afkomstig was. Deze naam verbasterde al snel tot 'Milligen'. Bij de oude herberg lag ook een tol (tol 10). In de 19e eeuw werd meer richting Apeldoorn een nieuwe uitspanning gesticht, die de naam 'Nieuw Milligen' zou gaan dragen. De naam van de oude herberg veranderde toen in "Oud Milligen". Er is nog lange tijd een uitspanning met café in het pand gevestigd geweest, maar het gebouw had ook de functie van boerderij.
Het huidige complex van de Hoeve Oud Milligen dateert voor een groot deel uit het midden van de eerste helft van de 20e eeuw. In 1922 werd een herbouwplan opgesteld voor de kort te voren door brand verwoeste boerderij. Het grondplan van de herbouw ging uit van de bestaande hoofdvorm van de door brand vernielde boerderij en hergebruik van de oude fundamenten. Het grote gebouw bevatte niet alleen een boerderij met deel en stalruimten, maar ook enkele ruime woonvertrekken in het voorhuis en een cafézaal met veranda. In de tweede helft van de 20e eeuw is de café-functie vervallen.
Planlocatie 'Apeldoornsestraat'
De planlocatie aan de Apeldoornsestraat 78-80 ligt in het buitengebied van Garderen, in een boslandschap met open ruimten. Er is sprake van een landschappelijk waardevol en aantrekkelijk gebied. De locatie ligt aan een drukke weg (N310/N344). In afbeelding 6 is een luchtfoto opgenomen van de planlocatie.
afbeelding 6: luchtfoto 2015 (op het oosten)
Planlocatie 'Stoutenburgerweg'
De locatie aan de Stoutenburgerweg 50 ligt in het buitengebied, ten westen van Barneveld en ten zuiden van Terschuur, in een kampenlandschap. Aan de zuidkant van het perceel ligt een beekdal. De locatie ligt aan de weg die Terschuur en Achterveld met elkaar verbindt.
Planlocatie 'Apeldoornsestraat'
Dit plan voorziet in functieverandering van agrarisch (akkerbouwbedrijf) naar horeca (met nevenfuncties) aan de Apeldoornsestraat 78-80 te Garderen. Dit houdt in dat de huidige agrarische bedrijfsbestemming wordt omgezet naar een bestemming voor horeca (met nevenfuncties).
Het in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" opgenomen agrarisch bouwvlak op de planlocatie is een gekoppeld bouwvlak en bestaat uit twee delen die door de aanduiding 'relatie' aan elkaar zijn gekoppeld en samen een geheel vormen. Het grootste deel van het bouwvlak ligt aan de zuidzijde van de Apeldoornsestraat, een klein gedeelte ligt aan de noordzijde van de Apeldoornsestraat. Het gekoppelde agrarisch bouwvlak wordt in het voorliggende plan geheel geamoveerd.
Binnen het deel van het bouwvlak aan de noordzijde van de Apeldoornsestraat staat een overkapping voor agrarische doeleinden. Deze opstal blijft behouden en mag uitsluitend als overkapping blijven staan.
Binnen het deel van het bouwvlak aan de zuidzijde van de Apeldoornsestraat zijn meerdere gebouwen aanwezig. Naast het monumentale hoofdgebouw is op deze locatie 377 m² aan gebouwen aanwezig, waarvan 297 m² inzetbaar is voor functieverandering. Omdat de locatie is gelegen in het extensiveringsgebied telt deze oppervlakte voor 125% mee, waarmee er sprake is van de inzet van 371 m².
afbeelding 7: bestaande situatie planlocatie Apeldoornsestraat 78-80
Nieuwe situatie
Op de locatie worden drie gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 377 m² gesloopt.
In het monumentale hoofdgebouw komt op de begane grond horeca: een bistro met gelagkamer. Op de verdieping komt de bedrijfswoning. Aan de westzijde hiervan komt een privéberging (max. 80 m²) behorende bij de bedrijfswoning.
Aan de oostzijde van het monumentale hoofdgebouw komt een nieuw gebouw voor logies (een pension). Dit gebouw bestaat uit twee bouwlagen. Op de begane grond komen drie ruime kamers en op de verdieping komen twee ruime kamers. Het totale vloeroppervlak van dit gebouw bedraagt 212 m².
Aan de zuidzijde van het monumentale hoofdgebouw komt een gebouw voor multifunctioneel gebruik, zoals een galerie, workshops, coachingssessies, verkoop van streekproducten. Dit gebouw bestaat tevens uit twee bouwlagen. Het totale vloeroppervlak van dit gebouw bedraagt 374 m².
Op dit perceel blijft de detailhandel beperkt tot de verkoop van streekproducten die passen bij het toeristisch karakter.
De nieuwe functies dragen bij aan het behoud van het monumentale complex.
In afbeelding 8 is de nieuwe terreininrichting weergegeven voor de planlocatie. De bestaande houtwallen blijven gehandhaafd. Er worden diverse nieuwe groenelementen toegevoegd, die aansluiting vinden op het landschap. Er zullen 75 parkeerplaatsen gerealiseerd worden, uitgevoerd in grastegels. Daarnaast worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd bij de bedrijfswoning. Aan de westzijde wordt een zone bestemd voor natuurdoeleinden.
afbeelding 8: situatietekening (Roordink architecten BNA, d.d. 03-08-2016)
Inzet sloopmeters
De nieuwe functies zijn aanvaardbaar mits er, in de lijn van het regionale functieveranderingsbeleid, sloopmeters ingezet worden (zie hiervoor ook paragraaf 4.4.1).
Voor de functiewijziging van het monumentale hoofdgebouw prevaleert evenwel het belang om aan het monumentale pand een passende functie te geven. Dit rechtvaardigt op zich reeds de medewerking aan dit voornemen. Dit betekent dat het toekennen van een horecabestemming voor de begane grond mogelijk is zonder dat hiervoor sloopmeters ingezet worden. Het gebruik van de bovenverdieping als woonruimte voor de exploitant kan gezien worden als een voortzetting van de huidige woonfunctie van het pand. Ook dit is derhalve mogelijk zonder specifieke tegenprestatie. Volgens het gangbare beleid voor het buitengebied mag bij een woning een bijgebouw met een oppervlakte van 80 m² worden gerealiseerd.
Voor de andere nieuwe gebouwen voor de functies 'pension' en 'multifunctioneel gebruik' dienen wel sloopmeters ingezet te worden. Het totale vloeroppervlak van deze nieuwe gebouwen bedraagt 374 + 212 = 586 m². Dit betekent dat (2 x 500 + 3 x 86 =) 1.258 m² aan sloopmeters ingezet moet worden. Vanaf de locatie zelf wordt 371 m² ingezet.
De resterende sloopmeters worden ingezet van de volgende salderingslocaties:
Gelet hierop wordt 1 m² te weinig ingezet, maar dit is acceptabel gelet op de ruimte die gereserveerd wordt ten behoeve van natuurdoeleinden.
De percelen Bisschopweg 33 en Zwetselaarseweg 8 hebben op grond van het geldende bestemmingsplan reeds een woonbestemming, waarmee verzekerd is dat herbouw van de gesloopte bebouwing niet mogelijk is. Het perceel Stoutenburgerweg 50 heeft echter nog de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij'. De wijziging van deze bestemming naar een woonbestemming maakt onderdeel uit van het onderhavige bestemmingsplan.
Om de uitvoering van de sloop van bebouwing op de planlocatie Apeldoornsestraat 78-80 zelf te garanderen, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Planlocatie 'Stoutenburgerweg'
Dit plan voorziet in het wijzigen van de bestemming voor paardenhouderij naar een reguliere woonbestemming op het perceel Stoutenburgerweg 50 te Terschuur. Op dit perceel vinden geen agrarische activiteiten meer plaats. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing die wordt ingezet is reeds gesloopt. De voormalige agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning. Het gaat hier planologisch gezien om een afwaardering.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er sprake van één van deze nationale belangen, namelijk nationaal belang 11. Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) er tot borging van een beperkt aantal nationale belangen. In artikel 2.10.2, lid 1 van de Barro staat dat bij provinciale verordening gebieden worden aangewezen die de EHS vormen. De begrenzing van de EHS is daarmee een provinciaal belang geworden. De beide planlocaties aan de Apeldoornsestraat en de Stoutenburgerweg liggen in een gebied dat is aangeduid als EHS. In paragraaf 4.3.2 wordt nader ingegaan op het beleid ten aanzien van Gelderse natuur.
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing.
In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is de zonering van veehouderijen gebaseerd op de Reconstructieplannen die golden ten tijde van de vaststelling van voornoemd plan; te weten het Reconstructieplan Veluwe en het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.
De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Het zoneringsbeleid is er op gericht dat niet-grondgebonden veehouderijbedrijven (nieuwe naam voor intensieve veehouderij) geconcentreerd worden in gebieden die daarvoor geschikt zijn. Het doel is dat hierdoor verzuring gevoelige natuur ontlast wordt. De 'Reconstructiewet concentratiegebieden 2002' geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones; deze zijn Extensiveringsgebieden, Verwevingsgebieden en Landbouwontwikkelingsgebieden.
Planlocatie 'Apeldoornsestraat'
De planlocatie aan de Apeldoornsestraat ligt in het extensiveringsgebied. In dit gebied mag bebouwing voor een niet-grondgebonden veehouderij niet toenemen. Ook mogen geen nieuwe agrarische bedrijven worden toegestaan.
De voorliggende ontwikkeling ziet op functieverandering van een agrarisch bedrijf naar horeca (met nevenfuncties). Op de planlocatie wordt een agrarisch bedrijf geamoveerd. Dit past binnen het doel van het Reconstructieplan.
Planlocatie 'Stoutenburgerweg'
De planlocatie aan de Stoutenburgerweg ligt in het verwevingsgebied. Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet toegestaan.
Het voorliggende plan ziet op het beëindigen van een paardenhouderij. De bestaande woonfunctie blijft gehandhaafd. Er wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan. Het plan is daarmee niet in strijd met het doel van het Reconstructieplan.
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Een tweede actualisatie van de Omgevingsvisie over water en natuur is op 8 juli 2015 gedeeltelijk vastgesteld. Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten het tweede en laatste deel van het Actualisatieplan Omgevingsvisie op het gebied van water en natuur vastgesteld.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zijn met name de speerpunten 'Vernieuwen landbouwsector' en 'Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen deze speerpunten geformuleerde thema's.
Vernieuwing landbouwsector
De landbouw is de belangrijkste economisch drager van het buitengebied van de FoodValley. De structuur van de landbouw wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal kleine bedrijven, die ondanks hun situering de verbinding met partners in de “gouden driehoek” (kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties) niet optimaal benutten. Hoewel de landbouw naar verwachting in grondgebruik in totaliteit globaal gelijk blijft zal het aantal bedrijven in deze sector fors afnemen. Daarom is het van belang om andere sociale en economische dragers te ontwikkelen en stimuleren om het buitengebied leefbaar te houden.
Voor de toekomst van de landbouw in dit gebied liggen er kansen op het innovatieve en duurzame vlak. De positionering in de FoodValley betekent de aanwezigheid van netwerken die de toegang tot kennis onder handbereik brengen. Innovatie en schaalvergroting gaan veelal hand in hand. In het fijnmazige en multifunctioneel buitengebied van de regio vraagt dat om een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Bedrijven die uit willen breiden of innovaties willen realiseren zullen daarvoor op basis van een kwaliteitsbijdrage draagvlak moeten verwerven. Het principe van 'license to produce' onderschrijft de provincie.
Naar verwachting zal meer dan de helft van de bedrijven in de landbouw verdwijnen in de komende vijftien jaar. Dat betekent dat resterende bedrijven steeds meer groeiruimte vragen, het landbouwverkeer over grotere afstanden rijdt en door zal groeien in omvang en zwaarte. Tegelijk zullen er veel gebouwen leegkomen die door hun ligging en grootte niet gemakkelijk voor andere functies in aanmerking komen. Om deze leegstand ook vanuit landschappelijk oogpunt goed aan te pakken is een actieve rol van de overheid nodig.
De insteek van uitnodigingsplanologie, die de regio FoodValley voorstaat, spoort met de kaders die de provincie hiervoor in deze Omgevingsvisie uitwerken. Met deze beleidsbenadering (ja, mits) zijn er ook mogelijkheden voor innovatieve ontwikkelingen als biovergisting, stadslandbouw et cetera.
Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid
De kwaliteit van de leefomgeving vormt samen met het vestigingsklimaat de kracht van de regio. Het landschap en de cultuurhistorie bepalen in belangrijke mate de identiteit van de regio. De grote variatie in het landschap, open en meer gesloten, hoger en lager, droger en natter, bepaalt de aantrekkelijkheid van dit gebied.
Keerzijde van deze variatie is dat het gebied ook kwetsbaarheden kent die niet een, twee, drie zichtbaar zijn, maar zich manifesteren onder meer extreme weersomstandigheden, zoals hevige regenval of perioden van droogte. De klimaatverandering betekent dat extremere omstandigheden zich vaker gaan voordoen.
Dit betekent dat extra aandacht geschonken moet worden aan de effecten van extreme weersomstandigheden op de economie en veiligheid. Als het om perioden van droogte gaat, bestaat er extra kan op natuurbranden en tropische dagen. Bij hevige regenval of langdurige perioden met veel regen, bestaat het gevaar van wateroverlast of zelfs overstromingen. Hiervoor is ruimte voor waterberging nodig. Dit kan worden gecombineerd met natuurontwikkeling. Ook bij de stedelijke ontwerpen is het nodig om meer rekening te houden met water en groen in de stad in relatie tot klimaatverandering.
Het landelijk gebied in de FoodValley heeft dynamiek nodig om zijn economische waarde te behouden. Het landschap vormt als het ware de drager van nieuwe ontwikkelingen. De regio ziet het landschap als een collectief bouwwerk. Voor het collectief bouwen aan het landschap is meer kennis nodig over landschap, ondergrond, ecologie en economie, zodat gerichte ruimtelijke ordening en verantwoorde investeringen mogelijk zijn. Bouwen aan landschap is gericht op beeldkwaliteit, cultuurhistorie en biodiversiteit. Deze begrippen bepalen dan ook waar de provincie middelen en instrumenten gaat inzetten. Verder bouwen aan het landschap moet bijdragen aan duurzaamheid, versterking van de natuur, klimaatadaptatie en waar mogelijk (ja, mits) aan dynamiek en ontwikkeling. Hiervoor gaat de regio een 'menukaart' ontwikkelen. Deze is gebaseerd op een verbijzondering van de provinciale ambitiekaart en vraagt van ondernemers om bij een uitbreiding of nieuwe vestiging van hun bedrijf nader te bepalen prestaties te leveren voor landschap, milieu en dierenwelzijn.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling ziet op beëindiging van een agrarisch bedrijf aan de Apeldoornsestraat 78-80 en op beëindiging van een paardenhouderij aan de Stoutenburgerweg 50. De agrarische bedrijfsbestemmingen worden geamoveerd.
Omdat er op het perceel Apeldoornsestraat 78-80 sprake is van een gemeentelijk monument is gezocht naar een passende nieuwe functie, waarmee het behoud van het monument gewaarborgd wordt. Dit is gevonden in een gecombineerde functie van horeca (met bedrijfswoning), logies en een multifunctionele ruimte. Het opgestelde plan houdt rekening met de cultuurhistorische waarde van het erf.
Het plan past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft geen stedelijke ontwikkeling.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Groene Ontwikkelingszone
De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.
In de GO heeft de provincie onder andere de volgende doelstellingen:
Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies.
Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.
Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet significant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.
De kernkwaliteiten zijn:
Ter bescherming en versterking van de aanwezige natuur- en landschapswaarden zijn regels opgenomen in de Omgevingsverordening waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Nieuwe natuurelementen die gerealiseerd zijn, worden toegevoegd aan het Gelders Natuurnetwerk.
Doorwerking in plangebied
Beide planlocaties liggen in de Groene Ontwikkelingszone. Zie voor de doorwerking § 4.3.2.2 'Omgevingsverordening'.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
Planlocatie 'Apeldoornsestraat'
In de Omgevingsverordening is de planlocatie aan de Apeldoornsestraat te Garderen opgenomen op de kaarten:
Landbouw
Het plangebied is aangewezen als 'Extensiveringsgebied - niet grondgebonden veehouderij'. Het extensiveringsgebied is een gebied waarbinnen nieuwvestiging is verboden, hervestiging is toegestaan en uitbreiding van niet-grondgebonden veehouderij slechts onder zeer strikte voorwaarden mogelijk is.
In de Verordening zijn regels opgesteld inzake uitbreiding en nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderij. Bij dit plan is hier geen sprake van. Er wordt juist een agrarisch bedrijf geamoveerd. Dit past binnen de Omgevingsverordening.
Glastuinbouw
Het plangebied ligt in een gebied waar een tijdelijk verbod geldt voor hervestiging, nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouwbedrijven. Bij het onderhavige plan is hier geen sprake van.
Natuur
Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied in de Groene Ontwikkelingszone ligt.
afbeelding 9: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
Het bepaalde in artikel 2.7.2 Groene ontwikkelingszone is van toepassing. Hierin staat dat uitbreiding van bestaande functies (met meer dan 30%) en nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk kunnen worden gemaakt in een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO, mits:
De kaart 'Kernkwaliteiten GNN en GO' (bijlage 8 van de Omgevingsverordening) beschrijft per deelgebied de belangrijkste kwaliteiten op het gebied van natuur en landschap. Het plangebied aan de Apeldoornsestraat ligt in deelgebied 93 'Garderen'. In dit deelgebied zijn de ontwikkelingsdoelen ten aanzien van natuur en landschap:
Beoordeling plan
Het onderhavige plan ziet op functieverandering van een agrarisch bedrijf naar horeca met aanvullende functies, op een cultuurhistorisch waardevol erf. Er is sprake van een bestaande functie die vervangen wordt door een nieuwe functie. De amovering van het agrarisch bedrijf is een positieve ontwikkeling in dit gebied. Met de functieverandering neemt het bebouwd oppervlak af, maar de gebruiksintensiteit neemt toe. In het monumentale hoofdgebouw - dat in het verleden langdurig de functie van herberg/pleisterplaats had - komt weer horeca. Dit betekent dat het monument en het bijbehorende erf worden opengesteld voor publiek. Hierdoor neemt de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarde toe. De landschappelijke inpassing van het erf wordt versterkt door de aanleg van nieuwe landschapselementen. Dit plan draagt daarom bij aan de ontwikkelingsdoelen "ontwikkeling cultuurhistorie en beleefbaarheid" en "landschappelijke inpassing bedrijven".
Bij de nieuwe functie is ruimte nodig voor parkeren. In het plan is in een parkeerterrein voorzien met een capaciteit van 75 parkeerplaatsen.
Ter compensatie van deze ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone is in overleg met de provincie bepaald dat er een noord-zuid gerichte zone, ten westen van het nieuwe parkeerterrein, met een breedte van 25 meter vrij gehouden moet worden in het kader van de realisatie van een wildcorridor. In dit kader is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin wordt geregeld dat die zone rastervrij dient te blijven. Daarmee draagt dit plan ook een stukje bij aan de ontwikkelingsdoelen 'ontwikkeling migratiemogelijkheden naar de Gelderse Vallei via verbindingen' en 'vermindering van de barrièrewerking van de N344'.
Water en Milieu
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als 'Intrekgebieden'. In artikel 2.6.3.1 van de verordening staat dat Intrekgebieden in een bestemmingsplan geen bestemming mogen krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Het onderhavige plan voldoet hieraan.
Planlocatie 'Stoutenburgerweg'
In de Omgevingsverordening is de planlocatie aan de Stoutenburgerweg 50 opgenomen op de kaarten:
Landbouw
Het plangebied is aangewezen als 'Verwevingsgebied - niet grondgebonden veehouderij'. In de Verordening zijn regels opgesteld inzake uitbreiding en nieuwvestiging van niet-grondgebonden veehouderij. Bij dit plan is hier geen sprake van. In dit plan wordt een paardenhouderij geamoveerd. Dit past binnen de Omgevingsverordening.
Glastuinbouw
Het plangebied ligt in een gebied waar een tijdelijk verbod geldt voor hervestiging, nieuwvestiging en uitbreiding van glastuinbouwbedrijven. Bij het onderhavige plan is hier geen sprake van.
Natuur
Uit de kaart behorende bij de Verordening blijkt dat het plangebied in de Groene Ontwikkelingszone ligt. Het wegbestemmen van een paardenhouderij tast de doelen voor de Groene Ontwikkelingszone niet aan.
Water en Milieu
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als 'Intrekgebieden'. In artikel 2.6.3.1 van de verordening staat dat Intrekgebieden in een bestemmingsplan geen bestemming mogen krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Het onderhavige plan voldoet hieraan.
Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Destijds is dit regionale beleid door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005. In de Omgevingsvisie stelt de provincie dergelijk beleid niet meer verplicht, maar geldt het principe dat er kwaliteitsverbetering bereikt moet worden. Dat hiervoor regionaal beleid is en wordt vastgesteld, wordt toegejuicht.
Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:
Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria mee bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:
De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:
In het geldende functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Het is wel mogelijk als duidelijk is dat het geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen omdat een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.
Bovenstaand beleid is grotendeels vastgelegd in afwijkings- en wijzigingsbevoegheden in het bestemmingsplan Buitengebied 2012. Het beleid biedt echter ook ruimte voor maatwerk, dat zich niet laat vastleggen in vooraf op te stellen afwijkings- en wijzigingsregels.
Doorwerking in plangebied
Voor de onderhavige planherziening op de locatie 'Hoeve Oud Milligen' is gebruik gemaakt van mogelijkheden voor maatwerk. Er is sprake van functieverandering van een agrarisch bedrijf naar horeca met logies en multifunctioneel gebruik. Ondergeschikt zal detailhandel plaatsvinden in streekproducten.
In deze bijzondere situatie prevaleert het belang om aan het monumentale pand een passende functie te geven. De voorgenomen functieverandering draagt bij aan het behoud van het monument.
De nieuwe functie is aanvaardbaar mits er, in de lijn van het functieveranderingsbeleid, sloopmeters ingezet worden.
Voor de functiewijziging van het monumentale hoofdgebouw behoeven - conform het regionale beleid - geen sloopmeters ingezet te worden. Dit gebouw blijft buiten beschouwing bij de berekening.
Voor het nieuwe logiesgebouw en het gebouw voor multifunctioneel gebruik moeten wel sloopmeters ingezet worden. Er is sprake van nieuwbouw. De gezamenlijke vloeroppervlakte van deze twee gebouwen worden als één plan gezien. Voor een vloeroppervlakte tot 500 m² moet tweemaal de beoogde oppervlakte aan sloopmeters ingezet worden en voor het gedeelte van de vloeroppervlakte van 501 tot 750 m² moet driemaal de beoogde oppervlakte ingezet worden. Het totale vloeroppervlak van de nieuwe hoofdgebouwen bedraagt 374 + 212 = 586 m². Dit betekent dat (2 x 500 + 3 x 86 =) 1.258 m² aan sloopmeters ingezet moet worden.
Binnen het betreffende deel van het bouwvlak aan de zuidzijde van de Apeldoornsestraat zijn meerdere gebouwen aanwezig. Naast het monumentale hoofdgebouw is op deze locatie 377 m² aan gebouwen aanwezig, waarvan 297 m² inzetbaar is voor functieverandering. Omdat de locatie is gelegen in het extensiveringsgebied telt deze oppervlakte voor 125% mee, waarmee er sprake is van de inzet van 371 m². Vanaf de locatie zelf wordt dus 371 m² ingezet. De overige (1.258 - 371 =) 887 m² wordt ingezet van de salderingslocaties:
Gelet hierop wordt 1 m² te weinig ingezet, maar dit is acceptabel gelet op de ruimte die gereserveerd wordt ten behoeve van de nieuwe wildcorridor.
De percelen Bisschopweg 33 en Zwetselaarseweg 8 hebben op grond van het geldende bestemmingsplan reeds een woonbestemming, waarmee verzekerd is dat herbouw van de gesloopte bebouwing niet mogelijk is. Het perceel Stoutenburgerweg 50 heeft echter nog de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij'. De wijziging van deze bestemming naar een woonbestemming maakt onderdeel uit van het onderhavige bestemmingsplan. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is gesloopt. De voormalige agrarische bedrijfswoning wordt bestemd als burgerwoning door middel van een reguliere woonbestemming, waardoor wordt gewaarborgd dat herbouw van de gesloopte bebouwing niet mogelijk is.
Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.
De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio FoodValley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.
De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.
De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.
Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.
In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:
De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.
Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.
Doorwerking in plangebied
De bredere ontwikkelingsmogelijkheden zoals zijn opgenomen in de Nadere regionale beleidsinvulling zijn, voor zover mogelijk, opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in dit bestemmingsplan.
De beeldkwaliteitsplannen functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) en Agrarische Enclave Uddel-Elspeet (uit 2009) hebben als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).
Doorwerking in plangebied
De planlocatie aan de Apeldoornsestraat 78-80 ligt in het landschapstype 'boslandschap'. In het Beeldkwaliteitsplan functieveranderingen Gelderse Vallei zijn voor dit landschapstype geen richtlijnen opgenomen voor het behoud en de versterking van de specifieke kenmerken van dit landschapstype.
Door initiatiefnemer is een inrichtingsplan, waar ook beeldkwaliteit onderdeel van uitmaakt, opgesteld. De daarin opgenomen situering van de bebouwing en de nieuwe erfbeplanting is beoordeeld door zowel de gemeentelijke landschapsmedewerker, de stedenbouwkundige als de monumentencommissie.
In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:
De Veluwe is een uitgebreid bos- en natuurgebied. Er zijn interessante contrasten tussen open en dicht en er is een grote landschappelijke en ecologische diversiteit. Veluwe is aangewezen als extensiveringsgebied in de Reconstructie. Er wordt ingezet op de ecologische functie, waarbij de recreatieve vraag moet meebewegen. De open landbouwenclaves zijn aangewezen als verwevingsgebied. Het LOP sluit op de Veluwe aan bij de bestaande ontwikkelingen, zoals het verbeteren van het recreatienetwerk, de ontwikkeling en versterking van het ecologische netwerk en de relatie verblijfsrecreatie en landschap. Bijzondere aandacht vanuit het LOP gaat uit naar de oude brink- en esdorpen met hun grote open akkercomplexen. Het LOP zet hier in op behoud.
afbeelding 10: uitsnede uit Visiekaart Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei+
Doorwerking in plangebied
De planlocatie aan de Apeldoornsestraat 78-80 is op de visiekaart van het LOP aanwezen als "Behouden en versterken brink- en esdorpenlandschap".
De bebouwing in het es- en brinkdorpenlandschap was vooral geconcentreerd bij de es of eng, het centrale akkercomplex. Garderen is nog steeds een typisch kernesdorp, midden op de es. De akkercomplexen werden veelal gevrijwaard van beplantingen. Op enkele plekken werden houtwallen aangelegd ter bescherming tegen oprukkende stuifzanden en houtwallen of hagen ter bescherming tegen wildvraat. Het landschap werd strak begrensd door bosgebieden en stedelijke randen. In het voormalig brink- en esdorpenlandschap ligt de bebouwing vooral in de open ruimte.
Voor de doorwerking van het LOP, zie paragraaf 5.12 Natuur en landschap.
Waterbeheersprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.
Voor de thema's die in het buitengebied relevant zijn, is deze visie geactualiseerd en uitgewerkt in de later vastgestelde Structuurvisie Buitengebied Barneveld.
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio FoodValley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
afbeelding 11: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan.
Planlocatie 'Apeldoornsestraat'
Deze planlocatie ligt in het deelgebied "Veluws natuurgebied met agrarische enclaves". Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen. De gemeente streeft naar een goede balans met de economische ontwikkeling van dit gebied. Dit gebied bestaat uit diverse bosmilieus, heidevelden en (deels voormalige) agrarische enclaves rond de dorpen Kootwijk en Garderen. De enclaves zijn te karakteriseren als es- en brinkdorpen landschap. Dit deelgebied is van grote betekenis voor recreatie en toerisme met dag- en verblijfsrecreatie. In de agrarische enclave Garderen is de kalverhouderij van belang. In de enclaves zijn ook een boomkwekerij (Garderen) en een paardenhouderij (Kootwijk) opvallend.
Voor dit deelgebied zijn natuur en recreatie de belangrijkste gebruiksvormen, landbouw is daaraan ondergeschikt. Ook Defensie heeft een belangrijk deel van het gebied in gebruik. Deze defensieterreinen hebben voor een groot deel ook een hoge natuurwaarde.
De gemeente streeft naar het open houden van waardevolle open essen en ondersteunen het behoud en de ontwikkeling van de natuur. De gemeente wil daarbij nadrukkelijk wel de balans zoeken met een duurzame economische ontwikkeling.
Voor de landbouw rondom Garderen worden mogelijkheden geboden voor bedrijfsontwikkeling, zoals beschreven in het uitwerkingsplan van het Reconstructieplan Veluwe. Die uitwerking streeft ook naar reductie van de uitstoot van ammoniak, onder meer door verplaatsing van een aantal bedrijven naar een betere plek en via technische maatregelen. Gebleken is dat verplaatsen niet eenvoudig is, maar de gemeente ondersteunt verplaatsingsinitiatieven. Verder wordt gewerkt aan kavelruil, erfbeplantingen en aan natuurstroken langs de beken. Daardoor verbetert de kwaliteit van het water.
De verblijfsrecreatieterreinen op de Veluwe vallen onder het Groei- & Krimpbeleid van de provincie Gelderland. Groei van deze verblijfsrecreatieterreinen kan uitsluitend plaatsvinden in de groeiclusters Garderen en Kootwijk (Streekplanuitwerking Groei- & Krimpbeleid). De gemeente ondersteunt die groei onder de voorwaarden zoals beschreven in de clustervisies voor Garderen en Kootwijk.
De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied. Ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Barneveld mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Daarbij gaat het in de gemeente met name om ontwikkelingen in de veehouderij en de recreatiesector. De gemeente zal initiatieven van individuele bedrijven op Natura 2000 toetsen in de vergunningprocedure, in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000.
Doorwerking in plangebied
Het onderhavige plan ziet op het amoveren van een agrarisch bedrijf, wat wenselijk is in dit gebied. De nieuwe horecafunctie heeft tot doel instandhouding van het monument. In de lijn van het functieveranderingsbeleid staat hier voor de nieuw te realiseren bebouwing sloop van bebouwing tegenover. De mogelijke effecten van deze ontwikkeling op het Natura 2000-gebied is beschreven in § 5.3.1.
Planlocatie 'Stoutenburgerweg'
Deze planlocatie ligt in het deelgebied "Agrarisch bekenlandschap". De functie landbouw in dit deelgebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik. Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.
In een groot deel van het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van de voormalige Ecologische Hoofdstructuur is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.
Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.
Doorwerking in plangebied
Op het perceel Stoutenburgerweg 50 wordt een bestemming voor een paardenhouderij omgezet naar een woonbestemming. Met toepassing van de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging wordt de oppervlakte van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing ingezet voor een functiewijziging elders.
Het plan is niet in strijd met de Structuurvisie.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Ruimte voor Mantelzorg
In de notitie Ruimte voor mantelzorg (uit 2011) is het beleidskader voor woonruimte voor mantelzorg in het buitengebied nader uitgewerkt.
De gemeente hanteert de volgende uitgangspunten:
Voor het bestemmingsplan betekent dit dat ruimte moet worden geboden voor onderdeel 3. In het voorliggende bestemmingsplan is, gezien de bescheiden ruimtelijke effecten, onderdeel 3 mogelijk gemaakt door middel van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik op beide planlocaties.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek.
Planlocatie 'Apeldoornsestraat'
Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen de planlocatie Apeldoornsestraat 78-80 een hoge archeologische verwachting geldt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Het plan ziet op het slopen van een stal en op nieuwbouw van een bijgebouw, een pensiongebouw en een multufunctioneel gebouw.
Beoordeling
Op de geomorfologische kaart ligt het plangebied op een hoge stuwwal waarop zich bodemkundig loopodzolen hebben ontwikkeld als gevolg van een beperkte plaggenbemesting. Op 500 meter naar het noordoosten bevinden zich de grafheuvels van de Wildekamp, terwijl 420 meter naar het zuiden eveneens sprake is van een grafheuvel.
Het erf (Milligen, Milligen) wordt voor het eerst in 1566 vermeld maar een middeleeuwse oorsprong kan niet worden uitgesloten. Vanaf de achttiende eeuw zou er sprake zijn van een herberg en een tol. In 1832 ligt ten noordoosten van het hoofdgebouw een bijgebouw dat waarschijnlijk geheel of gedeeltelijk onder de Apeldoornsestraat is verdwenen. Aan de oostzijde lag een schaapskooi en aan de zuidzijde nog enkele hooibergen.
Hoewel het hoofdgebouw vanaf 1832 altijd op dezelfde plaats heeft gestaan kan deze in voorgaande eeuwen (met name voor de zeventiende eeuw) regelmatig zijn verplaatst. Daarom moet rekening worden gehouden met archeologische resten in een grotere zone rondom het huidige hoofdgebouw.
De archeologische verwachting kan op basis van bovenstaande voor alle perioden als hoog worden aangemerkt.
De nieuwbouw komt ter plaatse van reeds eerdere bebouwing. Als gevolg van een beperkte plaggenophoging in het verleden en het gebruik als erf mag worden aangenomen dat eventuele archeologische resten zich vanaf circa 40 - 50 cm diepte manifesteren. Zeker in geval van oude gebouwen met in diepte beperkte funderingen en alleen een op zand gestorte vloer zal de impact op eventuele archeologische resten beperkt zijn. Indien de koestal is voorzien van een mestkelder dan zijn eventuele archeologische resten hieronder verdwenen en is daar geen verder onderzoek noodzakelijk. Wanneer dit niet het geval is kan er sprake zijn van een grup- of potstal. Deze stal dateert in ieder geval van na 1832.
Het uitgraven van de bouwputten dient archeologisch te worden begeleid indien deze dieper dan 40 cm worden aangelegd. Daarbij wordt eerst een archeologisch leesbaar vlak aangelegd en wordt de archeoloog in staat gesteld zijn/haar waarnemingen te doen en eventuele archeologische resten conform het programma van eisen te documenteren. Daarvoor dient een programma van eisen te worden opgesteld door een daarvoor gecertificeerd archeologisch bedrijf en voorgelegd te worden aan de regioarcheoloog ter goedkeuring.
Booronderzoek anders dan om vast te stellen op welke diepte zich het archeologisch niveau bevindt heeft hier geen toegevoegde waarde.
In alle gevallen geldt dat indien bij werkzaamheden vondsten worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dan dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (conform artikel 53 Monumentenwet 1988).
In dit plan worden voorwaarden gesteld voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (waaronder de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Planlocatie 'Stoutenburgerweg'
Het plangebied ligt volgens de archeologische beleidskaart in een zone met een lage archeologische verwachting waarvoor een vrijstelling van 10.000 m² geldt. Er geldt een algemene vrijstelling tot 30 cm beneden maaiveld. Op de planlocatie is bedrijfsbebouwing gebouwd en inmiddels gesloopt. Hierbij is de bodem deels verstoord.
Beoordeling
Deze locatie ligt in een dekzandvlakte met grondwatertrap III/IV. Dit wijst op een oorspronkelijk nat gebied. In 1832 was er sprake van een weiland en bouwland. Pas in het midden van de twintigste eeuw is er sprake van bebouwing. Voor de vroege prehistorie geldt een lage archeologische verwachting vanwege het ontbreken van een gradiënt. Men had in deze periode de voorkeur voor hogere gronden in de onmiddellijke nabijheid van openwater. Voor de late prehistorie tot en met de nieuwe tijd geldt hier eveneens een lage archeologische verwachting vanwege de van oorsprong natte omstandigheden. Alleen eventuele verkavelingspatronen zijn hier te verwachten die (deels) bekend zijn van historische kaarten.
In dit plan worden voorwaarden gesteld voor de omgang met archeologie bij de vergunningverlening (waaronder de omgevingsvergunning voor het bouwen en voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).
Zowel aangewezen monumenten als ook bijvoorbeeld historische linten met karakteristieke boerderijen met gebiedseigen erven en bijbehorende bebouwingsensembles, erfbeplanting en objecten vormen historische (steden)bouwkundige waarden. Zowel door transformatie bij agrarische bedrijven die gaan stoppen als door nieuwbouw bij bedrijfsuitbreiding kunnen deze waarden worden aangetast. In het vigerende beleid en de wet- en regelgeving, is de bescherming van cultuurhistorisch waardevolle objecten in het plangebied beperkt tot monumenten. De voorstellen in het LOP en in het Beeldkwaliteitsplan functieveranderingen Gelderse Vallei vormen wel een toetsingskader voor welstandsbeleid, maar zijn zelf niet bindend. Er is dan ook een autonome tendens waarbij deze waarden langzaam verloren gaan. De strengere voorwaarden in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld en het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" zorgen dat er minder risico op verlies van waarden optreedt. In de Structuurvisie Buitengebied Barneveld wordt expliciet aandacht besteed aan bijvoorbeeld de gebruiksmogelijkheden voor hergebruik en functieverandering van cultuurhistorische waardevolle gebouwen. De verwachting is dat het toestaan van een nieuwe, passende functie bijdraagt aan een duurzame instandhouding van een object. Transformatie kan ook betekenen dat juist oude kwaliteiten weer in ere worden hersteld.
'Hoeve Oud Milligen'
Binnen het plangebied ligt 'Hoeve Oud Milligen', dat in 2006 is aangewezen tot gemeentelijk monument. Het monument is als volgt getypeerd:
"Het betreft een voormalig boerderij- en horecacomplex, bestaande uit een groot erf met diverse gebouwen: een groot L-vormig hoofdgebouw, een stalgebouw, een schuur en een garage."
Historie
Op de kruising van de doorgaande wegen van Deventer naar Utrecht en van Harderwijk naar Arnhem ontstond, vermoedelijk in de 18e eeuw, een herberg. De kruising lag ongeveer halverwege de genoemde trajecten, vanwaar de naam 'Middengelegen' afkomstig was. Deze naam verbasterde al snel tot 'Milligen'. Bij de oude herberg lag ook een tol (tol 10). In de 19e eeuw werd meer richting Apeldoorn een nieuwe uitspanning gesticht, die de naam 'Nieuw Milligen' zou gaan dragen. De naam van de oude herberg veranderde toen in "Oud Milligen". Er is nog lange tijd een uitspanning met café in het pand gevestigd geweest, maar het gebouw had ook de functie van boerderij.
Het huidige complex van de Hoeve Oud Milligen dateert voor een groot deel uit het midden van de eerste helft van de 20e eeuw. In 1922 werd een herbouwplan opgesteld voor de kort te voren door brand verwoeste boerderij. Het grondplan van de herbouw ging uit van de bestaande hoofdvorm van de door brand vernielde boerderij en hergebruik van de oude fundamenten. Het grote gebouw bevatte niet alleen een boerderij met deel en stalruimten, maar ook enkele ruime woonvertrekken in het voorhuis en een cafézaal met veranda. In de tweede helft van de 20e eeuw is de café-functie vervallen.
Het pand werd uitgevoerd in een schilderachtige traditionalistische stijl, geïnspireerd op de plaatselijke landelijke bouwkunst, terwijl in de kapvorm inspriratie werd gevonden in de contemporaine ontwikkelingen in de landhuisbouw.
Waarden
Het complex heeft een hoge architectuurhistorische waarde vanwege de functionele en typologische zeldzaamheid, de stilistische kwaliteit en de hoge mate van gaafheid.
Vanwege de bijzondere, langdurige en met de oorsprong van Oud-Milligen samenhangende ontwikkelings- en gebruiksgeschiedenis van het complex is er sprake van een hoge historische waarde.
Het complex heeft door zijn opvallende, schilderachtige verschijningsvorm en prominente ligging aan de Apeldoornsestraat voor zijn omgeving een hoge beeldwaarde. Aan de situering van het voorhuis, direct aan de openbare weg, is de ontwikkeling uit een oude pleisterplaats nog uitstekend afleesbaar. Het erf met de karakteristieke bebouwing en groen maakt deel uit van een landschappelijk waardevol en aantrekkelijk gebied en heeft ook in samenhang met de historische wegenstructuren, de oude wegbeplantingen en de verderop gelegen bijbehorende dubbele woning Apeldoornsestraat 185-187 ensemblewaarde.
Beoordeling plan functiewijziging
Het plan tot functieverandering is beoordeeld door de gemeentelijke monumentencommissie. Het herbestemmen van het erf ziet de commissie als positief wanneer dit zorgt voor het behoud van het monument.
Het veranderen van het hoofdgebouw tot horeca met bovenwoning is alleen mogelijk wanneer de cultuurhistorische elementen behouden blijven. Over de concretisering hiervan moet in een vroeg stadium worden overlegd met de gemeentelijke monumentencommissie.
Het terrein zal worden heringericht. Drie gebouwen zullen worden gesloopt en er zullen drie nieuwe gebouwen voor terugkomen. Aan de westzijde wordt een parkeervoorziening aangelegd. De commissie acht het plan haalbaar, mits met de uitwerking rekening wordt gehouden met de landelijke omgeving en het historisch groen. De uitvoering van de terreininrichting dient aan te sluiten bij de huidige groene uitstraling.
Doorwerking in plangebied
Het in het plangebied voorkomende monument en bijbehorende gronden zijn op de verbeelding niet als gemeentelijk monument aangeduid. De reden hiervoor is dat de aanduiding van monumenten op de verbeelding geen verdere juridische betekenis heeft. De bescherming van monumenten geschiedt op basis van de Monumentenwet 1988, de monumentenverordening 2003 en de regeling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
De Veluwe wordt getypeerd door het bos- en heidelandschap, dat vooral ecologisch waardevol is. Van zeer grote cultuurhistorische en landschappelijke waarde is het brink- en esdorpenlandschap rondom Garderen. De bosgebieden bestaan voornamelijk uit naaldbos of gecombineerd naald- en loofbos. Het wordt grotendeels gebruikt als multifunctioneel bos. Dit houdt in dat het bos zowel natuur-, recreatie- en in beperkte zin productiewaarden heeft.
Het bos- en heidelandschap biedt een uitstekend raamwerk voor de bebouwing die erin geplaatst is. Juist het contrast en de weinig afgeplante bebouwing in de open ruimte daartussen is zeer kenmerkend.
De planlocatie aan de Apeldoornsestraat 78-80 ligt in het boslandschap en net buiten relicten van het brink- en esdorpenlandschap. De planlocatie ligt in een gebied met grootschalige openheid en reliëf. In het voorliggende bestemmingsplan worden eisen gesteld aan nieuwbouw in cultuurhistorisch gave gebieden.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
Op 1 januari 2017 treedt de Wet natuurbescherming in werking. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De onderstaande conclusies in deze paragraaf wijzigen niet onder de nieuwe wet.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Beoordeling ontwikkeling Apeldoornsestraat 78-80
De planlocatie aan de Apeldoornsestraat 78-80 ligt niet in Natura 2000-gebied Veluwe, maar grenst hier wel aan. Dit Natura 2000-gebied bevat habitattypen en soorten die gevoelig zijn voor stikstofdepositie.
Initiatiefnemer heeft een onderzoek laten uitvoeren inzake de mogelijke gevolgen voor het uitvoeren van de gewenste situatie ten opzichte van de beschermde natuurgebieden en de daarbij behorende habitattypen. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 1.
Middels deze voortoets is onderzocht of de ontwikkeling voor significante veranderingen zorgt bij gevoelige soorten en planten. Hieruit blijkt dat de meeste gevoelige habitattypen een verbetering ervaren na het uitvoeren van het onderhavige plan. Er is één gevoelig habitattype welke een verslechtering zal ervaren na uitvoering van de functieverandering. Dit wordt veroorzaakt door de extra parkeergelegenheid op de planlocatie.
Er is op 4 januari 2016 een melding ingediend waarin de gewenste situatie is beoordeeld. Deze melding is in het Aerius Register gezet en de toename in ontwikkelruimte is hiermee gereserveerd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de gewenste situatie past binnen de eisen van de Natuurbeschermingswet en dat er geen sprake is van een overbelaste situatie op de omliggende voor stikstofgevoelige habitattypen.
Beoordeling ontwikkeling Stoutenburgerweg 50
De planlocatie aan de Stoutenburgerweg 50 ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Op het perceel Stoutenburgerweg 50 wordt een paardenhouderij planologisch wegbestemd. Dit is een positieve ontwikkeling ten aanzien van beschermde natuurgebieden.
Conclusie
De Natuurbeschermingswet staat uitvoering van onderhavig plan niet in de weg.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
Beoordeling ontwikkeling Apeldoornsestraat 78-80
Door EcoTierra-ecologisch adviesbureau te Deventer is een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de voorliggende ontwikkeling aan de Apeldoornsestraat 78-80. Het rapport d.d. 2 november 2015 is bijgevoegd onder bijlage 2. Binnen de planlocatie zijn geen beschermde soorten of vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen aangetroffen. Ook zijn er geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten kunnen in potentie broeden binnen het plangebied. De sloop- en rooiwerkzaamheden dienen daarom buiten het broedseizoen plaats te vinden.
Beoordeling ontwikkeling Stoutenburgerweg 50
Op de locatie aan de Stoutenburgerweg 50 vinden geen werkzaamheden meer plaats, aangezien de bedrijfsbebouwing inmiddels gesloopt is.
Conclusie
De Flora- en faunawet staat uitvoering van onderhavig plan niet in de weg.
Het plangebied ligt binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.3.1.1 'Omgevingsvisie' en § 4.3.1.2 'Omgevingsverordening' blijkt dat het plangebied niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) maar wel in de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt. Voor de toetsing hieraan wordt verwezen naar § 4.3.2.2.
Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.
De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.
Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:
10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers
enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde)
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:
Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.
Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.
Onderzoeksresultaten
Planlocatie Apeldoornsestraat 78-80
De planlocatie ligt aan een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Door de voorliggende ontwikkeling zal het groepsrisico toenemen. Er is daarom een kwalitatieve risicoanalyse externe veiligheid uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen onder bijlage 3.
Uit het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
De verantwoording van het groepsrisico is ter advies aan de veiligheidsregio voorgelegd. Op 15 augustus 2016 heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden een advies uitgebracht. Dit advies is bijgevoegd als bijlage 4. In het advies wordt geconcludeerd dat de voorliggende planontwikkeling naar verwachting niet zal leiden tot een overschrijding van de mogelijkheden voor de rampenbestrijding.
Gelet op het bovengenoemde vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoering van het voorliggende plan.
Planlocatie Stoutenburgerweg 50
Op 200 meter van de planlocatie ligt een 5 m³ propaantank. De aan te houden afstand is vastgelegd in het Activiteitenbesluit en bedraagt maximaal 50 meter. De afstand van de planlocatie tot de tank is ruim voldoende.
Verder bevinden zich in de directe omgeving van de planlocatie geen bedrijven, waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden, waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. En in de omgeving van de planlocatie vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmen van de voormalige bedrijfswoning als reguliere woning.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde of hogere waarden worden vastgesteld.
Beoordeling ontwikkeling Apeldoornsestraat 78-80
Met dit plan wordt een gebouw voor logies mogelijk gemaakt. Een pension is geen geluidgevoelige bestemming waarop de grenswaarden van de Wet geluidhinder van toepassing zijn en een onderzoek is dan ook niet verplicht. Maar omdat dit beoogde gebouw tamelijk dicht op de Apeldoornsestraat (N344) gesitueerd wordt is aanbevolen om te onderzoeken of de geluidbelasting als gevolg van de Apeldoornsestraat leidt tot een verstoring van de nachtrust in de vertrekken van het gebouw. Om deze reden is door 'Het GeluidBuro bv' een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoeksrapport d.d. 27 oktober 2015 is bijgevoegd als bijlage 5.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Apeldoornsestraat ter plaatse van de gevels van het pensiongebouw 58 dB bedraagt. Om verstoring van de nachtrust te voorkomen wordt geadviseerd om de in het Bouwbesluit 2012 gestelde eis van 33 dB voor het binnenniveau te waarborgen.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Beoordeling ontwikkeling Stoutenburgerweg 50
Op deze locatie wordt geen nieuwe woning gebouwd zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Een bestaande woning wordt herbestemd. Vanuit geluid zijn er daarom geen belemmeringen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Boordeling
Met dit plan worden enkele geurgevoelige objecten, zoals het gebouw voor pension, mogelijk gemaakt. In de omgeving van de planlocatie Apeldoornsestraat 78-80 liggen geen agrarische bedrijven met een geurcontour.
De voormalige bedrijfswoning Stoutenburgerweg 50 blijft op grond van de Wet geurhinder en veehouderij als agrarische bedrijfswoning aangemerkt, zodat voor omliggende bedrijven geen belemmering ontstaat.
Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Met de ladder wordt een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies nagestreefd. De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1., eerste lid, onder i van het Bro). Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een planologische gebruikswijziging zonder een toename van bouwmogelijkheden kwalificeert niet direct als een ladderplichtige stedelijke ontwikkeling.
Beoordeling ontwikkeling Apeldoornsestraat 78-80
De planlocatie Apeldoornsestraat 78-80 ligt in het buitengebied van Garderen. De nieuwe functie (in dit geval horeca met nevenfuncties) die in dit plan mogelijk wordt gemaakt komt op een bestaande bebouwde locatie. Er is sprake van een functiewijziging en van herstructurering van een bestaand erf. Er is geen sprake van uitbreiding van het stedelijk gebied.
Op basis van de Ladder moet voorkeur worden gegeven aan het benutten van bestaande leegstaande horecapanden. In dit geval gaat het om hergebruik van een monumentaal complex. De nieuwe functie zorgt voor het behoud van dit monumentale complex. Daarnaast zijn er in de omgeving geen leegstaande horecapanden bekend waar deze functie zou kunnen worden gerealiseerd.
Bekeken moet worden of de onderhavige functiewijziging van invloed kan zijn op het ondernemersklimaat elders. Gelet op het betreffende gebied waar veel recreanten en toeristen komen, zal de toevoeging van een bistro/restaurant met vijf kamers voor logies en een ruimte voor workshops e.d. geen benoemenswaardige invloed hebben op het ondernemersklimaat in de regio.
Het plan zal geen zodanige leegstand van horecapanden tot gevolg hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in de betrokken regio zal leiden.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Beoordeling
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Beoordeling ontwikkeling Apeldoornsestraat 78-80
Er kan hier sprake zijn van een plan als bedoeld in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., waarbij gedacht moet worden aan D 11.2 "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject". Van belang voor de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Hierbij speelt een rol dat bij een uitbreiding eerder sprake kan zijn van aanzienlijke gevolgen dan bij een sloop-/nieuwbouwlocatie.
Geconcludeerd wordt dat onderdeel D 11.2 hier niet van toepassing is en dat, wanneer geconstateerd zou moeten worden dat het project wel onder onderdeel D 11.2 valt, er geen effecten zijn en dat er geen plan-m.e.r.-plicht danwel een besluit-m.e.r.-plicht geldt.
Het onderhavige plan betreft de realisatie van een horecafunctie met aanvullende functies, ter plaatse van een voormalig agarisch bedrijf. Het plan voor de nieuwe functies komt niet uit boven de drempels welke in kolom 2 van onderdeel D 11.2 van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. zijn vermeld.
Er geldt de verplichting van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling staat de vraag centraal of sprake is van belangrijke, nadelige gevolgen voor het milieu die aanleiding geven om een MER op te stellen. Hierbij wordt getoetst aan de criteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn (kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect). Bij de beoordeling van de kenmerken van het project dienen de omvang van het project en cumulatie met andere projecten beschouwd te worden. Bij cumulatieve effecten worden bestaande en voorzienbare ontwikkelingen meegenomen.
Het milieubelang is in het onderhavige plan zorgvuldig afgewogen in de ruimtelijke onderbouwing in dit hoofdstuk. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten voor het milieu zijn te verwachten. Het plan is niet m.e.r.-plichtig.
Daarnaast hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Beoordeling ontwikkeling Apeldoornsestraat 78-80
Op de planlocatie aan de Apeldoornestraat 78-80 wordt horeca met een logiesfunctie en een multifunctionele ruimte gerealiseerd. Door 'Het GeluidBuro bv' is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de functieverandering op de omgeving. Het onderzoeksrapport d.d. 27 oktober 2015 is bijgevoegd onder bijlage 6. In het onderzoek is uitgegaan van een worst case situatie.
De te verwachten geluidniveaus zijn berekend ter plaatse van de dichtstbij de locatie gelegen woningen. De dichtstbij gelegen woning van derden ligt op ongeveer 140 meter van de planlocatie.
Aan de hand van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de invloed van het plan minimaal is. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richt- en grenswaarden die gelden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Beoordeling ontwikkeling Stoutenburgerweg 50
Binnen deze planlocatie wordt een voormalige agrarische bedrijfswoning bestemd als reguliere burgerwoning. Op het naastgelegen perceel Stoutenburgerweg 52 is een autoplaatwerkerij gevestigd, betreffende een categorie 3.2 bedrijf. Dit bedrijf heeft op basis van de VNG-publicatie een richtafstand tot nieuwe gevoelige functies van 100 meter. De afstand tot de woning nr. 50 bedraagt 85 meter. Hoewel niet aan de richtafstand wordt voldaan, is er vanuit milieuzonering geen belemmering omdat er een andere woning dichterbij het bedrijf is gelegen. Het bedrijf wordt hierdoor niet belemmerd door de onderhavige ontwikkeling.
Aan de noordkant van de planlocatie, aan de Kleine Hofweg 1, is een bedrijf gevestigd met milieucategorie 2. Dit bedrijf heeft een richtafstand tot gevoelige functies van 30 meter. De afstand tot de woning Stoutenburgerweg 50 is groter, waardoor aan de richtafstand wordt voldaan.
Verder onderzoek is dan ook niet nodig. Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Planlocatie Apeldoornsestraat 78-80
De planlocatie ligt tegen het Gelders natuurnetwerk aan en wordt omringd door een open agrarisch gebied en dichte bospercelen. Over de rijksweg A1 wordt een nieuw ecoduct en een faunatunnel onder de spoorlijn gerealiseerd om natuurgebieden met elkaar in verbinding te brengen. Hierdoor zullen meer dieren zich gaan verplaatsen, ook richting de Apeldoornsestraat. Aan de westzijde van de planlocatie wordt een groene zone rastervrij gehouden en tot natuur bestemd, in het kader van het behoud van een wildcorridor.
Het bestaande erf met de karakteristieke bebouwing en groen maakt deel uit van een landschappelijk waardevol en aantrekkelijk gebied en heeft ook in samenhang met de historische wegenstructuren, de oude wegbeplantingen en de verderop gelegen bijbehorende dubbele woning Apeldoornsestraat 185-187 ensemblewaarde.
Stichting Landschapsbeheer Gelderland heeft voor de voorliggende ontwikkeling een beplantingsplan opgesteld, zodat de nieuwe terreininrichting passend is in het cultuurlandschap en aansluit bij het historische karakter van het erf. Er zullen diverse nieuwe landschapselementen worden aangelegd. Deze elementen zijn beschreven in het beplantingsplan en weergegeven op de bijbehorende kaart. Het beplantingsplan met bijbehorende kaart is te zien onder bijlage 7.
In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de overeengekomen landschappelijke inpassing zeker te stellen.
Planlocatie Stoutenburgerweg 50
De gesloopte bebouwing stonden, vanaf de weg gezien, ver het landschap in. De sloop heeft geleid tot een kwaliteitsverbetering voor landschap en een compact erf. Voor wat betreft landschapsinpassing van de voormalige bedrijfswoning voldoet de huidige situatie.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Beoordeling ontwikkeling Apeldoornsestraat 78-80
De bereikbaarheid van de planlocatie is voldoende. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid.
Op de Oud Milligenseweg ligt een brandkraan. Deze brandkraan ligt op een afstand van 60 meter van de inrit van de planlocatie. Gezien de kleinschaligheid, de afstanden onderling van de gebouwen op het perceel en de omgeving worden er geen nadere voorwaarden gesteld aan de bluswatervoorzieningen.
De opkomstnorm voor woon- en logiesfuncties is 8 minuten. Voor de overige functies is de opkomstnorm langer. De planlocatie is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd 6,20 minuten bedraagt. De norm wordt hier niet overschreden.
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Planlocatie Apeldoornsestraat 78-80
Ontsluiting
De bestaande uitweg van het erf op de Apeldoornsestraat wordt gewijzigd naar een ontsluiting voor fietsers en voetgangers. Ter plaatse wordt een paal geplaatst, zodat auto's hier niet in kunnen rijden.
Aan de westzijde van het erf komt een nieuwe in-/uitrit voor gemotoriseerd verkeer. Deze ingang wordt dusdanig breedt (zo'n 6 meter), dat in- en uitrijdend verkeer elkaar hier kan passeren.
Langs de Apeldoornseweg zullen automobilisten ter plaatse van de oorspronkelijke entree middels een duidelijke verwijzing worden verwezen naar de meer westelijk gelegen nieuwe hoofdentree.
Laden en lossen ten behoeve van de horecafunctie zal plaatsvinden bij het multifunctionele gebouw en bij het restaurant. Op het toekomstige terrein zal voldoende manoeuvreerruimte aanwezig zijn voor het vrachtverkeer.
Parkeren
Het plan dient te voldoen aan de Nota Parkeernormen. Op het eigen terrein dien voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd te worden voor de bewoners en bezoekers.
De parkeerbehoefte voor de verschillende functies is in de onderstaande tabel weergegeven.
Functie | Hoeveelheid | Norm | Parkeerbehoefte |
café | circa 150 m2 | 7,2 per 100 m2 | 10,8 |
restaurant | circa 150 m2 | 15,2 per 100 m2 | 22,8 |
bed & breakfast / logies | 5 kamers | 1,5 per kamer | 7,5 |
multifunctionele ruimte | max. 500 m2 | 5,0 per 100 m2 | 25 |
bedrijfswoning | 1 woning | 2,5 per woning | 2,5 |
Totaal | 69 |
Er zal een parkeerterrein met een capaciteit van 75 parkeerplaatsen voor bezoekers gerealiseerd worden. Daarnaast worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd bij de bedrijfswoning.
Het plan voorziet daarmee in voldoende parkeergelegenheid voor de verschillende functies op eigen terrein.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie
Het perceel Apeldoornsestraat 78-80 ligt in het buitengebied van Garderen. Op het perceel staat een woning met enkele schuren. Een groot deel van het perceel is weiland. Ten noordoosten van het perceel, langs de Apeldoornsestraat, is een tertiaire watergang aanwezig. In de Apeldoornsestraat is sprake van drukriolering.
De schuren op het perceel worden gesloopt. Op het perceel wordt de woning verbouwd tot een bistro met een woning op de verdieping. Naast de woning wordt een berging gerealiseerd. Op het perceel worden verder een logiesverblijf en een multifunctioneel bijgebouw geplaatst. Het bebouwd verhard oppervlak neemt gering toe met ca. 100 m2.
Rondom de gebouwen liggen terrassen en wordt het erf verhard met klinkerverharding. Een parkeerterrein van 67 parkeerplaatsen wordt uitgevoerd in klinkers (rijbaan) en grasbetonstenen (parkeerplaatsen).
Het hemelwater dat op de daken valt, wordt via regenpijpen afgevoerd naar infiltratiekratten.
Een beperkt deel van het water dat op de terrassen en het erf valt, stroomt oppervlakkig af naar straatkolken. Deze staan ook in verbinding met infiltratiekratten. Het grootste deel stroomt af naar het omliggende maaiveld. Het water dat op het parkeerterrein valt, infiltreert via de grasbetonstenen of de omliggende groenstroken in de bodem.
Het vuilwater wordt afgevoerd naar de drukriolering. Het vuilwater uit de keuken van de bistro wordt via een olie- en vetafscheider naar het drukriool gebracht.
Gezien de wens om aan te sluiten bij het authentieke karakter van de bestaande woning zullen in beperkte mate gecoate uitlogende materialen (zink, koper) worden toegepast.
Op de locatie Stoutenburgerweg 50 is bedrijfsbebouwing gesloopt, waardoor het verhard oppervlak is afgenomen. Hierdoor treedt bij neerslag een langzamere afstroming van het hemelwater naar watergangen in de omgeving op. Dit is een positief effect.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Er zijn een aantal thema's die in verschillende bestemmingen terugkomen. Deze thema's worden daarom in deze paragraaf toegelicht.
In het voorliggende bestemmingsplan is voor zowel woningen, als bedrijfswoningen een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee een tweede zelfstandige wooneenheid voor mantelzorg mogelijk wordt gemaakt. De afwijkingsmogelijkheid is gekoppeld aan onder andere een sloopeis. De voorwaarden staan beschreven in de afwijkingsmogelijkheid voor de bouwregels in de bestemmingen waar dit relevant is. Mantelzorg is niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Wonen - Voormalige recreatiewoning'. Ook wordt mantelzorg niet mogelijk gemaakt in woningen die een toegestane maximale inhoud hebben van 350 m3.
Binnen zowel woningen, kleine woningen, woongebouwen als bedrijfswoningen is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast bij recht toegestaan. Bij de relevante bestemmingen staan de voorwaarden beschreven onder de kop 'Gebruik overeenkomstig de bestemming'.
De bewoner van de woning mag in de woning een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf (bijvoorbeeld een praktijk- of kantoorruimte) en/of bed & breakfast uitoefenen. In totaal mag hiervoor worden gebruikt maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 60 m2. Bij een kleine woning geldt een maximum van 35 m2. De oppervlakte is beperkt om te garanderen dat deze functies ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdfunctie wonen. Om overlast en hinder te voorkomen zijn activiteiten waarvoor een melding of vergunning op basis van de milieuwetgeving vereist is, niet toegestaan. De gemeente wil met deze voorwaarden voorkomen dat er nieuwe bedrijven ontstaan in het buitengebied. Via een afwijking van de gebruiksregels mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf en bed & breakfast ook in een bijgebouw worden gerealiseerd.
Bij de woning is een paardrijbak (onoverdekte rijbak) voor privé- en hobbymatig gebruik door de bewoners toegestaan.
De afmeting van de paardrijbak bedraagt maximaal 20 bij 40 meter. De paardrijbak is toegestaan binnen alle bestemmingsvlakken en/of bouwvlakken waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan. Een paardrijbak is onder voorwaarden tevens toegestaan direct aansluitend aan het bestemmingsvlak waarin de woning zich bevindt. Een paardrijbak die aansluitend aan een bestemmingsvlak of bouwvlak wordt gerealiseerd ligt in de bestemming 'Agrarisch'. De voorwaarden die gelden voor een paardrijbak in de bestemming 'Agrarisch' staan dan ook vermeld in de regels van de bestemming 'Agrarisch'.
De paardrijbak moet achter de voorgevelrooilijn worden aangelegd. Om hinder naar buren te voorkomen of te beperken is de minimale afstand tussen de paardrijbak en een woning van een derde minimaal 50 meter. Via een afwijking van de bouwregels is het mogelijk de paardrijbak voor de voorgevelrooilijn te plaatsen. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels. Ook moet rekening worden gehouden met de aanwezige landschapswaarden.
Op basis van nationale wetgeving is het mogelijk om zonnecollectoren op daken te plaatsen. In het buitengebied van de gemeente Barneveld wil de gemeente ook het plaatsen van zonnecollectoren op maaiveld in (beperkte vorm) mogelijk maken. Dit wordt gedaan om een mogelijkheid te bieden voor situaties waarin het plaatsen zonnecollectoren op het dak niet gewenst is. Hierbij kan gedacht worden aan monumentale gebouwen en/of gebouwen met een rieten dak.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt mogelijkheden om bij recht zonnecollectoren binnen een bouwvlak (bijvoorbeeld bij een agrarisch bedrijf) of bestemmingsvlak (bijvoorbeeld bij een woning) te realiseren. Daarnaast bevat het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik om zonnecollectoren te bouwen op onbebouwde agrarische grond aansluitend aan een bestemmingsvlak voor bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen'. Hierbij worden eisen gesteld aan zowel de plaats van de zonnecollectoren als de landschappelijke inpassing van deze zonnecollectoren. Bij agrarische bedrijven geldt dat het plan flexibiliteitsbepalingen bevat waarmee de vorm en/of de grootte van het bouwvlak kan worden aangepast, die ook kan worden gebruikt voor het plaatsen van zonnecollectoren. Wat betreft de bouwregels worden zonnecollectoren beschouwd als overige bouwwerken geen gebouw zijnde. Dit betekent onder andere dat zonnecollectoren buiten een bouwvlak of bestemmingsvlak maximaal 2 meter hoog mogen zijn.
Voor werken en werkzaamheden die bij het normale onderhoud, gebruik en beheer behoren, is geen omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) nodig. Onder normaal beheer, onderhoud en gebruik wordt verstaan beheer, onderhoud en gebruik die gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer, een goed onderhoud en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.
Bij de agrarische bestemmingen zijn dat bijvoorbeeld werkzaamheden die inherent zijn aan de productie op basis van de huidige cultuur/productiewijze van het bedrijf (veehouderij, akkerbouw, et cetera). Het betreffen werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd. Echter, voor werkzaamheden op het agrarisch bouwvlak (of een ander bebouwd perceel, zoals bij een woning of een bedrijf) geldt voor sommige werken of werkzaamheden wel het vereiste van een omgevingsvergunning. Het gaat dan vooral om ingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren of die een grote landschappelijke impact kunnen hebben, zoals het aanleggen van aarden wallen. Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals bijvoorbeeld een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.
Een groot deel van het buitengebied wordt agrarisch gebruikt. Het agrarisch gebruik bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen. Voor dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch - onbebouwd' opgenomen. Deze bestemming zal met name bij functieveranderingsplannen worden toegepast om de delen binnen het plangebied waaraan geen 'Woon'- en/of niet agrarische bedrijfsbestemming wordt toegekend.
In de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het betreft het agrarisch grondgebruik zoals het houden van vee en het verbouwen van gewassen. Daarnaast wordt het plaatsen van voorzieningen, omschreven als 'andere-bouwwerken' ten behoeve van het agrarisch gebruik geregeld. Het gaat hierbij om het plaatsen van weidepalen, hekken en afrasteringen. Vervolgens worden de voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geregeld, zoals sloten, stuwen, bruggen en/of dammen en dergelijke. Afsluitend wordt het recreatief medegebruik geregeld. hieronder vallen de wandel- en fietspaden, wegwijzers, bankjes enz en landschapselementen zoals houtwallen, paden en erfontsluitingswegen.
Binnen de bestemming is agrarisch grondgebruik voor kwekerijen (vollegrondsteelt) toegestaan. Opgemerkt wordt dat bij waardevolle landschappen hiervoor eerst een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' verleend moet worden (voorheen: aanlegvergunning).
Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.
Binnen de bestemming 'Horeca' zijn gebouwen ten behoeve van horecavoorzieningen toegestaan, uitsluitend binnen een bouwvlak. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'pension' is een pension toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' is ook een conferentie- en/of activiteitencentrum toegestaan.
Er is bij dit bestemmingsplan gekozen voor een systematiek waarin alle natuur- en bosgebieden in één bestemming komen. Hieronder vallen alle bos, heide, en overige natuurterreinen evenals vennetjes en stuifzanden. Houtproductie maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Houtproductie vormt namelijk een onderdeel van het beheer van bosgebieden. Voordeel van een dergelijke regeling is dat het flexibiliteit biedt voor de beheerder van het natuurgebied. Een eventuele herinrichting (bijvoorbeeld van bos naar heide) is hiermee mogelijk zonder een wijziging van het bestemmingsplan. Omdat in deze gebieden in de praktijk niet veel verandert, is deze regeling prima te gebruiken. Bovendien worden de natuurwaarden ook al beschermd door wet- en regelgeving voor natuur. Natuurgebiedsplannen geven een belangrijk kader voor de gewenste soorten natuur.
Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.
Om werken of werkzaamheden in de natuurgebieden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het aanleggen van nieuwe paden en geluidswallen of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud van natuurterreinen valt niet onder de vergunningplicht. Vergunningen zullen in ieder geval worden getoetst aan de natuurwaarden omdat een groot deel van de natuurgebieden in het Natura 2000-gebied 'Veluwe' of de Ecologische Hoofdstructuur ligt. Een ecologisch onderzoek zal onderdeel uit moeten maken van de aanvraag om vergunning.
Algemeen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.
De inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.
Voor een woongebouw is de inhoud per woning niet vastgelegd, maar samen mogen de woningen niet groter zijn dan 800 m3.
Bijgebouwen bij woningen
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter. Voor kleine woningen geldt dat deze maximaal 40 m2 aan bijgebouwen mogen hebben.
Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.
Vervangende nieuwbouw van de woning
Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het bestemmingsplan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.
Vergroten van de woning
De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
Omzetting van een monumentaal gebouw in een woning
Om monumentale gebouwen in stand te kunnen houden (denk aan de hoge onderhoudskosten) is het mogelijk om het gebouw om te zetten in een woongebouw. Binnen dat woongebouw kunnen twee of meer woningen worden toegestaan. Voorwaarde voor de splitsing is dat de cultuurhistorische waarde behouden blijft. Dit zal via de vergunning op basis van de gemeentelijke Erfgoedverordening Barneveld (zowel gemeentelijke monumenten als rijksmonumenten) worden gegarandeerd. Andere vormen van woningsplitsing (anders dan via functieverandering of mantelzorg) worden niet toegestaan.
Hobbymatig houden van vee
In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch', waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.
In gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toegepast.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toegepast.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:
Voor te handhaven bomen en houtsingels is een dubbelbestemming 'Waarde - Beplanting en Verkaveling' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld, zodat bijvoorbeeld bomen niet zonder een dergelijke vergunning kunnen worden gekapt, gerooid of verplaatst. Binnen de in de bestemmingsomschrijving genoemde bouwvlakken en bestemmingen geldt dit niet. Ook zijn werkzaamheden en werken in de bodem niet toegestaan zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Dit om de voor het betreffende gebied specifieke en/of cultuurhistorisch waardevolle kavelstructuur te beschermen.
Voor het beschermen van waardevolle open gebieden en/of (cultuurhistorisch en/of natuurwetenschappelijk) waardevolle hoogteverschillen is de dubbelbestemming 'Waarde - Openheid en Reliëf' opgenomen. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld. Dit zodat bijvoorbeeld het planten van opgaande beplanting of het egaliseren van gronden niet mag plaatsvinden zonder omgevingsvergunning. Binnen de in de bestemmingsomschrijving genoemde bouwvlakken en bestemmingen geldt dit niet.
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterhuishouding' is opgenomen voor het beschermen van de waterhuishoudkundige functie van de betreffende gronden. Het gaat hierbij om gronden die niet zijn bestemd als 'Water'. Aan deze dubbelbestemming is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld.
Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd. Uitzonderingen op het bouwverbod zijn alleen mogelijk na schriftelijke instemming van de waterbeheerder.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:
Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.
Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van hoofdgebouwen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 14 januari 2016 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten. De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt met de inzet van sloopmeters. Gezien het provinciaal beleid vindt de ontwikkeling plaats in de Groene Ontwikkelingszone en er is daarmee sprake van een provinciaal belang. Op 27 januari 2016 is het concept-bestemmingsplan voorgelegd aan de provincie Gelderland. Er hebben vervolgens diverse overleggen met de provincie plaatsgevonden om tot een acceptabel plan te komen, waarbij een vorm van compensatie plaatsvindt. Deze compensatie is gevonden in het bestemmen van een groene zone voor natuurdoeleinden.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1500 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan.
Voor dit plan heeft geen inspraak plaatsgevonden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 4 november tot en met 15 december 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.