direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veluweweg-Essenerweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1297-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel aan de Veluweweg 81 in Kootwijkerbroek is een verzoek ingediend om de bestemming 'Wonen' te herzien in de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van zorgopvang (gezinshuis). Het is de bedoeling dat een beheerdersechtpaar de woning/boerderij (met de nodige uitbreiding) gaat gebruiken als gezinshuis. Deze ontwikkeling is alleen mogelijk door toepassing van het functieveranderingsbeleid, derhalve door de inzet van sloopmeters. Hierbij zal een gedeelte van het perceel Essenerweg 164-1 (achter) als slooplocatie worden gebruikt, waarbij verzocht is om een gedeelte van de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' aan de Essenerweg 164-1 (achter) in Kootwijkerbroek te wijzigen in een agrarische bestemming.

De uitvoering van het plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0001.png"

Afbeelding: ligging locatie Veluweweg 81

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0002.png"

Afbeelding: ligging locatie Essenerweg 164-1 (achter)

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Veluweweg 81 nabij de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan de noord-, oost-, zuid- en westzijde begrensd door agrarische gronden. Het perceel is bereikbaar via een toegangsweg ten zuiden van de bebouwing aan de Veluweweg 81. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied Veluweweg 81 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0003.png"

Afbeelding: luchtfoto

De locatie Essenerweg 164-1 (achter) is gelegen in het buitengebied, ten oosten van de kern Kootwijkerbroek. Aan de noordzijde wordt het begrensd door woonbebouwing aan de Essenerweg 164 en 164-1. Ten oosten en ten zuiden van het plangebied wordt dit begrensd door agrarische gronden. Ten westen van het plangebied is de weg De Eng gelegen, welke onder meer de toegangsweg naar de locaties Essenerweg 164 en 164-1 is. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied Essenerweg 164-1 (achter) weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0004.png"

Afbeelding: luchtfoto Essenerweg 164-1 (achter)

2.2 Geldende bestemmingen

Het perceel Veluweweg 81, kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie G, nummer 3711, ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (inclusief "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" en "tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012"). Aan deze gronden zijn de bestemmingen 'Wonen', 'Groen' en 'Agrarisch' toegekend. Verder gelden er de gebiedsaanduidingen 'overig - kernrandzone' en 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Ook gelden er de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1' (met een middelhoge verwachtingswaarde, waarbij aan de zuidzijde van het kadastrale perceel een klein gedeelte een hoge verwachtingswaarde heeft) en 'Leiding - Riool' (oostzijde van Veluweweg 81, gelegen buiten het betreffende plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0005.png"

Afbeelding: bestemmingsplan Buitengebied 2012, inclusief omliggende bestemmingsplannen - locatie Veluweweg 81

Realisatie van een gezinshuis (een maatschappelijke functie) is binnen de woonbestemming niet toegestaan. Daarnaast is geconstateerd dat één parkeerplaats gelegen is binnen de bestemming 'Groen'. Nu parkeren ten behoeve van de maatschappelijke functie plaatsvindt, zal aan deze parkeerplek de bestemming 'Maatschappelijk' worden toegekend.

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door afwijken met een omgevingsvergunning. Om het verzoek mogelijk te kunnen maken is er naar een locatie gezocht waar sloopmeters vandaan kunnen komen en ingezet kunnen worden ten behoeve van de locatie Veluweweg 81. Er is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

De locatie Essenerweg 164-1 (achter), kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie G, nummers 1975, 2112, 2113 en 2114 (allen gedeeltelijk), heeft de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d.' (maximale milieucategorie 3.2). Ook geldt er de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (met een hoge verwachtingswaarde). De totale bebouwde oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag voor het bestemmingsvlak aan de Essenerweg 164-1 niet meer bedragen dan 1.515 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0006.png"

Afbeelding: bestemmingsplan Buitengebied 2012 - locatie Essenerweg 164-1

Om deze locatie in te kunnen zetten als slooplocatie is het noodzakelijk dat hier ook een planherziening plaatsvindt. De bebouwing mag namelijk niet meer teruggebouwd worden. Bovendien is het de bedoeling dat het gehele zuidelijk gelegen bedrijfspand gesloopt wordt, waarbij er maximaal 180 m² aan bedrijfsbebouwing blijft behouden. 

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het verzoek aan de Veluweweg behelst de vestiging van een gezinshuis/zorgopvang, een maatschappelijke voorziening.

Een beheerdersechtpaar zal de bestaande woning/boerderij (met de nodige uitbreiding) gaat gebruiken als gezinshuis (ten behoeve van zorgopvang). Er moet ruimte beschikbaar komen voor de (pleeg)ouders, hun kind en circa zeven pleegkinderen. Er zal eveneens gelegenheid voor crisisopvang geboden worden. De bestaande woning zal de bedrijfswoning van de maatschappelijke voorziening worden.

Om de bestaande woning te mogen vergroten en de bestemming te wijzigen naar de bestemming 'Maatschappelijk' moet er bebouwing gesloopt worden. Aan de Veluweweg 81 is er 178,6 m2 inzetbaar in het kader van functieverandering. De te slopen bebouwing aan de Veluweweg 81 is inmiddels allemaal gesloopt. Om de uitbreiding bij de bestaande woning te kunnen realiseren zal er eveneens elders bebouwing gesloopt moeten gaan worden.

Hiervoor zal een gedeelte van de niet-agrarische bebouwing aan de Essenerweg 164-1 (achter) als slooplocatie worden gebruikt. De bebouwing die gesloopt gaat worden aan de Essenerweg zal een agrarische bestemming (agrarisch onbebouwd) krijgen. Aan de Essenerweg 164-1 (achter) blijft een niet-agrarische bebouwing staan. De eigenaar van Essenerweg 164-1 wil namelijk op kleine schaal zijn niet-agrarische werkzaamheden blijven verrichten. Daarom blijft er aan de Essenerweg 164-1 een bedrijfsruimte met een oppervlakte van 180 m2 staan (het gaat dan om de bedrijfsbebouwing die het dichtst bij de aanwezige kleine woning aan de Essenerweg 164-1 staat). Zie de afbeelding hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0007.png"

Afbeelding: weergave van sloop en behoud niet-agrarische bedrijfsbebouwing Essenerweg 164-1

Het wijzigen van de bestemming 'Wonen' in de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van een gezinshuis (zorgopvang) aan de Veluweweg 81 is stedenbouwkundig akkoord. De verandering in gebruik zal niet dusdanig ingrijpend zijn dat dit als onacceptabel kan worden gezien. Gerekend vanuit de oude situatie en kijkend naar de nieuwe beoogde bouwmassa is deze passend op het perceel. Tevens is ook de afstand van de bebouwing in relatie met de Veluweweg dusdanig groot dat dit niet een afwijkend beeld oplevert met betrekking tot de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0008.png"

Afbeelding: plattegrond gezinshuis Veluweweg 81

Ook vanuit verkeerskundig oogpunt is het voorliggende plan aanvaardbaar. Hoewel er voor een gezinshuis (Veluweweg 81) geen parkeerkencijfers beschikbaar zijn, dient parkeren echter wel op eigen terrein plaats te vinden. Er zijn zes parkeerplaatsen ingetekend. Dit is voldoende voor de beoogde functie. De parkeervakken zijn goed bereikbaar. Er is voor deze locatie een beplantingsplan opgesteld (verwezen wordt naar paragraaf 5.12 van de toelichting).

Voor wat betreft de locatie Essenerweg 164-1 zijn er vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren voor de planherziening, mits de landschappelijke inpassing op een juiste wijze plaatsvindt. Er is voor de locatie Essenerweg 164-1 daarom eveneens een beplantingsplan opgesteld. Zo zal er ten zuiden en ten oosten van het bedrijfsgebouw (dat blijft staan) beplanting worden aangelegd.

Het plan voldoet aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en nevenactiviteiten, inclusief de nadere invulling. Dit met uitzondering van de toegepaste sloopregeling. Er is hier een specifieke sloopregeling toegepast in verband met het feit dat het hier gaat om de inzet van niet-agrarische bedrijfsbebouwing. Deze maatwerkregeling wordt in het functieveranderingsbeleid niet benoemd, maar past wel binnen het gedachtegoed van dit beleid.

Aanwezige bebouwing en te slopen bebouwing
Uit nameting van de bebouwing op de locatie Veluweweg 81 d.d. 10 juli 2014 is gebleken dat er in totaal 258,6 m2 aan bebouwing (exclusief woning) aanwezig is. Bij de berekening van de sloopoppervlakte wordt de bestaande woning inclusief 80 m2 aan bijgebouwen buiten beschouwing gelaten. Dit heeft tot gevolg dat er 178,6 m2 (afgerond 179 m2) inzetbaar is in het kader van de planherziening.

Daarnaast is ook de bebouwing aan de locatie Essenerweg 164-1 opgemeten. Hieruit is naar voren gekomen dat de bebouwing die behouden blijft 180 m2 bedraagt. De te slopen schuur heeft een oppervlakte van 1.336,4 m2 ((afgerond 1.336 m2) exclusief de aanbouw) als niet-agrarische bedrijfsbebouwing. Deze aanbouw van 16,5 m2 is niet vergund en is nu niet meegenomen in de berekening.

De nieuw te realiseren oppervlakte aan de Veluweweg 81 voor de maatschappelijke functie bedraagt 284 m2. Voor nieuwbouw moet twee keer zoveel gesloopt worden. Dit is dan 284 m2 x 2 = 568 m2. Doordat er al 179 m2 aan bebouwing gesloopt wordt aan de Veluweweg 81, betekent dit dat er elders nog 389 m2 agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt moet worden.

Nu er in dit geval niet-agrarische bedrijfsbebouwing aan de Essenerweg 164-1 voor de Veluweweg 81 gesloopt wordt, moet er 195 m2 (1/2 van 389 m2) niet-agrarische bebouwing gesloopt worden. Dit omdat het in de verhoudingen die bij het functieveranderingsbeleid gehanteerd worden, reëel is om aan sloopmeters met de bestemming voor niet-agrarische bedrijvigheid een dubbelwaarde toe te kennen. De meters die voor Veluweweg 81 ingezet worden zijn voorafgaand aan de vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan gesloopt aan de Essenerweg 164-1 (achter). Er is eveneens een voorwaardelijke verplichting inzake de sloop van het bedrijfspand aan de Essenerweg 164-1 (achter) in de regels opgenomen om daarmee te verzekeren dat ook de resterende bebouwing verdwijnt. Hierdoor is er zeer zeker sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied.

De locatie Essenerweg 164-1 is mede aangekocht om de resterende te slopen bebouwing (welke niet voor Veluweweg 81 ingezet worden) in te zetten bij een ander plan (om de uitbreiding van een bestaand niet-agrarisch bedrijf aan de Grote Muntweg 5 in Kootwijkerbroek mogelijk te maken). Hiervoor zal te zijner tijd een afzonderlijke planologische procedure gevoerd worden. Er resteert dan: 1.336 m2 van de locatie Essenerweg - 195 m2 Veluweweg = 1.141 m2. Deze 1.141 m2 zijn te slopen vierkante meters niet-agrarische bedrijfsbebouwing.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied

In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Om voldoende aandacht voor waterkwantiteit, maar ook waterkwaliteit in de ruimtelijke plannen te garanderen, is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. Kortweg betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe 'vasthouden, bergen en afvoeren' dient te worden gehanteerd en voor de waterkwaliteit geldt het principe 'scheiden, schoon houden en schoon maken'.

4.2.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd.

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
  • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
  • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
  • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I (van de Wet) bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied

In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, omdat het niet gaat om een project dat genoemd staat in Bijlage I van de Chw.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening heeft ter inzage gelegen van 6 januari tot en met 17 februari 2015.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling om een gezinshuis te realiseren (een maatschappelijke functie) waarbij een bestaand bedrijf verkleind wordt zijn bovenstaande speerpunten niet relevant.

Doorwerking in plangebied

De voorgestelde ontwikkeling is niet strijdig met gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Dynamisch

Stedelijke ontwikkelingen

Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De beide locaties vallen niet binnen bestaand stedelijk gebied. Er is wel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Immers het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling van een andere stedelijke voorziening: een gezinshuis (maatschappelijke functie). De Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve relevant. In paragraaf Ladder voor duurzame verstedelijking is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik bij de ontwikkeling van de maatschappelijke bestemming aan de Veluweweg 81.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Uit de onderstaande kaart blijkt dat beide locaties niet in GNN/GO gelegen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0009.png"

Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

In de Omgevingsverordening is Veluweweg 81 opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu

Wat betreft kaart 2 (Regels Landbouw) is de Veluweweg 81 aangeduid als 'landbouwontwikkelingsgebied -niet grondgebonden veehouderijbedrijf'. De regels inzake Landbouw alsmede ook de regels van Glastuinbouw vormen geen belemmering voor onderhavig plan. Dit geldt eveneens voor de regels inzake water en milieu. In de omgevingsverordening zelf staat niets vermeld over het wijzigen van een woonfunctie naar een maatschappelijke functie. Derhalve zal ook de verordening geen belemmering gaan vormen voor uitvoering van onderhavige plan. Er is geen sprake van strijdigheid met de Omgevingsverordening.

Essenerweg 164-1 (achter) is in de Omgevingsverordening opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 2: Regels Landbouw
  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu

Wat betreft kaart 2 (Regels Landbouw) is de Essenerweg 164-1 aangeduid als 'verwevingsgebied -niet grondgebonden veehouderijbedrijf'. De regels inzake Landbouw alsmede ook de regels van Glastuinbouw vormen ook voor deze locatie geen belemmering. Dit geldt eveneens voor de regels inzake water en milieu. Er is geen sprake van strijdigheid met de Omgevingsverordening.

Doorwerking in plangebied

Het plan is in overeenstemming met de visie en verordening.

4.4 Regio

4.4.1 Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel en Barneveld en het landelijk gebied van de gemeenten Putten en Ermelo. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het regionale beleid is door middel van een afwijkingsbesluit van Gedeputeerde Staten geaccordeerd en in de plaats gekomen van het (stringente) reguliere provinciale functieveranderingsbeleid van het Streekplan Gelderland 2005 (thans: Structuurvisie Gelderland).

Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.

Voor de regio gemeenten zijn de volgende doelen van belang voor functieverandering:

  • Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vindt, naast sloop van bebouwing, tevens plaats door middel van verbetering van publieke functies, zoals ontwikkeling van landschap en natuur door versterking van de kenmerken van het oorspronkelijke landschap, bijdragen aan recreatieve routes, bijdragen aan waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is. Functieverandering is geen doel op zich, maar moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied;
  • Voorkeur is hergebruik van bestaande bebouwing voor nieuwe functies. Het gebruik van bestaande bebouwing wordt gestimuleerd. Als de bestaande bebouwing van een te slechte (beeld)kwaliteit is om voor de nieuwe functie hergebruikt te worden, is vervangende nieuwbouw, die goed is ingepast in de omgeving, mogelijk;
  • Versterking van de economische en sociale vitaliteit van het buitengebied door, onder voorwaarden, niet aan het buitengebied gebonden functies toe te staan als nieuwe economische dragers en, onder voorwaarden, ruimte te bieden voor uitbreiding van deze functies;
  • Aansluiting van het beleid voor functieverandering bij de specifieke kenmerken en behoeften in de regio.

Daarnaast nemen de regio gemeenten nog de volgende criteria meenemen bij de beoordeling van mogelijkheden voor functieverandering:

  • De functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting worden gezocht bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het reconstructieplan en landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer moet daartoe een erfinrichtingsplan overleggen;
  • De functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit, door middel van sloop van bebouwing, al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies, zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke, op plaatsen waar dit wenselijk is;
  • In geval van sloop van bestaande legale bebouwing, geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend;
  • Opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan;
  • Detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten betreft;
  • De functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving;
  • In geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf, dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken;
  • Indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden;
  • De nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven.


De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:

  • functieverandering naar wonen;
  • functieverandering naar (niet-agrarische) bedrijven, maatschappelijke en recreatieve functies, met eventueel een bedrijfswoning;
  • nevenfuncties op bestaande agrarische bedrijven;
  • uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven.

De zonering van de reconstructieplannen is van invloed op de mogelijkheden voor functieverandering. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk, maar functieverandering naar wonen is in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Dit laatste om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen. Anderzijds is de sloopeis in het extensiveringsgebied minder zwaar. Dit is opgenomen om de hinder op deze gebieden te beperken en een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering in deze gebieden gewenst is.

4.4.2 Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten

Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.

Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid.

De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Food Valley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.

De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.

De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.

Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.

In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:

  • een grotere woninginhoud dan regulier is toegestaan;
  • een grotere oppervlakte aan bijgebouwen dan regulier is toegestaan;
  • realisatie van een tweede wooneenheid binnen een woning;
  • legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw;
  • vergroting van bestaande niet-agrarische bedrijven;
  • toestaan van een niet-agrarisch bedrijf bij een burgerwoning;
  • het toestaan van buitenopslag;
  • voorwaarden voor uitzonderingen.

De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen in het voorliggende bestemmingsplan. Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen.

Ontwikkelingen die alleen bij (hoge) uitzondering mogelijk zijn, worden via een afzonderlijke planologische procedure geregeld.

4.4.3 Beeldkwaliteitsplan functieveranderingen Gelderse Vallei

Het Beeldkwaliteitsplan functieveranderingen Gelderse Vallei (uit 2008) heeft als primaire functie om de ambities ten aanzien van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bij functieveranderingen weer te geven (erfbeplanting, oriëntatie en plaatsing bouwmassa’s op het erf, architectuur, materiaalgebruik en dergelijke).

Het is de bedoeling dat initiatiefnemers aan de hand van dit beeldkwaliteitsplan hun plannen voor functieverandering verder vorm geven. Onderdelen die thuishoren in een bestemmingsplan zijn niet opgenomen in dit beeldkwaliteitsplan. Hierbij kan gedacht worden aan (goot)hoogte van gebouwen, inhoud van de woning of oppervlakte aan bijgebouwen. Deze onderdelen zijn in het voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Waar het gaat om architectuur, kleur- en materiaal gebruik en dergelijke worden in dit beeldkwaliteitsplan wel suggesties gedaan.

4.4.4 Overige beleidsnota's en notities

Landschapsontwikkelingsplan

In regionaal verband is in 2005 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld, namelijk het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei. Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling door particulieren, instanties en de gemeente. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en de groenblauwe structuur voorop. Het LOP dient er voor om bouwstenen te bieden voor ontwikkelingen in het buitengebied en deze actief te geleiden. Het LOP vormt de basis voor een actief landschapsbeleid. Enkele onderdelen van de visie zijn per landschapstype nader uitgewerkt:

  • de erfinrichting en kleine landschapselementen;
  • de spelregels voor nieuwe landgoederen;
  • de inrichting van de beken;
  • het soortenbeleid.

Food Valley Ambitie 2020

In Food Valley Ambitie 2020 zijn de ambitie en mogelijkheden geschetst om de Food Valley versneld door te laten groeien tot dé Europese topregio voor innovaties op het gebied van gezonde en duurzame voeding. Voor de Food Valley is het nationaal en regionaal overheidsbeleid gericht op clustervorming. De nationale en regionale autoriteiten en ontwikkelingsorganisaties zijn cruciaal voor het creëren van een gunstig klimaat voor clustervorming en innovatie. Er is grote behoefte aan beleid dat MKB, internationale bedrijven en kennisinstellingen ertoe verleidt zich in de regio Food Valley te vestigen. In de eerste plaats gaat het om diverse beslissingen over ruimtelijke ordening, infrastructuur en werk- en leefomgeving. De regiogemeenten zijn ook van belang voor de invulling van randvoorwaarden op het gebied van kennis, aangevuld met bijvoorbeeld subsidies, belastingvoordelen en andere stimuleringsmaatregelen. Deze prikkels zijn bij voorkeur gericht op bedrijven en instellingen die qua karakter naadloos aansluiten bij de ambitieschets van Food Valley.

4.4.5 Doorwerking Regio

De ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door middel van sloop van bebouwing, in combinatie met landschappelijke inpassing (versterking van de landschappelijke kwaliteit). Er is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. Hiermee wordt voldaan aan één van de belangrijke voorwaarden van het regionale functieveranderingsbeleid.

Het plan voldoet aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten, inclusief de nadere invulling. Dit met uitzondering van de toegepaste sloopregeling. In hoofdstuk 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan is ingegaan op de sloopregeling.

Er is hier een specifieke sloopregeling toegepast in verband met het feit dat het hier gaat om de inzet van niet-agrarische bedrijfsbebouwing. Deze maatwerkregeling wordt in het functieveranderingsbeleid niet benoemd, maar past wel binnen het gedachtegoed van dit beleid.

4.5 Waterschap

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • 1. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • 2. Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • 3. Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.6 Gemeente

4.6.1 Strategische visie

De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.

Voor de thema's die in het buitengebied relevant zijn, is deze visie geactualiseerd en uitgewerkt in de later vastgestelde Structuurvisie Buitengebied Barneveld.

4.6.2 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Food Valley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1297-0002_0011.png"

Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Zowel Veluweweg 81 als Essenerweg 164-1 liggen in het volgende deelgebied: agrarisch bedrijvenlandschap.

4.6.2.1 Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Karakteristiek

Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

Gebruik

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.

Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.

Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.

Het herzien van de bestemming 'Wonen' in een maatschappelijke bestemming belemmert geen omliggende agrarische functies. Ook het verkleinen van het bestemmingsvlak aan de Essenerweg 164-1 (achter) heeft geen negatieve invloed op omliggende functies. Het plan is niet strijdig met de structuurvisie.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Veluweweg 81
Bij een ontwikkeling in een gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet. Tevens moet worden voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.

Op de locatie Veluweweg 81 is een verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek uitgevoerd (Hunneman, 2011374/dh/sh, d.d. juni 2011). Dit rapport is als bijlage 1 toegevoegd. De geschiktheid is aan de hand van dit onderzoek bepaald.

In de bovengrond is ter plaatse van boring 6 (achter de westelijke schuur) een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. In de ondergrond en in het grondwater is voor geen van de geanalyseerde parameters een verhoogd gehalte aangetroffen.

Op diverse plaatsen zijn op het maaiveld stukken asbestverdacht materiaal aangetroffen (golfplaat). Naar aanleiding hiervan is het verkennend bodemonderzoek gecombineerd met een verkennend onderzoek asbest (NEN 5707). In Ruimtelijke Eenheid RE-02 (achter de westelijke schuur) en in RE03 zijn concentraties asbest boven de interventiewaarde aangetroffen. Het is niet bekend wat de oorzaak is van de asbestverontreiniging. Waarschijnlijk gaat het om delen dakplaten die van de schuren op het terrein zijn gewaaid (stormschade).

Er is naar aanleiding daarvan een plan van aanpak opgesteld door een KWALIBO erkend bedrijf om de verontreinigde delen van de locatie te saneren en de losliggende asbestverdachte delen te verwijderen. Als bijlage 2 is dit plan van aanpak toegevoegd.

De Inspectie Leefomgeving en Transport is het bevoegde gezag en op 21 januari 2015 is de sanering uitgevoerd. Hierdoor is de locatie, na instemming van de Inspectie met het saneringsevaluatierapport, geschikt voor het beoogde gebruik. De evaluatie van de sanering is neergelegd in een definitief rapport d.d. 25 februari 2015. Dit rapport is als bijlage 3 toegevoegd.

Essenerweg 164-1 (achter)
Voor het bedrijf dat momenteel op de locatie Essenerweg 164-1 is gevestigd is in 2003 een nulsituatie-onderzoek uitgevoerd (archiefcode 100890, vo/vdb/2003/098, d.d. 8 december 2003). Dit rapport is als bijlage 4 toegevoegd. Wanneer het bedrijf wordt beëindigd moet de eindsituatie worden onderzocht. Dit eindsituatie-onderzoek kan worden gebruikt om te bepalen of de bodem geschikt is voor het beoogde (nieuwe) gebruik. Door de aanwezigheid van een metaalbewerkingsbedrijf is de locatie niet "onverdacht" en is de bodemkwaliteitskaart niet van toepassing.

Voor het gedeelte dat niet beëindigd wordt, hoeft nu geen eindonderzoek uitgevoerd te worden. Voor het overige gedeelte van het plangebied is er een bodemonderzoek uitgevoerd.

Het eindonderzoeksrapport is beoordeeld. Er is een lichte verhoging van PAK aangetroffen in de bovengrond. Omdat zware metalen verder niet zijn verhoogd is het onwaarschijnlijk dat het aangetroffen verhoogde gehalte PAK is veroorzaakt door een "nieuwe" bodemverontreiniging. De resultaten van het eindonderzoek geven geen belemmeringen weer voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening. Het eindonderzoek is als bijlage 5 toegevoegd. Ook het asbestinventarisatierapport van de te slopen schuur is hier als bijlage bij deze toelichting toegevoegd (als bijlage 6).

Dit voorgaande heeft tot gevolg dat dat bodem geen belemmering vormt voor uitvoering van onderhavige plan.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie hoge en middelhoge verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied Veluweweg 81 een middelhoge archeologische verwachting geldt. Voor het plangebied Essenerweg 164-1 (achter) geldt een hoge archeologische verwachting.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor de zone met een hoge verwachting nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Eveneens heeft de gemeenteraad op 28 september 2010 besloten dat voor de zone met een middelhoge verwachting nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m² te verhogen naar 1.500 m² in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.

Locatie Veluweweg 81 (middelhoge verwachting)
Het huidige plan omvat de sloop van enkele bijgebouwen en de uitbreiding van het hoofdgebouw.

De locatie ligt volgens de bodemkaart aan de oostrand van een enkeerdbodem die op een veldpodzol is gelegen (gwt V/VI), terwijl de geomorfologische kaart ter plaats dekzand aangeeft. Het AHN laat echter zien dat het perceel aan de westzijde beduidend lager ligt dan een kopje (eenmanses?) aan de zuidzijde (ca. 1 meter). Het erf zelf ligt een halve meter hoger. De scherpe begrenzingen tonen aan dat er sprake is van een ontgronding in het (recente) verleden. Eventuele archeologische resten zijn daarbij verloren gegaan. Uit diverse onderzoeken in de omgeving is gebleken dat onder vergelijkbare omstandigheden geen sprake is van archeologische resten. Een en ander is begrijpelijk wanneer de negentiende eeuwse kaarten worden geraadpleegd. Het betrokken perceel was tot kort voor 1900 een heideveld met in de noordelijke helft een natte plek. De boerderij is pas na 1930 gebouwd en kent geen voorgangers. Deze late ontginning zien we vooral in gebieden die van ouds te nat waren voor bewoning. Uitvoering van de plannen betekent geen onevenredige aantasting aan het bodemarchief. Verder archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Indien er bij de werkzaamheden toch vondsten worden gedaan (scherven, vuursteen, funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze een archeologische betekenis hebben, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (artikel 53- 54 Monumentenwet 1988).

Locatie Essenerweg 164-1 (hoge verwachting)
Het plan omvat de sloop van een schuur van 1336 m² aan de Essenerweg. Deze is in 1974 gebouwd op de plaats van een kleinere schuur. De constructie bestaat uit een aantal spanten en sleuffunderingen.

De locatie ligt bodemkundig op de rand van een enkeerdbodem. Geomorfologisch ligt het in een gebied met dekzandwelvingen/ruggen. De boerderij Middelkamp wordt al in de zestiende eeuw vermeld. Het is aannemelijk dat voorgangers van de huidige boerderij in de onmiddellijke omgeving moeten worden gezocht (binnen 100 - 200 meter van de huidige boerderij). In 1832 stonden op de plaats van de te slopen schuur een tweetal hooibergen. Ten noorden hiervan stond de boerderij met schuur.

De ligging op een dekzandrug betekent bovendien dat er archeologische resten gevonden kunnen worden vanaf de Bronstijd en mogelijk eerder.

Gezien de funderingswijze is er slechts in beperkte mate sprake van een verstoring van de bodem. De aanwezigheid van een esdek betekent dat eventuele archeologische resten op enige diepte liggen (50 - 100 cm). Dit geldt naar verwachting ook voor de oudere voorganger van de boerderij. Indien bij de sloop uitsluitend de poeren en de betonvloer worden verwijderd zonder dat de grond onder de betonvloer wordt vergraven is er geen archeologisch onderzoek nodig. Echter, wanneer men de bodem dieper gaat verstoren dan 15 cm onder de betonvloer dan is een archeologische begeleiding door een archeologisch bedrijf dat daarvoor een vergunning heeft noodzakelijk. Voorafgaand kan door enkele boringen in dat geval de noodzaak hiervoor worden vastgesteld.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is geen sprake.

Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Er zijn geen monumenten in het plangebied (zowel Veluweweg 81 als Essenerweg 164-1 (achter)) gelegen.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Binnen het plangebied bevinden zich geen historisch-geografische waarden.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied Veluweweg 81 ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied. Daarom is alleen de Flora- en faunawet relevant wat betreft de bescherming van soorten.

De locatie Essenerweg 164-1 (achter) ligt aan de rand van een Natura 2000-gebied (De Veluwe). Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied zijn door de voorgenomen sloop en verkleining van het niet-agrarische bedrijf, vanwege de aard en omvang van de geplande ingreep, uitgesloten.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied Veluweweg 81 aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd.

Ten behoeve van onderhavige plan aan de Veluweweg 81 moesten er drie schuren gesloopt worden, waarbij de bestaande woning verbouwd en uitgebreid wordt. Ook komt er een nieuw bijgebouw. Er zijn steenuilen waargenomen in het plangebied.

Door Van der Molen GroenConsult is daarom een "quickscan flora en fauna en nader onderzoek steenuil" uitgevoerd ten behoeve van de herontwikkeling Veluweweg 81 in Kootwijkerbroek. Onderzocht is of met de voorgenomen werkzaamheden de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden, een ontheffing noodzakelijk is en of daaruit voortvloeiende verplichtingen in de vorm van mitigatie of compensatie noodzakelijk zijn.

In het betreffende rapport wordt onder meer geconcludeerd dat er steenuilen waargenomen zijn in het plangebied. Nader onderzoek dient aan te geven of in het plangebied een nestgelegenheid of een vaste rust- en verblijfplaats van steenuil aanwezig is. Ook is aangegeven dat indien de schuren buiten het broedseizoen worden verwijderd er voor andere vogelsoorten dan steenuil geen ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.

Vervolgens heeft er nader onderzoek naar de steenuil plaatsgevonden. In dat nadere onderzoek is geconstateerd dat de kippenschuur, de notenboom en het erf fungeren als vaste rust- en verblijfplaats voor de steenuil. Het omliggende terrein wordt gebruikt als foerageergebied. Er dient een ontheffing Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Bij deze ontheffingsaanvraag dient een mitigatieplan gevoegd te zijn. Daarin worden de mitigerende maatregelen en de manier van slopen vermeld, waardoor de functionaliteit van de vaste voorplantingsplaats niet wordt aangetast en de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie niet in gevaar komt.

Daarnaast is in dit nadere onderzoek ook ingegaan op vleermuizen. Zo wordt het erf door vleermuizen gebruikt als foerageerplek. Dit is een klein onderdeel van een veel uitgebreider foerageergebied. Sloop van de schuren en nieuwbouw/aanbouw hebben geen invloed hierop. Nader onderzoek naar vleermuizen of een ontheffing flora- en faunawet is voor die soort niet aan de orde.

Deze rapportage d.d. 8 september 2014 is bijgevoegd als bijlage 7. Ook het opgestelde mitigatieplan is als bijlage toegevoegd (bijlage 8). In dit mitigatieplan staat vermeld welke maatregelen genomen worden om overtredingen van artikelen 10 en 11 van de Flora- en faunawet te voorkomen, de functionaliteit van de verblijfplaats te behouden en de gunstige staat van instandhouding niet aan te tasten. Het gaat hierbij om maatregelen voor de sloop en maatregelen na de sloop. Er zijn vóór de sloop twee steenuilenkasten opgehangen. Het betreft rustige plekken buiten invloed van de toekomstige bouwwerkzaamheden en zonder verstoring door toekomstig gebruik van het perceel. Na afronding van de werkzaamheden zullen op het erf een hoogstamboomgaard en een moestuin gerealiseerd worden.

In januari 2015 heeft de sloop van de betreffende gebouwen aan de Veluweweg 81 onder begeleiding van een deskundige plaatsgevonden.

Overigens is d.d. 17 november 2014 door de staatssecretaris van Economische Zaken de aangevraagde ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het verstoren van nesten of vaste rust- of verblijfplaatsen van de steenuil verleend. Ook deze verleende ontheffing is als bijlage 9 toegevoegd. In de ontheffing is verder vermeld dat gedurende de werkzaamheden rekening gehouden dient te worden met het broedseizoen van vogels.

Dit voorgaande betekent dat daarmee ecologie voor Veluweweg 81 niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat indien wordt gehandeld overeenkomst de verleende ontheffing en het opgestelde mitigatieplan.

Essenerweg 164-1
Op 21 november 2014 is de locatie aan de Essenerweg 164-1 (achter) bekeken. Naar voren is gekomen dat aan een kopgevel een reeds jaren in onbruik geraakte (ondersteboven gekeerde) uilenkast hangt. In en aan het te slopen gebouw zijn sporen van holenduiven (algemene soort) aanwezig. Op het overige terrein broeden waarschijnlijk onder de dakpannen mussen. Plaatselijk zijn uitwerpselen (onder zitplaatsjes) van mussen aanwezig. Het dak en een gevel zijn opgetrokken uit metalen golfplaten en daaronder is isolatie. Ook zijn er gevels met spouwmuren. Onder de golfplaten is er geen voldoende vocht en temperatuurborging voor vleermuizen. Ditzelfde geldt voor de spouwmuren, omdat er af te toe tochtgaten aanwezig zijn.

De aanwezigheid van beschermde natuurwaarden van het plangebied (de te slopen loods) is op basis van de beschikbare informatie en beoordeling van geschiktheid van het plangebied niet aangetoond. Er zijn geen te verwachten ecologische waarden aan de Essenerweg 164-1 (achter). Nader onderzoek is derhalve niet vereist.

Er dient wel rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels, waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. Om verstoring van broedvogels zoveel mogelijk uit te sluiten, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Mocht er tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels gestuit worden, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort. Er worden geen broedvogels verwacht waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.3.1.1 'Omgevingsvisie' blijkt dat het plangebied niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt.

5.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid en Regeling Basisnet).

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Veluweweg 81
Voor de bevoorrading van het LPG tankstation aan de Veluweweg 60, vindt er LPG transport over de Veluweweg plaats. Uit een indicatieve berekening van de risico's blijkt dat het plaatsgebonden risico op de weg ligt en er voor dit gebied geen groepsrisico aanwezig is. Externe veiligheid geeft geen belemmering voor dit plan.

Het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen staat op dit moment nog in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden, deze nieuwe regelgeving geeft geen andere beoordeling van de risico's voor dit plan. 

Essenerweg 164-1 (achter)
De activiteiten die hier plaats zullen gaan vinden vallen niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De planherziening heeft geen consequenties voor het aspect externe veiligheid.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn die een PR-contour hebben die over het plangebied ligt of een wijzing van het groepsrisico tot gevolg hebben. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde worden vastgesteld.

Veluweweg 81 is gelegen binnen de zone van de Veluweweg (N800), waarbij het bouwplan iets dichter naar de weg toe komt (met een geluidsgevoelig gedeelte). Dit heeft tot gevolg dat er een onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk is.

Daarom heeft Sain milieuadviseurs voor de locatie Veluweweg 81 een akoestisch onderzoekrapport (d.d. 23 juli 2014) opgesteld. Uit het rapport volgt dat de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai voldoet aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. In het rapport is aangegeven dat er geen verdere procedures in het kader van de Wet geluidhinder nodig zijn. Het rapport is als bijlage 10. toegevoegd.

Dit rapport is d.d. 5 september 2014 beoordeeld en akkoord bevonden. Vanuit geluid zijn er derhalve geen belemmeringen voor de bestemmingsplanherziening aan de Veluweweg 81. Dit heeft tot gevolg dat er geen hogere waarde in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld behoeft te worden.

Vanuit geluid is er voor de locatie Essenerweg 164-1 (achter) eveneens geen belemmering. Er wordt bij Essenerweg 164-1 (achter) immers geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt die valt onder het regime van de Wet geluidhinder.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied ligt een veehouderij op het volgende adres:

- Grote Muntweg 2-4.

Op het westelijke deel van het bouwblok van Grote Muntweg 2-4 zijn 510 vleeskalveren met een geuremissie van 18.156 ou vergund.

De woning Veluweweg 81 wordt als burgerwoning beschermd op grond van de Wet Geurhinder en Veehouderij.

Omdat de bestaande woning aan de Veluweweg 81 als gebouw blijft staan en de uitbreiding verder vanaf het bedrijf Grote Muntweg 2-4 komt te liggen, wordt dit bedrijf niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden geschaad. Andere agrarische bedrijven lopen ook eerder tegen andere geurgevoelige objecten aan.

Geconcludeerd kan daarom worden dat omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad.

Overigens is er wel een inschatting gemaakt voor de achtergrondbelasting qua agrarische geur. Hieruit volgde dat deze rond de 10 ou is gelegen. Dit kan als redelijk goed worden beschouwd. De gemeente Barneveld heeft in de geurverordening een streefwaarde van 20 ou opgenomen.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

Ook voor Essenerweg 164-1 vormt geur geen belemmering, nu er hier sprake is van een verkleining van een bestaand niet-agrarisch bedrijf.

5.7 Ladder voor duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro). De ontwikkeling van een gezinshuis valt onder 'andere stedelijke voorzieningen'.

Vaststaat dat het plangebied buiten het bestaand stedelijk gebied ligt als bedoeld in artikel 1.1.1, onder h van het Bro. Dit betekent dat in het plan moet zijn beschreven in hoeverre in deze behoefte kan worden voorzien binnen een bestaand stedelijk gebied door herstructurering, transformatie of anderszins.

In dit geval is er sprake van functieverandering. De bestemming 'Wonen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Maatschappelijk', waarbij er uitbreiding van het bestaande gebouw plaatsvindt én de bestaande woning een bedrijfswoning wordt.

Uit artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro volgt niet dat eerst alle (mogelijke) inbreidings- en transformatielocaties moeten zijn bebouwd voordat tot uitbreiding kan worden besloten. De raad kan, mits deugdelijk gemotiveerd, ervoor kiezen om uitbreiding mogelijk te maken voordat alle inbreidings- en transformatielocaties zijn benut, indien de actuele regionale behoefte groter is dan waaraan kan worden voldaan binnen het bestaand stedelijk gebied. Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 februari 2014 (nr. 201303143/1/R4).

Er is een ondernemersplan opgesteld. Uit dit plan volgt dat er gezocht werd naar een ruimere locatie. Bij voorkeur ligt de locatie in het buitengebied. Op dit moment vindt de pleegzorg plaats in een woonwijk van Voorthuizen. Een locatie met meer ruimte in en om het huis is gevonden in de locatie Veluweweg 81, zodat er meer jongeren kunnen worden opgevangen. Deze locatie is gelegen op loop-/fietsafstand van voorzieningen. Tegelijk is de locatie erg vrij gelegen, waarbij de locatie in een rustige en prikkelarme omgeving is gelegen. De locatie biedt voldoende ruimte voor speelruimte, dieren en een moestuin. Voor de gezinshuiskinderen moeten de kamers een vloeroppervlakte hebben van tenminste 12 m². Voor logeer- en crisisopvang moeten de kamers tenminste 10 m² zijn. Ook moet er een slaapruimte zijn voor een stagiair alsmede moet er een ontspanningsruimte/leefruimte zijn. Andere locaties voldeden niet aan de gestelde wensen of leverden problemen op met de financierbaarheid van het project. Naast een gezinshuis is het plan om ook nevenactiviteiten op den duur te kunnen ontplooien, hierbij moet geacht worden aan:

- logeerhuisfunctie voor vakantie en weekenden;

- dagbesteding voor werken in en om de tuin, verzorgen van dieren (zoals kippen, konijnen, schapen, geiten). Wat betreft de dagbesteding wordt gedacht aan maximaal vier cliënten tegelijk voor vier dagdelen per week.

Het werkgebied is onder meer de gemeente Barneveld en de regio FoodValley. In het gezinshuis willen de verzoekers plaats bieden aan zes kinderen die niet thuis kunnen worden. Deze kinderen zullen niet alleen vanuit de gemeente Barneveld maar uit de regio FoodValley en mogelijk uit een groter gebied komen. De ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Er bestaat in dit geval behoefte aan de voorziene uitbreiding, dat via de uitbreiding van de bestaande woning kan worden voorzien in de gewenste opzet van het plan en dat andere locaties niet geschikt waren. Daarbij heeft het onderhavige plan geen gevolgen voor de behoefte aan inbreidings- en transformatiemogelijkheden elders binnen de kern. Het nieuwe plan aan de Veluweweg 81 (met de bestemming "Maatschappelijk") is daardoor niet strijdig met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro.

Het bedrijfsplan is als bijlage 11 toegevoegd. Geconcludeerd wordt dat in de onderhavige situatie er sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied (zowel Veluweweg 81 als Essenerweg 164-1) komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Een aandachtspunt bij de Veluweweg 81 zijn wel de huisaansluitingen van de bestaande bebouwing. Voor Essenerweg 164-1 is bij het slopen van de fundering een aandachtspunt de KPN-kabel die langs de weg ligt.

Verder zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkeling in het plangebied (Veluweweg 81) is dermate kleinschalig, dat dit valt binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. Daarnaast is er bij Essenerweg 164-1 (achter) sprake van een verkleining van de niet-agrarische bedrijfsbestemming. Ook dit valt binnen de randvoorwaarde van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit (herziening naar een maatschappelijke functie aan de Veluweweg 81 en een verkleining van bedrijfsbebouwing aan de Essenerweg 164-1) niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht behoeven te worden.

Daarnaast hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.

In dit geval is derhalve de activiteit niet m.e.r.-plichtig en niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Voor het onderhavige plan aan de Veluweweg 81 zijn in dit kader geen belemmeringen aanwezig.

Ook zijn er voor de bestemmingsplanherziening aan de Essenerweg 164-1 vanuit milieuzonering geen belemmeringen. Immers het bestaande bedrijf wordt een behoorlijk stuk kleiner.

Het huidige bedrijf aan de Essenerweg is een bedrijf waar een maximale milieucategorie van 3.2 geldt. Na de verkleining van het niet-agrarische bedrijf is er sprake van een bedrijf waarvoor een milieucategorie van 3.1 geldt (SBI-2008, 259, 331, nummer B, overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m²).

In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' wordt voor een metaalwarenfabriek met een productieoppervlakte kleiner dan 200 m² een richtafstand genoemd van 50 meter voor het aspect geluid. De omgeving waarin het bedrijf zich bevindt kan worden aangemerkt als gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast het bedrijfsgebouw komen andere functies voor. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd.

Omdat er sprake is van een gemengde omgeving kan de richtafstand met een trede verkleind worden naar 30 meter.

Nu het hier gaat om een verkleining van de bedrijfsactiviteiten vormt milieuzonering geen belemmering.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan (beide locaties) is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.

Nu op 22 januari 2014 Liander heeft aangegeven geen belangen in het gebied te hebben, behoeven er in dit bestemmingsplan derhalve geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.

Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen.

5.12 Natuur en landschap

Veluweweg 81
Voor deze locatie is een beplantingsplan ingediend. Dit beplantingsplan is door de gemeente akkoord bevonden. Zo zal er haagbeplanting gerealiseerd gaan worden, alsmede zullen er enkele hoogstamfruitbomen op het perceel komen. De locatie zelf is al omringd door inlandse eiken. De toegangsweg tot het perceel is overigens ook bestemd als 'Groen', omdat er hier sprake is van opgaande beplanting welke als waardevol aangemerkt moet worden.

Het beplantingsplan is bijgevoegd als bijlage 3 van de regels.

Essenerweg 164-1
Ten zuiden van de te slopen schuur staat beplanting. De huidige beplanting die nu evenwijdig aan de zuidzijde van de te slopen schuur is gelegen zal verdwijnen en deze lijnbeplanting moet meer richting het noorden terugkomen. Bij deze nieuwe beplanting moet wel rekening met de woning van Essenerweg 164 (bereikbaarheid erf) worden gehouden. Er is een beplantingsplan voor deze locatie opgesteld.

Het ingediende beplantingsplan is eveneens toegevoegd als bijlage bij dit bestemmingsplan (bijlage 4 bij de regels). Dit beplantingsplan is akkoord bevonden.

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Locatie Veluweweg 81

Bereikbaarheid
Hoewel de erftoegangsweg (oprijlaan vanaf de Veluweweg) een minimale breedte moet hebben van 3,25 meter, is echter het bestaande pad voldoende breed en makkelijk berijdbaar voor vrachtauto's (en daarmee ook voor brandweerwagen). Dit heeft tot gevolg dat de huidige inrit voldoet. De weg zal geschikt moeten zijn voor voertuigen met een aslast van tenminste 10 ton. Gezien de functie wonen moet het bouwwerk tot 40 meter van de hoofdingang door brandweervoertuigen te benaderen zijn.

Bluswatervoorziening
Op de Veluweweg ter hoogte van de inrit naar nummer 81 is een brandkraan aanwezig. Gezien de bebouwing en de functie is deze bluswatervoorziening voldoende. Er worden geen nadere eisen gesteld.

Opkomstnorm
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze is afhankelijk van de bestemming. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet Veiligheidsregio’s met het daarbij behorende Besluit Veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. De opkomstnorm voor woonfuncties en gezondheidszorgfunctie is 8 minuten.

De locatie aan de Veluweweg 81 in Kootwijkerbroek is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd 5,28 minuten bedraagt. Er wordt dus voldaan aan de wettelijke opkomstnorm.

Locatie Essenerweg 164-1 (achter)

Er wordt bebouwing gesloopt, waarbij er sprake is van een verkleining van de niet-agrarische bedrijfsbestemming. Er is geen sprake van een wijziging van een functie. Er behoeft daarom geen toetsing plaats te vinden wat betreft veiligheid.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.14 Verkeer

Locatie Veluweweg 81
Voor een gezinshuis (Veluweweg 81) zijn geen parkeerkencijfers beschikbaar. Wel dient parkeren op eigen terrein te geschieden. In het inrichtingsplan zijn zes parkeerplaatsen ingetekend. Dit lijkt ruim voldoende voor de beoogde functie. De parkeervakken zijn goed bereikbaar. Daarnaast is er naast de ingetekende parkeervakken ruimte om extra parkeerdruk op te vangen op eigen terrein, mocht dit een keer nodig zijn.

Het perceel beschikt in de huidige situatie over een uitweg op de provinciale Veluweweg. Deze blijft gehandhaafd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde functie een nadelig effect heeft op de verkeersveiligheid.

Voor een gezinshuis zijn geen parkeerkencijfers beschikbaar. Er vanuit gaande dat de bewoners van het gezinshuis niet over een rijbewijs beschikken (kinderen) zullen de parkeerplaatsen voornamelijk bedoeld zijn voor bezoekers. Er zijn derhalve geen belemmeringen vanuit verkeer aanwezig.

Locatie Essenerweg 164-1 (achter)
Het slopen van bebouwing op de Essenerweg 164-1 (achter) heeft geen nadelige gevolgen voor de verkeerssituatie. Er is vanuit bereikbaarheid/verkeersveiligheid daarom geen bezwaar tegen deze sloop.

5.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • de afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Veluweweg 81

Huidige en toekomstige situatie
Het perceel aan de Veluweweg 81 in het buitengebied van Kootwijkerbroek omvat op dit moment een boerderijwoning met enkele schuren. Rondom het plangebied en langs de toegangsweg liggen sloten, waarbij die aan de zuidzijde en langs de toegangsweg zijn aangewezen als tertiaire watergangen. De woning in aangesloten op de drukriolering.

De woning wordt vergroot en omgebouwd naar een gezinshuis. De schuren worden gesloopt en er wordt een nieuwe schuur gebouwd. De toegangsweg wordt verhard en ook rondom de gebouwen wordt klinkerbestrating aangebracht.

Er is sprake van een afname van verhard dakoppervlak. Het dakwater wordt deels afgevoerd naar infiltratiekratten aan de zuidzijde van het plangebied. Deze hebben een overloop op maaiveldniveau. Het dakwater van de bestaande boerderijwoning loopt via de naastgelegen bestrating en het groen af naar de omliggende sloten.

Daarnaast neemt het verhard terreinoppervlak fors toe (ca. 1.600 m²). Dit terreinoppervlak is niet afvoerend omdat het hemelwater zal afvloeien over het omringende groen of bermen van de toegangsweg naar de aanwezige sloten. Het afvloeiende hemelwater mag immers niet op de drukriolering worden aangesloten.

Het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de drukriolering. Vanwege de substantiële toename aan afvalwater is hiervoor een nieuwe aansluitvergunning van de gemeente Barneveld nodig.

Bij de nieuwbouw van bovengenoemde bouwwerken worden geen uitlogende materialen toegepast.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door het bestemmingsplan Veluweweg 81.

Essenerweg 164-1

Huidige en toekomstige situatie
Het perceel aan de Essenerweg 164-1 in het buitengebied van Kootwijkerbroek omvat op dit moment een woning en twee bedrijfsgebouwen. Er is sprake van drukriolering.

Een bedrijfsgebouw (1.336 m²) met omliggende verharding wordt gesloopt, de woonvoorziening en een ander bedrijfsgebouw blijven in stand. Het (afstromend) verhard oppervlak neemt af. Bij neerslag treedt een langzamere afstroming van het hemelwater naar de aanliggende watergangen op. Dit is een positieve ontwikkeling.

Het hemelwater dat op het resterende verharde oppervlak valt, wordt net als in de huidige situatie op eigen terrein geborgen en/of geïnfiltreerd. Het mag niet op de drukriolering worden aangesloten.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door het bestemmingsplan Essenerweg 164-1.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Bevoegdheid

Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.2 Inleidende regels

Begrippen

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Terugkerende thema's

Er zijn een aantal thema's die in verschillende bestemmingen terugkomen. Deze thema's worden daarom in deze paragraaf toegelicht.

6.3.1.1 Functieverandering

De verwachting is dat de komende jaren, net als in de voorgaande periode, veel agrarische bedrijven zullen stoppen. Er komen veel stallen en andere bedrijfsgebouwen leeg te staan. De gemeente wil aan deze gebouwen een nieuwe passende functie kunnen geven. Hierbij kan worden gedacht aan nieuwe woningen, diverse vormen van bedrijvigheid, recreatieve of maatschappelijke functies en verbredingsmogelijkheden voor wonen en werken. In het bestemmingsplan zijn daarom een aantal wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Bij functieverandering naar werken is een onderscheid gemaakt voor 'gebiedspassende bedrijven' en 'gebiedsgebonden bedrijven'. Gebiedspassende bedrijven zijn kleinschalige bedrijven die op zich horen op een bedrijventerrein of binnen de bebouwde kom, maar die ruimtelijk verantwoord passen of in te passen zijn in de (delen van) het buitengebied. Gebiedsgebonden bedrijven zijn bedrijven die vanuit de aard van hun bedrijfsvoering in beginsel geplaatst kunnen worden in (bepaalde delen van) het buitengebied, dan wel die vanouds aan het buitengebied gerelateerd worden. Deze bedrijven hebben naar hun aard een zekere relatie met het buitengebied en/of vanuit de historie een plek gevonden in het buitengebied. Onder deze categorie schaart de regio ook agrarische verwante bedrijven (ook wel landelijke bedrijven genoemd).

Een belangrijk doel bij functieverandering is dat er nieuwe ruimtelijke kwaliteiten worden gerealiseerd, waardoor ruimtelijke en maatschappelijke winst ontstaat. Dit gebeurt door investeringen in de kwaliteit van het buitengebied. Die investeringen lopen via het Ontwikkelingsfonds Platteland en hebben betrekking op landbouw, natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie, milieu en water, recreatie en sociaal economische revitalisering. De middelen uit dit fonds moeten aan meerdere doelen en thema’s worden besteed zodat een evenwichtig plattelandsontwikkelingsprogramma wordt opgebouwd en uitgevoerd.

6.3.1.2 Mantelzorg

In het voorliggende bestemmingsplan is voor zowel woningen, als bedrijfswoningen een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee een tweede zelfstandige wooneenheid voor mantelzorg mogelijk wordt gemaakt. De afwijkingsmogelijkheid is gekoppeld aan onder andere een sloopeis. De voorwaarden staan beschreven in de afwijkingsmogelijkheid voor de bouwregels in de bestemmingen waar dit relevant is. Mantelzorg is niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Wonen - Voormalige recreatiewoning'. Ook wordt mantelzorg niet mogelijk gemaakt in woningen die een toegestane maximale inhoud hebben van 350 m3.

6.3.1.3 Aan huis verbonden beroepen of kleinschalig bedrijf, bed & breakfast

Binnen zowel woningen, kleine woningen, woongebouwen als bedrijfswoningen is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast bij recht toegestaan. Bij de relevante bestemmingen staan de voorwaarden beschreven onder de kop 'Gebruik overeenkomstig de bestemming'.

Een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf is niet toegestaan binnen de bestemmingen 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Wonen - Voormalige recreatiewoning'. Bed & breakfast is niet mogelijk binnen de bestemmingen 'Recreatie - Recreatiewoning' en 'Wonen - Voormalige recreatiewoning', gelet op het kleinschalige oppervlak van de woning.

De bewoner van de woning mag in de woning een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf (bijvoorbeeld een praktijk- of kantoorruimte) en/of bed & breakfast uitoefenen. In totaal mag hiervoor worden gebruikt maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 60 m2. Bij een kleine woning geldt een maximum van 35 m2. De oppervlakte is beperkt om te garanderen dat deze functies ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdfunctie wonen. Om overlast en hinder te voorkomen zijn activiteiten waarvoor een melding of vergunning op basis van de milieuwetgeving vereist is, niet toegestaan. De gemeente wil met deze voorwaarden voorkomen dat er nieuwe bedrijven ontstaan in het buitengebied. Via een afwijking van de gebruiksregels mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf en bed & breakfast ook in een bijgebouw worden gerealiseerd.

6.3.1.4 Paardrijbakken

Bij de woning is een paardrijbak (onoverdekte rijbak) voor privé- en hobbymatig gebruik door de bewoners toegestaan.

De afmeting van de paardrijbak bedraagt maximaal 20 bij 40 meter. De paardrijbak is toegestaan binnen alle bestemmingsvlakken en/of bouwvlakken waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan. Een paardrijbak is onder voorwaarden tevens toegestaan direct aansluitend aan het bestemmingsvlak waarin de woning zich bevindt. Een paardrijbak die aansluitend aan een bestemmingsvlak of bouwvlak wordt gerealiseerd ligt in de bestemming 'Agrarisch'. De voorwaarden die gelden voor een paardrijbak in de bestemming 'Agrarisch' staan dan ook vermeld in de regels van de bestemming 'Agrarisch'.

De paardrijbak moet achter de voorgevelrooilijn worden aangelegd. Om hinder naar buren te voorkomen of te beperken is de minimale afstand tussen de paardrijbak en een woning van een derde minimaal 50 meter. Via een afwijking van de bouwregels is het mogelijk de paardrijbak voor de voorgevelrooilijn te plaatsen. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels. Ook moet rekening worden gehouden met de aanwezige landschapswaarden.

6.3.1.5 Zonnecollectoren

Op basis van nationale wetgeving is het mogelijk om zonnecollectoren op daken te plaatsen. In het buitengebied van de gemeente Barneveld wil de gemeente ook het plaatsen van zonnecollectoren op maaiveld in (beperkte vorm) mogelijk maken. Dit wordt gedaan om een mogelijkheid te bieden voor situaties waarin het plaatsen zonnecollectoren op het dak niet gewenst is. Hierbij kan gedacht worden aan monumentale gebouwen en/of gebouwen met een rieten dak.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt mogelijkheden om bij recht zonnecollectoren binnen een bouwvlak (bijvoorbeeld bij een agrarisch bedrijf) of bestemmingsvlak (bijvoorbeeld bij een woning) te realiseren. Daarnaast bevat het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik om zonnecollectoren te bouwen op onbebouwde agrarische grond aansluitend aan een bestemmingsvlak voor bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen'. Hierbij worden eisen gesteld aan zowel de plaats van de zonnecollectoren als de landschappelijke inpassing van deze zonnecollectoren. Bij agrarische bedrijven geldt dat het plan flexibiliteitsbepalingen bevat waarmee de vorm en/of de grootte van het bouwvlak kan worden aangepast, die ook kan worden gebruikt voor het plaatsen van zonnecollectoren. Wat betreft de bouwregels worden zonnecollectoren beschouwd als overige bouwwerken geen gebouw zijnde. Dit betekent onder andere dat zonnecollectoren buiten een bouwvlak of bestemmingsvlak maximaal 2 meter hoog mogen zijn.

6.3.1.6 Recreatief medegebruik

Niet alle dagrecreatieve activiteiten vinden plaats op een vaste locatie. Wandelen, fietsen, skeeleren en paardrijden kan in het gehele plangebied. In de gebiedsbestemmingen ('Agrarisch', 'Agrarisch - Onbebouwd', 'Agrarisch - Paardenhouderij' en 'Natuur') is het extensieve recreatieve medegebruik bij recht toegestaan. Deze activiteiten zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving. Activiteiten als boerengolf, paintball en gemotoriseerde sporten (zoals quads, crossmotoren en dergelijke) zijn niet toegestaan om zo de verstoring in de genoemde (natuur)gebieden beperkt te houden.

6.3.1.7 Normaal beheer, onderhoud en gebruik

Voor werken en werkzaamheden die bij het normale onderhoud, gebruik en beheer behoren, is geen omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) nodig. Onder normaal beheer, onderhoud en gebruik wordt verstaan beheer, onderhoud en gebruik die gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer, een goed onderhoud en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren.

Bij de agrarische bestemmingen zijn dat bijvoorbeeld werkzaamheden die inherent zijn aan de productie op basis van de huidige cultuur/productiewijze van het bedrijf (veehouderij, akkerbouw, et cetera). Het betreffen werkzaamheden die als onderdeel van de bedrijfsvoering met regelmaat (periodiek, bijvoorbeeld jaarlijks) worden uitgevoerd. Echter, voor werkzaamheden op het agrarisch bouwvlak (of een ander bebouwd perceel, zoals bij een woning of een bedrijf) geldt voor sommige werken of werkzaamheden wel het vereiste van een omgevingsvergunning. Het gaat dan vooral om ingrepen die de archeologische waarden kunnen verstoren of die een grote landschappelijke impact kunnen hebben, zoals het aanleggen van aarden wallen. Het is wel van belang dat andere regelingen zich niet verzetten tegen een ingreep, zoals bijvoorbeeld een beheersovereenkomst. Ook moeten soms ontheffingen op basis van de Flora- en faunawet of de Natuurbeschermingswet 1998 worden verleend. Dit soort wettelijke verplichtingen zijn altijd van toepassing, onafhankelijk van de regeling in het bestemmingsplan.

6.3.2 Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd'

Algemeen

Een groot deel van het buitengebied wordt agrarisch gebruikt. Het agrarisch gebruik bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen. Voor dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch - onbebouwd' opgenomen. Deze bestemming zal met name bij functieveranderingsplannen worden toegepast om de delen binnen het plangebied waaraan geen 'Woon'- en/of niet agrarische bedrijfsbestemming wordt toegekend.

In de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het betreft het agrarisch grondgebruik zoals het houden van vee en het verbouwen van gewassen. Daarnaast wordt het plaatsen van voorzieningen, omschreven als 'andere-bouwwerken' ten behoeve van het agrarisch gebruik geregeld. Het gaat hierbij om het plaatsen van weidepalen, hekken en afrasteringen. Vervolgens worden de voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geregeld, zoals sloten, stuwen, bruggen en/of dammen en dergelijke. Afsluitend wordt het recreatief medegebruik geregeld. hieronder vallen de wandel- en fietspaden, wegwijzers, bankjes enz en landschapselementen zoals houtwallen, paden en erfontsluitingswegen.

Binnen de bestemming is agrarisch grondgebruik voor kwekerijen (vollegrondsteelt) toegestaan. Opgemerkt wordt dat bij waardevolle landschappen hiervoor eerst een 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' verleend moet worden (voorheen: aanlegvergunning).

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.

6.3.3 Bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'

Algemeen

Aan legaal tot stand gekomen bedrijven wordt een bestemming voor een niet-agrarisch bedrijf toegekend. Veelal betreft dit de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch'. Voor bedrijven die verwant zijn aan het landelijk gebied is de bestemming 'Bedrijf - Landelijk' opgenomen. Een specifieke vorm van niet-agrarische bedrijven zijn de winkels en horecabedrijven. Locaties met deze functies hebben de bestemmingen 'Detailhandel' of 'Horeca' gekregen.

Toegestane soorten bedrijvigheid

Op alle percelen met de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' zijn bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan die zijn opgenomen in de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Het gaat dan om bedrijven die weinig tot geen milieuhinder veroorzaken. In een bijlage bij de planregels is een compleet overzicht van toegestane bedrijven opgenomen. In het plangebied zijn echter ook 'zwaardere' bedrijven gevestigd. Deze vormen van bedrijvigheid zijn op de verbeelding aangeduid, en hier is dan (naast een categorie 1 of 2 bedrijf) alleen het aangeduide type bedrijvigheid toegestaan. Bij de bestemming 'Bedrijf - Landelijk' zijn aanduidingen opgenomen voor specifieke bedrijvigheid. Binnen de bestemming 'Detailhandel' is met aanduidingen aangegeven welk soort detailhandel is toegestaan.

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' kan voor de locaties met een specifieke aanduiding (dit zijn bedrijven in de milieucategorie 3 of hoger), via afwijking een omgevingsvergunning worden verleend voor het toestaan van een ander type bedrijvigheid uit de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. Het nieuwe bedrijf moet qua aard en invloed op de omgeving gelijk zijn aan het al toegestane bedrijf. Bevi- en Wgh-inrichtingen zijn uitgesloten van deze bevoegdheid.

Toegestane omvang van het bedrijf

In de planregels is per adres aangegeven wat de maximaal toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing is. Bij bedrijfsbebouwing zijn onderbouwen toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 500 m2. Een onderbouw is een voor mensen toegankelijke ruimte, zoals een souterrain, gelegen onder de begane grondvloer en moet binnen de fundering van een gebouw worden gerealiseerd.

De maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 4 respectievelijk 10 meter. Door middel van een afwijking van de bouwregels, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor een gebouw met een goothoogte van maximaal 6 meter of een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Voorwaarde is dat het aantal bouwlagen niet toeneemt, er een bedrijfseconomische noodzaak voor is en de belangen van landschap en beeldkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.

Bedrijfswoning

Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is aangegeven dat er op een bepaald perceel geen bedrijfswoning is toegestaan. Bij een eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Via een afwijking van de planregels is het mogelijk de bedrijfswoning op een andere plek in het bestemmingsvlak te herbouwen.

De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere goot- en/of nokhoogte is aangeduid. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover gelegen boven het maaiveld. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3 respectievelijk 6 meter.

Wijzigen naar woonfunctie

Voor stoppende bedrijven is via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'.  

6.3.4 Bestemming 'Groen'

Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.

Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.

6.3.5 Bestemming 'Maatschappelijk'

Algemeen

De bestaande maatschappelijke functies zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is per perceel aangeduid welke functie is toegestaan. Onder deze bestemming vallen onder meer onderwijsvoorzieningen, een kinderopvang en een begraafplaats. De specifieke functies 'zorgboerderijen' en 'militaire terreinen' zijn hierbij specifiek aangeduid op de verbeelding.

Toegestane bebouwing

Als op de verbeelding een bouwvlak is aangegeven, dan moet de bebouwing binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. Per bouwvlak is aangegeven wat de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de gebouwen is en wat de maximaal toegestane hoogte voor andere-bouwwerken is. Dit onderscheid in maatvoeringen is gemaakt omdat binnen de bestemming sterk van elkaar verschillende typen voorzieningen zijn toegestaan. Voor de overige situaties is in de regels per locatie aangegeven welke oppervlakte aan gebouwen is toegestaan.

Bedrijfswoning

Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Als het bestaande aantal bedrijfswoningen groter is, dan is maximaal dat aantal toegestaan. Met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' is aangegeven dat er op een bepaald perceel geen bedrijfswoning is toegestaan.

Bij een eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Via een afwijking van de planregels is het mogelijk de bedrijfswoning op een andere plek in het bestemmingsvlak te herbouwen.

De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedragen 3,5 meter respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere goot- en/of nokhoogte zijn aangeduid. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover gelegen boven het maaiveld. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedragen 3 respectievelijk 6 meter.  

6.3.6 Bestemming 'Wonen'

Algemeen

De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.

De inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.

Voor een woongebouw is de inhoud per woning niet vastgelegd, maar samen mogen de woningen niet groter zijn dan 800 m3.

In het buitengebied komen ook kleine woningen voor. Dit zijn woningen met een maximale toegestane inhoud van 350 m3. Voor deze kleine woningen zijn specifieke regels opgenomen.

Bijgebouwen bij woningen

De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter. Voor kleine woningen geldt dat deze maximaal 40 m2 aan bijgebouwen mogen hebben.

Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.

Hobbymatig houden van vee

In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch', waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.

6.3.7 Dubbelbestemmingen en dubbelbestemmingen gebiedswaarden
6.3.7.1 Bestemming 'Waarde - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2'

In gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toegepast.

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' toegepast.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2);
  • in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m2), uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m2);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m2); en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

Tot slot is 'Waarde - Archeologie 2' toegepast voor zichtbare terreinen met archeologische waarde bij elke bouwdiepte.

6.4 Algemene regels

6.4.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:

  • 'overige zone - voorwaardelijke verplichting 1, 2 en 3'
  • 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'
  • 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'
6.4.2.1 Voorwaardelijke verplichting

Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen en / of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen zijn in het bestemmingsplan drie voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren en de bebouwing te slopen.

6.4.3 Algemene afwijkingsregels

Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

6.4.4 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 'Algemene regels' van de regels in dit bestemmingsplan.

6.4.5 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.5 Overgangs- en slotregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.6 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 22 januari 2015 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft op 30 juni 2014 voor Veluweweg 81 onder meer aangegeven dat de uitbreiding niet zodanig zal zijn dat er bezwaar vanuit het aspect water zal ontstaan. Bij de planontwikkeling Essenerweg 164-1 is er sprake van een afname aan verhard oppervlakte en dit heeft positieve gevolgen voor de waterhuishouding. Gelet op voorgaande heeft er verder geen vooroverleg plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.2 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.

In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ligt van 7 april tot en met 18 mei 2015 ter inzage. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.