direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Boshuisweg I
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1279-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Op het perceel Boshuisweg 17 in De Glind is vanwege de slechte bouwkundige staat van de bedrijfswoning een woonunit op het perceel geplaatst. De heer en mevrouw Van Dronkelaar sr. zijn van de bedrijfswoning naar de woonunit verhuisd. Voor de woonunit is geen vergunning verleend. Dit was voor de gemeente Barneveld aanleiding om handhavend op te treden tegen deze woonunit. De heer R. van Dronkelaar jr., die op dit moment bedrijfsleider is en werkzaam is op het bedrijf, zijn ouders zijn op een zodanige leeftijd dat zij niet meer op het bedrijf werken. Zij willen graag verhuizen naar een (zorg)appartement in Barneveld. De heer R. van Dronkelaar jr. woont op dit moment in een woning in Barneveld maar wil in een nieuw te bouwen bedrijfswoning bij zijn bedrijf gaan wonen. Daarnaast wil hij zijn zijn bedrijfvoering duurzaam en doelmatig uitbreiden richting de toekomst. Op dit moment heeft hij reeds een milieuvergunning voor 1195 rosékalveren (nr 47/2008) en ook een bouwvergunning voor een kalverenstal tussen de twee bestaande stallen op de plek van de reeds gesloopte oorspronkelijke bedrijfswoning en de bestaande smallere schuur (nr 195/2009). Als deze stal gebouwd is zal hij 1195 kalveren houden. Op dit moment zijn dat er nog 780. Zie afbeeldingen 1 en 2. Daarnaast wil hij de nieuwe bedrijfswoning ten noorden van de stallen realiseren.In de nieuwe situatie wordt achter de vleeskalverenstallen een werktuigenberging gebouwd en een overdekte voer-/grondstoffenopslag.

In het als bijlage 1 aan de toelichting bijgevoegde bedrijfsplan geeft een verder inzicht in de bedrijfsontwikkeling, de redenen achter de bedrijfsontwikkeling en de ruimtebehoefte die het bedrijf nodig heeft om de toekomstplannen te kunnen realiseren en gelijktijdig een voldoende groot bedrijf te zijn. Met het bedrijfsplan wordt de bedrijfseconomische noodzaak van het plan aangetoond.

Op 8 mei 2013 is door de heer R. van Dronkelaar jr., een verzoek ingediend om het agrarisch bouwvlak aan de Boshuisweg 17 in De Glind uit te breiden om bovenstaande plannen mogelijk te maken. Op 28 april 2014 is de definitieve situatietekening met bijbehorend bedrijfsplan ingediend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0001.png"

Afbeelding 1 Bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0002.png"

Afbeelding 2 Gewenste situatie

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.

Oorspronkelijk wilde de heer R. van Dronkelaar gebruik maken van de coördinatieregeling voor de voorbereiding en bekendmaking van het wijzigingsplan, de omgevingsvergunning voor de bedrijfswoning en de beperkte milieutoets en de watervergunning. Lopende de procedure heeft hij, vanwege de kosten van het voorbereiden van een volledige aanvraag omgevingsvergunning voor de bedrijfswoning, besloten eerst deze wijzigingsprocedure te doorlopen. Als zeker is dat zienswijzen/beroep niet meer leiden tot wijzigingen in het plan dient hij de aanvaag omgevingsvergunning voor de bedrijfswoning in. Op 18 december 2014 heeft hij schriftelijk verklaard geen gebruik meer te willen maken van de coördinatieregeling.

De omgevingsvergunning beperkte milieutoets is noodzakelijk omdat hij ten opzichte van de reeds verleende milieuvergunning de inrichting nog iets gaat wijzigen, namelijk het bouwen van de werktuigenberging/grondstoffenloods en bovendien moet een luchtwasser op de vergunde kalverenstal geplaatst worden. Dit laatste is een voorwaarde uit de verleende Natuurbeschermingswetvergunning van de provincie Utrecht.

Er is ook een watervergunning verleend. Omdat de heer Van Dronkelaar in de loop der jaren watergangen had gedempt moet voor een goede afwatering in het plangebied een nieuwe watergang worden gegraven en een bestaande watergang worden verbreed/verdiept. Deze watergangen zijn in het plangebied opgenomen. Zie afbeelding 5.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vierde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het vijfde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 6 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Boshuisweg 17 nabij de kern De Glind. Onderstaande afbeeldingen geven de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0004.png"

Afbeeldingen 3, 4 en 5 Locatie plangebied

2.2 Geldende bestemmingen

De percelen Boshuisweg 17, kadastraal bekend Barneveld, sectie F, nummers 1164 en 1544, liggen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Deze gronden hebben de bestemming "Agrarisch" met de aanduidingen 'bouwvlak', 'intensieve veehouderij', 'reconstructiewetzone-verwevingsgebied GV' en 'overig-ecologische hoofdstructuur'. Ook geldt er de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde-archeologie 1-hoge verwachtingswaarde'. Daarnaast zijn de "partiële herziening van bestemmingsplan Buitengebied 2012" en de "Tweede partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012" van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0005.png"

Afbeelding 6 Verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2012

Omdat in de nieuwe situatie de woning, de overdekte voeropslag en de werktuigenberging (deels) buiten het agrarische bouwvlak liggen is een wijziging ex artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening nodig om medewerking te kunnen verlenen aan dit plan. In paragraaf 3.3.2 wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

3.2 Provincie

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

3.2.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

  • Bedrijven en bedrijvigheid
  • Onderwijs en arbeidsmarkt
  • Mobiliteit en bereikbaarheid
  • Wonen en woningmarkt
  • Vernieuwing landbouwsector
  • Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt "Vernieuwing landbouwsector" van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's

Vernieuwing landbouwsector

De landbouw is de belangrijkste economisch drager van het buitengebied van de FoodValley. De structuur van de landbouw wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal kleine bedrijven, die ondanks hun situering de verbinding met partners in de “gouden driehoek” (kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties) niet optimaal benutten. Hoewel de landbouw naar verwachting in grondgebruik in totaliteit globaal gelijk blijft zal het aantal bedrijven in deze sector fors afnemen. Daarom is het van belang om andere sociale en economische dragers te ontwikkelen en stimuleren om het buitengebied leefbaar te houden.

Voor de toekomst van de landbouw in dit gebied liggen er kansen op het innovatieve en duurzame vlak. De positionering in de FoodValley betekent de aanwezigheid van netwerken die de toegang tot kennis onder handbereik brengen. Innovatie en schaalvergroting gaan veelal hand in hand. In het fijnmazige en multifunctioneel buitengebied van de regio vraagt dat om een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Bedrijven die uit willen breiden of innovaties willen realiseren zullen daarvoor op basis van een kwaliteitsbijdrage draagvlak moeten verwerven. Het principe van 'license to produce' onderschrijft de provincie.

Naar verwachting zal meer dan de helft van de bedrijven in de landbouw verdwijnen in de komende vijftien jaar. Dat betekent dat resterende bedrijven steeds meer groeiruimte vragen, het landbouwverkeer over grotere afstanden rijdt en door zal groeien in omvang en zwaarte. Tegelijk zullen er veel gebouwen leegkomen die door hun ligging en grootte niet gemakkelijk voor andere functies in aanmerking komen. Om deze leegstand ook vanuit landschappelijk oogpunt goed aan te pakken is een actieve rol van de overheid nodig

De insteek van uitnodigingsplanologie, die de regio FoodValley voorstaat, spoort met de kaders die de provincie hiervoor in deze Omgevingsvisie uitwerken. Met deze beleidsbenadering (ja, mits) zijn er ook mogelijkheden voor innovatieve ontwikkelingen als biovergisting, stadslandbouw et cetera.

Doorwerking in plangebied 

In het ingediende bedrijfsplan wordt aangetoond dat de voorgestelde ontwikkeling doelmatig en duurzaam is. De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0006.png"

Afbeelding 7: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone

Doorwerking in het plangebied

Uit de bovenstaande kaart blijkt dat alleen de nieuwe bedrijfswoning en een gedeelte van de overdekte voeropslag in de GO ligt. Het bedrijf is buiten de GO gelaten. De wijziging het betreft een kleine aanpassing van de contour aan de rand van de GO waarvoor, naast de te realiseren landschappelijke inpassing, geen extra versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden hoeft te worden te worden gerealiseerd.

3.2.1.2 Omgevingsverordening

Een wijzigingsplan op grond van artikel 3.6 van de Wro valt niet onder de reikwijdte van de verordening, omdat de Wet ruimtelijke ordening (art 4.1) hier niet in voorziet. Wel dienen de bestemmingsplannen waarin wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen te voldoen aan de verordening.

Implementatietermijn omgevingsverordening

Het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met de Verordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de eerste dag nadat twee jaar na inwerkingtreding van de verordening is verstreken (art 8.2.1 Omgevingsverordening)

Het bepaalde in Hoofdstuk 2 Ruimte van de verordening is niet van toepassing op ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening reeds bestaande rechten (art 8.2.2). Onder bestaande rechten als bedoeld in het eerste lid worden verstaan:

een bestemmingsplan als bedoeld in deze verordening, inclusief de daarin opgenomen ontheffings-, wijzigings- en uitwerkingsmogelijkheden, voor zover dat plan onherroepelijk is, dan wel voor zover een ontwerp van dat plan ter inzage is gelegd voor het tijdstip inwerkingtreding van deze verordening en daarop door Gedeputeerde Staten geen zienswijze is ingediend;

Het bestemmingsplan Buitengebied 2012 van de gemeente Barneveld waarin de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen waar bij deze ontwikkeling gebruik van wordt gemaakt valt onder de bestaande rechten.

3.2.2 Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht Oost

De Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Dit zoneringsbeleid is er op gericht te bereiken dat intensieve veehouderijbedrijven in de toekomst in gebieden gelokaliseerd zijn die goed geschikt zijn voor intensieve veehouderij. Hiermee wordt voor verzuring gevoelige natuur ontlast. De Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones. Deze indeling heeft vooral betrekking op het ruimte bieden aan of ontwikkelingsruimte weghalen van intensieve veehouderij. Voor grondgebonden bedrijven (melkveehouderij, schapen, paarden, akkerbouw, tuinbouw) zonder intensieve veehouderijtak stelt het reconstructieplan, conform de Reconstructiewet concentratiegebieden 2002, geen beperkingen aan de ontwikkelingsruimte. Voor deze grondgebonden bedrijven gelden de bepalingen van het op enig moment vigerende ruimtelijke en milieubeleid van gemeente en provincie.

Intensieve veehouderij en zeer kwetsbare natuur gaan moeilijk samen. Bedrijven kunnen zich niet voldoende ontwikkelen en de hoge uitstoot van ammoniak bedreigt de natuur. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Hiertoe zijn drie zones vastgesteld: extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden.

In het Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost (GVUO), binnen de beleidskaart "Reconstructiezonering Intensieve Veehouderij", is het perceel Boshuisweg 17 gelegen in het zogenaamde verwevingsgebied. In het verwevingsgebied mogen verschillende functies zoals landbouw, wonen en natuur naast elkaar bestaan. Uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. Dit beleid is, met een wijzigingsbevoegdheid, opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2012. De voorwaarden waaronder een agrarisch bouwvlak voor intensieve veehouderij mag uitbreiden worden beschreven in paragraaf 3.3.2.

Het plan is in overeenstemming met de uitgangspunten van het reconstructiebeleid.

3.3 Gemeente

3.3.1 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0008.png"

Afbeelding 8: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied:

3.3.1.1 Agrarisch bekenlandschap

De functie landbouw in het gebied is richtinggevend naast het versterken van dagrecreatief medegebruik. Functieverandering naar wonen / niet-agrarische bedrijvigheid wordt vormgegeven in overeenstemming met de regionale beleidsinvulling voor functiewijziging.

Karakteristiek

Het agrarisch bekenlandschap wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van hogere ruggen met dichtere beplanting (onder andere lanen) en bebouwing en lagere open delen waar de beken lopen. Langs de beken is sprake van langere doorzichten. Delen van het gebied zijn zeer kleinschalig door kleinschalige landschapselementen en bosjes. In dit deelgebied zijn een aantal relatief gave relicten van het kampenlandschap.

Gebruik

In een groot deel van het gebied is de functie landbouw richtinggevend, ingepast in het streven naar behoud en versterking van de structuurbepalende natuur en landschapselementen in het gebied. In de natuurkerngebieden van het Gelders Natuur Netwerk is de landbouwfunctie niet richtinggevend. In die gebieden wordt gestreefd naar duurzame landbouw binnen de natuurdoelstellingen. In het gemeentelijk ruimtelijk beleid wil de gemeente rekening houden met passende schaalvergroting, waardoor enerzijds bedrijven kunnen groeien en anderzijds bedrijven hun agrarische activiteiten zullen beëindigen.

Doorwerking in plangebied
Het plan past binnen het algemene beleid van de Structuurvisie en het specifieke beleid voor het Agrarisch bekenlandschap.

3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied 2012

In het bestemmingsplan Buitengebied 2012 is bij de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (art. 3.7 lid 1 sub c) waarmee Burgemeester en wethouders een agrarisch bouwvlak kunnen vergroten tot maximaal 1,5 hectare ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV, met dien verstande dat:

      • het vergrote bouwvlak niet meer bedraagt dan 130% van het op 17 maart 2005 geldende bouwvlak, als in dat bouwvlak intensieve veehouderij is toegestaan;
      • het geldende bouwvlak omvat het op genoemde datum geldende bouwvlak conform het toen geldende bestemmingsplan plus 200% van de oppervlakte van de op dat moment legaal aanwezige agrarische bedrijfsbebouwing die aansluitend, doch buiten het bouwvlak was gerealiseerd;

met dien verstande dat voor alle in dit lid genoemde vergrotingen geldt dat:

      • de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering;
      • er wordt gestreefd naar een compacte bouwvlakvorm, voor zover dat streven geen afbreuk doet aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
      • er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, al dan niet door het nemen van passende maatregelen;
      • aannemelijk is gemaakt dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt;
      • geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden;
      • geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de milieusituatie.

Het voorliggende plan voldoet aan de bovengenoemde voorwaarden.

Het ligt ter plaatse van de aanduiding van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied GV. Het huidige en ook op 17 maart 2005 geldende bouwvlak is 0,73 ha groot en groeit met 30% tot 0,95 ha. In het in bijlage 1 opgenomen bedrijfsplan is uiteengezet dat de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige en/of duurzame bedrijfsvoering. Het nieuwe bouwvlak is compact van vorm en wordt zorgvuldig landschappelijk ingepast met nieuwe beplanting aan de westzijde. De aanleg van beplanting is geborgd met een voorwaardelijke verplichting en een waarborgsom. In het al eerder genoemde bedrijfsplan en paragraaf 4.14 over verkeer is aannemelijk gemaakt dat geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking optreedt.

In de toelichting op de milieuaspecten zoals opgenomen in de randvoorwaarden bij deze toelichting volgt dat er geen significante aantasting plaatsvindt van ecologische waarden en tevens geen onevenredige aantasting van de milieusituatie.

Het plan is ook stedebouwkundig beoordeeld. Er is geen stedebouwkundig bezwaar tegen deze vergroting omdat het voldoende compact blijft.

3.3.3 Saldering

Salderen van bouwvlakgroei, nieuwvestiging en omschakeling

In de beleidsnotitie 'Kaders herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012' heeft de gemeenteraad een aantal beleidskeuzes vastgelegd die een aanvulling vormen op de Structuurvisie Buitengebied en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Een deel van deze beleidskeuzes heeft betrekking op de groeimogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om een herverdeling van de ruimte die nu reeds in het bestemmingsplan geboden wordt. Deze herverdeling wordt bereikt door de introductie van een salderingsregistratie. Deze salderingsregistratie is een gemeentelijke administratie waarin twee elementen worden geregistreerd:

  • 1. hoeveel agrarische bedrijven in planologische zin verdwijnen (bijvoorbeeld door functieverandering), respectievelijk worden toegevoegd;
  • 2. welke oppervlakte aan agrarisch bouwvlak verdwijnt, respectievelijk wordt toegevoegd.

Bij dit plan verandert het aantal agrarische bedrijven niet maar groeit het agrarisch bouwvlak alleen.

Salderen van de oppervlakte agrarisch bouwvlak

Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' maakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden de vergroting van agrarische bouwvlakken mogelijk. Deze groeimogelijkheden zijn afgestemd op de twee reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht-Oost. Onze verwachting is dat de groeiruimte die in theorie geboden wordt door het vastgestelde plan niet in zijn geheel noodzakelijk is in de komende planperiode. Het is daarom beter deze groeiruimte in te kaderen. Dit wordt gedaan door een salderingssystematiek te introduceren waarbij er een koppeling wordt gelegd tussen de oppervlakte aan bouwvlakken die vrij komt door stoppers (b.v. via functieverandering) en de agrarische bedrijven die willen groeien. Hierbij wordt de oppervlakte aan bouwvlak die vrij komt door een stopper opgenomen in een salderingsregistratie. Een bedrijf dat gebruik wil maken van de wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van zijn bouwvlak kan vervolgens kosteloos gebruik maken van het saldo dat aanwezig is op de salderingsregistratie. Op deze manier zal de totale oppervlakte aan bouwvlak in het plangebied niet toenemen. De salderingsregistratie zorgt er daarbij voor dat de ruimte die beschikbaar komt (door stoppers) ook op de gewenste plek kan worden ingezet door groeiers. Op basis van de ervaringen de afgelopen jaren met ons functieveranderingsbeleid en de ervaring met de aantallen stoppende agrarische bedrijven, verwachten wij dat het saldo van de salderingsregistratie voldoende zal zijn om daar waar nodig het vergroten van bouwvlakken te faciliteren.

Bij dit plan groeit het agrarisch bouwvlak met 0,22 ha. Op het moment van ter inzage leggen van dit ontwerpplan is in de salderingregistratie van de oppervlakte van agrarische bouwvlakken nog 5,8 ha beschikbaar. Vanuit dit aspect kan meegewerkt worden aan dit plan.

Hoofdstuk 4 RANDVOORWAARDEN

4.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.

4.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Archeologie hoge verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. De uitbreiding gaat hier ruim over heen.

Conclusie
Via onderstaande motivatie komt de archeoloog van de gemeente Barneveld echter tot de conclusie dat de realisatie van de voorgenomen plannen geen onevenredige aantasting van het bodemarchief betekent. Verder onderzoek wordt niet nodig geacht.

Landschappelijk
Volgens de geomorfologische kaart ligt het plangebied in een zone met verspoelde dekzanden. Ten oosten ervan ligt een dekzandwelving. De bodemkaart laat ter plaatse een veldpodzol zien, waarbij in het zuidelijk deel een laarpodzol is aangegeven. In de omgeving worden ook enkele eenmansessen aangeduid. Het AHN laat eveneens een kleine welving zien aan de zuidzijde, waar de bodemkaart een laarpodzol aangeeft. Het verschil in hoogte met de omgeving bedraagt ca 20 - 40 cm. Het lijkt waarschijnlijk dat het hier eveneens een eenmanses betreft die hoort bij de boerderij. Het erf zelf laat op het AHN een wat rommelig beeld zien waarbij de indruk bestaat dat deze is ontstaan als gevolg van het bouwrijp maken van het terrein.

Historisch
Boerderij het Boschhuisje komt voor het eerst voor op de kaart van 1832.De naam suggereert dat het oorspronkelijk geen boerderij was. De aanwezigheid van een schapenstal en een hooiberg laat echter zien dat dit in 1832 wel het geval was. De boerderij is kort voor 1832 gebouwd aangezien deze nog niet op de kaart van 1805 voorkomt.

Archeologisch
Binnen 1000 meter zijn geen vondstmeldingen bekend, terwijl er een onderzoeksmelding is geregistreerd. Het betreft een onderzoek in het kader van natuurontwikkeling op ca. 230 meter ten noordwesten van het plangebied. Het betreffende gebied bleek verstoord te zijn.


Verwachtingsmodel
Aangezien de welving hoogstwaarschijnlijk in verband staat met een eenmansesje en het bouwrijp maken van het bouwvlak, is het aannemelijk dat het oorspronkelijk grotendeels uit verspoelde dekzanden bestond. Hier worden geen archeologische resten van belang verwacht.


Voor de Vroege Prehistorie geldt vanwege het ontbreken van een gradiënt een lage verwachting ondanks de aanwezigheid van een beek. Voor de Late Prehistorie tot en met de Vroege Middeleeuwen geldt een lage verwachting in verband met de natte omstandigheden en het ontbreken van een duidelijke dekzandrug. In het algemeen geldt dat off site activiteiten altijd sporen hebben kunnen achtergelaten, maar deze zijn veelal niet op te sporen met de bestaande prospectiemethoden of worden van minder belang geacht (ontginningsgreppels).


De verwachting voor wat betreft de Nieuwe Tijd is in relatie tot het erf het Boschhuisje groot.


Voor alle perioden geldt dat als gevolg van de reeds gerealiseerd bouwwerken met onderkeldering eventuele resten echter grotendeels verloren zijn gegaan.
 
Indien er bij de werkzaamheden vondsten worden gedaan (scherven, vuursteen, funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze een archeologische betekenis hebben, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (art. 53- 54 Monumentenwet 1988).

4.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.


Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. In het buitengebied van de gemeente Barneveld komen zowel rijksmonumenten (27 monumenten en 13 terreinen met 45 grafheuvels) als gemeentelijke monumenten (59 stuks) voor. Het gaat vooral om boerderijen, schuren en woningen maar ook om Kasteel De Schaffelaar. De monumenten staan op een verzamellijst waarvan wordt opgemerkt dat deze lijst een momentopname is.


In het plangebied zijn geen historische (steden)bouwkundige waarden aanwezig zodat dit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

4.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Conclusie

de locatie ligt in een vochtige kampontginning (zie onderstaande beschrijving). Het gebied waarin het plan ligt kent een neutrale landschappelijke waardering . Rondom het plan zijn nog verschillende elementen te vinden die herinneren aan de situatie in 1832 (verkavelingspatronen en houtwallen). De boerderij zelf is kort voor 1832 gebouwd te zijn aangezien deze nog niet voorkomt op de kaart van De Man uit 1805. Het voorliggende plan doet geen afbreuk aan de rondom het plan aanwezige historisch-geografische waarden.

Vochtige kampontginningen

De kampontginningen zijn de oudste ontginningen op vochtige (of beter: afwisselend natte en droge) zandgronden in de Gelderse Vallei. Hoewel delen van de Gelderse Vallei al in de IJzertijd werden bewoond, nemen we aan dat de vorming van het kampontginningenlandschap begon vanaf de Middeleeuwen.[1] In wat nu de gemeente Barneveld is, was de bisschop van Utrecht een belangrijke grondbezitter en mogelijk ook initiator van ontginningen. Dit blijkt uit allerlei rechten op grond die de bisschop in veel later eeuwen nog had. Volgens Kroes (1998) had de bisschop al vanaf de 8e eeuw het recht op de woeste gronden en kon hij dus het initiatief nemen tot ontginningen of lasten opleggen aan ontginners. In het noorden ondernam ook de abdij van Elten, die in Appel het hof Kemna had, ontginningsactiviteiten. Vanaf 1200 was het de graaf (later de hertog) van Gelre die een belangrijke rol had bij de ontginningen. Uit zeer oude bisschoppelijke rechten, zoals het Hondekoren, leidt Kroes af dat de Barneveldse ontginningen van de Gelderse Vallei begonnen op de dekzandruggen aan de oostrand, dicht bij het al ouder bewoonde Veluwemassief. Daarna kwamen ook op de meer westelijk gelegen dekzandruggen ontginningen tot stand. We kunnen aannemen dat eerst de grootste dekzandruggen werden ontgonnen. Naarmate de bevolking groeide kwamen ook de kleinere zandruggen aan de beurt. Kenmerkend voor de vochtige kampontginningen is de kromme lijn. Wegen, perceelsgrenzen, en waterlopen waren vaak bochtig. De vorm van akkers en weiden en de kampontginningen waren aangepast aan de natuurlijke hoogten en laagten en dat gold ook voor de wegen die er langs liepen. Alleen als uitgestrektere natte gebieden in cultuur werden gebracht, kwamen er meer rechte lijnen voor. Indien dergelijke gebieden een groter areaal vormen, staan ze afzonderlijk als broekontginningen op de kaart (zie kaartcodes 9 tot 13). Al in de natuurlijke situatie lagen er beken in de Gelderse Vallei, maar om grotere delen van het gebied in cultuur te brengen moest de ontwatering worden verbeterd. Daartoe werden sloten en beken gegraven. Kroes gaat er van uit dat ook beeklopen werden rechtgetrokken.


Historisch beeld
Ooit bestond een groot deel van de Barneveldse Gelderse Vallei uit vochtige heide met daarbinnen afzonderlijke kampen. Op de oudste vlakdekkende topografische kaarten uit de negentiende eeuw zien we dat deze kampen zijn aaneengegroeid. Het kampenlandschap bestond toen uit verspreid liggende boerderijen met akkers op de wat hogere gronden. De boerderijen stonden op een lage rand van deze hoger gelegen akkers. De hogere akkers staken met een met hakhout begroeide steilrand af tegen de lagere gronden met graslanden, veentjes en bosjes. Ook waren er percelen met heiderestanten. De perceelsindeling en wegenstructuur was onregelmatig en bochtig. Plaatselijk (vaak in wat nattere gebieden) kwamen ook wat meer rechte lijnen voor. De boerderijen hadden, net als de wegen waar aan ze lagen, steeds een andere oriëntatie. Het landschap was besloten. Er waren bosjes en veel perceelsscheidingen in de vorm van hagen en elzenhout. Waarschijnlijk hadden veel boerderijen een eigen bosje met opgaand hout. De rest van het bos en de houtwallen bestonden uit hakhout en waren lager. Kroes (1998) geeft voorbeelden van de verschillende vormen van de oorspronkelijke kampontginningen, die soms nog vaag op de negentiende-eeuwse kaarten zijn te herkennen. Soms waren oude grenzen van afzonderlijke kampen nog te zien in de vorm van oude wallen, die in veel gevallen de grensfunctie en veekerende functie tussen heide en kamp hadden verloren, maar nog wel een bezitsgrens tussen verschillende kampen konden vormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0009.jpg"

Afbeelding 9

Passavant bracht in 1697 de oude tiendrechten in kaart. Op zijn kaarten is te zien dat veel kampontginningen, zoals in dit geval de omgeving van Zeumeren, nog het karakter hadden van een in cultuur gebracht eiland te midden van heide. (noorden is linksonder). Op de topografische kaarten uit de negentiende eeuw hadden de kampontginningen dit eilandkarakter al grotendeels verloren. De kampontginningen van Zeumeren waren aaneengegroeid met die van Voorthuizen.

Tegenwoordig beeld
Tegenwoordig is het landschap van de kampontginningen dichter bebouwd geraakt. Het aantal woningen en boerderijen (vaak inmiddels weer burgerwoningen) is toegenomen en ook de oppervlakte van de erven en stallen is vaak enorm gegroeid. Plaatselijk is de bebouwing daardoor het oorspronkelijke beeld gaan overheersen. Buiten de bebouwde gebieden, verder weg van de wegen, is het landschap grootschaliger geworden. In de loop van de 20e eeuw zijn percelen samengevoegd en zijn perceelsgrenzen rechtgetrokken. Veel van het opgaande groen is verdwenen. Slechts hier en daar bestaan nog begroeide perceelsgrenzen, vaak bestaand uit elzen-singels.


Het kenmerkende kronkelige wegenpatroon is echter in veel gevallen blijven bestaan. In het kampenlandschap staan nog vrij veel oude boerderijen en vaak hebben de boerderijgebouwen nog steeds hun kenmerkende wisselende oriëntaties. Plaatselijk bestaat nog een aantrekkelijk afwisselend landschap met karakteristieke elementen (bochtige weg, hoogteverschil tussen akker en weg, opgaand geboomte en boerderijen).


Het kampenlandschap is goed bewaard gebleven in gebieden met landgoederen. De oorspronkelijke percelen, perceelsgrenzen, boerderijen en bosjes bleven hier in stand. Vaak is het bosareaal toegenomen, waarbij zowel heide als akkers en graslanden zijn bebost met opgaand hout. Ook het vroegere hakhout is hier vaak omgezet in opgaand eikenbos. Landgoederen zijn daarom lommerrijker dan de oorspronkelijke kampontginningen waren. Op landgoederen wordt het landschap bovendien vaak doorkruist door enkele fraaie lanen. Gebieden met een landgoedkarakter (fraaie afwisseling open gebied en opgaand groen, aanwezigheid lanen of huis) staan op de kaart de indicatie L.


afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0010.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0011.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0012.jpg"

Afbeelding 10, 11 en 12

Kampontginningen in de omgeving van Esveld, omstreeks 1900, op hoogtebeeld en de bestaande situatie. Wat opvalt is dat veel van het groen is verdwenen, de hoeveelheid agrarische bebouwing is toegenomen, en er meer rechte perceelsgrenzen zijn. Op het AHN-beeld is te zien dat de karakteristieke hoogteverschillen, deels natuurlijk deels door het eeuwenlang opbrengen van plaggenmest, nog bestaat. Ook het bochtige wegenpatroon en de wisselende oriëntatie van gebouwen bestaat nog.

4.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

4.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd. Het plangebied is 8.050 meter van Natura 2000-gebied Veluwe in de provincie Gelderland gelegen.

Daarnaast is het plangebied in de nabijheid van Natura 2000-gebieden Binnenveld en Rijntakken waar Vogel- en habitatrichtlijngebied Neder-Rijn onderdeel van zijn. En het is gelegen in de nabijheid van de Beschermde Natuurmonumenten Groot Zandbrink en Schoolsteegbosjes. Deze gebieden zijn gelegen in de provincie Utrecht.

Voor het plan is zowel door de provincie Gelderland als de provincie Utrecht een natuurbeschermingswet- vergunning afgegeven. Het plan is niet in strijd met de Natuurbeschermingswet en de Natuurbeschermingswet vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Belangrijke voorwaarde in de vergunning van de provincie Utrecht is dat de nog te bouwen vleeskalverenstal wordt voorzien van een luchtwasser. Beide vergunningen zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit plan.

4.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Een medewerker van de omgevingsdienst De Vallei is op de Boshuisweg 17 in De Glind geweest. Hij heeft samen met de aanvrager de situatie bezien. De te slopen woning en bijgebouwtje zijn reeds verdwenen. De te slopen lange smalle kalverenstal is nog wel aanwezig, maar deze heeft lage muren, een golfplaten dak en aan de binnenzijde is recent een rij asbest beplating omgewisseld voor andere platen. Het is niet aannemelijk dat vleermuizen in deze stal aanwezig zijn en ook van steenuilen is geen spoor te bekennen. Ook mussen zijn daar niet, deze zijn vooral in de grote zuidelijk gelegen kalverstal aanwezig, maar deze blijft gehandhaafd.


Alle gedeeltes waar verder nog nieuw gebouwd zal moeten worden vindt plaats op intensief bebouwd akkerland. Een nader ecologisch onderzoek met betrekking tot beschermde flora of fauna is niet nodig.

4.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid en Regeling Basisnet).

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Beoordeling plan

In of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven, waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. En in de omgeving van het plangebeid vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Daarnaast hebben industrieterreinen een zone. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.

Voorliggend plan maakt geen extra woning mogelijk omdat de oude woning is gesloopt. Omdat de nieuwe bedrijfswoning, geredeneerd vanuit wegverkeerslawaai, op nagenoeg dezelfde plaats wordt teruggebouwd is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

Met dit plan wordt het verplaatsen van een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Deze bedrijfswoning is op meer dan 50 meter van omliggende agrarische bouwvlakken te worden gerealiseerd en hindert op die manier de uitbreidingsmogelijkheden van die omliggende agrarische bedrijven niet.

Dit plan niet voorziet in bedrijfsbebouwing die dichter bij Ringlaan 15, de meest nabij gelegen woning, wordt gerealiseerd. Op de nieuw te bouwen vleeskalverenstal wordt een luchtwasser wordt geplaatst.

Om bovengenoemde redenen vormt het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

4.7 Ladder voor duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.


De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).


Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1.i Bro).

Het vergroten van een agrarisch bouwvlak valt niet onder 'andere stedelijke voorzieningen' en wordt dus niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Toepassing van de ladder is dan niet nodig.

Bovendien is het verplaatsen van de vleeskalverenhouderij naar stedelijk gebied vanwege de milieugevolgen geen goede ruimtelijke ordening en is het financieel niet haalbaar om dit bestaande bedrijf te verplaatsen. De uitbreiding is bovendien compact vormgegeven.

4.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

4.10 Milieueffectrapportage

Overwegingen m.b.t. de directe plan-m.e.r.plicht
Een milieueffectrapport dient opgesteld te worden wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Op basis van een wettelijke bepaling geldt er voor dit plan in beginsel een plan-m.e.r.-plicht. Immers het nieuwe bouwvlak heeft een zodanig omvang dat er in principe grotere aantallen dieren gehouden kunnen worden als genoemd in onderdeel D.14 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (daarin staat een drempel van 1.200 stuks vleesrunderen), .


Het plan voorziet echter niet in de toename van het aantal dieren boven de aantallen als genoemd in onderdeel D.14 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage en de overige ruimte in het nieuwe bouwvlak wordt geheel gevuld met de bedrijfswoning, de werktuigenberging, de overdekte voeropslag en erf ten behoeve van de bereikbaarheid van alle bebouwing, hetgeen redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering. Het houden van meer dieren binnen dit beoogde bouwblok is dan ook niet waarschijnlijk. Daar komt bij dat voor de nog te bouwen extra kalverenstal eerder al een "Omgevingsvergunning milieu" is verleend en onherroepelijk is geworden, zonder dat daarbij een milieueffectrapport noodzakelijk werd geacht.


Overwegingen m.b.t. de indirecte beoordelingsplicht
Gegeven de bovenstaande overwegingen, blijft het aantal dieren dat met het plan mogelijk wordt gemaakt, onder de plandrempels van onderdeel D.14 (1.200 stuks vleesrunderen). Maar het blijft er maar net onder (1.195 stuks). De wet verplicht daarom wel dat een zogeheten vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gemaakt. Dat betekent dat een notitie gemaakt moet worden waarin de mogelijke milieueffecten worden beoordeeld, rekening houdend met de eventuele ligging in of bij gevoelige gebieden. Op basis van die beoordeling moet worden besloten of (alsnog) een plan-m.e.r. noodzakelijk is.


Op 29 juli 2014 is een Aanmeldingsnotitie M.E.R.-beoordelingsbesluit door E.J. Bos Mengvoeders B.V., namens de aanvrager, ingediend. Zie bijlage 3. Deze notitie beschrijft de informatie die nodig is voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie van deze notitie is dat dit plan voor uitbreiding van een agrarisch bouwvlak geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Dit heeft grotendeels te maken met de bevindingen die ook in de voorgaande alinea zijn benoemd. De gemeente Barneveld onderschrijft de conclusies uit de notitie. Daarnaast zijn de vereiste vergunningen van de provincies Gelderland en Utrecht in het kader van de Natuurbeschermingswet verleend.


Conclusie
Via de indirecte beoordelingsplicht is onze conclusies dat er geen plan-m.e.r. nodig is. In het kader van de beoordeling van de directe plan-m.e.r.-plicht, zien wij, om de aangegeven redenen, op dit moment geen duidelijke toegevoegde waarde van een plan-m.e.r en zijn wij akkoord met het schriftelijke verzoek van de aanvrager om geen plan-m.e.r.procedure te doorlopen.

4.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

Omdat dit plan niet voorziet in bedrijfsbebouwing die dichter bij Ringlaan 15, de meest nabij gelegen woning, wordt gerealiseerd vormt milieuzonering geen belemmering voor dit plan.

4.12 Natuur en landschap

Op en rondom het erf zijn weinig waardevolle elementen aanwezig. Het enige waardevolle element is de houtsingel langs een watergang ten zuiden van het perceel. Deze houtsingel hoeft voor de gewenste ontwikkeling op het perceel niet te worden verwijderd/aangetast. Van eventuele compensatie is dan ook geen sprake.

Het bedrijf is redelijk goed in beeld vanuit de omgeving. Omdat er door de uitbreiding meer bebouwing wordt gerealiseerd zijn er voorwaarden gesteld aan de landschappelijke inpassing Aanvrager had de keus tussen een enigzins transparante beplanting langs de cultuurhistorische grens/sloot van agrarische percelen (op onderstaande afbeelding aangegeven als "Herstel") en een meer gesloten beplanting net achter de bedrijfsbebouwing (op onderstaande afbeelding weergegeven als "Aanleg").


afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0013.png"

Afbeelding 13: Landschappelijke inpassing

Aanvrager heeft gekozen voor de meer gesloten beplanting net achter de bedrijfsbebouwing. Op het inrichtings-/beplantingsplan in bijlage 4 is deze beplanting weergegeven. Via een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat binnen twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de omgevingsvergunning voor het bouwen van de bedrijfswoning conform dit wijzigingsplan "Boshuisweg I" de beplanting zal zijn gerealiseerd en in stand zal worden gehouden. Als extra borging heeft aanvrager een waarborgsom gestort.

4.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidsregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Vooruitlopend daarop heeft de brandweer in het kader van deze bestemmingsplanwijzing de genoemde aspecten beoordeeld. Bij de toetsting aan het Bouwbeluit in het kader van de nog volgende aanvraag omgevingsvergunning voor de bedrijfswoning en de werktuigenberging/voeropslag zullen onderstaande voorwaarden worden gesteld.

Bereikbaarheid
De bereikbaarheid is voldoende. Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Er zijn geen aanvullende voorwaarden.

Bluswatervoorziening
De dichtstbijzijnde primaire bluswatervoorziening bevindt zich op een afstand van ongeveer 340 meter vanaf de toegang van de Boshuisweg 17. Dit mag niet meer dan 40 meter zijn. Ook is er in de nabije omgeving (binnen 320 meter) geen secundaire bluswatervoorziening aanwezig. Gezien de omvang van het perceel en de toekomstige bebouwing adviseert de brandweer een secundaire bluswatervoorziening te realiseren. Een secundaire bluswatervoorziening:

  • is aanvullend op primaire bluswatervoorziening. (geboorde putten, bluswaterriolen, etc.);
  • voorziet in waterlevering die voldoende en te allen tijde beschikbaar is;
  • biedt de mogelijkheid om binnen 15 minuten na aankomst water op de brandhaard te hebben;
  • mag geen grotere afstand tot de brandhaard hebben dan 2x160 meter;
  • heeft een minimale capaciteit van 90m3 per uur gedurende een onafgebroken levertijd van 4 uur;
  • moet onafhankelijk van de primaire bluswatervoorziening kunnen worden toegevoegd.

Aanvrager heeft in overleg met de brandweer Gelderland-Midden besloten de secundaire bluswatervoorziening met een capaciteit van 90m³/uur op onderstaande locatie te realiseren (zie afbeelding). Dit wordt in de omgevingsvergunning voor de woning als voorwaarde gesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1279-0002_0014.png"

Afbeelding 14 Locatie secundaire bluswatervoorziening


Dekkingsplan
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio¡¦s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio¡¦s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. Voor het adres Boshuisweg 17 is de opkomstnorm 8 minuten.

Het agrarische bouwvlak is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd 10.30 minuten bedraagt. De norm wordt hier overschreden. Bij een melding op dit adres duurt het langer dan landelijk is toegestaan voordat de brandweer aanwezig is, dat is echter nu ook al het geval maar omdat er een wijziging gaat plaatsvinden en er meer bebouwing komt. Er zijn geen voorwaarden die gesteld kunnen worden om de norm te verbeteren. Er worden bij de bouw van de woning compenserende maatregelen genomen: de gehele woning wordt voorzien van gekoppelde rookmelders conform NEN2555. Dit wordt in de omgevingsvergunning voor de woning als voorwaarde gesteld. Hiermee is de veiligheid voldoende verzekerd.

Conclusie
Als wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden zijn er voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.

4.14 Verkeer

Het plan is verkeerskundig op de onderstaande aspecten beoordeeld. Er zijn verkeerskundig geen belemmeringen tegen het plan.

Parkeren
Voor agrarische percelen en functies heeft de gemeente Barneveld geen specifieke parkeernormen ter beschikking. De enige eis die de gemeente stelt is dat de parkeerbehoefte op eigen terrein opgelost dient te worden. Dit is geen probleem.


Bereikbaarheid
Het perceel is qua ligging goed bereikbaar via een openbare, maar bij de Rudolpstichting in eigendom zijnde weg. De weg heeft een geringe breedte. Met de uitbreiding van het bedrijf zal het aantal verkeersbewegingen toenemen. Dit levert mogelijk ook meer passeerbewegingen met ander (groot) verkeer op. Aanvrager (evenals de wegbeheerder) dienen zich bewust te zijn van de toenemende kans op schade aan de wegkanten en van een mogelijke intensivering van het wegbeheer ter plaatse.


Verkeersveiligheid
Het aantal verkeersbewegingen zal waarschijnlijk toenemen. Ook ter plaatse van het voormalige kinderhospice. Er is echter geen aanleiding om te veronderstellen dat dit onevenredig ten koste gaat van de verkeersveiligheid of dat aanvullende maatregelen gewenst zijn.

4.15 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterpara-graaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.


Waterbeleid

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers;
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen;
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.


Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater;
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone opper-vlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar;
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone opper-vlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar;
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats;
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken;

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.


Huidige en toekomstige situatie 

Het perceel aan de Boshuisweg 17 in het buitengebied van De Glind omvat op dit moment een woning met enkele kalverenstallen. Langs de Boshuisweg ligt een deels beduikerde tertiaire watergang, die uitkomt in de Moorsterbeek ten noorden van het plangebied. Op de legger van het Waterschap Vallei en Veluwe staan ten westen van het plangebied enkele tertiaire watergangen. Deze zijn echter inmiddels gedempt. In de Boshuisweg is sprake van drukriolering.


De woning en de naastgelegen smalle kalverenstal worden gesloopt. Op deze locatie wordt een nieuwe grotere kalverenstal gebouwd. Aan de achterzijde van de meest zuidelijke kalverenstal wordt een nieuwe loods gebouwd. Naast die kalverenstal worden sleufsilo's gerealiseerd. Er wordt een nieuwe woning met garage gebouwd in het noordelijk deel van het plangebied.


De toename aan verhard oppervlak bedraagt ca. 5.000 m2. Dit is geen afvoerend verhard oppervlak omdat het hemelwater dat op dit verhard oppervlak valt, zal afvloeien over het omringende maaiveld. Het afvloeiende hemelwater mag immers niet op de drukriolering worden aangesloten.


In overleg met het Waterschap wordt een nieuwe watergang met enkele duikers gerealiseerd tussen de toegangsweg naar Ringlaan 13-01 en de Moorsterbeek ten westen van het plangebied. Tevens wordt de watergang langs een deel van de toegangsweg en langs een deel van de Ringlaan (tot aan de Moorsterbeek) verbreed. De watervergunning voor deze wijzigingen is reeds door het Waterschap verleend. Zie bijlage 5 


Het huishoudelijk afvalwater uit de nieuwe woning en het afvalwater uit de nieuwe kalverenstal worden afgevoerd naar de drukriolering. Hiervoor is een nieuwe aansluitvergunning van de gemeente Barneveld nodig.

Bij de nieuwbouw van de bovengenoemde bouwwerken worden geen uitlogende materialen toegepast.


De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.


Hoofdstuk 5 JURIDISCHE ASPECTEN

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2012 met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin zijn overeenkomstig van toepassing.

Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 3.7 lid 1 sub c. een wijzigingsbevoegdheid waarmee een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch' vergroot kan worden. Dit wijzigingsplan voorziet hierin.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 6 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

6.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een bedrijfswoning en een ander hoofdgebouw mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 7 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).

7.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft 4 september 2014 een vergunning verleend omdat voor deze ontwikkeling watergangen aangelegd, verbreed en gedempt moeten worden. 13 januari 2015 is deze vergunning gewijzigd omdat de bijgevoegde situatietekening niet correct was. Beide vergunningen zijn opgenomen in bijlage 5. In de regels van dit plan zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen met daaraan gekoppeld een waarborgsom om zeker te stellen dat de werkzaamheden ook uitgevoerd worden.

Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

In het kader van verlening van twee natuurbeschermingswetvergunningen is vooroverleg gevoerd met de provincies Gelderland en Utrecht. Dit plan voldoet aan de in die vergunningen gestelde voorwaarden.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 januari 2015 tot en met 12 maart 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.