Plan: | Essenerweg XII |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1272-0002 |
Voor het perceel aan de Essenerweg 109/109bis in Kootwijkerbroek is een verzoek ingediend om de bestaande woning te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden (binnen één woongebouw). De woning is overigens op dit moment al (kadastraal) gesplitst in twee zelfstandige wooneenheden en wordt ook al door twee huishoudens bewoond. Echter is dit planologisch nog niet geregeld.
Het verzoek is ingediend naar aanleiding van de constatering dat er achter op het perceel in het bos (met groenbestemming) een stacaravan zonder vergunning is geplaatst en in gebruik is genomen als therapieruimte. Ook is er (hout)opslag gerealiseerd binnen de groenbestemming. Tevens is gebleken dat een deel van één van de huidige bijgebouwen (de schaapskooi) op dit moment in gebruik is genomen als atelierruimte dan wel ruimte voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep.
Verder bestaat het plan de toegestane maximale oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van de tweede wooneenheid (met nr. 109bis) met 25 m2 te vergroten. Dit om het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep binnen een (extra te realiseren) bijgebouw mogelijk te maken. Dit wordt pas geïnitieerd nadat onderhavig wijzigingsplan onherroepelijk is geworden. Daartoe zal een aanvraag om omgevingsvergunning worden ingediend en zal met toepassing van binnenplanse afwijkingsmogelijkheden mogelijk worden gemaakt. Met het plan zal de illegale stacaravan en overige bouwwerken binnen de groenbestemming verdwijnen.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende wijziging van het bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Essenerweg 109/109bis te Kootwijkerbroek ten (zuid)oosten van de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt omringd door weilanden met een aantal agrarische bedrijven en burgerwoningen. Ten zuiden van het plangebied ligt de Essenerweg. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding: ligging plangebied
Het plangebied ligt op een viertal kadastrale percelen, te weten de percelen kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie F, nummers 1863, 2046, 2202 en 2203. Initiatiefnemer is eigenaar van de percelen aan de Essenerweg 109bis met nummers 1863, 2202 en 2046. Het perceel aan de Essenerweg 109, nr. 2203 heeft een andere eigenaar. Daarmee is de woning c.q. woonbestemming kadastraal gesplitst. Uit een gesloten overeenkomst tussen initiatiefnemer en de eigenaar van het andere perceel aan de Essenerweg 109 (nr. 2203) volgt dat beide partijen kunnen instemmen met een bestemmingsplanwijziging.
Afbeelding: kadastrale situatie plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" vastgesteld 28 mei 2013 (inclusief de "partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012" en de "tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012"). Ter plaatse gelden de bestemmingen 'Wonen' en 'Groen'. De rondom liggende gronden hebben de voornamelijk de bestemming 'Agrarisch'. Ook geldt er de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Daarnaast geldt er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (met hoofdzakelijk een middelhoge verwachtingswaarde, waarbij een klein gedeelte een hoge verwachtingswaarde heeft).
Een tweede zelfstandige woning binnen één woning c.q. woongebouw past niet binnen de bestemming 'Wonen' (artikel 20.2.2 van het bestemmingsplan), omdat per bestemmingsvlak maar één woning is toegestaan.
Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied 2012"
Toepassen wijzigingsbevoegdheid
In het bestemmingsplan "Buitengebied" is een mogelijkheid opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maakt, namelijk door een wijziging van het bestemmingsplan. Zo is in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", zoals dat door de raad op 28 mei 2013 is vastgesteld, een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen, waarmee het college van burgemeester en wethouders de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume' kunnen opnemen ten behoeve van de bouw van twee woningen in één gebouw. Dit betreft artikel 20.7, tweede lid van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" is op 12 november 2013 in werking getreden, zodat het college gebruik mag maken van de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid. Bij het toepassen van de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid moet het volgende in acht worden genomen:
met dien verstande dat er geen sloopverplichting van 300 m2 geldt ten behoeve van het recht op een tweede woning, wanneer:
Van deze wijzigingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt bij dit plan en aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Het realiseren van een tweede woning in één gebouw mag uitsluitend plaatsvinden wanneer in het verlengde van eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning feitelijk een situatie is ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen. Daarvan is hier sprake nu er in 1992 een omgevingsvergunning (voorheen: bouwvergunning) voor het uitbreiden van de bestaande woning is verleend (nr. 362/1992 d.d. 6 juli 1992), waarmee het bewonen van de woning door twee huishoudens in principe mogelijk is gemaakt. Echter is de vergunde woning (met uitbreiding) bouwkundig niet gescheiden en zijn op de tekening tussendeuren zichtbaar tussen de twee delen c.q. wooneenheden. Gezien het voorstaande staat de deur open om de huidige situatie zodanig te bestemmen dat er sprake zal zijn van planologisch twee aparte (in één woongebouw ondergebrachte) woningen.
Ook wordt voldaan aan de voorwaarde dat ten behoeve van het recht op een tweede woning ter compensatie 300 m2 aan bebouwing dient te worden gesloopt. Dit is noodzakelijk vanwege het feit dat de onderhavige situatie is ontstaan na 1988. De (inmiddels vastgelegde) sloopmeters zijn reeds aangekocht door initiatiefnemer en hebben betrekking op de slooplocatie Slichtenhorsterweg 10 in Nijkerk. De sloopmeters zijn direct inzetbaar ten behoeve van onderhavig verzoek. Op dit moment geldt voor de locatie in Nijkerk al een woonbestemming. Eveneens is de voormalige agrarische bebouwing al gesloopt.
Daarnaast worden de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig geschaad. De afstand ten opzichte van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden is immers dusdanig dat hier geen sprake zal zijn van een onevenredige schending van die belangen wanneer het college gebruik maakt van de wijzigingsbevoegdheid. De aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' wordt toegevoegd.
Uit de in 1992 verleende bouwvergunning voor een uitbreiding van de woning blijkt dat er sprake is van een inhoud van 775 m3 van de woning. Op de verbeelding is daardoor een aanduiding 'maximum volume' opgenomen van 775 m3.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' blijft binnen het plangebied gelden, evenals de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.
Toestaan grotere oppervlakte bijgebouwen en uitoefenen aan huis verbonden beroep in het bijgebouw
Na onderhavige bestemmingsplanwijziging is het de bedoeling een extra bijgebouw met een oppervlakte van 25 m2 bij de woning Essenerweg 109bis te realiseren. Tevens is het de bedoeling binnen dit nieuwe bijgebouw en binnen een deel van een bestaand bijgebouw een aan huis verbonden beroep uit te oefenen dan wel een kleinschalig bedrijf te realiseren. Het toestaan van een grotere oppervlakte aan bijgebouwen en het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf in een (extra te realiseren) bijgebouw is, op basis van de binnen het bestemmingsplan opgenomen afwijkingsbevoegdheden (respectievelijk artikel 20.4, lid 6 en artikel 20.6, lid 1), onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Daartoe dient een aanvraag om omgevingsvergunning te worden ingediend. Op dit moment zijn deze plannen nog niet uitgewerkt en niet concreet genoeg. Dat het aan de voorwaarden kan voldoen, zal uit de aanvraag om omgevingsvergunning moeten blijken. De aanvraag om omgevingsvergunning voor deze plannen kan pas worden ingediend nadat het bestemmingsplan is gewijzigd (onherroepelijk is geworden). In het kader van het handhavingstraject aangaande het zonder omgevingsvergunning plaatsen van de stacaravan achter op het perceel Essenerweg 109bis in Kootwijkerbroek is afgesproken en daarmee noodzakelijk dat de aanvraag om omgevingsvergunning (voor 1) het realiseren van de twee zelfstandige wooneenheden binnen het woongebouw 2) een extra bijgebouw en 3) het gebruiken daarvan voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf) binnen drie maanden na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan zal worden ingediend.
Overigens is in ieder geval op dit moment, naast de eerder genoemde 300 m2 aangekochte sloopmeters, nog eens 50 m2 aan sloopmeters aangekocht en direct inzetbaar voor het plan om een grotere oppervlakte aan bijgebouwen toe te staan. Met dit aantal sloopmeters heeft de initiatiefnemer, op basis van de voornoemde afwijkingsbevoegdheid, recht op 25 m2 aan extra oppervlakte aan bijgebouwen bij de woning.
Bestaande situatie
Op het perceel bevindt zich een woning, welke bewoond wordt door twee huishoudens. Er is in 1992 een bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van de woning. Hiermee is feitelijk ook het bewonen van de woning door twee huishoudens in principe mogelijk gemaakt. De verleende vergunning zag echter niet op splitsing van het betreffende bouwwerk in twee afzonderlijke woningen. Dit blijkt onder meer uit de omschrijving van de verleende vergunning en uit de bij vergunning behorende tekeningen waarop de fysieke verbinding tussen de twee delen zichtbaar is. In juridische zin is er sprake van één woning. Qua bestemmingsplan is er altijd maar één woning toegestaan geweest. De woning is op dit moment al kadastraal gesplitst in twee zelfstandige wooneenheden.
Nieuwe situatie
Ten behoeve van de splitsing van de woning in een woongebouw met twee zelfstandige wooneenheden komt er geen extra bebouwing bij. De ruimtelijke impact is derhalve nihil. Verder is het erf ruim genoeg om voor iedere woning voldoende privacy en voldoende parkeerplaatsen te creëren. Gelet op de solitaire ligging van het perceel zal er niet of nauwelijks invloed zijn op de levenssfeer van derden. In de onderhavige situatie worden derhalve de belangen van gebruikers en/of eigenaren van nabijgelegen gronden niet onevenredig geschaad. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn er geen bezwaren om mee te werken aan de onderhavige wijziging.
Ook wat betreft verkeer bestaat er geen bezwaar tegen de splitsing van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden. De woning wordt in de huidige situatie al door twee huishoudens bewoond. Dit zal door de splitsing niet wijzigen. De parkeerbehoefte blijft daarom naar verwachting gelijk. Mocht deze toch toenemen dan is op het perceel voldoende ruimte beschikbaar deze op te lossen.
Hetzelfde geldt voor de verkeersgeneratie. Deze blijft naar verwachting gelijk. Mocht deze toch toenemen dan is het niet de verwachting dat dit nadelig is voor de verkeersveiligheid. De bestaande uitweg op de Essenerweg blijft gehandhaafd. Gelet hierop bestaan er geen bezwaren vanuit verkeerskundig oogpunt.
Het verzoek heeft geen consequenties voor de Essenerweg en het openbare gebied. De onderhavige locatie heeft een zeer groene en waardevolle inrichting. De geconstateerde strijdigheden, te weten de geplaatste illegale stacaravan en allerlei (hout)opslag op gronden met de bestemming 'Groen', vormen echter wel een bedreiging voor de waardevolle inrichting van de percelen. Deze strijdigheden zullen in het kader van een goede landschappelijke inpassing beëindigd moeten worden. Bovendien zijn deze bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan en niet toegestaan binnen de bestemming 'Groen'. Het verwijderen van deze bouwwerken (en daarmee het beëindigen van deze strijdigheden) is door middel van een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van onderhavig wijzigingsplan gewaarborgd. De op 12 april 2014 in werking getreden “partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012” heeft namelijk aan de wijzigingsbevoegdheid in artikel 20.7, lid 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" toegevoegd dat burgemeester en wethouders voorwaardelijke verplichtingen kunnen opnemen in de regels.
Voor het overige zijn er geen bestemmingsplantechnische of milieutechnische belemmeringen. Het splitsen van de woning is derhalve ruimtelijk aanvaardbaar. Gezien het voornoemde is het mogelijk medewerking te verlenen middels een wijziging van het vigerende bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het wijzigingsplan of invloed hebben op de regels. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Doorwerking in plangebied
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Inmiddels is de provincie bezig met een actualisering van de Omgevingsverordening. Het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening ligt ter inzage van 6 januari tot en met 17 februari 2015.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt Wonen en woningmarkt van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.
Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.
De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.
De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.
Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen.
Wonen
De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.
Doorwerking in plangebied
1. De ontwikkeling past binnen de afspraken die zijn gemaakt in de Regionale Woonagenda (zie paragraaf 4.5.3);
2. Toepassen Ladder voor duurzame verstedelijking bij nieuwe stedelijke ontwikkeling. In paragraaf Ladder voor duurzame verstedelijking paragraaf 5.7 is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik bij de onderhavige ontwikkeling.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Uit de onderstaande kaart blijkt dat het plangebied niet in GNN/ GO ligt.
Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
Gezien hetgeen met dit wijzigingsplan wordt beoogd en gelet op de kleinschaligheid, wordt geconcludeerd dat dit wijzigingsplan geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich meebrengt.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Doorwerking in plangebied
Vanuit de kaarten volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan. Nu er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is het (wijzigings)plan niet in strijd met de Omgevingsverordening.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering en nevenactiviteiten geldt voor de gemeenten Ede, Wageningen, Nijkerk, Scherpenzeel, Barneveld en het landelijk gebied van de gemeenten Putten. De nota is in 2006 vastgesteld en een verfijning van dit beleid is in 2008 vastgesteld. Het betreft een eigen beleidsinvulling voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Met de toepassing van het beleid worden agrarische bedrijven in staat gebracht om de bedrijfsvoering op een maatschappelijke- en ruimtelijk verantwoorde wijze te beëindigen. Daarnaast leidt het beleid tot kwaliteitsverbetering in het buitengebied, door de sloopverplichting van overtollige bebouwing bij hergebruik/nieuwbouw ten behoeve van wonen of niet-agrarische bedrijvigheid.
De nota geeft een beleidsinvulling voor de volgende typen functieverandering:
In het geldende functieveranderingsbeleid wordt voor de mogelijkheden nog onderscheid gemaakt in de verschillende zones uit de reconstructieplannen. Enerzijds geldt dit voor de mogelijke functies waarvoor kan worden gekozen. Functieverandering naar werken is overal mogelijk. Om conflicten met de ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven te voorkomen, is functieverandering naar wonen in het landbouwontwikkelingsgebied in beginsel uitgesloten. Binnen de Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten (zie volgende paragraaf 4.4.2) is hierop een nuancering aangebracht, waarbij tevens ingegaan wordt op de mogelijkheid tot legaliseren van een dubbel bewoonde woning als woongebouw (waarvan in onderhavig geval dus sprake van is).
Vanuit de ervaringen en de actualiteit is er behoefte ontstaan aan een nadere invulling van het functieveranderingsbeleid. Het doel van de nadere invulling is om de regiovisie beter en soepeler uit te kunnen voeren met een uitbreiding van de mogelijkheden. Redenen hiervoor zijn de toename van het aantal m2 aan vrijkomende agrarische opstallen, minder vraag naar woningen in het segment van functieveranderingswoningen en de moeilijk verdedigbare beperkingen inzake uitbreiding van niet-agrarische bedrijven.
Het betreft dus geen herijking van het functieveranderingsbeleid, maar een nadere invulling van het eerder vastgestelde beleid. De nadere invulling is door de betrokken gemeenten opgesteld. Op 20 juni 2012 heeft de regio Food Valley ingestemd met de nadere invulling. De provincie Gelderland heeft laten weten in te stemmen met deze verfijning van het functieveranderingsbeleid.
De doelstelling van de nadere invulling is en blijft om de verrommeling van het landelijke gebied tegen te gaan door het bieden van voldoende planologische ruimte aan sanering van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daarbij staat het behalen van ruimtelijke kwaliteitswinst centraal.
De functieverandering is regionaal mogelijk. Sloopmeters kunnen over de gemeentegrenzen heen worden ingezet, mits het gaat om het gebied waar de regionale beleidsinvulling wordt gehanteerd.
Met de nadere invulling wordt de sloop van overtollige stallen gestimuleerd, door het mogelijk te maken om sloopmeters van één locatie in 'porties' te verkopen. Hiertoe voorziet de nadere invulling in een aanvullende rekenmethode. De nadere invulling omvat ook het adequaat faciliteren van de flexibilisering, door het in gebruik nemen van een sloopregistratie.
In de nadere invulling zijn de ontwikkelingsmogelijkheden, in ruil voor het slopen van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing, vergroot. De verbrede mogelijkheden betreffen:
Voor wat betreft verbrede inzet sloopmeters voor woonfuncties is met betrekking tot de legalisering van een dubbel bewoonde woning als woongebouw de mogelijkheid daartoe omschreven. In het verleden is wel medewerking verleend aan het geschikt maken van een woning voor inwoning op een wijze die naar de inzichten van nu gezien zou worden als medewerking aan het realiseren van een tweede woning (woongebouw). Doorgaans werd wel een tussendeur geëist, maar die kan al lang zijn verdwenen. In meerdere van deze gevallen heeft ook kadastrale splitsing van het perceel plaatsgevonden. Handhavend optreden is in dergelijke situaties niet opportuun. Wel wordt consequent de lijn gehanteerd hier één woning te blijven bestemmen. Het is gewenst de mogelijkheid te bieden om een dergelijke onduidelijke situatie te doorbreken en een weg te vinden om de feitelijke en min of meer onomkeerbare situatie van een woongebouw positief te bestemmen. Dit kan door de inzet van sloopmeters gerealiseerd worden. Dit heeft dan zowel betrekking op het verwerven van een extra woningrecht, als op het verdienen van de woninginhoud die behoort bij een woongebouw.
De bredere mogelijkheden zijn zoveel mogelijk opgenomen als flexibiliteitsbepalingen (afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden) in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012". Hierdoor wordt de toepassing van de sloopregeling bevorderd, wat ten goede komt aan het voortvarend tegengaan van verrommeling van het buitengebied door leegstaande stallen. Zo ook is binnen het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het onder bepaalde voorwaarden mogelijk maakt een bestaande woning te spitsen in twee zelfstandige wooneenheden (binnen een woongebouw). Dit onderhavige wijzigingsplan is een gevolg van dit vastgestelde beleid.
De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.
Voor de thema's die in het buitengebied relevant zijn, is deze visie geactualiseerd en uitgewerkt in de later vastgestelde Structuurvisie Buitengebied, zie hierna. Onderhavig plan voldoet aan de strategische visie.
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Food Valley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het volgende deelgebied.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.
Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw. Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.
In onderhavig geval is er sprake van het splitsen van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden op een bestaande woonlocatie in het buitengebied. Er is dus geen sprake van het toevoegen van een nieuwe woning op een nieuwe c.q. extra bouwlocatie in het buitengebied. Daarnaast is de huidige situatie reeds geruime tijd op het perceel aanwezig. Met het verlenen van de bouwvergunning in 1992 is eigenlijk deze situatie al ontstaan. In het verlengde van deze eerder verleende gemeentelijke medewerking voor inwoning is feitelijk al een situatie ontstaan die in belangrijke mate vergelijkbaar is met twee (nagenoeg) zelfstandige woningen. Daarmee is het bewonen van de woning door twee huishoudens in principe mogelijk al gemaakt, echter nog niet planologisch geregeld. Onderhavig plan is daarom niet strijdig met de structuurvisie.
Overigens bestaat er op basis van de later vastgestelde notitie 'Nadere invulling Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten' (zie paragraaf 4.4.2) wel degelijk de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een woning te splitsen in twee zelfstandige wooneenheden, ook indien deze is gelegen binnen het landbouwontwikkelingsgebied.
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).
Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. In MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen.
Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering. In de binnenregionale verdeling is opgenomen dat de gemeente Barneveld in de periode 2010-2019 3.500 woningen zal bouwen. Daarbij is rekening gehouden met 250 woningen die in dezelfde periode aan de woningvoorraad zullen worden onttrokken. Het huidige woningbouwprogramma voorziet voor de jaren 2014 tot en met 2019 in een plancapaciteit die goed is voor de oplevering van ongeveer 2.450 woningen.
Het kan zijn dat een deel daarvan in deze jaren, door bijvoorbeeld juridische procedures, niet wordt opgeleverd. Gevoegd bij de ongeveer 950 woningen die in de jaren 2010-2013 in de gemeente gebouwd zijn, is het de verwachting dat met de huidige planvorming de woningbouwafspraak vanuit KWP-3 wel in belangrijke mate, maar niet volledig kan worden ingevuld. Er is vanuit KWP-3 dus geen belemmering om het plan aan de Essenerweg tot ontwikkeling te brengen.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik. Dit geldt zowel voor de woningsplitsing als het mogelijk realiseren van een extra bijgebouw en/of het daarvan en een deel van een bestaand bijgebouw in gebruik nemen ten behoeve voor een beroep aan huis. Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor onderhavige planlocatie voor het overgrote gedeelte (met name het deel waar de bebouwing aanwezig is) een middelmatige archeologische verwachting geldt. Voor een klein deel van de gronden, in het zuidelijke deel van het plangebied geldt voor een strook grond langs de weg met een breedte van circa 10 meter een hoge verwachting. Overigens zal hier niet worden gebouwd indien een extra bijgebouw zal worden gerealiseerd.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor de zone met een middelmatige archeologische verwachting nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012", heeft de gemeenteraad overigens besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2. Voor de zone met een hoge verwachting geldt een oppervlakte van 250 m². Het project valt ruim onder deze vrijstellingen zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is.
Dit geldt overigens ook voor het extra te realiseren bijgebouw, omdat deze met een oppervlakte van 25 m2 niet boven deze oppervlakte zal uitkomen.
1Afbeelding: uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart met globale ligging plangebied
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Hiervan is binnen het onderhavige plangebied geen sprake.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Er liggen geen monumenten in het plangebied.
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.
Van historisch-geografische waarden is binnen het plangebied geen sprake.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Veluwe ligt op circa 2 kilometer, waardoor de ontwikkeling geen significant effect op dit gebied zal hebben.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht en beoordeeld op de aanwezigheid van beschermde soorten.
Nu het plan de splitsing van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden behelst, heeft deze inpandige scheiding vanuit flora en fauna geen negatief effect. Ook het verwijderen van de illegale stacaravan zal naar verwachting geen flora- of faunawaarden schaden. Een (nader) ecologisch onderzoek is derhalve niet nodig. De Flora- en faunawet vormt derhalve geen belemmering voor uitvoering van het onderhavige wijzigingsplan.
Doorkijkend naar het realiseren van een extra bijgebouw zal daarmee naar verwachting ook geen nadelig effect optreden. Echter is dit afhankelijk van de beoogde locatie voor dit nieuwe bijgebouw en of er bijvoorbeeld bomen gekapt dienen te worden of water gedempt dient te worden. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning is het wellicht noodzakelijk dit verder te beoordelen.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het GNN en de GO. Uit § 4.3.1.1 Omgevingsvisie en § 4.3.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO) ligt.
Wettelijk kader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid en Regeling Basisnet).
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Beoordeling plan
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven, waar opslag, gebruik en/ of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. Verder vindt er in de omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder (Wgh) in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde/ hogere waarden worden vastgesteld.
Door Adviesbureau Gebouwde Omgeving te Baarn is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (rapport 'Akoestisch onderzoek wegverkeer, Object locatie Essenerweg 109bis Kootwijkerbroek', rapportnummer 2014-03DR01, d.d. 21 juli 2014) uitgevoerd. Het betreffende woongebouw ligt buiten de bebouwde kom en in de geluidzone van de Essenerweg. In verband met onderhavig wijzigingsplan is de geluidsbelasting op de gevel ten gevolge van wegverkeerslawaai getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Woningen zijn geluidsgevoelige bestemmingen waarvoor akoestisch onderzoek moet worden verricht. De geluidsbelasting van woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wgh. Uit dit onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Essenerweg bedraagt 44 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor geluidsgevoelige objecten in buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB. De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee gelijk aan of lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Hierdoor zijn geen nadere acties nodig om de geluidsgevoelige bebouwing te realiseren.
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Op de locatie aan de Essenerweg 109 in Kootwijkerbroek rustte een milieuvergunning uit 1993. In die vergunning was 109 en 109a als één bedrijfswoning aangegeven. In 2003 is de vergunning grotendeels ingetrokken. In 2012 is geconstateerd dat er geen dieren meer werden gehouden. Omdat er in maart 2000 nog sprake was van een agrarisch bedrijf blijft zowel 109 als 109a als agrarische woning aangemerkt. Bij het bestemmingsplantechnisch splitsen van de woning in twee aparte woningen/wooneenheden moeten deze beide als agrarische bedrijfswoning(en) worden getoetst. Een afstand van 50 meter naar omliggende agrarische bouwvlakken is dan afdoende. De kortste afstand tussen het dichtstbijzijnde agrarisch bouwvlak aan de Essenerweg 118 en de dichtstbij gelegen woning op nr. 109 is circa 70 meter.
De betrokken percelen liggen in landbouwontwikkelingsgebied waarin geurgevoelige (niet agrarische woonobjecten) getoetst worden op 20 ou. Het bedrijf op Garderbroekerweg 118 heeft een zeer klein veebestand met een geuremissie van slechts 2.533 ou. Wanneer het omzetten van de voormalige kippenstal naar een atelier als functiewijzigingsobject (rood voor rood op grond van artikel 14 Wet geurhinder en veehouderij) wordt aangemerkt, wordt deze ook als vaste afstand van 50 meter getoetst. Ook indien dit niet het geval is wordt het bedrijf aan Garderbroekerweg 118 nog lang niet in zijn ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.
Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering voor uitvoering van het plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
Het wijzigingsplan betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. In dit geval is er gelet op jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 14 januari 2014 (ABRvS 14 januari 2014, 201308263/2/R4) aangegeven dat de realisatie van één nieuwbouwwoning geen stedelijke ontwikkeling betreft. Verder heeft de Afdeling bepaald dat de realisering van zes woningen binnen lintbebouwing (drie woningen rechtstreeks en drie woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid) niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1. eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4).
Nu het hier gaat om het splitsen van de bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden waarbij er geen bebouwing bij zal komen, voorziet het betrokken plan niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Gelet hierop voorziet het plan evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de genoemde bepaling en is artikel 3.1.6, tweede lid van de Bro derhalve niet van toepassing.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkeling hoeft niet in beeld te worden gebracht. Nader onderzoek is hiervoor niet noodzakelijk.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden. Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een wijzigingsplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of een wijzigingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een wijzigingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat wijzigingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.
Daarnaast hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van de belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In de omgeving van de extra wooneenheid liggen meerdere woningen en een aantal agrarische bedrijven. Gezien de afstand tussen het plangebied en omliggende woningen en de agrarische bedrijven is er gelet op de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmering te verwachten. Derhalve vormt milieuzonering geen belemmering.
De onderhavige locatie heeft een zeer groene en waardevolle inrichting. Door deze groene inrichting is de bebouwing inclusief erfinrichting goed ingebed/ ingepast in het landschap. Zoals reeds eerder aangegeven vormen de illegale bouwwerken, zoals de stacaravan, binnen het bos een bedreiging voor de waardevolle inrichting van de percelen en het bestemde groen. Deze zullen dan ook moeten worden verwijderd, wat is geregeld met een voorwaardelijke verplichting gekoppeld aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het splitsen van de woning dan wel de bouw van het extra bijgebouw. Compensatie van nieuwe beplanting is verder niet noodzakelijk mits de strijdigheden beëindigd worden.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
In dit geval vinden er bij het wijzigingsplan voor wat betreft de brandweer geen wijzigingen in risico's plaats. Daarom behoeven er vanuit de brandweer geen voorwaarden opgelegd te worden. Brandweer Gelderland-Midden (onderdeel van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM)) heeft op 13 februari 2014 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het opsplitsen van 1 woning naar een woongebouw met 2 wooneenheden. Op het gebied van brandveiligheid moet er bij een definitieve aanvraag om omgevingsvergunning voor de woningsplitsing nog gekeken worden naar de brandveiligheid.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit wijzigingsplan.
Vanuit verkeerskundig oogpunt bestaat geen bezwaar tegen de splitsing van een bestaande woning in twee zelfstandige wooneenheden. De woning wordt in de huidige situatie al door twee huishoudens bewoond. Dit zal door de splitsing niet wijzigen. De parkeerbehoefte blijft daarom naar verwachting gelijk. Mocht deze toch toenemen dan is op het perceel voldoende ruimte beschikbaar deze op te lossen. Hetzelfde geldt voor de verkeersgeneratie. Deze blijft naar verwachting gelijk. Mocht deze toch toenemen dan is het niet de verwachting dat dit nadelig is voor de verkeersveiligheid. De bestaande uitweg op de Essenerweg blijft gehandhaafd.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.
Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 hectare afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Huidige en toekomstige situatie
Het perceel aan de Essenerweg 109 in het buitengebied van Kootwijkerbroek omvat op dit moment een woongebouw met twee wooneenheden en een bestaande schuur. In de Essenerweg is sprake van drukriolering.
Dit bestemmingsplan formaliseert de bestaande situatie met twee wooneenheden. Er wordt door middel van het wijzigingsplan verder niets gesloopt en/of gebouwd. Het (afstromend) verhard oppervlak blijft gelijk.
Het hemelwater dat op het verhard oppervlak valt, wordt op eigen terrein verwerkt. Het mag niet op de drukriolering in de Essenerweg worden aangesloten.
De afvoer van vuilwater is met het uitoefenen van een beroep aan huis mogelijk toegenomen. Hiervoor is een nieuwe aansluitvergunning van de gemeente Barneveld nodig.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het moederplan "Buitengebied 2012". Ook de regels van de partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012 zijn van toepassing. Die partiële herziening is door de raad op 25 februari 2014 vastgesteld. Ook de tweede partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012, zoals deze door de raad op 8 juli 2014 is vastgesteld, is van toepassing.
Het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2012" kent in artikel 20.7, tweede lid een wijzigingsbevoegdheid waarmee de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' en 'maximum volume' opgenomen kunnen worden ten behoeve van de bouw van twee woningen in één gebouw. Dit wijzigingsplan voorziet hierin.
De regels uit het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin zijn onverkort van toepassing, en worden van toepassing verklaard.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridisch toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In hoofdstuk 1 worden de inleidende regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin onverkort van toepassing verklaard.
Daarnaast zijn in artikel 1 van het wijzigingsplan ook de begrippen plan en wijzigingsplan gedefinieerd.
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen, waarbij verwezen wordt naar artikel 2 van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin.
In hoofdstuk 2 van het wijzigingsplan zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen artikelen 'Wonen' en 'Waarde - Archeologie 1' worden de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin onverkort van toepassing verklaard.
Wonen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat. Dit zoals met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.
De inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. In dit geval is middels een aanduiding op de verbeelding aangegeven dat de inhoud van het woongebouw aan de Essenerweg 109/109bis 775 m3 mag bedragen. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.
Bijgebouwen bij woningen
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter.
Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels van het moederplan c.q. bestemmingsplan "Buitengebied 2012" doorvertaald.
Vervangende nieuwbouw van de woning
Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het bestemmingsplan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.
Vergroten van de woning
De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
Hobbymatig houden van vee
In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch', waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.
Waarde - Archeologie 1
In gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde en zichtbare terreinen met archeologische waarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegepast.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegepast.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" met inbegrip van de wijzigingen en herzieningen daarin onverkort van toepassing verklaard.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' is toegepast.
Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren of bebouwing te slopen.
In het laatste hoofdstuk worden de regels ten aanzien van het overgangsrecht van toepassing verklaard, en het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggend wijzigingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het moederplan (bestemmingsplan "Buitengebied 2012") opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, te weten de planologische splitsing van een bestaande woning in twee woningen, is dit hier aan de orde.
Doordat er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder b Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedure voor het wijzigen van een bestemmingsplan ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden.
Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan opgestart (artikel 3.9a Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In artikel 1.1.1, derde lid Bro is bepaald dat in hoofdstuk 3 van het Bro onder een bestemmingsplan mede een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro wordt begrepen.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. In dit geval is er sprake van een afname van de verharding.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 17 november 2008 heeft het college besloten dat voor wijzigingsplannen ex artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wro geen inspraak wordt gevoerd. Derhalve heeft er geen inspraak plaatsgevonden.
Het ontwerp voor het wijzigingsplan heeft van 30 januari tot en met 12 maart 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.