direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Mazenhofstraat-Eikenlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1266-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor het perceel Mazenhofstraat 7 in Garderen is een verzoek ingediend om een drietal vrijstaande woningen achter op het perceel te realiseren. De woningen zijn georiënteerd en worden ontsloten op de ten zuiden van het plangebied gelegen Eikenlaan. Het bestaande en vrijstaande bijgebouw bij de woning aan de Mazenhofstraat 7 dient te worden gesloopt om ruimte te maken voor dit initiatief. Tevens dient - om te voorzien in de parkeerbehoefte - een deel van de openbare ruimte grenzende aan de zuidzijde van het plangebied te worden heringericht. De woningen zullen door middel van particulier opdrachtgeverschap op de markt worden gebracht. Tevens is het op termijn de bedoeling de bestaande woning aan de Mazenhofstraat 7 te vervangen door een nieuwe woning, en het verzoek is het bestaande bouwvlak 1 meter op te schuiven richting oosten.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Mazenhofstraat 7 in de kern Garderen. Het plangebied met een oppervlakte van circa 2.200 m2 is geprojecteerd op een drietal percelen, kadastraal bekend gemeente Garderen, sectie B, nummers 1802, 1879 (geheel) en 2226 (klein deel). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Mazenhofstraat en het woonperceel aan de Mazenhofstraat 5. Aan de oostzijde vormt het woonperceel aan Eikenlaan 14 en het perceel met de bedrijfsbestemming aan de Mazenhofstraat 3 de grens van het plangebied. De grens aan de westzijde wordt gevormd door het woonperceel aan de Mazenhofstraat 9-11. Aan de zuidzijde van het plangebied vormt de Eikenlaan de plangrens. Onderstaande afbeeldingen geven de ligging en de plangrens van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0001.png" Afbeelding: ligging plangebied met globale plangrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0002.png" Afbeelding: luchtfoto van de bestaande situatie uit 2015 met plangrens.

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Garderen”. Ter plaatse gelden de bestemmingen 'Wonen - 1' (met één bouwvlak en de bouwaanduiding 'vrijstaand'), 'Tuin' en voor een klein deel 'Verkeer'. Binnen het bouwvlak bedraagt de maximale toegestane goot- en bouwhoogte respectievelijk 6 en 11 meter. Verder is nog de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' met de waarde 135 m2 opgenomen. Op de gronden is volgens het bestemmingsplan binnen het bouwvlak dus één vrijstaande woning toegestaan met op het perceel bijgebouwen tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 135 m2. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' en ligt er over het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

Daarmee is het plan voor het realiseren van de drie vrijstaande woningen in strijd met het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn verder geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Om het verzoek mogelijk te maken dient een planologische procedure ex artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) te worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0003.png" Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan van www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van een drietal vrijstaande woningen achter op het perceel Mazenhofstraat 7 in Garderen mogelijk. Het plangebied van circa 2.200 m2 loopt door tot aan de Eikenlaan en loopt achter het perceel van Mazenhofstraat 5 langs. Door de voorgestelde verkaveling wordt een rechthoekige strook aan de Eikenlaan ingezet voor de bouw van 3 vrijstaande woningen georiënteerd en ontsloten op de Eikenlaan. De kavels behorende bij de nieuwe woningen variëren van circa 370 m2 tot 490 m2 en worden in de vorm van particulier opdrachtgeverschap ontwikkeld. Het perceel binnen het plangebied met daarop de bestaande vrijstaande woning aan de Mazenhofstraat 7 blijft circa 880 m2 groot. De tuin behorende bij de bestaande woning blijft voor een deel nog achter het perceel behorende bij de woning aan de Mazenhofstraat 5.

Huidige en toekomstige bebouwing
Ten behoeve van het plan dient de bestaande en vrijstaande schuur bij de woning aan de Mazenhofstraat 7 te worden gesloopt. De nieuwe bouwvlakken met de toekomstige in- en uitritten zijn zodanig gepositioneerd dat er ruimte is voor een garage aan de oostzijde van de woningen op de kavels. De drie nieuwe bouwvlakken hebben een afmeting van 7 meter breed en 11 meter diep. De maximale goot- en bouwhoogte is op 6 respectievelijk 9 meter gelegd, waarbij rekening is gehouden met de aanwezigheid van een molenbiotoop (zie paragraaf 5.2.2). De vrijstaande woningen passen in de ruimtelijke structuur van de Eikenlaan. De nieuwe kavels hebben voldoende diepte en breedte. De totale oppervlakte van aan-, uitbouwen en overige bijgebouwen per woning mag - voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak - niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel, waarbij de oppervlakte van de bijgebouwen niet meer dan 60 m2 en de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak mag bedragen. Dit is conform de gemeentelijke standaardregeling.

Ook is de afgesplitste kavel bij de bestaande woning aan de Mazenhofstraat 7 voldoende groot. Het bouwvlak van de huidige woning aan de Mazenhofstraat 7 zal 1 meter naar het oosten worden opgeschoven in verband met op termijn herbouw van deze woning op een vanuit stedebouwkundig oogpunt betere locatie. Met de verplaatsing wordt meer ruimte gecreëerd aan de westzijde van het perceel ten behoeve van een betere ontsluiting van dit perceel. Verder is de maximale bouwhoogtemaat aangepast van 11 naar 10 meter, vanwege de aanwezigheid van de voornoemde molenbiotoop. De maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' (met de waarde 135 m2) bij de bestaande woning is geschrapt. Ook voor deze bestaande kavel geldt daarmee nu de standaardregeling voor aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen.

Vanuit stedebouwkundig oogpunt is onderhavige planontwikkeling als acceptabel aan te merken. De eerstvolgende afbeelding geeft een indicatie van de inrichting van het plangebied met betrekking tot de drie woningen aan de Eikenlaan weer.
afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0004.png" Afbeelding: uitsnede inrichtingstekening Mazenhofstraat-Eikenlaan.

Verkeer
De woningen zullen worden ontsloten op de Eikenlaan en zijn goed bereikbaar. Bij nieuwbouw dient er binnen of nabij het plangebied voldoende parkeeraanbod te worden gerealiseerd om aan de parkeervraag (in onderhavig geval is dit afgerond 7 parkeerplaatsen) te kunnen voldoen. De woningen krijgen elk een in-/uitrit, waarmee op eigen terrein 3 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het ten zuiden van het plangebied aangrenzende openbare gebied wordt zodanig heringericht dat daarmee een toename van 4 parkeerplaatsen (van 9 naar 13) wordt gerealiseerd. In totaal worden daarmee 7 extra parkeerplaatsen gerealiseerd, wat per saldo leidt tot een gesloten parkeerbalans. Vanuit verkeerskundig oogpunt kan hiermee worden ingestemd. De parkeerplaatsen worden volgens de gemeentelijke standaardeisen vormgegeven. In paragraaf 5.13 wordt nader ingegaan op de verkeerkundige aspecten.

Inrichting openbare ruimte
Vanwege de door de planontwikkeling gegenereerde extra parkeerbehoefte (en daarmee extra te realiseren parkeerplaatsen) en het ontsluiten van de nieuwe woningen, dient de ten zuiden van het plangebied liggende openbare ruimte te worden heringericht. Aan de zuidzijde van de toekomstige woonkavels ontstaat in de nieuwe situatie een drietal parkeerkoffers met daartussenin aantal groenstroken en een drietal in- en uitritten. In elke groenstrook wordt een boom geplant. Alle parkeervakken zullen openbaar worden waardoor een ieder hier gebruik van kan maken en niet slechts de toekomstige bewoners van de woningen. Er is onderscheid gemaakt tussen de vormgeving van een parkeervak ten opzichte van een in- en uitrit, zodat duidelijker wordt waar geparkeerd mag worden. Een klein deel van de gronden (circa 55 m2) die op dit moment in eigendom is van de initiatiefnemer zullen worden ingezet om dit mogelijk te maken. In de toekomstige situatie zal dit deel van het plangebied worden overgedragen aan de gemeente Barneveld.

Met de herinrichting zal een bestaande lichtmast circa 9 meter richting westen worden verplaatst binnen de toekomstige groenstrook. Tevens zal een extra lichtmast worden toegevoegd aan de zuidzijde van de Eikenlaan ter hoogte van de woningen aan de Eikenlaan 27-29 in Garderen. Het huidige trottoir zal langs de nieuwe parkeervakken worden doorgetrokken en aansluiting vinden op het trottoir dat langs de woningen aan de Eikenlaan 35 t/m 41 loopt (en ter hoogte van woning nr. 37 overgaat in ander soort bestrating).

Het is overigens de bedoeling de gehele realisatie van het plan inclusief de openbare ruimte aan de initiatiefnemer over te laten. De aanleg en inrichting moeten conform de gemeentelijke uitvoeringsvereisten van werken (en na goedkeuring van het ontwerp) worden uitgevoerd om na realisatie in beheer en onderhoud aan de gemeente te kunnen worden overgedragen. Alle daarmee gemoeide kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Er is met initiatiefnemer daarvoor een exploitatieovereenkomst afgesloten, ook teneinde de uitvoering van bovenstaande zaken af te dwingen.

Groen en water
Binnen het plangebied is in de huidige situatie beplanting aanwezig die voor een deel zal verdwijnen. Met name het aanwezige groen langs de zuidelijke perceelgrens zal verdwijnen. In de plaats daarvan wordt ter compensatie langs de zuidelijke perceelgrens van de kavels een beukenhaag aangeplant. Tevens worden tussen de parkeervakken een drietal groenstroken met nieuwe bomen aangeplant. De nieuwe bomen met beukenhagen vormen een mooi eenduidig straatbeeld. De huidige groenstrook tussen de meest oostelijk gelegen woonkavel en de woning aan de Eikenlaan 14 blijft zoveel mogelijk behouden. De bestaande boom in de zuidoostelijke hoek van het perceel Mazenhofstraat 9-11 (overigens gelegen buiten en ten zuidwesten van het plangebied) blijft gehandhaafd. Het dichtstbijzijnde nieuwe bouwvlak is zodanig geprojecteerd binnen het plangebied dat deze boom daardoor niet zal worden aangetast. Bij elke woning zal het hemelwater worden opgevangen in een infiltratiesysteem met overloop naar de tuinen. Het afvalwater zal worden aangesloten op de bestaande riolering van de Eikenlaan. Binnen de exploitatieovereenkomst is geregeld dat mocht de planontwikkeling - ondanks de huidige afdoende getroffen maatregelen - (in de toekomst) wateroverlast tot gevolg hebben op omliggende percelen dat de ontwikkelaar/toekomstige eigenaren maatregelen zullen treffen dit te verhelpen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0005.png"

Afbeelding: uitsnede indicatie herinrichting openbare ruimte

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen zijn:

  • Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2)
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3)
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4)
  • Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5)
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6)
  • Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7)
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8)
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9)
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10)
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11)
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12)
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)

Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

4.1.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (paragraaf 5.14).

4.1.3 Crisis- en herstelwet

Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

  • zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie;
  • gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
    • 1. een bestemmingsplan voor de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied, of de herstructurering van woon- en werkgebieden;
    • 2. een bestemmingsplan voor de aanleg of wijziging van wegen;
    • 3. projecten ten behoeve van de inpassing in het landschap, natuurontwikkeling of recreatiedoeleinden, waar deze samenhangen met projecten ten aanzien van de in bijlage I bedoelde projecten ten aanzien van wegen.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, omdat het niet valt binnen één van de hiervoor genoemde ruimtelijke en infrastructurele projecten.

4.2 Provincie

4.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Op 14 januari 2014 zijn beide documenten door Gedeputeerde Staten vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen en in de Omgevingsverordening de regels. Het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen zijn herzien en samengebracht in de nieuwe Omgevingsvisie.

Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie Gelderland op 9 juli 2014 vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september vastgesteld.

Bij stedelijke gebieden ligt in de omgevingsvisie en –verordening de focus op de kwaliteit en verbetering van het bestaande. De provincie richt zich op de kwaliteit van het bestaande, omdat uitbreiding wat betreft verstedelijking steeds minder aan de orde zal zijn.

4.2.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

  • Bedrijven en bedrijvigheid
  • Onderwijs en arbeidsmarkt
  • Mobiliteit en bereikbaarheid
  • Wonen en woningmarkt
  • Vernieuwing landbouwsector
  • Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is met name het speerpunt 'Wonen en woningmarkt' van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Wonen en woningmarkt
De regio heeft de ambitie om een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving te bieden om de eigen bevolking en mensen van elders blijvend te binden aan de regio. Dit ook in relatie tot de ambitie om een mondiale speler op Food gebied te worden en kenniswerkers van elders bereid te vinden om zich hier te vestigen.

De regio heeft een sterke en gezonde woningmarkt. De komende vijftien jaar heeft de Regio FoodValley nog met een sterke demografische groei te maken én er sprake is van een verdergaande huishoudensverdunning. De economische en bevolkingsontwikkelingen vragen wel om onderlinge afstemming. Regionaal woningmarkt onderzoek wijst uit dat de regio FoodValley niet één samenhangende woningmarkt is. Tussen Ede, Veenendaal en Barneveld is sprake van uitwisseling van woningzoekenden die een samenhangende benadering wenselijk maakt. In het noorden is een overloopfunctie vanuit Amersfoort te zien. Afstemming van woningaantallen is gewenst om mismatch van vraag en aanbod en ongewenste concurrentie te voorkomen.

De regio signaleert verder dat alle gemeenten te maken krijgen met de gevolgen van vergrijzing en wil hiermee rekening houden binnen het beperkte woningbouwprogramma (onder andere door het bouwen van levensloopbestendige woningen). Dit is belangrijk, maar nog belangrijker is dat de regio komt tot een gezamenlijk woonbeleid waarin ook het bestaande woningaanbod wordt betrokken. Het zal immers in de toekomst meer gaan om aanpassing en kwaliteitsverbetering van het bestaande woningaanbod dan om uitbreiding via nieuwbouw.

Ook de vraag naar tijdelijke en beperkte woonruimte (spoedzoekers, gebroken gezinnen, arbeidsmigranten), waarvoor nu vaak recreatiewoningen oneigenlijk gebruikt worden moet hierbij worden betrokken. Evenals de mogelijkheden om de kwaliteit van de woonomgeving te verbeteren door burgerparticipatie.

Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling past binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.

De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op wonen.

Wonen
De provincie en haar partners streven er naar om vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. In de Regionale Woonagenda agenderen alle betrokken partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen.

Doorwerking in plangebied
De ontwikkeling past binnen de afspraken die zijn gemaakt in de Regionale Woonagenda. In paragraaf 5.7 (Ladder voor duurzame verstedelijking) is nader ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik.

Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in het GNN/de GO ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0006.png" Afbeelding: uitsnede kaart 7 Natuur van de Omgevingsvisie, omgeving plangebied.

Cultuur en erfgoed
De provincie en haar partners streven samen naar het in stand houden van de molens in Gelderland. De molens zijn een identiteitsbepalend onderdeel van Gelderland. De ambitie van de provincie is dat de omgeving van de molens zodanig ingericht wordt dat de molens kunnen blijven draaien. Dit is een randvoorwaarde. De provincie beschermt de ruimte rond de molens tegen ongewenste ingrepen. Dit met behulp van een molenbiotoop ter bescherming van de windvang van een molen.

Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied binnen een molenbiotoop is gelegen. Deze heeft betrekking op de molen aan de Oud Milligenseweg 5 te Garderen, welke een rijksmonument is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0007.png" Afbeelding: uitsnede kaart 12 Erfgoed van de Omgevingsvisie, omgeving plangebied.

Doorwerking in plangebied
Met de molenbiotoop is binnen onderhavig bestemmingsplan rekening gehouden door het opnemen van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' over het plangebied (overgenomen uit het bestemmingsplan Garderen). Vanwege het opleggen van een beperkte hoogtemaat voor de drie nieuwe woningen, die voldoet aan de maximale toegestane bouwhoogte conform de berekening behorende bij een molenbiotoop, wordt de windvang van de molen niet belemmerd. De molenbiotoop wordt dus niet aangetast door de voorgestelde planontwikkeling. In paragraaf 5.2.2 wordt uitvoerig ingegaan op de berekening van de toegestane bouwhoogte binnen een molenbiotoop.

4.2.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. Inmiddels is de provincie bezig met een actualisering van de Omgevingsverordening. Het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening heeft van 6 januari tot en met 17 februari 2015 ter inzage gelegen. Op 8 juli 2015 hebben Provinciale Staten het eerste deel van het Actualisatieplan Omgevingsverordening, op het punt van water en natuur vastgesteld. Gedeputeerde Staten zullen voor het einde van 2015 het actualisatieplan voor de overige onderdelen aan Provinciale Staten aanbieden.

In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:

  • Kaart 3: Regels Glastuinbouw
  • Kaart 6: Regels Water en Milieu
  • Kaart 7: Regels Erfgoed

De regels inzake Glastuinbouw én Water en Milieu vormen geen belemmering voor onderhavig plan.

Het bepaalde in artikel 2.8.2.1 Molenbiotoop is van toepassing. In bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen binnen de Molenbiotoop wordt geen nieuwe bebouwing danwel beplanting toegestaan, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt. In paragraaf 5.2.2 wordt hier uitvoerig op ingegaan en daarmee is aangetoond dat het functioneren van de molen door middel van windvang niet wordt beperkt. Er is geen sprake van strijdigheid met de Omgevingsverordening.

Doorwerking in plangebied
Onderhavige planontwikkeling is in overeenstemming met de verordening.

4.3 Waterschap

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.14).

4.4 Gemeente

4.4.1 Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0008.png" Afbeelding: uitsnede kaart Structuurvisie Kernen 2022.

In de structuurvisie wordt ingegaan op aandacht voor inbreiding. De planontwikkeling betreft een inbreidingslocatie. Onder inbreiding wordt verstaan:

  • intensiveren: de ruimte wordt intensiever benut;
  • combineren: de ruimte wordt voor verschillende functies ingericht en gebruikt;
  • revitaliseren: het opknappen en/of opnieuw inrichten van verouderde woongebieden of bedrijventerreinen.

De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van nultredenwoningen - dit zijn woningen waarin de algemene voorzieningen en ten minste één slaapkamer zonder traplopen bereikbaar zijn - nabij voorzieningen en openbaarvervoerhaltes worden gebouwd.

Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.

In dit geval worden de drie vrijstaande woningen in de vorm van particulier opdrachtgeverschap op de markt gebracht en de mogelijkheid tot levensloopbestendig bouwen wordt gestimuleerd. De voorgestelde woningtypen van vrijstaand sluit zo veel mogelijk aan op de gehanteerde woningtypen in de omgeving. Daarmee wordt voorzien in het bouwen voor bepaalde doelgroepen en het draagt het bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de kern Garderen. Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.

4.4.2 MWP 2011-2020 en Project 'Faseren en doseren woningmarkt Barneveld'

Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking). Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld.

MWP 2011-2020
De locatie Mazenhofstraat is niet exclusief opgenomen in het vastgestelde MWP 2011-2020 van de gemeente Barneveld. In de lijst met bouwplannen is echter wel rekening gehouden met de post 'Overige locaties' in de overige kernen (exclusief Barneveld en Voorthuizen), gemiddeld 25 woningen per jaar waartoe onderhavige ontwikkeling wordt toegerekend. In het MWP 2011-2020 is rekening gehouden met de kaders van de Provincie Gelderland (provinciaal Kwalitatief Woonprogramma (KWP-3)). In het KWP-3 is voor de periode 2010-2019 in overleg met regio FoodValley een programma van 3.500 voor de gemeente Barneveld overeengekomen. Dit KWP is onlangs in overleg met provincie Gelderland en met de regio FoodValley geactualiseerd en opnieuw is voor de periode 2015-2025 een programma van 3.500 voor Barneveld overeengekomen.

Behoefte kwantitatief en kwalitatief
Op basis van verschillende prognosecijfers, wordt duidelijk dat de gemeente Barneveld de komende jaren nog zal blijven groeien, vooral ook in het tijdvak tot 2030, zowel qua inwonertal als wat betreft het aantal huishoudens.
Deze groei van het aantal huishoudens zou tot 2025 een jaarlijks nieuwbouwprogramma van 275 tot 300 woningen voor de hele gemeente rechtvaardigen, waarbij er nog geen rekening is gehouden met planuitval en met sloop/vervangende nieuwbouw. Gerelateerd aan de omvang van de kern Garderen is de eerstkomende jaren een uitbreiding van de woningvoorraad met 7 tot 10 woningen per jaar wenselijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0009.png"
Afbeelding: Ontwikkeling aantal huishoudens in de gemeente Barneveld

Kwalitatief wordt uit de prognoses duidelijk dat met name de alleenstaande huishoudens en tweepersoons huishoudens in omvang toenemen en verder ook de gezinnen met kinderen. Dit gaat gepaard met een toenemende groei van het aantal ouderen (65-plus) binnen de gemeente. Van ontgroening is echter geen sprake.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0010.png"
Afbeelding: Ontwikkeling aantal huishoudens naar huishoudensamenstelling, gemeente Barneveld

Toetsingskader nieuwbouwplannen gemeente Barneveld
Om een zekere gewenste programmering in de nieuwbouw na te streven, in lijn van de vastgestelde gemeentelijke Visie op Wonen en om er verzekerd van te zijn dat de woningbouwplannen een zekere basiskwaliteit meekrijgen is er een toetsingskader opgesteld. Dit 'Toetsingskader woningbouwplannen gemeente Barneveld' geldt zowel voor plannen op inbreidings- en uitleglocaties. Hierin wordt onder andere bewaakt dat er voldoende goedkope woningen worden gebouwd (mede in verband met afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma, KWP) en dat er sprake is van een afdoende prijs-/kwaliteitsverhouding.

Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.   

Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.

De huidige ontwikkeling aan de Mazenhofstraat voorziet in de realisatie van een drietal vrijstaande woningen op een locatie die volkshuisvestelijk als een inbreidingslocatie moet worden beschouwd. Het huidige gemeentelijke toetsingskader stelt met betrekking tot een plan voor 3 woningen (waar in onderhavig plan sprake van is), dat het plan mede gezien de ligging minimaal 35% goedkope woningbouw zou moeten kennen. Dit zou in dit geval minimaal 1 woning zijn. Aangezien het de bedoeling is dat hier vrijstaande woningen worden gebouwd, die allemaal tot de categorie duur (> € 250.000,-) zullen behoren, zal aan deze eis niet worden voldaan. Echter, gezien de specifieke locatiekenmerken van de kern Garderen en het gegeven dat hier drie vrijstaande woningen vanuit ruimtelijk oogpunt meer op zijn plaats zijn, is het niet reëel om te veronderstellen dat deze beneden € 250.000 blijven en daarmee het behalen van de gewenste differentiatie in prijsklassen ook niet. Volkshuisvestelijk wordt derhalve ingestemd met de realisatie van drie vrijstaande woningen. Met overige ontwikkelingen binnen Garderen (Teus Bouwmanhof en de ontwikkeling aan de Hoge Eng) wordt in de behoefte aan goedkope huur- en koopwoningen voorzien.

Verder verlangt het toetsingskader dat in relatie tot de beoogde prijsklasse de woningen een zekere basiskwaliteit krijgen. Voor de categorie duur betekent dit dat de woningen minimaal een gebruiksvloeroppervlakte (gbo) van 100 m2 en minimaal 4 kamers moeten hebben. Verder zal de mogelijkheid van dat hier enkele levensloopbestendige woningen worden gebouwd (met alle basisvoorzieningen op de begane grond/maaiveldniveau) onder de aandacht worden gebracht bij de toekomstige kopers.

Binnen de gemeentelijke Woonvisie is aangegeven vormen van particulier opdrachtgeverschap te stimuleren, waardoor het een welkome ontwikkeling is indien deze woningen als zodanig op deze locatie ontwikkeld worden. Particulier opdrachtgeverschap wordt in dit project ingezet om toekomstige kopers meer zeggenschap te geven over de woning die zij kopen (plattegrond, architectuur). Aangezien in de differentiatie naar prijsklasse, niet aan de voorwaarden uit het toetsingskader wordt voldaan, is dit particulier opdrachtgeverschap dan ook een voorwaarde.

Aangezien met het voorstel en het volkshuisvestelijk advies (mede op basis van locatiekenmerken) wordt afgeweken van de bepalingen in het gemeentelijk toetsingskader, is gebruik gemaakt van de hardheidsclausule uit ditzelfde toetsingskader. Gezien het feit dat de woningen via particulier opdrachtgeverschap op de markt worden gebracht, kan in onderhavig geval worden ingestemd met het afwijken van het gestelde kader. Dit heeft het college van burgemeester en wethouders op 25 juni 2013 reeds besloten. Vanuit volkshuisvestelijk oogpunt is het plan onder deze voorwaarden als acceptabel aan te merken. De voorwaarde van het particulier opdrachtgeverschap is als verplichting opgenomen binnen de exploitatieovereenkomst tussen gemeente en de initiatiefnemer.

Faseren en doseren woningmarkt Barneveld
In verband met de veranderingen op de woningmarkt is gemeente Barneveld in 2012 gestart met het faseren en doseren van haar woningbouwprogramma, ook in regio FoodValley verband afgestemd, door goed te kijken hoe vraag en aanbod op het niveau van de kernen beter op elkaar kan worden afgestemd. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente een aantal maatregelen getroffen om vraag en aanbod in de gemeente Barneveld beter op elkaar af te stemmen. Dit is een continu proces.

Gemeente Barneveld telt negen kernen, waarvan Garderen er één is. Deze kern kent een eigen, dorps karakter. De behoefte aan woningen vertaalt zich deels ook op het niveau van deze kernen. Bovendien versterkt het de leefbaarheid in deze kernen, doordat bijvoorbeeld starters niet noodgedwongen hun gemeenschap moeten verlaten. Daarmee blijft het verenigingsleven in deze kernen actief en komen basisvoorzieningen zoals basisonderwijs niet onnodig onder druk te staan.

De woningmarkt in Barneveld functioneert goed. Dit blijkt uit de verkoopcijfers in zowel de bestaande bouw als in de nieuwbouw. De woningmarkt in Barneveld heeft de crisis op de woningmarkt de afgelopen jaren goed doorstaan. Zo presteerde Barneveld in 2012 nog als tweede beste woningmarkt van heel Nederland. In tegenstelling tot vele andere gemeenten is de nieuwbouw hier op peil gebleven. Ook afgezet tegen gemeenten van soortgelijke omvang, presteert de woningbouw in Barneveld bovengemiddeld. Dit heeft ook te maken met de autonome groei van de Barneveldse bevolking, de koopkrachtige vraag, maar ook de interesse van mensen van buiten Barneveld. Gegevens van Midden Nederland Makelaars laat zien dat in de bestaande bouw circa 40% van de woningen aan mensen van buiten Barneveld wordt verkocht (deels uit de regio, maar ook van verder weg). De groei van Barneveld staat ook verwoord in de Strategische Visie van de gemeente. Zowel op het gebied van wonen als op het gebied werken en werkgelegenheid presteert Barneveld bovengemiddeld. Met circa 31.000 arbeidsplaatsen en een eigen beroepsbevolking van ruim 28.000 personen is er dus meer werkgelegenheid voor ook mensen van buiten.

De kern Garderen met ruim 800 woningen (waarvan circa 70% koop- en circa 30% huurwoningen, waarvan de meerderheid particuliere huurwoningen) kent van oudsher belangstelling van mensen die van buiten komen. De invloed van de recreatiesector is daarbij onmiskenbaar. Mede als gevolg van de crisis, was de interesse voor duurdere woningen de afgelopen jaren wat minder groot. In het afgelopen jaar is de interesse al duidelijk groter en zijn er ook duurdere woningen verkocht. De verkoop van vrije sector kavels verloopt ook beduidend beter. De verkoop van de 3 nieuwe vrijstaande woningen zal waarschijnlijk meer tijd vergen dan een gemiddeld nieuwbouwproject dat goedkoper is.

Gezien de demografische groei van Garderen met circa 7-10 huishoudens per jaar tot 2020 en de toename van het aantal oudere huishoudens, is de ontwikkeling van 3 woningen in de vorm van particulier opdrachtgeverschap, mogelijk in de vorm van één of meerdere levensloopbestendige woningen, aan de Mazenhofstraat zowel kwantitatief als kwalitatief verdedigbaar. Het plan past binnen de context van de omgeving. In relatie tot andere planontwikkelingen in Garderen is er nog marktruimte voor de bouw van deze 3 woningen. Het verzoek past binnen het gemeentelijk beleidskader voor wat betreft 'Fasen en doseren'.

4.4.3 Bestemmingsplannen globaal en flexibel

Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen.  Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.

Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.

De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.

Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten opgenomen. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie, omdat het bestemmingsplan een postzegelplan betreft.

4.4.4 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.14).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

In verband met het ontbreken van bodemonderzoeksgegevens en dat er bekend is dat op de locatie één of twee bovengrondse of half ingegraven HBO-tanks hebben gestaan (waarvan de locatie(s) niet exact bekend), is een bodemonderzoek uitgevoerd.

Binnen het door Econsultancy.nl te Doetinchem uitgevoerde verkennend bodemonderzoek (rapport 'Verkennend bodemonderzoek Mazenhofstraat 7 te Garderen gemeente Barneveld', rapportnummer 13075829, d.d. 28 november 2013) wordt geconcludeerd dat op basis van historische gegevens en het uitgevoerde onderzoek de locatie geschikt is voor onderhavige planontwikkeling. De rapportage is als Bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Indien door welke omstandigheden dan ook toch bodemverontreiniging wordt geconstateerd, dan kan de gemeente op geen enkele wijze voor de gevolgen daarvan aansprakelijk worden gesteld. Als bij graafwerkzaamheden, bijvoorbeeld ten behoeve van bouwactiviteiten, grond vrijkomt, mag deze grond binnen de onderzoekslocatie worden verwerkt. Als grond wordt afgevoerd, moet de samenstellingswaarde ervan zijn vastgesteld op het moment van hergebruik. Afhankelijk daarvan mag de grond, met of zonder beperkingen, elders worden toegepast. Afvoer van grond mag ook plaatsvinden naar een daarvoor bestemde milieuvergunninghoudende inrichting. Op het elders hergebruik van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Historische kern

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat onderhavig plangebied binnen een historische kern valt. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone archeologisch onderzoek is nodig in plangebieden groter dan 100 m² bij bodemingrepen dieper dan 30 centimeter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0011.jpg" Afbeelding: uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart met globale ligging plangebied.

Econsultancy.nl te Doetinchem heeft een archeologisch booronderzoek (rapport 'Archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek Mazenhofstraat 7 te Garderen', rapportnummer 13075830, d.d. 26 november 2013) uitgevoerd. Op basis van het uitgevoerde onderzoek wordt er geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.

Dit heeft tot gevolg dat de binnen het bestemmingsplan "Garderen" opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie 1 - historische kern' voor deze locatie kan worden geschrapt en is overgenomen op de nieuwe verbeelding van onderhavig bestemmingsplan.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Op een afstand van circa 160 meter aan de oostzijde van het plangebied ligt korenmolen 'De Hoop' aan de Oud Milligenseweg 5. Voor deze molen in Garderen werd al in 1434 windrecht betaald. De huidige korenmolen 'De Hoop' is een ronde bakstenen stellingmolen uit 1852, welke meerdere malen gerestaureerd is. De molen ligt op het hoogste punt aan de rand van het dorp, waardoor deze vanuit verschillende richtingen zichtbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0012.png"
Afbeelding: foto korenmolen 'De Hoop'.

Molenbiotoop
Een maalvaardige molen stelt eisen aan zijn omgeving: er moet wind zijn om de wieken in beweging te kunnen zetten. Voor dit omgevingselement wordt het begrip 'molenbiotoop' gebruikt. De molenbiotoop heeft betrekking op de hele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van die molen als maalwerktuig én als monument.

Een tweede aspect van de molenbiotoop heeft te maken met de belevingswaarde. Molens zijn een belangrijk element in het landschap of stedelijk gebied en hebben vaak te maken met de ontstaansgeschiedenis van de omgeving. Omdat molens wind moesten kunnen vangen, stonden ze in een open landschap of staken ze in ieder geval uit boven hun omgeving. Die voor molens kenmerkende situatie moet zoveel mogelijk worden bewaard, willen de werktuigen volledig tot hun recht komen. Met andere woorden: molens horen in het zicht te staan. Gebouwen en bomen kunnen de molenbiotoop aantasten.

Een molenbiotoop heeft een bepaalde straal, die bepaald wordt door te kijken tot waar invloed van de molenbiotoop is te verwachten op basis van de daarvoor gestelde regels en toegestane bouwhoogten. De eerste 100 meter rond de molen dient obstakelvrij te zijn. Bij een stellingmolen mogen de obstakels binnen deze afstand niet boven de stelling uitkomen. Obstakels op meer dan 400 meter van de molen worden niet meer als hinderlijk beschouwd.

Voor een toelichting op de berekening van de molenbiotoop is onderstane afbeelding een visuele weergave van de berekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1266-0002_0013.png"
Afbeelding: berekening molenbiotoop.

De zone met de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' is voor onderhavig plangebied op de verbeelding opgenomen voor de bescherming van de werking van de molen en de waarde van de molen als landschapsbepalend element. Deze zone is overgenomen uit het moederplan Garderen. De regeling voorziet in de bescherming van de werking van de molen en de waarde van de molen als landschapsbepalend element. In afwijking van de vigerende en onderliggende bestemmingen wordt bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' niet hoger mag worden gebouwd dan:

  • a. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • b. buiten een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.

Daarnaast is onder meer bepaald dat niet zonder vergunning bomen, heesters en andere opgaande beplantingen binnen de molenbiotoop mogen worden geplant.

Onderhavige planontwikkeling voegt een drietal woningen ten oosten van de molen toe en zijn gelegen binnen de molenbiotoop. Het dichtstbijzijnde bouwvlak van één van de drie nieuwe vrijstaande woningen binnen het plangebied ligt op een afstand van 171 meter tot aan de westelijke gevel van de molen. De onderste punt van de verticale wiek van de betreffende molen ligt op circa 3,9 meter vanaf het vloerpeil van de molen. Daarmee is de toegestane hoogte 3,9 + 1/30 x 171 = 9,6 meter.

De daadwerkelijke bouwhoogte zou iets hoger kunnen zijn in verband met het feit dat het plangebied lager ligt dan het vloerpeil van de molen. Het vloerpeil van de molen ligt op circa 48,50 meter +NAP. De Eikenlaan ligt gemiddeld 1 meter lager. Het vloerpeil van de woning aan de Eikenlaan 14 in Garderen ligt weer op circa 48 meter +NAP. Uitgaande van eenzelfde aan te houden vloerpeil voor de nieuwe woningen zou de maximale toegestane hoogte 0,5 meter hoger kunnen zijn en daarmee uitkomen op circa 10,1 meter. De maximale toegestane hoogte is dus uiteindelijk afhankelijk van hoe hoog het maaiveld van het plangebied wordt opgehoogd en daarmee het vloerpeil van de nieuwe woningen wordt.

Gezien het bovenstaande is voor de onderhavige woningen een bouwvlak met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter opgenomen. De maximale bouwhoogte van 9 meter is zonder meer mogelijk en zal de molenbiotoop niet aantasten.

Het bestaande bouwvlak van de woning aan de Mazenhofstraat 7 ligt op een afstand van 195 meter van de molen. Het bouwvlak van de bestaande woning is 1 meter richting oosten opgeschoven. Dit nieuwe bouwvlak ligt daarmee met een afstand van 194 meter. De toegestane bouwhoogte is voor deze woning 3,9 + 1/30 x 195 = 10,4 meter zonder dat de molenbiotoop wordt aangetast. Daarom zal de binnen het bestemmingsplan "Garderen" bestemde goot- en bouwhoogte van 6 en 11 meter worden aangepast naar 6 en 10 meter. Met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid zou, mits er voldaan wordt aan de voorwaarden binnen de molenbiotoop dan wel indien dit niet het geval is toestemming is verkregen van de molenbeheerder, een hogere bouwhoogte kunnen worden gerealiseerd.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt op ruim 450 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Veluwe, waardoor onderhavige ontwikkeling, gelet op de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom van Garderen en de kleinschalige aard van de ingreep, geen significant effect op dit gebied heeft.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een onderzoek uitgevoerd. In het door Econsultancy.nl te Doetinchem opgestelde rapport 'Quickscan flora en fauna Mazenhofstraat 7 te Garderen in de gemeente Barneveld' (met datum 29 november 2013, rapportnr. 13075831) is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van planten- en diersoorten die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Het rapport is als Bijlage 3 opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Uit de conclusie van dit onderzoek blijkt dat de aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor huismussen en vleermuizen tot gevolg heeft dat nader onderzoek naar verblijfsplaatsen van deze soorten uitgevoerd dient te worden.
Daartoe is door Econsultancy.nl nader onderzoek gedaan en de uitkomst daarvan is beschreven in het rapport 'Aanvullend ecologisch onderzoek Mazenhofstraat 7 te Garderen gemeente Barneveld' (met datum 28 november 2014, rapportnr. 14035364) welke als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen. Uit de conclusies van het onderzoek is gebleken dat op de onderzoekslocatie geen verblijfsplaatsen van vleermuizen zijn aangetoond. Overige functies voor vleermuizen als belangrijk foerageergebied of vliegroutes zijn niet vastgesteld. Op basis van de huidige onderzoeksinspanning kan verder worden uitgesloten dat de te slopen bebouwing c.q. schuur een vaste rust- en verblijfplaats vormt voor de huismus. Door de voorgenomen werkzaamheden zijn geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet aan de orde ten aanzien van het doden, verwonden of het aantasten van verblijfsplaatsen van vleermuizen of huismussen. Speciale maatregelen bij de sloop ten aanzien van vleermuizen of huismussen zijn niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet aan de orde.

In de Flora- en faunawet staat dat het verboden is om dieren te storen tijdens het broeden. Om te voorkomen dat de vogels verstoord worden tijdens het broeden, dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een andere mogelijkheid is om voor het broedseizoen te starten, mits de werkzaamheden aaneengesloten plaatsvinden, zodat er niet alsnog een broedmogelijkheid ontstaat. Het broedseizoen loopt grofweg vanaf medio maart tot medio juli.

5.3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszones

Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.

In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.

Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Uit paragraaf 4.2.1.1 blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt.

5.4 Externe veiligheid

Doel
Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen, waterwegen en spoorwegen);

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het plasbrandaandachtsgebied gehanteerd.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. De norm voor het plaatsgebonden risico ligt in principe op 10-6 per jaar, oftewel een kans van één op een miljoen. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.

Groepsrisico (GR)
Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Het groepsrisico wordt getoetst aan een oriëntatiewaarde per kilometer per jaar:

  • 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers
  • 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 slachtoffers
  • 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 slachtoffers

enzovoorts (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.

Wettelijk kader
Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving:

Inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transportroutes van gevaarlijke stoffen
De normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook wel risicoplafonds, worden vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

Buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedruk aardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Verantwoordingsplicht
In voornoemde Besluiten is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico óf een toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag een verantwoording van het groepsrisico opstellen. Hierin moeten naast de aspecten zelfredzaamheid en hulpverlening worden aangegeven hoe de diverse factoren bij de totstandkoming van het besluit zijn beoordeeld en eventuele maatregelen zijn afgewogen. Ook het bestuur van de veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om ten aanzien van het groepsrisico een advies uit te brengen.

Onderzoeksresultaten
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder (Wgh) in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde/hogere waarden worden vastgesteld.

Door SPA ingenieurs te Ede is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (rapport 'Bouwplan drie nieuwe woningen aan de Eikenlaan in Garderen, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Wet geluidhinder', rapportnr. 20130379A.R01, d.d. 8 november 2013) uitgevoerd. De nieuwe woningen liggen binnen de bebouwde kom en in de geluidzone Hogesteeg (N310). Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidszone langs 30 km/uur-wegen, is in het onderzoek de geluidsbelasting ten gevolge van de Bakkerstraat, de Mazenhofstraat, de Eikenlaan en Oud Milligenseweg (allen 30 km/uur) toch berekend. Dit omdat in het kader van een goede ruimtelijke ordening de belangen van het realiseren van het bouwplan moeten worden afgewogen tegen de mogelijke hinder door de geluidbelasting. En omdat bij het realiseren van de woningen deze geluidbelasting meegenomen kan worden bij de beoordeling van geluidwering in het kader van het Bouwbesluit, waarmee het woonklimaat wordt verbeterd. Overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting.

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de:

  • gezoneerde weg, de Hogesteeg, ruim lager zal zijn dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wgh, waardoor deze wet dan ook geen belemmering vormt voor de realisatie van de drie nieuwe woningen;
  • meeste 30 km/uur-wegen, (ruim) lager zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen;
  • Eikenlaan (30 km/uur) bij twee van de drie nieuwe woningen 1 dB hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh, maar dus ruim lager dan de maximale ontheffing, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen (tot 63 dB). Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidsbelasting ten gevolge van deze weg aanvaardbaar is.

Omdat 30 km/uur-wegen volgens de Wgh niet gezoneerd zijn, kunnen deze ook niet getoetst worden aan deze wet en kunnen er geen hogere waarden worden vastgesteld. In verband met een goede ruimtelijke ordening en een goed woonklimaat dient bij de bepaling van de geluidwering van de gevels rekening te worden gehouden met de bijdrage van deze 30 km/uur-wegen. Bovendien gaat het om een kleine overschrijding van 1 dB op alleen de voorgevels van de twee woningen.

Het aspect geluid met betrekking tot het wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling. Het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de nabije omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen die van invloed zijn op het plangebied en andersom. Bovendien worden de agrarische bedrijven, die allen op een vrij grote afstand van het plangebied liggen, in hun bedrijfsvoering al eerder belemmerd door andere geurgevoelige objecten welke dichter bij deze bedrijven liggen. Derhalve vormt het aspect geur geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

5.7 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

  • 1. Het onderhavige plan voorziet in een regionaal afgestemde behoefte aan wonen (provinciaal Kwalitatief Woonprogramma KWP-3). In regio FoodValley zijn deze woningafspraken gemaakt, onder andere over de verdeling van de programma's (kwantitatief en kwalitatief) over de verschillende regiogemeenten. In paragraaf 4.4.2 is al uitvoeriger ingegaan op de regionale behoefte;
  • 2. De projectlocatie ligt in bestaand stedelijk gebied en betreft een inbreidingsplan binnen de kern Garderen;
  • 3. Gelet op het feit dat de stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt niet aan stap 3 toegekomen. Echter kan worden gesteld dat de locatie een redelijk goed ontsloten locatie betreft. De kern Garderen ligt relatief dicht bij de rijksweg A1 en is via de N310 bereikbaar, ook per openbaar vervoer (bus). Op basis hiervan kan dus worden gesteld dat de locatie met behulp van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

In dit geval kan er bovendien gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) geconcludeerd worden dat er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zo heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 januari 2014 (Vz. ABRvS 14 januari 2014, 201308263/2/R4) aangegeven dat de realisatie van één nieuwbouwwoning geen stedelijke ontwikkeling betreft. Daarnaast heeft de Afdeling in een andere uitspraak bepaald dat de realisatie van zes woningen binnen lintbebouwing (drie woningen rechtstreeks en drie woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid) niet voorziet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorziene ontwikkeling kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in die bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing is (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4). Een plan met zeven woningen is eveneens niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling door de Afdeling (ABRvS 11 juni 2014, 201306888/1/R2). Verder komt uit jurisprudentie naar voren dat wanneer het gaat om meer dan 14 woningen, er wel sprake is van een nieuwe ontwikkeling (zie ABRvS 9 april 2014, 201307658/1/R4).

In dit geval gaat het om de realisatie van drie woningen. Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt binnen de bebouwde kom, kan worden geconcludeerd dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Gelet hierop voorziet het plan evenmin in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in genoemde bepaling en is artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro niet van toepassing. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft dan ook niet te worden toegepast. Wel moet de behoefte aan de mogelijk gemaakte woningen binnen de planperiode in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd. Het betreft hier een binnenstedelijke ontwikkeling en er is behoefte aan woningen in de kern Garderen (zie paragraaf 4.4.2).

5.8 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. Het is niet nodig dat de invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen in beeld wordt gebracht.

Het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. In dit geval is er geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (zie artikel 3 Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)) zijn basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen/ kinderopvang/ verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis. Een woning valt daar niet onder. Toetsing aan dit besluit behoeft derhalve niet plaats te vinden.

Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Het betreft hier geen activiteit die in kolom 1 van onderdeel C van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. is vermeld. Het betreft hier wel een activiteit die vermeldt staat in kolom 1 van onderdeel D, 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In onderhavig geval gaat het om een activiteit die ruimschoots onder de aangegeven drempelwaarden (kolom 2 van onderdeel D) blijft. Deze drempelwaarden zijn: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer (in dit geval circa 0,22 hectare); 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (in dit geval 3 woningen) of; 3. een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2 of meer (is geen sprake van). Het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Daarnaast hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van de belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. De richtafstanden uit lijst 1 kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype 'gemengd gebied'. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. De omgeving waarin zich onder meer maatschappelijke functies, kleinschalige bedrijfjes (kantoor, detailhandel, dienstverlening) en woningen bevinden kan worden aangemerkt als gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, dus voor onderhavige planontwikkeling met één afstandsstap worden verlaagd.

In het kader van milieuzonering zijn voor dit plan de volgende bedrijven en aspecten van belang.

Het plangebied grenst aan het perceel Mazenhofstraat 3 dat een bedrijfsbestemming heeft. Er is hier een fotostudio gevestigd. Dit bedrijf wordt geschaard onder 'Overige zakelijke dienstverlening: kantoren' (SBI-code 74, nummer A), waarvoor volgens de lijst 1 een richtafstand geldt van 10 meter c.q. tot zelfs inpandig (in gemengd gebied) tot gevoelige objecten voor het aspect geluid. De afstand tussen het dichtstbijzijnde bouwvlak van de nieuwe woningen en de fotostudio bedraagt circa 12 meter, waarmee deze voldoet aan de afstandsnorm.

Verder is de aanwezigheid van de kerk op de locatie aan de Mazenhofstraat 4, gelegen aan de noordzijde van het plangebied, van belang in het kader van milieuzonering. Voor deze maatschappelijke functie 'Kerkgebouwen e.d. (SBI-code 9491) geldt een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid bij continue bedrijf. Vanwege de ligging binnen gemengd gebied kan de grootste aan te houden richtafstand in dit geval één stapje terug en kan 10 meter bedragen. De afstand tussen het bouwvlak van de dichtstbijzijnde bouwvlak van de nieuwe woningen en het terrein van de kerk bedraagt ruim 45 meter en voldoet daarmee ruimschoots aan de afstandsnorm.

De overige in de omgeving aanwezige bedrijven liggen op zodanige afstand dan wel dat de bedrijfsactiviteiten van een aard zijn dat deze in het kader van milieuzonering geen belemmering vormen voor onderhavige planontwikkeling.

Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn namelijk veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven. Tussen een woning en een gasdrukmeet- en regelstation moet een veiligheidsafstand van 6 meter worden aangehouden. Binnen de veiligheidsafstand kunnen eveneens geen beperkt kwetsbare objecten worden opgericht, waarbij een voorgeschreven afstand van 4 meter geldt. Het plan voldoet aan deze voorgeschreven afstanden.

Conclusie
Gelet op het voorgaande wordt er voldoende rekening gehouden met de milieuzonering van de verschillende functies in de omgeving en zijn er vanuit milieuzonering geen belemmeringen voor het plan.

5.12 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Bereikbaarheid
De bereikbaarheid is voldoende. Er wordt aan de criteria zoals opgenomen in de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Er zijn geen aanvullende voorwaarden.

Bluswatervoorziening
In omgeving van de drie te ontwikkelen woningen bevinden zich primaire bluswatervoorzieningen op een afstand variërend van 40-60 meter. Dit moet tussen de 40 en 100 meter zijn, wat dus voldoet. In de nabije omgeving (binnen 320 meter) is geen secundaire bluswatervoorziening aanwezig. Voor de te bouwen woningen eist de brandweer geen nadere bluswatervoorzieningen, omdat dit voor een dergelijke ontwikkeling niet reëel wordt geacht.

Dekkingsplan-opkomstnorm
Voor de drie woningen is de opkomstnorm 8 minuten. De woningen zijn zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd 4.10 minuten bedraagt. De norm wordt hierbij dus niet overschreden.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.13 Verkeer

Bij nieuwbouw of herontwikkeling hanteert de gemeente het principe dat de door het plan gegenereerde parkeervraag niet mag worden afgewenteld op de omgeving. Dit houdt in dat er binnen of nabij het plangebied voldoende parkeeraanbod moet worden gerealiseerd om aan de parkeervraag te voldoen. Omdat de werkelijke parkeervraag vooraf nooit exact kan worden voorspeld, wordt deze vastgesteld aan de hand van parkeernormen, gebaseerd op kencijfers die door het CROW in publicatie 317 zijn vastgelegd. Voor het voorliggende plan vormt het gemiddelde kencijfer binnen de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en van de ligging 'schil centrum' het uitgangspunt. De parkeernorm voor een vrijstaande woning is daarmee vastgesteld op 2,4 pp/woning.

Parkeervraag
De parkeervraag van het voorliggende plan bedraagt 3 x 2,4 = 7,2 parkeerplaatsen.

Parkeeraanbod
Normaal gesproken dient het parkeeraanbod binnen het plangebied te worden opgelost. In dit geval lukt dat niet helemaal. Door het parkeeraanbod deels op eigen terrein en deels in de openbare ruimte op te lossen, kan het plan voldoen aan het voorzien in de parkeerbehoefte en de openbare ruimte wordt hiermee verbeterd. Op dit moment liggen er vakken met verschillende maatvoering en dat is niet ideaal. In de huidige parkeerstrook bevinden zich nu 9 parkeerplaatsen. In totaal dient er na de herontwikkeling een parkeeraanbod van 16,2 parkeerplaatsen aanwezig te zijn. De vrijstaande woningen krijgen elk een enkele, lange uitrit. Dit telt voor 1,3 parkeerplaats per oprit. Op eigen terrein wordt dus een parkeeraanbod van 3,9 pp gerealiseerd. In het openbare gebied wordt de huidige parkeerkoffer van 9 parkeerplaatsen vervangen door 3 parkeerkoffers met in totaal 13 parkeerplaatsen. Dit levert dan een toename op van 4 parkeerplaatsen. Hiermee leidt het plan zelf, met in totaal een 16,9 pp, tot een gesloten parkeerbalans. De toegevoegde en bestaande opnieuw in te richten parkeerplaatsen in de openbare ruimte krijgen ook een openbaar karakter. Deze komen niet alleen ten goede van de toekomstige bewoners van de woningen, die daar geen gebruiksrechten aan kunnen ontlenen.

Advies
De parkeerplaatsen zijn binnen de inrichtingstekening volgens de gemeentelijke standaardeisen vormgegeven: lengte 5,00 meter, breedte 2,50 meter. De parkeerplaatsen hebben voor zover deze aansluiten op een groenstrook dan wel tuin een breedte van 2,75 meter. Deze extra breedte is nodig om een gelijkwaardige uitstapruimte te krijgen als bij de tussenliggende vakken. Het trottoir wordt 1,50 meter breed en sluit aan bij de gehanteerde breedte van het bestaande trottoir.

Bereikbaarheid
De woningen zijn goed bereikbaar en gaan niet ten koste van de bereikbaarheid van andere woningen.

Verkeersveiligheid
Het plan heeft naar verwachting geen nadelige invloed op de verkeersveiligheid.

Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.

5.14 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Huidige en toekomstige situatie
Het perceel Mazenhofstraat 7 ligt binnen de bebouwde kom van Garderen en omvat een woning en een schuur. Ten zuiden van het perceel ligt de Eikenlaan. In beide straten ligt gemengde riolering. Er zijn geen watergangen in de nabije omgeving. De grondwaterstand op deze locatie staat zo'n 21 meter onder maaiveld. Dieper dan 50 centimeter is de grondsoort zand, matig grof, zwak siltig en matig grindig. De doorlatendheid van de grond is geschat op 10 m/dag.

De schuur in het zuidelijk deel van het perceel wordt gesloopt en er worden drie woningen gerealiseerd. Langs de Eikenlaan komen extra parkeerplaatsen. Het (afstromend) verhard oppervlak neemt toe (circa 500 m2).

Het hemelwater dat op de daken van de woningen valt, wordt afgevoerd naar een infiltratievoorziening. Iedere woning krijgt een infiltratiekrat met een inhoud van 20 mm. De infiltratiekrat heeft een overloopmogelijkheid naar de tuin. Het hemelwater dat op de extra parkeerplaatsen langs de Eikenlaan valt, wordt net als voor de bestaande plaatsen afgevoerd naar de gemengde riolering.

Het vuilwater wordt afgevoerd naar de gemengde riolering in de Eikenlaan. Bij de bouw van de woningen worden geen uitlogende materialen toegepast.

De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

6.1.1 Inleidende regels
6.1.1.1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.

6.1.1.2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

6.1.2 Bestemmingsregels
6.1.2.1 Bestemming 'Tuin'

De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.

In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.

De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is in principe tot 7 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat de nieuwe hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.

6.1.2.2 Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

6.1.2.3 Bestemming 'Wonen-1'

De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen/ aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.

De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m2 bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.

Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwt de raad niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.

6.1.3 Algemene regels
6.1.3.1 Anti-dubbeltelregel

Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

6.1.3.2 Algemene gebruiksregels

In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft. De regels kunnen strekken ten behoeve van de uitvoerbaarheid van in het plan opgenomen bestemmingen.

6.1.3.3 Algemene aanduidingsregels

De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. Voor het plangebied is de 'vrijwaringszone - molenbiotoop' overgenomen uit het geldende bestemmingsplan "Garderen".

6.1.3.4 Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

6.1.3.5 Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.

6.1.3.6 Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

6.1.4 Overgangs- en slotregels
6.1.4.1 Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

6.1.4.2 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde. Echter doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins (langs privaatrechtelijke weg) verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De aanvrager heeft het perceel grotendeels in eigendom, zodat de economische uitvoerbaarheid afdoende verzekerd kan worden geacht. Alle kosten die gemoeid zijn met de aanpassingen in de openbare ruimte ten behoeve van onderhavige planontwikkeling, inclusief voorbereiding, toezicht, planontwikkeling, uren etc. worden door de initiatiefnemer gedragen. Indien de gemeente deze werken moet uitvoeren, zullen alle kosten worden verhaald. Daarbij is ook aan de orde een eventuele afkoopsom voor de eerste 30 jaar voor het beheer en onderhoud, mocht dit in vergelijking tot de huidige situatie wijzigen. Met de initiatiefnemer is daarvoor een (anterieure) overeenkomst afgesloten.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan verder geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 4 september 2014 in de Barneveldse Krant en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Gezien de aard en omvang van onderhavige ontwikkeling wordt het bestemmingsplan niet voor overleg aan instanties toegezonden.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1500 m2 en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 31 juli tot en met 10 september 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn twee reacties ingediend die daarna weer zijn ingetrokken na overleg tussen initiatiefnemer en indieners zienswijzen. Naar aanleiding hiervan is de toelichting van het bestemmingsplan voor wat betreft de volkshuisvestelijke paragraaf (4.4.2) en de tekst onder het kopje 'groen en water' binnen hoofdstuk 3 ter verduidelijking tekstueel aangevuld. Dit heeft verder niet geleid tot een aanpassing van de inrichting van dan wel planologische mogelijkheden binnen het (bestemmings)plan.