Plan: | 't Boerenerf I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1221-0002 |
Voor het perceel tussen Kruimelstaete en de nieuwe wijk de Hoge Eng in de zuidrand van Garderen is een verzoek ingediend om acht grondgebonden levensloopbestendige woningen te realiseren op het perceel dat Woningstichting Barneveld na realisatie van Kruimelstaete nog in eigendom heeft.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Uit de woonwensen zoals deze leven in Garderen is gebleken dat er behoefte bestaat aan senioren woningen in Garderen. Deze wensen zijn zowel door de gemeente, als door plaatselijk belang in Garderen als door externe partijen onderzocht.
Op 15 januari 2013 is bij de gemeente het verzoek van de Woningstichting Barneveld ontvangen om de hiervoor genoemde ontwikkeling mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan opgestart.
Het plangebied ligt tussen de in 2012 gestarte woninguitbreiding aan de zuidzijde van de Acacialaan/Beukenlaan, de Hoge Eng, en het in 2008 gerealiseerde seniorencomplex Kruimelstaete aan de Oud Milligenseweg.
Ligging plangebied tenopzichte van de kern Garderen.
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de woningen aan de Acacialaan.
Aan de oostzijde ligt de parkeerplaats achter het appartementencomplex Kruimelstaete.
De grens aan de zuid- en westzijde wordt respectievelijk gevormd door het buitengebied, een recreatiegebied en agrarisch gebied, een nieuw woongebied aan 't Boerenerf.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbakening plangebied.
Tot de vaststelling van het bestemmingsplan "Garderen" (vastgesteld 8-05-2007) maakte het plangebied onderdeel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" (vastgesteld 30-10-2001). In het bestemmingsplan "Buitengebied 2000" was aan het perceel een recreatieve bestemming toegekend met aanvullende aanduidingen bedoeld voor parkeren (P), nabij de woningen aan de Acacialaan, en sport en spel (S).
Bestemmingsplannen: "Buitengebied 2000", "Garderen" en "Garderen Zuidrand".
In het bestemmingsplan "Garderen" heeft het huidige plangebied de bestemming 'Groen' gekregen binnen het aangeduide gebied waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is ogenomen die de wijziging in onder andere 'Wonen', 'tuin', 'verkeer', 'maatschappelijke doeleinden' en 'groen' mogelijk maakt. Van deze wijzigingsbevoegdheid is geen gebruik gemaakt omdat de begrenzing van het plangebied is aangepast. De beoogde ontwikkeling aan de zuidzijde van Garderen zijn opgenomen in het bestemmingsplan "Garderen Zuidrand".
Op 21 september 2011 is het bestemmingsplan "Garderen Zuidrand" vastgesteld. Het huidige plangebied is toen in het bestemmingsplan voor de uitbreiding van Garderen meegenomen en heeft de bestemming 'Groen' toegekend gekregen. Realisatie van de acht woningen met bijbehorende ontsluiting is binnen deze bestemming niet toegestaan.
In het bestemmingsplan "Garderen Zuidrand" zijn geen mogelijkheden opgenomen die de uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied betreft het laatste deel in het ontwikkelgebied aan de zuidzijde van Garderen dat nog niet opnieuw is ingericht. Het gebied was tot voor kort omzoomd door struikgewas en bomen. Binnen het groen liggen twee open stukken die door de buurtbewoners gebruikt worden voornamelijk als speelveld en ontmoetingsruimte.
Naast het struikgewas staan op de randen van het plangebied een aantal in het oog springende grote bomen. Het plangebied heeft zo zijn eigen gebruikskwaliteit maar is na de woningbouwontwikkelingen aan weerzijden er verrommelt uit komen te zien.
Woningstichting Barneveld wil in het plangebied grondgebonden seniorenwoningen realiseren. De grondgebonden woningen sluiten qua typologie aan bij de woningen aan 't Boerenerf en qua voorzieningebehoefte sluit het plan aan bij de voorzieningen die zijn gehuisvest in Kruimelstaete.
Voor het plangebied is een ontwerp gemaakt voor twee blokken met vier woningen. Het gaat hierbij om grondgebonden levensloopbestendige (senioren) woningen. De woningen moeten als zelfstandig woongebied ontwikkeld worden waarbij alleen de weg de verbindende factor is tussen de ten oosten en te westen ontwikkelde gebieden. De woningen worden in (gedeeltlijk bestaand) groen geplaatst, zogenaamde groene koffers.
De ontsluiting zal plaatsvinden op het 't Boerenerf, deze weg wordt vanaf het westen doorgetrokken in het plangebied. Aan de oostzijde sluit de weg aan op de parkeervoorziening achter Kruimelstaete. De doortrekking van de weg betreft een voet- fietsverbinding die bereikbaar wordt voor hulpdiensten maar niet voor overig autoverkeer.
Stedenbouwkundig "vlekkenplan".
Het bestemmingsplan wordt opgesteld voor de te realiseren functies wonen, groen, verkeer en waterberging.
Vooraanzicht, zuidzijde.
zijaanzicht, westzijde.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er alleen sprake van één van de 13 nationale belangen, namelijk de zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13). De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':
Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Nationaal Waterplan
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Crisis- en herstelwet
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
De Crisis- en herstelwet is niet van toepassing, omdat het aantal woningen met acht stuks minder dan de genoemde elf bedraagt.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening van deze verordening, omdat dit noodzakelijk was als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'bestaand bebouwd gebied'. Binnen bestaand bebouwd gebied is nieuwe bebouwing toegestaan. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.
Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)
Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het 'Streekplan Gelderland 2005' vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als stedelijk uitbreidingsgebied.
Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:
Rood raamwerk
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied.
Om krachtige en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:
Stedelijke uitbreidingen dienen qua milieu te passen bij of aan te sluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast dienen aard en functie van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen e.d. te passen bij of een goede aanvulling te zijn op het bestaande productie milieu en de werkgelegenheidsstructuur.
Een groot deel van de werkgelegenheid is te vinden binnen woonkernen, met name in de sectoren detailhandel, horeca, dienstverlening. Van belang is voldoende ruimte te houden in met name stads- en dorpscentra om deze werkgelegenheid ook in de toekomst te kunnen accommoderen.
Wonen
Het woonbeleid van de provincie wordt in het Kwalitatief Woonprogramma beschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. In het streekplan gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:
Met dit plan is rekening gehouden met de woningbehoefte van senioren in Garderen.
Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een gebied dat is aangeduid als zoekgebied wonen. Inmiddels is met de vaststelling van het bestemmingsplan "Garderen Zuidrand", 21 september 2011, planologisch invulling gegeven aan het vastgestelde beleid. De realisatie van dit plan voorziet in het gestelde in de visie dat het hier om de afronding gaat van de uitbreiding aan de zuidzijde van Garderen. De dorpsrand vormt met het aanwezige groen een zachte rand in de overgang via de essen naar de EHS.
Voordat de Structuurvisie Kernen Barneveld 2022 werd vastgesteld is de afgelopen jaren het plangebied al opgenomen in de uitbreidingsrichting dat deel uitmaakt van een gebied waarvoor (woningbouw)uitbreiding tot de mogelijkheid behoort. Het visiedocument waarin deze ontwikkeling als was opgenomen is de Structuurvisie "Kompas naar 2015", vastgesteld op 15 april 2003. De vastgestelde visies voor de kernen en het buitengebied laten vervolgens hetzelfde beeld zien.
Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.
Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).
Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. In MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen. Om een goede beoordeling van en een afweging tussen de kleinere plannen op inbreidingslocaties mogelijk te maken is een toetsingskader opgesteld, te weten 'Toetsingskader woningbouwplannen op inbreidingslocaties'. In dat beleidsstuk is een toetsingskader voor woningbouwplannen op inbreidingslocaties opgenomen. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd. De behoefte aan starters- en seniorenwoningen is groot. Inbreidingslocaties lenen zich doorgaans uitstekend voor woningbouw voor deze doelgroepen. Het toetsingskader richt zich dan ook op woningbouw voor genoemde doelgroepen waarbij de nadruk ligt op kwalitatieve criteria. Dit is in overeenstemming met de afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma (KWP).
De bouw van acht grondgebonden levensloopbestendige woningen voorziet in de behoefte aan levensloopbestendige woningen in de gemeente Barneveld, in dit geval in de kern Garderen. Dit is ook verwoord in de vastgestelde Visie op Wonen (2010). Gezien de nabijheid van Kruimelstaete (van waaruit enige zorg kan worden georganiseerd) is de bouw van acht betaalbare levensloopbestendige woningen zeer gewenst.
Het verzoek voorziet in de behoefte naar seniorenwoningen.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Het plangebied behoort tot het deel waarvoor in 2006 voor de realisatie van Kruimelstaete, Oud Milligenseweg 34, een bodemonderzoek is uitgevoerd. Uit dit onderzoek kwamen geen belemmeringen naar voren voor de bestemming en toekomstige gebruik.
Op basis hiervan is voor dit plan een visuele maaiveldinspectie uitgevoerd. Deze inspectie geeft geen aanleiding voor een nieuw onderzoek.
Conclusie
Het uitgevoerde onderzoek en de voor dit verzoek uitgevoerde maaiveldinspectie bieden voldoende waarborgen voor de aanwezige bodemkwaliteit en levert verder geen belemmeringen of beperkingen op voor de bestemming en het gebruik.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gemeente Barneveld is een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente opgesteld. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 250 m² voor bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm
Voor het bestemmingsplan "Garderen Zuidrand" (vastgesteld 21 september 2011) zijn voor de aangrenzende percelen en dit plangebied de nodige bureauonderzoeken en Inventariserende Veldonderzoeken uitgevoerd. Naar aanleiding van deze onderzoeken wordt er geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.
Archeologische beleidskaart gemeente Barneveld, het plangebied ligt in het linkerdeel van gebied 16812.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Molenbiotoop
Ten noorden van het plangebied is aan de Oud Milligenseweg 5 een molen aanwezig. De molen is een rijksmonument. Rond een molen ligt een zogeheten molenbiotoop ter bescherming van de windvang van een molen.
Vanwege de beperkte hoogte van de voorgestelde bebouwing wordt de windvang van de molen niet belemmerd.
Het plangebied grenst aan een gebied dat wordt aangeduid als 'oud bouwland'. Dergelijke akkerbouw gronden ontstonden door het uitrijden van mest aan de randen van de dorpen en worden enken of engen genoemd. Dit licht glooiende landschap is interessant vanwege de ontstaansgeschiedenis omdat er met de mest veel huisvuil werd meegevoerd waarin het nodige kapot gegane huisraad werd meegegeven.
Ligging plangebied, rood vierkantje.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Het plangebied ligt in de nabijheid van het natura 2000-gebied Veluwe.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Voor het bestemmingsplan "Garderen Zuidrand" is een natuurtoets uitgevoerd. Om te beoordelen of in tegenstelling tot de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek er wel beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is voor dit plan opnieuw een visuele waarneming binnen het plangebied uitgevoerd. Uit de waarneming is gebleken dat niet te verwachten valt dat er beschermde flora en/of fauna binnen het plangebied voorkomen. Wel dient bij de realisatie van het plan, vanwege de aanwezigheid van struiken en bomen, die behouden blijven, rekening te worden gehouden in de broedtijd met eventuele aanwezige vogels.
Conclusie
Een nader onderzoek hoeft niet te worden uitgevoerd.
De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het doel van de EHS is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.
De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS op provinciaal niveau is geregeld in de provinciale Structuurvisie. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen deze PEHS hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.
Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.
Afstand plangebied tot EHS, 172 meter.
Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen het plangebied en de EHS-natuur circa 172 meter bedraagt.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Garderen Zuidrand" is onderzoek gedaan naar de mogelijke invloed op de Ecologische Hoofdstructuur. Gebleken is dat het plan geen significante gevolgen heeft voor het gebied de Veluwe. Daarom hoeft een passende beoordeling niet te worden opgesteld. Nadelige gevolgen voor het kerngebied de Veluwe wordt niet verwacht. Daarom is het nee-tenzij beginsel en de compensatieplicht niet aan de orde
Conclusie
Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied en de EHS met zich mee.
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen. Bij de beoordeling zijn de volgende twee begrippen van belang: plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Op de risicokaart worden risicovolle inrichtingen, transportroutes en buisleidingen weergeven welke relevant zijn voor externe veiligheid. In de omgeving van het plangebied zijn twee risicobronnen gesitueerd. Het betreft twee propaantanks, aan Oud Milligenseweg 38 en aan Oud Milligenseweg 47. In het meest ongunstige geval moet een afstand van 55 meter van de propaantanks, met een inhoud van 20 m3, tot een kwetsbaar object worden aangehouden. De afstand tussen de propaantanks en het plangebied is meer dan 200 meter. Het plangebied is buiten de PR 10-6 contour van deze tanks gelegen. Er zijn geen externe veiligheidsbelemmeringen.
Groepsrisico
De ten zuiden van het plangebied liggende inrichting die onder de werkingssfeer van het Bevi valt, heeft een invloedsgebied waarbij voor een tank met een inhoud van 20 m3 een afstand een contour van 165 meter is opgenomen. Deze contour ligt buiten de locatie voor de acht woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen belemmering is vanwege de dichts bijgelegen propaantank aan de Oud Milliegenseweg 47.
Conclusie
Verder onderzoek kan achterwege blijven. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.
Aangezien er binnen het plangebied woningen worden gerealiseerd die binnen de geluidzone van 200 meter die langs de Oud Milligenseweg liggen, dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voor de realisatie van de woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd die heeft geresulteerd in de volgende conclusie: uit de berekening blijkt dat de acht woningen een geluidbelasting (Lden) zullen ondervinden van maximaal 38 dB. Dit is ruim lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat er op grond van de Wet geluidhinder geen belemmering voor de realisatie van de acht woningen zijn.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon – en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich vier agrarische bedrijven die van invloed kunnen zijn op het plangebied. De bedrijven aan de Hulakkerweg 25-25B, Sleedoornweg 25-27 en Sleedoornweg 29 liggen op een afstand van meer dan 700 meter. Zelfs als getoetst zou worden op 3 ou. dan zijn deze drie bedrijven niet van invloed op het plangebied. Binnen deze afstand zijn bestaande geurgevoelige objecten bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven.
Het bedrijf Hoge Boeschoterweg 32-34 ligt op een afstand van ongeveer 535 meter. De afstand naar het voor dit bedrijf dichtstbijgelegen geurgevoelige 3 ou. object is 64 meter. De afstand tot het plangebied is groter.
Conclusie
De aanwezige agrarische bedrijven worden niet belemmerd in hun ontwikkelingsmogelijkheden door de realisatie van de acht woningen in dit plangebied. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogte.
Radarpost
Het plangebied valt binnen de het verstoringsgebied van Nieuw Milligen. Deze radarpost ligt op ongeveer een afstand van 3 km ten oosten van het plangebied. Het radarverstoringsgebied wordt gemeten boven de 45 meter boven maaiveld ter plaatse van de radar. Binnen het plangebied wordt deze hoogte niet overschreden en is het niet aannemelijk dat het plan een verstorende werking op de radarpost heeft.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Er is opgenomen dat een plan van 500 woningen niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Aangezien er met onderhavig bestemmingsplan minder dan 500 woningen mogelijk worden gemaakt, namelijk 8 woningen, draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is zodoende geen luchtkwaliteitonderzoek noodzakelijk.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
conclusie
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.
Het gaat om een ontwikkeling die zo kleinschalig is dat de milieugevolgen niet in beeld gebracht hoeven te worden.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende bedrijven en aspecten van belang:
Voor zowel het bungalowpark, het chaletpark als de minicamping geldt dat de afstand tussen deze voorzieningen en de te realiseren woningen 30 meter dient te zijn. Voor het woon-zorgcomplex geldt een afstand van 10 meter dat aangehouden dient te worden ten opzichte van de te realiseren woningen. De genoemde afstanden zijn de grootste afstanden die aangehouden moeten worden en gelden voor geluid. De recreatie bedrijven en voorzieningen bevinden zich allen op een afstand van 70 meter of verder van de woningen in het plangebied. Het woon-zorgcomplex staat ook op een afstand van 70 meter.
conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Het plangebied vormde tot voor kort een natuurlijke buffer tussen het buitengebied, met ter hoogte van het plangebied een recreatiepark met recreatiewoningen, en de woningen aan de Acacialaan. De achterzijde van de woningen met bijbehorende tuinen aan de Acacialaan vormden de overgang van het dorp naar het buitengebied. Door de recente woningbouwontwikkelingen ten westen en oosten van het plangebied is het plangebied geïsoleerd komen te liggen. Vanwege de beperkte omvang van het gebied en het huidige gebruik door de buurtbewoners als uitloopgebied voor verschillende buitenactiviteiten, kan het gebied niet aangemerkt worden als een landschappelijk waardevol gebied. De aanwezige houtsingels zijn deels oorspronkelijke houtsingels en deels randbeplanting van het nabijgelegen verblijfsrecreatieterrein.
Er is hier sprake van functionele houtsingels met landschappelijke waarde. Wat duurzaamheid betreft is er sprake van een lage waardering omdat de houtsingels hoofdzakelijk uit Amerikaanse Vogelkers bestaan. Gezien de snelle verspreidingsvorm van deze soort wordt deze ook wel "bospest" genoemd.
Daarnaast komen in lage aantallen de inheemse soorten Eik, Inlandse kers, Hazelaar, Vlier en Boswilg voor en exotische naaldbomen en coniferen. De beeldbepalende bomen, zoals de Eiken, worden geïntegreerd in het plan.
Geïnventariseerd groen.
De oorspronkelijke houtsingels rondom Garderen bestaan uit inheemse soorten behorende bij het Essenlandschap. Om dit beeld te behouden worden de woningen in een groenomzoomde plek gerealiseerd. Het groen grenzend aan het buitengebied blijft behouden en krijgt ook een waterbergingsfunctie. Het groen aan de zijde van de nieuwbouw aan 't Boerenerf wordt (weer) zoveel mogelijk hersteld zodat de te bouwen woningen een op zichzelfstaand plan vormen.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
De woningen moeten goed bereikbaar zijn. De toegangsweg wordt geen doorgaande verbinding tussen de wijk de Hoge Eng en Kruimelstaet. Er moet dus vanaf de zijde vanaf de Hoge Eng een voorziening komen om de bereikbaarheid te waarborgen. Verder moeten er op een afstand van maximaal 40 meter bluswaterpunten aanwezig zijn.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
De acht woningen worden in twee blokken met vier woningen aan een woonstraat gerealiseerd. De straat ligt in het verlengde van 't Boerenerf en sluit aan op de parkeerplaats achter Kruimelstaete. De ontsluiting voor auto's en ander verkeer gaat via de parkeerplaats op de Oud Milligenseweg. Vanaf 't Boerenerf wordt de bereikbaarheid alleen per voet en fiets e.d. mogelijk. Er komt een voorziening die het wel mogelijk moet maken dat de brandweer ook vanaf de zijde van 't Boerenerf bij de woningen kan komen mocht de route via de Oud Milligenseweg belemmerd worden door geparkeerde auto's. Op deze wijze wordt voorkomen dat er voor het overige autoverkeer een verbinding ontstaat tussen de Hogesteeg en de Oud Milligenseweg.
Parkeren
Voor de acht woningen geldt een parkeernorm van 1,55, dit betekent dat er 12,4 parkeerplaatsen nodig zijn. Voor de acht woningen en Kruimelstaete zijn in totaal 56 (afgerond naar boven) parkeerplaatsen nodig. Er zijn in totaal 78 parkeerplaatsen aanwezig.
Voor het plan is het niet noodzakelijk nieuwe parkeerplaatsen in of nabij het plangebied aan te legen. Binnen het bestaande aanbod bij de Kruimelstaete is een overschot aan parkeerplaatsen aangelegd welke aan de ontwikkeling binnen dit plangebied toegerekend mogen worden.
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.
Het plangebied maakt onderdeel uit van het plangebied "Garderen Zuidrand" waarvoor een waterstructuurplan is opgesteld. Het waterstructuurplan omvat een set van concrete randvoorwaarden die van belang zijn voor het (duurzaam) functioneren van het watersysteem in de te ontwikkelen woninguitbreiding. Dit waterstructuurplan is separaat bij dit bestemmingsplan gevoegd. In het onderstaande worden de conclusies van het waterstructuurplan weergegeven.
Infiltratiegebied vanuit het plangebied (gebied 2).
conclusies en aanbevelingen
Op het moment dat bepaalde uitgangspunten veranderen, kan dit ook effect hebben op het waterstructuurplan. Bij de stedenbouwkundige uitwerking dient rekening gehouden te worden met de in dit rapport aangegeven oppervlakten aan verharding en infiltratievoorzieningen. Op basis van de in het rapport verwerkte gegevens wordt het volgende geconcludeerd en aanbevolen:
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.
Bestemmingsregels
Bestemming 'Groen'
Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.
In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.
Wanneer sprake is van landschappelijke waarden wordt aan de hand van de geldende bestemming en de eigendomssituatie bepaald welke bestemming wordt toegekend. Bij gemeentelijk eigendom kan het hierbij gaan om diverse bestemmingen, zoals 'Groen' en 'Verkeer' in combinatie met de dubbelbestemming 'Waarde-Landschap. Bij particulier eigendom kan het gaan om de bestemming 'Tuin', met de aanduiding 'groen'.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' in 'Tuin' te wijzigen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan toegepast worden wanneer de gemeente grond verkoopt aan particulieren ter uitbreiding van tuinen.
Bestemming 'Tuin'
De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.
In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.
De grens tussen de bestemming 'Wonen-1' en de bestemming 'Tuin' verspringt. Buiten het bouwvlak is tot 1 meter achter de voorgevelrooilijn geen bebouwing toegestaan. Zo is gewaarborgd dat hoofdgebouwen hun prominente positie behouden. Dit is wenselijk vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Bebouwing buiten het bouwvlak is ondergeschikt.
Bestemming 'Verkeer'
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
Wanneer de aanduiding 'pad' is aangegeven, is de grond alleen voor pad bestemd. Hiermee wordt voorkomen dat auto's gebruik kunnen maken van het pad. Dit is van belang als het fiets- of voetpad twee wijken verbindt.
Bestemming 'Wonen-1'
De bestemming 'Wonen-1' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen). Het gedeelte van het perceel tussen de woning en de weg krijgt de bestemming 'Tuin'.
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, overkappingen en overige bijgebouwen is een regeling opgenomen waarbij de omvang van het bouwwerk is gekoppeld aan de omvang van het perceel. De oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen wordt berekend per bouwperceel. In principe mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen niet meer bedragen dan 20% van het bouwperceel. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bebouwingspercentage en toestaan dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen en overige bijgebouwen maximaal 30% bedraagt. Voor de goede orde: de bepaling waarin de maximale oppervlakte van bijgebouwen / aan- en uitbouwen is genoemd, geldt onverminderd.
De totale oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer dan 60 m2 bedragen. De totale oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer dan de helft van de oppervlakte van het bouwvlak bedragen.
Omdat aan huis verbonden beroepen en aan huis verbonden (bedrijfs-)activiteiten zowel in de woning als in de aan- en uitbouwen onder voorwaarden zijn toegestaan, is gekozen voor een algemene gebruiksbepaling in een apart artikel. In de specifieke gebruiksregels staat dat er geen detailhandel mag plaatsvinden. Internetwinkels zonder fysieke bezoekmogelijkheid beschouwen wij niet als detailhandel. Dergelijke internetwinkels zijn wel toelaatbaar onder de daar genoemde voorwaarden. Het gaat om internetwinkels waarbij de klant op geen enkele manier fysiek in contact staat met de internetwinkel. Alle klantcontacten en verzending van goederen gebeurt uitsluitend digitaal of per post. Van enige consument aantrekkende werking is geen sprake. Deze internetwinkels passen als ondergeschikte functie in de woonbestemming. Als de opslag, logistiek en/of administratie de hoofdfunctie is, is een bestemming als bedrijf of kantoor van toepassing.
Wonen en zorg
Accent wonen
Binnen de woonbestemming is het zondermeer toegestaan om gebruik te maken van zorg. Als in de praktijk kan worden volstaan met een lage parkeernorm vanwege de weinig mobiele doelgroep, dan dient de aanduiding 'zorgwoning' gebruikt te worden.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene aanduidingsregels
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende gebiedsaanduidingen is toegepast: molenbiotoop.
Algemene afwijkingsregels
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. De overige afspraken en afspraken over kosten moeten in een exploitatieovereenkomst opgenomen worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
- Waterschap Vallei & Veluwe
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 20 december 2013 tot en met 30 januari 2014 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn drie reacties ingediend.
Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.