direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Binnenveld I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1205-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

In het kader van de veiligheid op het spoor is ProRail van plan een nieuwe bewaakt overweg te realiseren op de spoorlijn tussen Barneveld-Noord (Harselaar) en Barneveld Centrum. Deze overweg moet de Stationsweg verbinden met het gebied aan de westzijde van het spoor, de zogenoemde Esvelderbeekzone. De weg zal aansluiten op de bestaande infrastructuur (Binnenveld) richting het kinderhospice en zal de woningen aan de zuidwestkant van het spoor ontsluiten. Op dit moment gebeurt dit nog door twee onbewaakte overgangen. Deze overgangen zullen verdwijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0001.png"

Schematische weergave van het plan op luchtfoto

De uitvoering van dit plan is niet rechtstreeks mogelijk binnen de bepalingen van het geldende bestemmingsplan. Wel is in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Gebruik makende van de wijzigingsregels is onderhavige wijzigingsplan iopgesteld.

1.1 Aanleiding

De frequentie van de treindienst op de Valleilijn is door de provincie Gelderland verhoogd. Door een verhoogde frequentie neemt de veiligheid op de overwegen af. Dit moet gecompenseerd worden door maatregelen aan overwegen. Door het grote aantal overwegen op dit traject is afgesproken om een pakket aan maatregelen te nemen om de toename van de onveiligheid te compenseren. Het saneren en samenvoegen tot één overweg van de overwegen Esvelderbeek en Binnenveld is hier een onderdeel van. Doordat de overwegen worden gesaneerd reikt het plan verder dan het verwijderen van de overweg maar maakt ook de verbinding tussen de Stationsweg en de Esvelderbeekzone (kinderhospice en woningen Stationsweg 177,177a,b en I) onderdeel uit van dit plan.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van het bedrijventerrein Harselaar in de Esvelderbeekzone. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door woningen aan het Binnenveld. Aan de oostzijde vormt de Stationsweg de grens van het plangebied. De Esvelderbeek vormt de zuid-oost grens ligt ten zuiden. De westgrens wordt gevormd door agrarisch gebied en natuur. Onderstaande afbeelding geeft globaal de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0002.png"

Globale ligging van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0003.png"

Locatie plangebied vanuit de lucht gezien.

2.2 Geldende bestemmingen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Esvelderbeekzone en heeft de bestemming 'natuur' en de bestemming 'agrarisch - onbebouwd' met een aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied'. Realisatie van een weg en spoorwegovergang is binnen deze bestemming niet bij recht toegestaan.

In het bestemmingsplan is door middel van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' de mogelijkheid opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken door het voeren van een wijzigingsprocedure. Met voorliggend plan wordt uitvoering gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0005.png" Bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone'

Daarnaast is de spoorlijn zelf reeds in het bestemmingsplan buitengebied als verkeer met de nadere aanduiding voor spoorwegovergang bestemd. Deze valt dus buiten het plangebied en de wijzigingszone.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Visie

De ontwikkelingen voor het gebied tussen Barneveld Noord en Harselaar zijn vertaald in een gebiedsvisie. Het doel is om de potentie van het gebied, als groene buffer tussen Barneveld-Noord en bedrijventerrein Harselaar, optimaal te benutten. Het gebied wordt daarvoor ingericht als multifunctionele zone, die ruimte biedt voor tal van functies, met name gericht op natuurontwikkeling, landgoedontwikkeling en waterberging ten behoeve van recreatief medegebruik. Om dit te kunnen realiseren is bestemmingsplan Esvelderbeekzone gemaakt en vastgesteld.

Daarnaast speelt er de wens van ProRail om een tweetal spoorwegovergangen te verwijderen en hier één nieuwe voor te laten terugkomen. Hiertoe is reeds in het bestemmingsplan Esvelderbeekzone een wijzigingsbevoegdheid opgenomen welke nu gebruikt wordt.

3.2 Ontwikkelingen

Rond het gebied vinden een aantal ontwikkelingen plaats zoals de ontwikkeling van de Esvelderbeekzone, de bouw van het kinderhospice en de spoorkruising Baron van Nagellstraat. Het onderhavige plan zal aansluiten op, en passen in deze plannen. In de Esvelderbeekzone was reeds rekening gehouden met een nieuwe verbinding. Dit vertaalde zich al in het vastleggen van een wijzigingszone waar in onderhavig plan gebruik van wordt gemaakt. Voor wat betreft de kinderhospice is een beveiligde overweg een zeer wenselijke situatie. In het kader van de spoorkruising Baron van Nagellstraat kan, indien de nieuwe spoorkruising ten uitvoer komt worden aangesloten op de nu gekozen infrastructuur.

3.3 Functies

Het plan bevat de functie en bestemming 'verkeer' welke vanaf de Stationsweg via de nieuwe spoorwegovergang aftakt naar het noorden en hier aansluit op het Binnenveld en in het zuiden de bestaande percelen ontsluit (die voorheen via de zuidelijke overgang werden ontsloten). Daarnaast wordt de 'Esvelderbeek' bestemd als 'water'. Dit zoals ook in het bestemmingsplan "Esvelderbeekzone". Dit zoals weergegeven op de verbeelding van het wijzigingsplan als ook op de tekening onder 5.12

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke druk, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

Crisis- en herstelwet
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.

Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).

De Chw omvat twee categorieën maatregelen:

  • tijdelijke maatregelen voor afgebakende lijsten met projecten en bevoegdheden;
  • wijzigingen van bijzondere wetten.

In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:

Onder punt 3 van de bijlage "gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang" wordt het volgende gesteld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0006.png"

Tekstgedeelte uit de Crisis- en herstelwet

Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het bestemmingsplan wordt gezien als gebiedsontwikkeling van lokaal belang en voorziet in de aanleg van wegen.

4.2 Provincie

Ruimtelijke Verordening Gelderland

De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.

Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening van deze verordening, omdat dit noodzakelijk was als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro). Hierna volgden nog een tweede en derde herziening.

Uitwerkings- en wijzigingsplannen op grond van artikel 3.6 van de Wro vallen niet onder de reikwijdte van de verordening, omdat de Wro hier niet in voorziet. Wel dienen de bestemmingsplannen waarin uitwerkingsverplichtingen en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen te voldoen aan de verordening. Deze 'moederplannen' kunnen, met hun maximale flexibiliteitsmogelijkheden, worden getoetst aan de bepalingen van de verordening. In dit geval is het 'moederplan' 'Esvelderbeekzone' reeds voorgelegd aan de provincie. Aangezien de provincie kon instemmen met dit plan is impliciet ingestemd met wijzigingsbevoegdheden.

Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)

Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als EHS verbindingszone, Multifunctioneel platteland en spoorlijn.

Multifunctioneel gebied

Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.

Infrastructuur

Doel van het ruimtelijk-infrastructurele beleid is het streven naar een goede bereikbaarheid van en in Gelderland. Waar nodig moet het systeem worden verbeterd. Het bestaande infrastructuurnetwerk is in hoge mate bepalend voor de invulling van nieuwe stedelijke functies die duidelijke gevolgen hebben voor de mobiliteit. Bereikbaarheid van bestaande kernen wordt in de eerste plaats verbeterd door de bestaande infrastructuur zo efficiënt mogelijk te benutten. Daarnaast is het beleid er op gericht de economische potentie die geboden wordt door het aanwezige infrastructuurnet ten volle te benutten.

De voorgestelde ontwikkeling is al getoetst in het moederplan en is in overeenstemming met de structuurvisie Gelderland.

4.3 Gemeente

Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.

Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.

Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan 'Esvelderbeekzone' op basis waarvan bestemmingsplan 'Binnenveld I' als wijzigingsplan gemaakt is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0007.png"

Uitsnede ui de Structuurvisie Buitengebied 2011

Landschappelijke bufferzones

De landschappelijke bufferzones houden in beginsel hun bestaande functies, maar het beleid richt zich op meer dan het handhaven van de bestaande (agrarische) situatie. Actief beleid is nodig om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. Voor delen van de bufferzones zijn daarvoor (deel)gebiedsvisies opgesteld die leidend zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Ook voor de Esvelderbeekzone is dat gedaan.

De realisatie van een nieuwe spoorwegovergang waarbij twee andere spoorwegovergangen verdwijnen is niet in strijd met de beleidsuitgangspunten in de genoemde zones en is slechts het uitvoering geven aan een wijzigingsbevoegdheid in het 'moederplan'.

Structuurvisie Kernen Barneveld 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.

Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een zoekgebied dat is aangeduid als 'groene zone' en 'ecologische zone Esvelderbeek'.

De ontwikkeling van de Esvelderbeekzone (met de daarin genoemde wijzigingsbevoegdheden) is in overeenstemming met deze structuurvisie en ook alszodanig als bestemmingsplan door de raad vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0008.png"

Uitsnede uit de Structuurvisie Kernen Barneveld 2012

Daarnaast past het plan binnen de beleidsuitgangspunten waarbij de gemeente zich in zet op een sterker onderscheid in wegen, gericht op meer veiligheid en een goede doorstroming en bereikbaarheid. Eén goed beveiligde overweg in plaats van twee onbewaakte overgangen.

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In verband met de Wro-procedures die nodig zijn voor de aanleg van de nieuwe overweg bij het Binnenveld is bekeken of de bodemkwaliteit van de locatie gelegen tussen de spoorlijn en de Stationsstraat een belemmering vormt voor de voorgenomen wijzigingen.

De bodemkwaliteitskaart spreekt de verwachting uit dat de bodem op de planlocatie van Achtergrondwaarde-kwaliteit is (schone grond). Tevens zijn op deze locatie drie bodemonderzoeken bekend. Deze zijn aangegeven op het onderstaande kaartje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0009.png"

Uitgevoerde bodemonderzoeken

  • Stationsweg t.o. 60, verkennend bodemonderzoek, CBB, kenmerk 10675919, d.d. 6 november 1997. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte PAK aangetroffen;
  • Stationsweg 185, verkennend bodemonderzoek, PJ Milieu, 0945101A, d.d. 22 december 2009. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte PCB's aangetroffen;
  • NS-emplacement Barneveld. Dit is een nader onderzoek naar aanleiding van voorgaande onderzoeken. In de diverse deellocaties is één geval van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen in een sloot. Deze is inmiddels gesaneerd en gedempt.

Verder zijn in het plangebied twee verdachte locaties bekend:

  • Binnenveld 5, ondergrondse HBO-tank 6.000 liter. Deze is op 3 maart 1994 verwijderd. Hiervoor is certificaat nummer AA114 afgegeven;
  • Stationsweg 181, HBB-cluster. Hier zijn een kolenopslag en een zuivelfabriek aanwezig geweest. De locatie is volgens het HBB voldoende onderzocht.

De relevante onderzoeken zijn als bijlage aan de toelichting gevoegd.

De bodemonderzoeken en de bekende verdachte locaties geven geen aanleiding om de bodemkwaliteitskaart niet representatief te verklaren. In milieuhygiënisch opzicht is de bodem geschikt voor het beoogde gebruik.

5.2 Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie lage en middelhoge verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeente Barneveld beschikt over een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor de met groen (fig. 10) aangegeven deelgebieden in het plangebied een lage archeologische verwachting geldt. Voor gele gebieden geldt een middelhoge verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0010.png"

Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Barneveld

RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft in het kader van het bestemmingsplan Esvelderbeekzone al een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit rapport, gezien de omvang van het plan en de aanwezige bodemverstoringen wordt geconcludeerd dat nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed RCE) verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0011.png"

Uitsnede uit Archeologisch onderzoek Raap met de archeologische verwachtingswaarde na het verkennend booronderzoek;

groen: lage verwachting, blauw: middelmatige verwachting, bruin: hoge verwachting,

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

In, of in de nabijheid van het plangebied zijn geen gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden. Ook zijn hier geen monumenten aanwezig.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch-geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van onze cultuurlandschappen, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit aspect is hier niet van toepassing. Daarnaast ligt het nationale landschap 'Veluwe' op geruime afstand van het plangebied.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

het plan ligt niet in de nabijheid van een Natura-2000-gebied

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Voor het plan Esvelderbeekzone (westelijk van het spoor) is al een natuuronderzoek uitgevoerd waarbij de conclusie is dat er voor het uitvoeren van de activiteiten geen ontheffing nodig is. Wel zal er rekening wordt gehouden met de conclusies en aanbevelingen uit het onderzoeksrapport zoals het uitvoeren van werkzaamheden buiten het broedseizoen.

Vervolgens is ter completering een quick scan natuuronderzoek uitgevoerd voor het gedeelte tussen het spoor en de Stationsweg. Zie hiervoor Bijlage 7 bij de toelichting. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat indien rekening wordt gehouden met broedende vogels, er bij de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten te verwachten vallen op beschermde soorten. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen doorgang vinden in het kader van de Flora- en faunawet.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.

De afstand tussen het plangebied en de EHS-natuur (Schaffelaarse bos) ruim 200 meter bedraagt. Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich mee.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen. Voor de dit plan waarbij de infrastructuur anders wordt neergelegd speelt externe veiligheid geen rol.

Daarnaast is op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend. Overigens is hier geen sprake van nieuwe gevoelige functies. Er wordt een nieuwe weg aangelegd.

Onderzoek

In opdracht van de gemeente Barneveld is door Spa een geluidsonderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg voor het Binnenveld. (akoestisch rapport, Spa, juli 2013). Dit onderzoek is toegevoegd aan de bijlage van de toelichting.

Uit de uitgevoerde berekeningen kan worden geconcludeerd dat er vanwege de nieuw aan te leggen wegen geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder aanwezig is voor de woningen. Omdat er geen overschrijdingen aanwezig zijn is het niet nodig maatregelen te treffen. Aanleg van de wegen is binnen de wettelijke kaders van de Wet geluidhinder mogelijk.

Geluid is dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.6 Geur

Het plan omvat alleen de aanleg van een weg. Geur speelt derhalve geen rol in de beoordeling van dit plan

5.7 Leidingen

Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven.

Straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten zijn bij de aanleg van een weg niet relevant.

5.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.9 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

5.10 Natuur en landschap

De weg zal worden uitgevoerd zoals op onderstaande foto is weergegeven. Het betreft een landweg zonder verdere natuurlijke inrichting (als bomenrijen etcetera) welke aansluit op het weggedeelte zoals hieronder aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0013.png"

Foto Binnenveld

5.11 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.


Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.12 Verkeer

Vanaf de Stationsweg zal er een adequate aansluiting gemaakt worden met de westzijde van het Binnenveld (richting het kinderhospice) en zal er een aftakking zijn in zuidelijke richting om de woningen Stationsweg 177, 177a,b en 177 I te ontsluiten. Zie hiervoor onderstaande tekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0014.png"

Ontwerp aan te leggen weg

In de toekomst wordt er tevens aan gedacht om de bestaande afslag Binnenveld vanaf de Stationsweg te saneren en de nu te realiseren verbinding langs de oostzijde van het spoor af te takken (zie geel-rode markering op onderstaande figuur. Dit in het kader van de eventuele aanpassingen aan de spoorwegovergang Baron van Nagellstraat met de spoorlijn Amersfoort-Apeldoorn. Op dit moment is dit nog niet aan de orde. Het nu voorliggende bestemmingsplan faciliteerd deze mogelijkheid niet maar maakt deze optie in de toekomst in ieder geval niet onmogelijk. Alsdan zal dan een nieuwe planologsiche procedure moeten worden gevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1205-0002_0015.png"

Schematische weergave, doorkijk naar de toekomst

5.13 Water

Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Waterbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft aan dat water een erfgoed is, dat moet worden beschermd. De KRW geeft het kader voor de bescherming van oppervlaktewater en grondwater. Aquatische ecosystemen en daarvan afhankelijke gebieden dienen voor verdere achteruitgang te worden behoed. De waterkwaliteit dient verbeterd te worden door emissies van schadelijke stoffen terug te dringen. Het duurzaam gebruik van water bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen.

Nationaal Waterplan 2009

Eind 2009 is het Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Waterplan Gelderland 2010-2015

Het Waterplan zet het vorige beleid van het derde Waterhuishoudingplan (WHP3) voort. In het Waterplan staat beschreven hoe de provincie Gelderland wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten.

Het plan geeft richtingen aan voor de bescherming, instandhouding en verbetering van de waterhuis-houding voor alle maatschappelijke functies zoals landbouw, natuur en stedelijk gebied. De hoofddoel-stelling is dat het water in 2027 volledig op orde moet zijn voor de maatschappelijke functies. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren.

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Huidige en toekomstige situatie

In de huidige situatie zijn 2 overwegen aanwezig. In de toekomstige situatie worden deze 2 vervangen voor 1 nieuwe overweg. Om de ontsluiting van het gebied te waarborgen dient er een brug over de beek gerealiseerd te worden. Deze brug zal voldoen aan de eisen van Waterschap Vallei & Veluwe.

Door de aanpassing wordt de wegenstructuur in het plan Esvelderbeekzone ook aangepast. Dit wordt meegenomen in het gehele ontwerp en de uitvoering van de beekzone. De wegen die aangelegd worden zullen het regenwater afvoeren naar de naastliggende bermen. Watercompensatie is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Juridische aspecten

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.

Bevoegdheid

Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.

Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.

Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit hoofdstuk 6.5 van SVBP2012 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.

Bestemmingsregels

Bestemming 'Verkeer'

De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.

Bestemming 'Water'

Alleen wanneer het water een belangrijk element vormt in zijn omgeving dan wel van groot belang is voor de waterhuishouding, wordt de bestemming 'Water' toegekend.

Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene afwijkingsregels

Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.

Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Algemene wijzigingsregels

In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Algemene procedureregels

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.

Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.2 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving;
  • handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren;
  • niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels;
  • het afwijkingenbeleid.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.

De kosten worden gedekt uit de exploitatie van de projecten Harselaartunnel en Esvelderbeek. Daarnaast wordt er subsidie verstrekt vanuit de provincie Gelderland.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:

  • Waterschap Vallei en Veluwe
  • Prorail

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.


Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding. Ook is er geen sprake van provinciaal belang.


Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

8.2 Inspraak


Aangezien het een wijzigingsplan betreft welke reeds in het 'moederplan' 'Esvelderbeekzone' is aangegeven, is ervoor gekozen geen inspraak te voeren. Wel is met direct omwonenden overleg geweest om vanuit gemeentezijde een toelichting te geven op het plan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 19 juli tot en met 29 augustus ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn wel/geen reacties ingediend.

Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd.zie Bijlage 9.