Plan: | Veluweweg-Lankerenseweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1202-0002 |
HCB Vastgoed BV heeft namens de heer E. Top een verzoek ingediend om op het perceel aan de Veluweweg 116 te Kootwijkerbroek alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te slopen. In het kader van functieverandering wordt gevraagd om daarvoor in plaats van de sloop een extra woning te realiseren met een inhoud van 600m3 en een bijgebouw van 80m2.
Op het perceel Veluweweg 116 is 499m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig, waarvan de verzoeker 155m2 wil behouden bij de bestaande bedrijfswoning. Vanwege het tekort aan sloopmeters op de eigen locatie heeft de verzoeker de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aan de Lankerenseweg 29 te Voorthuizen gekocht, waar in totaal 811m2 aanwezig is. Bij deze woning wil de verzoeker eveneens graag 150m2 bijgebouw behouden en 661m2 inzetten als aanvullende sloopmeters voor de Veluweweg 116.
De totaal te slopen bebouwing bedraagt daarmee 349 + 661 = 1.010m2 welke voldoende is voor de bouw van één extra woning.
Het perceel Veluweweg 116 ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied I' met bouwperceel. Aangezien de bouw van een extra woning in het kader van functieverandering binnen deze bestemming niet mogelijk is wordt een herziening van het bestemmingsplan opgesteld. Het perceel Lankerenseweg 29 ligt in het bestemmingsplan Lankerenseweg II en heeft de bestemming 'Wonen-Enkelvoudig' met nadere aanduiding voor 'wonen met agrarische nevenactiviteiten'.
De voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Veluweweg 116 zal met dit verzoek worden bestemd tot burgerwoning waarbij een bijgebouw van maximaal 155m2 is toegestaan. Het bestaande en het nieuwe perceel zullen worden ingepast in het landschap en in de stedebouwkundige structuur. Eveneens zal de woning aan de Lankerenseweg 29 worden bestemd tot burgerwoning waarbij een bijgebouw van maximaal 150m2 is toegestaan.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende een herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Op 22 oktober 2012 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan opgestart.
Het plangebied van de Veluweweg 116 ligt in het buitengebied in aansluiting op de de kern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Veluweweg. Aan de oostzijde vormt de kavelgrens de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door agrarisch gebied. Het plangebied van de Lankerenseweg 29 ligt ten westen van de kern Voorthuizen en omvat de voormalige bestemming 'wonen met agrarische nevenactiviteiten'. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van de plangebieden weer.
Afbeelding 1.1 luchtfoto met in het rood omlijnd het plangebied aan de Veluweweg 116 en naast 116 in Kootwijkerbroek.
Afbeelding 1.2 luchtfoto met in het rood omlijnd het plangebied aan de Lankerenseweg 29 in Voorthuizen
Het plangebied aan de Veluweweg ligt in het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en heeft de bestemming 'Agrarisch gebied I' met bouwperceel. Het plangebied aan de Lankerenseweg ligt in het bestemmingsplan Lankerenseweg II met de bestemming 'Wonen met agrarische nevenactiviteiten. Realisatie van een extra woning aan de Veluweweg naast 116 is binnen deze bestemming niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Afbeelding 2.1 bestemmingsplan verbeelding voor de locatie Veluweweg 116 en naast 116.
Afbeelding 2.2 bestemmingsplan verbeelding voor de locatie Lankerenseweg 29.
De heer E. Top heeft zijn agrarische bedrijf beeindigd en de voormalige agrarische opstallen zijn reeds grotendeels gesloopt. In de plaats daarvoor is door middel van het beleid van functieverandering naar wonen gevraagd om medewerking aan de bouw van een vrijstaande woning naast de Veluweweg 116.
Op het perceel waren voormalige agrarische opstallen aanwezig met een gezamenlijke oppervlakte van 499m2. Daarvan wil de verzoeker 155m2 behouden bij de voormalige bedrijfswoning op nummer 116. Op deze locatie is daardoor 349m2 inzetbaar voor functieverandering. Naast de sloop van de opstallen aan de Veluweweg is ter extra compensatie, 1.010m2 is benodigd voor het realiseren van een vrijstaande woning, de bebouwing aan de Lankerenseweg 29 bij Voorthuizen aangekocht. Op deze locatie is 811m2 voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig, waarbij de verzoeker graag 150m2 als bijgebouw bij de voormalige bedrijfswoning wil behouden. Op deze locatie is daardoor 661m2 ingezet voor functieverandering. In totaal wordt voor 1.010m2 aan bebouwing gesloopt, hetgeen voldoende is voor de bouw van de vrijstaande woning.
Naast de Veluweweg 116 wordt in lijn met de stedebouwkundige rooilijn van de Veluweweg de vrijstaande woning met bijgebouw gebouwd. De woning krijgt een maximale inhoud van 600m3 en een bijgebouw van maximaal 80m2. Het perceel wordt landschappelijk ingepast door beukenhagen en bomenrijen van berk en eik. Ook bij de bestaande woning worden enkele bomen aangeplant. Op onderstaande afbeelding is de stedebouwkundige en landschappelijke inrichting van de Veluweweg 116 en naast 116 weergegeven.
Afbeelding 3.1 stedebouwkundige en landschappelijke inrichting van de percelen aan de Veluweweg 116 en naast 116.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Op 27 juni 2012 volgde een eerste herziening van deze verordening, omdat dit noodzakelijk was als gevolg van de Spoedwet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening niet aangeduid Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.
Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)
Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als 'concentratiegebied voor intensieve teelten'. Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:
Multifunctioneel gebied
Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht.
Functieverandering
In de regio Vallei wordt de mogelijkheid geboden om in regionaal verband een alternatief beleid te ontwikkelen voor functieverandering van gebouwen in het buitengebied. In 2008 is door regio De Vallei de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten vastgesteld. Het beleid voor functieverandering is hierin verwoord.
Plangebied
Het plangebied is aangemerkt als 'concentratiegebied voor intensieve teelten', maar maakt onderdeel uit van het bebouwde lint van de kern Kootwijkerbroek. De ontwikkeling van de vrijstaande woning vormt derhalve een aanvulling op het bestaande bebouwde lint, maar vormt geen belemmering voor agrarische functies in de omgeving.
Structuurvisie Buitengebied Barneveld
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.
De gemeente Barneveld heeft in juni 2009 de Strategische Visie vastgesteld. De Strategische Visie geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. Daaraan voorafgaand heeft de raad in januari 2009 de Structuurvisie 2009 vastgesteld waarin de stedelijke ontwikkelingen voor de komende 10 jaar zijn weergegeven. Mede op basis van de Strategische Visie is de Structuurvisie 2009 geactualiseerd door de vaststelling van de Structuurvisie Kernen 2022. De Structuurvisie Buitengebied is het derde en laatste onderdeel van deze beleidstrilogie. In de op 21 september 2011 vastgestelde Structuurvisie Buitengebied wordt specifiek ingegaan op onderwerpen als landbouw, recreatie en landschap in de periode tot 2020. De twee structuurvisies vullen elkaar hierbij inhoudelijk aan. De strategische visie geeft aan wat de overkoepelende doelen zijn.
Met deze Structuurvisie Buitengebied biedt de gemeente Barneveld ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon - en leefmilieu. Ontwikkelingen in de landbouw en bij recreatieve bedrijven zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap en woon- en leefomgeving. Deze omgevingskwaliteiten zijn ook de belangrijkste vestigingsfactoren voor het buitengebied. Initiatieven beoordeelt de gemeente daarom mede op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon en leefmilieu, verkeer en natuur. Dit moet leiden tot een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat op die manier wordt ingericht is een aangename plek om te werken en te recreëren. De structuurvisie beoogt daarbij ontwikkelingsruimte te bieden aan goede initiatieven en wil een basis zijn voor samenwerking om die te realiseren.
Bovenstaande aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast onderscheiden we deelgebieden met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie (zie bijlage 8 Structuurvisie). Onderstaand is per deelgebied en zone een ontwikkelingsrichting met kwaliteitsbeeld beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum) eisen zijn kaderstellend voor het Bestemmingsplan
Afbeelding 4.1 kaart Structuurvisie Buitengebied met in het roodomlijnd aangegeven het plangebied aan de rand van Kootwijkerbroek.
Agrarisch bedrijvenlandschap
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomst gerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Plangebied
In de structuurvisie buitengebied is het plangebied onderdeel van het agrarisch bedrijvenlandschap. Het perceel van de Veluweweg 116 en het agrarische gedeelte ernaast valt in het buitengebied, de aansluitende omgeving valt binnen de bebouwde kom. Het perceel vormt als het ware een open ruimte in het bebouwde lint die met deze ontwikkeling voor een gedeelte zal worden bebouwd in aansluiting op het bebouwde lint van Kootwijkerbroek.
Regionale beleidsinvulling functieverandering
In deze beleidsnotitie staat de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied voorop. Het wonen wordt daarin gezien als een aantrekkelijke vervangende functie in het geval van stoppende of gestopte agrarische bedrijven. Het streekplan zet daarbij meer in op hergebruik van vrijkomende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. De regio opteert ook voor hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing, maar is van mening dat de bebouwingskarakteristiek van vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen in de regio veelal zodanig is, dat hergebruik vanuit ruimtelijk en bouwkundig oogpunt niet wenselijk is. De lage en kwalitatief matige bebouwing van (voormalige) kalver-, varkens- of pluimveestallen is vaak ongeschikt om er nieuwe wooneenheden van te maken.
In veel gevallen is het slopen van deze opstallen en de nieuwbouw van één of meerdere wooneenheden de enige optie een qua beeldkwaliteit, welstand en bouweisen, geschikte woning te maken.
De regio staat een gelijkwaardige behandeling bij functiewijziging naar wonen en werken toe bij hergebruik van de bestaande gebouwen.
Bij nieuwbouw houdt de regio vast aan het uitgangspunt wonen vóór werken en daarbij gaat de voorkeur uit naar het tot stand brengen van meerdere wooneenheden in een woongebouw of in ten hoogste twee (geclusterde) woongebouwen. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
In oktober 2012 heeft de gemeenteraad het beleid met aanvullingen op het functieveranderingsbeleid vastgesteld. Aanleiding daarvoor is de verwachting dat ook de komende jaren veel agrarische bedrijven worden beëindigd. De nadere invulling benoemt de mogelijkheden om binnen het bestaande beleidskader te komen tot een verbreding en verfijning van de mogelijkheden voor de inzet van sloopmeters. Dit om een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan het behoud en de ontwikkeling van een goede ruimtelijke kwaliteit van de Regio Vallei. Eén van de mogelijkheden die in het aanvullende beleid is opgenomen is het inzetten van sloopmeters voor een grotere inhoud van de woning of oppervlakte bijgebouw, bij bijvoorbeeld de voormalige agrarische bedrijfswoning.
De Regionale beleidsinvulling voor functieverandering naar wonen gaat uit van een stappenplan. Dit stappenplan is gehanteerd om te bezien of onderhavig plan voor het perceel aan de Veluweweg 116 past binnen de regionale beleidsinvulling.
Stap 1: hergebruik
Vanwege de aard van de bebouwing (voormalige veestallen) en ruimtelijke uitstraling van de agrarische bedrijfsbebouwing op het perceel Veluweweg 116 is hergebruik ten behoeve van wonen geen optie.
Stap 2: vervangende nieuwbouw
Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden mogelijk volgens de volgende staffeling:
minimaal te slopen bebouwing | maximale inhoud te bouwen woning/woongebouw |
1.000 m2 | 600 m3 |
2.000m2 | 800 m3 |
3.000 m2 | 2 maal 600 m3 |
Op het perceel aan de Veluweweg 116 is 499m2 aan voormalige agrarische bebouwing aanwezig waarbij bij de voormalige bedrijfswoning een bijgebouw van 155m2 behouden blijft. Hierdoor is 349m2 inzetbaar voor functieverandering.Het grotere bijgebouw van 5m2 zal worden gesaldeerd vanaf de Lankerenseweg 29.
Conform het functieveranderingsbeleid zal voor de bouw van een vrijstaande woning naast Veluweweg 116 1.000m2 moeten worden gesloopt. Aangezien op de eigen locatie 349m2 in te zetten bebouwing aanwezig is, is een salderingslocatie aangekocht aan de Lankerenseweg 29 te Voorthuizen.
Aan de Lankerenseweg wordt de voormalige agrarische bebouwing eveneens gesloopt. Op dit perceel is 811m2 aanwezig waarbij de verzoeker graag 150m2 aan bijgebouw bij de voormalige bedrijfswoning wil behouden. In totaal wordt van deze locatie 661m2 bebouwing ingezet voor de Veluweweg.
In totaal wordt 349 + 661 = 1.010m2 gesloopt hetgeen voldoende is voor de voorgestelde ontwikkeling van de vrijstaande woning. De vrijstaande woning krijgt een maximale inhoud van 600m3 en een bijgebouw van 80m2.
Bij functieverandering naar wonen zal door de intiatiefnemers ook een bijdrage worden geleverd voor de versterking van de landschappelijke structuren door middel van een landschappelijk inpassingsplan. In het kader hiervan is door de gemeente een beplantingsplan opgesteld waarbij de woningen zorgvuldig worden ingepast in het landschapstype. Dit beplantingsplan is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd.
In verband met de herziening van het bestemmingsplan voor de realisering van de vrijstaande woning aan de Veluweweg naast 116 is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het gaat om het bodemonderzoek van Sigma met projectnummer 13-M6426, d.d. 11 februari 2013.
In het rapport wordt geconcludeerd dat in de bovengrond een licht verhoogd gehalte koper, lood, zink, PCB's en PAK is aangetroffen. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte zink aangetroffen. En in het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetroffen.
De aangetroffen waardes vormen geen belemmering voor de voorgenomen realisatie van de woning. De bodem is geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het perceel aan de adres een middelmatige archeologische verwachting geldt.
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
Zowel de locaties aan de Veluweweg als aan de Lankerenseweg valt binnen een middelmatige verwachting voor archeologie.
Het project aan de Veluweweg valt echter onder deze vrijstelling zodat geen nader onderzoek noodzakelijk is. Het te slopen oppervlak alsook de geplande nieuwbouw blijven in totaal beneden deze ondergrens.
Afbeelding 5.1 archeologische verwachtingswaarden voor de locatie aan de Veluweweg 116.
Ook voor de Lankerenseweg geldt dat het te slopen oppervlak beneden de ondergrens blijft, waardoor de locatie evneens onder de vrijstelling valt. Wel dient er rekening te worden gehouden met het gegeven dat het de locatie betreft van een boerderij die voorgangers kent uit de zeventiende eeuw en mogelijk ouder. Er bestaat daarom de kans dat bij sloopwerkzaamheden resten van deze voorgangers worden aangetroffen.
Afbeelding 5.2 archeologische verwachtingswaarden voor de locatie aan de Lankerenseweg 29.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Zowel de locatie aan de Veluweweg als aan de Lankerenseweg ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000 gebied.
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.
Door een ecologisch medewerker van de gemeente is een inschatting gemaakt van de mogelijk aanwezige waarden voor flora en fauna.
Op het perceel aan de Veluweweg was de te slopen bebouwing niet van dien aard dat de vorm en bouwwijze interessant is voor vleermuizen door weinig vocht en temperatuurbuffering. De plaatsen waar mogelijk extra beschermde fauna zoals o.a. (steen)uil zijn nader bekeken, maar daar zijn geen sporen van aangetroffen. Wel zijn in diverse, nu reeds gesloopte schuurtjes, oude vogelnesten van algemene soorten aanwezig.
Op het perceel aan de Lankerenseweg 29 is reeds de meeste bebouwing gesloopt. In de nog aanwezige schuren zijn wel oude vogelnesten van algemene vogelsoorten gezien, maar de plaatsen zijn niet geschikt voor vleermuizen. Het schuurtje aan de overzijde van de Lankerenseweg werd als rustplaats gebruikt voor een steenuil. De vaste verblijfplaats blijkt bij navraag in de omgeving in de loods en schoorsteen aan de Lankerenseweg 35-39 te zijn. Dit perceel grenst aan de Lankerenseweg 29 en maakt deel uit van hetzelfde territorium. De functionaliteit van de leefomgeving van deze steenuil is echter niet in het gedien omdat in het leefgebied rust en verblijfplaatsen aanwezig blijven en de oppervlakte van het jachtgebied verdwijnt niet.
Wel blijft voor de overige sloopwerkzaamheden de zorgplicht van kracht.
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.
Voor de ontwikkeling van de vrijstaande woning aan de Veluweweg naast 116 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Groenewold adviesbureau voor milieu en natuur, rapportnummer 2013023, gedateerd d.d. 1 maart 2013.
In het rapport is aangegeven dat de toekomstige geluidbelasting moet worden weergegeven. Echter moet de maatgevende geluidbelasting binnen de planperiode worden bepaald. Dit is de hoogste verwachte geluidbelasting binnen een periode van 10 jaar vanaf het van kracht worden van het plan. In dit geval ligt het maatgevende jaar 10 jaar na het van kracht worden van het plan.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting op de nieuwe woning maximaal 52 dB bedraagt vanwege de Veluweweg. Er is voor de nieuwe woning sprake van een redelijk leefklimaat met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geluidhinder geeft aan dat moet worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren zijn verminderen van de hoeveelheid verkeer, het aanbrengen van stil asfalt, het vergroten van de afstand tot de weg of het realiseren van afscherming. De aanvrager heeft geen invloed op de verkeersintensiteit. Het aanbrengen van asfalt is geen optie voor een enkel project als deze. Het opschuiven van de woning is vanuit stedebouwkundig oogpunt ongewenst en gaat bovendien ten koste van de geluidluwe buitenruimte. Het plaatsen van afschermende voorziening stuit op bezwaren van landschappelijke en stedebouwkundige aard.
Hetgeen resteert is het verlenen van een hogere grenswaarde. De geluidbelasting op de westgevel bedraagt 52 dB op de eeste verdieping. De woning heeft wel twee geluidluwe gevels. De geluidbelasting op e zijgevels voldoet op de begane grond aan de voorkeursgrenswaarde en is op de verdieping maximaal 49 dB. Dit valt ruim binnen de maximale ontheffingswaarde van 63 dB.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.
Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.
Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de omgeving van het plangebied is een agrarisch bedrijf aanwezig aan de Grote Muntweg 2-4. In de omgeving van het plangebied liggen verschillende andere woningen welke eerder als belemmerend object werken voor het agrarische bedrijf. Daarnaast dient voor een zogenoemde rood-voor-rood woning een afstand van 50m te worden aangehouden naar het dichtsbij gelgen agrarische bedrijven. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In de omgeving van het plangebied komen een aantal niet-agrarische bedrijven voor. Op de locatie Veluweweg 124 was een betonwarenbedrijf gevestigd, maar deze is verhuisd naar Harselaar. Op deze locaties is volgens het geldende bestemmingsplan een aannemersbedrijf en of een timmerbedrijf toegestaan. Er dient rekening gehouden te worden met een grootste richtafstand conform de VNG bundel Bedrijven en Milieuzoneringen van 50m ten aanzien van geluid.
Daarnaast is aan de Veluweweg 106 volgens het bestemmingsplan een timmerbedrijf aanwezig en bestemd. Hiervoor geldt eveneens een grootste richtafstand van 50m ten aanzien van geluid waar rekening mee dient te worden gehouden.
Tot slot is ook aan de Veluweweg 99 een bedrijf mogelijk, volgens het bestemmingsplan mag hier een smederij zijn gevestigd waarvoor een grootste richtafstand van 50m voor geldt.
De afstand tot aan de Veluweweg 124 bedraagt zo'n 54 meter, de afstand tot aan de Veluweweg 106 bedraagt zo'n 60 meter en de afstand tot aan de Veluweweg 99 bedraagt zo'n 63m afstand. De positie van de nieuwe woning is derhalve ook zo bepaald dat de woning voldoet aan de genoemde richtafstanden, zodat de omliggende bedrijven niet in de ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Zoals reeds in de visie is beschreven wordt de nieuwe woning op een goede wijze landschappelijk ingepast. De locatie vormt nu nog een ruime open plek in het bebouwde lint van Kootwijkerbroek. Daardoor is het een gedeelte van het buitengebied dat terugkomt tussen de bebouwing. Bij de nieuwe woning is daardoor rekening gehouden met de aansluiting op de bestaande bebouwde kom en meer naar achteren op het perceel rekening gehouden met aansluiting op het buitengebied. De kavelgrenzen bij de bestaande woning worden aangezet met eidken, deze vullen de ruimte tussen de bestaande populier en een bestaande eik en refereren naar de houtsingel die hier vroeger heeft gestaan. De nieuwe inrit van de te bouwen woning loopt direct langs de kavelgrens waardoor een van de bestaande elzen zal komen te vervallen, de overige elzen aan de voorzijde bij de Veluweweg blijft gehandhaafd. Het erf wordt aan de voorzijde begrensd met een beukenhaag. Na de beukenhaag wordt de kavelgrens aan de zuidwest zijde aangezet met een transparante bomenrij. Deze bestaat uit enkele eiken en meerdere berken, een combinatie die goed past in de omgeving. Achter het bijgebouw worden de percelen begrensd met een meidoornhaag met aan de achterzijde een boomgroep van dicht op elkaar geplante berken.
Afbeelding 5.3 de stedebouwkundige en landschappelijke inrichtingsschets.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
De opkomsttijden voor het adres aan de Veluweweg 116 bedraagt 8 minuten. De Veluweweg 116 is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd minder dan 8 minuten bedraagt. De norm wordt hier niet overschreden.
Daarnaast is de dichtstbijzijnde primaire bluswatervoorziening op een afstand van zo'n 46 meter aanwezig. Dit is voldoende. In de nabije omgeving (binnen 320 meter) zijn geen secundaire bluswatervoorzieningen aanwezig. Voor de nieuw te bouwen woning worden geen nadere eisen gesteld voor bluswatervoorzieningen.
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
De planontwikkeling is getoetst aan het beleid van het Waterschap Vallei en Eem met betrekking tot omgang met water in nieuwbouwplannen. Het algemene uitgangspunt is dat met de ontwikkeling geen afwenteling van de waterafvoer op de omgeving plaatsvindt. De gemeente sluit met haar beleid hierop aan.
Hemelwater
Het hemelwater dat op het verharde oppervlak (nieuwe woning en nieuwe bijgebouwen) valt, dient op eigen terrein geborgen en of geinfiltreerd te worden. Het mag niet op de gemengde riolering in de Veluweweg worden aangesloten. De beste optie is om het hemelwater dat op het dak valt via de regenpijpen weg te laten vloeien over het maaiveld. Een andere mogelijkheid is om het water naar de sloot langs de Veluweweg te brengen.
Huishoudelijk afvalwater
Uit de nieuwe woning komt huishoudelijk afvalwater vrij dat aangesloten dient te worden op de gemengde riolering. Voor een nieuwe aansluiting is een aansluitvergunning nodig.
Bouwmaterialen
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktekwaliteit mogen geen uitlogende bouwmaterialen worden toegepast.
Het bestemmingsplan 'Veluweweg-Lankerenseweg' is een nadere concretisering van de beleidskeuzes die gemaakt zijn in de Structuurvisie Buitengebied Barneveld. In tegenstelling tot de structuurvisie is het bestemmingsplan juridisch direct bindend voor de burger. Het bestemmingsplan geeft op perceelsniveau aan welke bouw- en gebruiksmogelijkheden gelden.
Het bestemmingsplan is zoveel mogelijk afgestemd op eerder vastgestelde gemeentelijke visies, het provinciaal- of Rijksbeleid. Waar nodig is in het bestemmingsplan een eigen afweging gemaakt: bijvoorbeeld op basis van de retrospectieve toets of een specifieke lokale situatie.
In de hierna volgende paragrafen is per functie aangegeven welke bestemming is toegekend, en welke aanduidingen zijn gebruikt. De inhoud van de regeling wordt beknopt weergegeven, waarbij met name aandacht is voor het waarom van de regeling (waarom worden bepaalde ontwikkelingen wel of niet toegestaan) en hoe wordt een aanvraag getoetst (wat zijn de voorwaarden, wat is bijvoorbeeld een goede landschappelijke inpassing en hoe wordt dat getoetst).
Voor aanvrager en toetser wordt hiermee meer duidelijkheid gegeven over het hoe en waarom van de in de planregels opgenomen bepalingen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de huidige planologische situatie vastgelegd. De regels van het bestemmingsplan kunnen veranderd zijn ten opzichte van de voorschriften die worden geactualiseerd, omdat nieuwe standaardregels zijn toegepast. Deze standaardregels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'. Niet alle bestemmingen uit de geactualiseerde bestemmingsplannen komen als zodanig voor in de hoofdgroepen van de bestemmingen. Voor deze bestemmingen is een vertaling gemaakt naar de nieuwe regels. De voorheen geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn zoveel mogelijk aangehouden.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Inleidende regels
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in dit artikel.
Bestemmingsregels
In de regels zijn in artikel 3 tot en met artikel 12 de bestemmingsregels opgenomen. In de paragraaf 6.3 is per bestemming aangegeven waarvoor deze bedoeld is.
Algemene regels
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiltieitsbepalingen opgenomen.
Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
In de algemene wijzigingsregels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 'Algemene regels' van de regels van dit bestemmingsplan
Overgangs- en slotregels
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
Algemeen
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan de bestaande, legale woningen. Dit zijn woningen die in het geldende bestemmingsplan al als woning waren bestemd of in de tussenliggende periode via bijvoorbeeld een wijzigingsprocedure zijn bestemd. Het kan ook gaan om de voormalige bedrijfswoningen op percelen waar de agrarische bedrijfsvoering gestaakt is. De voormalige bedrijfswoning heeft dan de woonbestemming gekregen.
Binnen een bestemmingsvlak 'Wonen' is maximaal één woning toegestaan. Een uitzondering geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' want daar geldt als maximum het aantal wooneenheden zoals weergegeven op de verbeelding. Ook geldt een uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - woongebouw' want daar geldt dat in plaats van één woning er één woongebouw is toegestaan dat twee wooneenheden omvat of dat meerdere wooneenheden omvat indien de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen. Een woning is bestemd voor de huisvesting van één huishouden. In het bestemmingsvlak zijn het hoofdgebouw en eventueel aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen opgenomen.
De inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een woning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. . De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 10 meter. Op sommige plekken komen andere maten of afmetingen voor, deze zijn op de verbeelding weergegeven. Via een afwijking van de bouwregels kan de toegestane goothoogte worden verhoogd naar 6 meter.
Bijgebouwen bij de woning
De maximale oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning bedraagt maximaal 80 m2. De maximale goot- en nokhoogte bedragen respectievelijk 3 en 6 meter. Bij toepassing van het functieveranderingsbeleid is bij de hoofdwoning tot maximaal 150m2 bijgebouw toegestaan.
Via het functieveranderingsbeleid is het mogelijk om bijgebouwen te vergroten op basis van een sloopeis tot maximaal 400 m2. Dit is in de regels doorvertaald.
Vervangende nieuwbouw van de woning
Bij een eventuele vervangende nieuwbouw dient de woning op dezelfde plek terug te worden gebouwd. Soms is dezelfde plek niet de beste. De afstand tot een naastgelegen (agrarisch) bedrijf kan zo bijvoorbeeld worden vergroot. In het bestemmingsplan is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels.
Vergroten van de woning
De woning kan via het afwijken van de bouwregels worden vergroot. In ruil daarvoor wordt bebouwing (bijgebouwen) gesloopt. Het kan hierbij gaan om bijgebouwen bij de woning zelf, maar ook om sloop elders. In de planregels is hiervoor een staffeling opgenomen, hoe meer vierkante meters worden gesloopt, hoe meer er terug mag worden gebouwd. Ook is in de regels omschreven welke voorwaarden er gelden voor sloop elders. Het herbouwplan mag geen onevenredige afbreuk doen aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit.
Hobbymatig houden van vee
In de gebruiksregels is bepaald dat het hobbymatig houden van vee is toegestaan, zowel binnen de woonbestemming als binnen de bestemming 'Agrarisch'. Steeds meer burgers in het buitengebied houden op hobbymatige wijze dieren. Het gaat vaak om schapen, geiten, kippen en paarden. Bij het houden van paarden speelt daarnaast mee dat een paardrijbak gewenst is om te kunnen paardrijden. Het beweiden van vee en het aanleggen van een paardrijbak zijn mogelijk op gronden met de bestemming 'Agrarisch' (zie artikel 3.5), waarbij geldt dat een paardrijbak direct moet grenzen aan het betreffende bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' of een andere bestemming waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Dit plan is gebaseerd op de Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten en voldoet daar ook aan. In het kader hiervan is het verzoek voorgelegd aan de Regionale werkgroep Coördinatie verzoeken om functieverandering. De werkgroep heeft ingestemd met het plan. Geconcludeerd kan worden dat er hier geen provinciale belangen in het geding zijn die om vooroverleg vragen.
Het Waterschap Vallei & Eem heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1000 m2. In dit geval is er sprake van een afname van de verharding.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het terinzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en eventuele opmerkingen van belanghebbenden kunnen in het kader van de zienswijzen behandeld worden.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 26 april tot en met 6 juni 2013 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.