direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Harselaar West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1002-0003

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. openbare nutsvoorzieningen;
  • c. infrastructurele voorzieningen;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met de daarbij behorende:

  • f. bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

3.3 Nadere eisen
  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
    • a. de verkeersveiligheid; en
    • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 16.1 van toepassing.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1 Bestemmingswijziging in Bedrijventerrein

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd op de gronden gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'Wro-zone - wijzigingsgebied 3' de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in ‘Bedrijventerrein', onder de voorwaarden dat:

  • a. alleen bedrijven van categorie 2 t/m 4.2 zijn toegestaan;
        • b. gebouwen alleen zijn toegestaan op een minimale afstand van 52 meter vanaf de dichtsbijzijnde bestemmingsplangrens;
  • b. in de zone gelegen vanaf de bestemmingsplangrens tot 52 meter (op de afbeelding aangegeven met 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2) ook gebouwen zijn toegestaan als voldaan wordt aan de voorwaarden als genoemd in 4.7.2;
        • d. de gebouwen goed bereikbaar moeten zijn voor de hulpdiensten;
        • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
        • f. voor het overige de bepalingen van artikel 4 van overeenkomstige toepassing zijn;