Rijzenburg 2020    

Toelichting     

Bij het bestemmingsplan

'Rijzenburg 2020'

(plannummer: NL.IMRO.0202.951-0301)

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Lange tijd werd de voormalige boerderij 'De Rijzenburg' gebruikt als restaurant. Nadat bleek dat verdere exploitatie van een restaurant om bedrijfseconomische redenen niet meer haalbaar was, is 'De Rijzenburg' in 2014 herbestemd als woning. Deze woningen zijn nooit gerealiseerd.

Stichting Het Nationale Park De Hoge Veluwe wil nu, in samenwerking met een zorgpartner, op de locatie aan de Koningsweg 17 (Rijzenburg) een woonzorgfunctie voor (dementerende) ouderen realiseren. Ten behoeve van de zorglocatie wordt de bestaande bebouwing op de Rijzenburg uitgebreid met circa 500 m2. Dit is in strijd met het huidige bestemmingsplan. Om dit plan uit te kunnen voeren moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. In dit bestemmingsplan wordt de huidige woonfunctie gewijzigd naar maatschappelijk ten behoeve van een zorgfunctie voor (dementerende) ouderen. Om de uitbreiding te kunnen realiseren wordt het bouwvlak vergroot.

De locatie van het plangebied ligt binnen de 'Groene ontwikkelingszone (GO)'. De provincie Gelderland heeft in de Omgevingsverordeningen de gebieden aangewezen die binnen de GO vallen. Binnen deze zone zijn kleinschalige nieuwe functies toegestaan, onder de voorwaarde dat de ontwikkeling gepaard gaat met een flinke plus voor de natuur. Aan dit bestemmingsplan is daarom een plan voor verevening gekoppeld. In het vereveningsplan worden op diverse manieren de kernkwaliteiten van het gebied versterkt.

1.2 Situering en begrenzing plangebied     

Het plangebied ligt aan de Koningsweg 17 en wordt begrensd door de Koningsweg aan de zuidzijde en de Kemperbergerweg aan de oost- en westzijde. Ten noorden van het plangebied bevindt zich het natuurgebied Het Nationale Park De Hoge Veluwe. Binnen het plangebied ligt het voormalige restaurant Rijzenburg met omliggende gronden en de gronden welke behoren tot de zuidelijke ingangspartij van Het Nationale Park de Hoge Veluwe.

verplicht

Figuur 1.1. Globale ligging plangebied, voor de precieze locatie wordt verwezen naar de verbeelding.

1.3 Opzet bestemmingsplan     

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de kaart zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.

Dit plan is, conform de Wet ruimtelijke ordening (hierna; Wro), vormgegeven volgens de Standaard voor vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012). De SVBP geeft voorschriften over inrichting van de kaart (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.

1.4 Geldende plannen     

Het bestemmingsplan Rijzenburg 2019 is een algehele herziening van het geldende bestemmingsplan Rijzenburg. Onderstaand overzicht geeft weer welke bestemmingsplannen en verordeningen (deels) komen te vervallen. De daarop van toepassing zijnde partiële herzieningen vervallen ook. Bij elk plan is de datum van vaststelling weergegeven.

Bestemmingsplan Datum van vaststelling
Rijzenburg 30 juni 2014 (onherroepelijk)
Facetplan parkeren 30 mei 2018 (onherroepelijk)

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied gegeven. Dit bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de mogelijkheden in het plangebied. Functionele en ruimtelijke vernieuwingen zullen resulteren in nieuwe verhoudingen met de bestaande en de te behouden situaties. Voor een goede samenhang is kennis nodig van de bestaande situatie van het plangebied.

2.2 Historische ontwikkeling     

Het plangebied kent een rijke geschiedenis. In 1852 kocht F. Burgers, paardenpostmeester in Arnhem, een stuk grond waarop hij de ontginningsboederij De Rijzenburg liet bouwen. De Rijzenburg kende vervolgens verschillende eigenaren. In 1921 werd het gehele landgoed Kemperberg met inbegrip van Rijzenburg aan Anton Kröller verkocht. Kröller was eigenaar van De Hoge Veluwe. Met de aankoop van het landgoed kon het gebied van de Hoge Veluwe worden vergroot. In 1935 werd het gebied van Kröller Müller, met inbegrip van de Rijzenburg, eigendom van de Stichting Het Nationale Park de Hoge Veluwe (hierna: NPHV).

verplicht

Figuur 2.1. De oude boerderij Rijzenburg, Bron: W. H. V. Schaarsbergen 

In de Tweede Wereldoorlog werd Rijzenburg door de Duitse luchtmacht gevorderd waarna er Duitse officieren kwamen te wonen. Na de oorlog werd de Rijzenburg gebruikt door de mijnopruimingsdienst die er een opslagruimte voor munitie van maakte. De Rijzenburg werd bouwvallig en het bestuur van NPHV besloot het gebouw weer op te knappen en het te veranderen in een restaurant dat in 1950 onder dezelfde naam werd geopend.

Op 30 maart 1992 werd de Rijzenburg door een brand in de as gelegd. Alleen de voorgevel bleef behouden. Gelijk na de brand besloot het bestuur van de stichting tot opbouw van het restaurant en in 1993 werd het geheel weer geopend. Als gevolg van tegenvallende bedrijfsresultaten werd de exploitatie van het restaurant in het voorjaar 2010 beëindigd.

In 2014 is gezocht naar een nieuwe bestemming. Het bestaande gebouw is hierbij behouden en gekozen werd voor de mogelijkheid om het interieur te verbouwen tot twee zelfstandige woningen.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur     

Het plangebied ligt direct ten noorden van de Koningsweg en ten oosten van de Kemperbergweg. Aan de west- en noordzijde wordt het plangebied begrensd door bossen en bosschages, die deel uitmaken van het NPHV. In het westelijke deel van het plangebied ligt de toegangsweg naar de entree van het NPHV.

Op de gronden bevindt zich het voormalig restaurant 'De Rijzenburg' met aanbouw. Het restaurant was tot 2010 als zodanig in bedrijf.

verplicht

Figuur 2.2. Vooraanzicht van de Rijzenburg.

Achter het gebouw ligt de parkeerplaats van de voormalige horecavestiging. In het noordwestelijke deel van het plangebied bevinden zich de ingang van het NPHV, het bijbehorende entreegebouw en een parkeerterrein voor de bezoekers van het park. Het noordoostelijke deel van het plangebied heeft nog een beperkte agrarische functie.

verplicht

Figuur 2.3. Parkeerplaatsen bij de Rijzenburg

Het plangebied kenmerkt zich in landschappelijk opzicht door een half-open groene structuur met bomen, bosschages en open ruimten. De half-open structuur biedt vanaf de Koningsweg een karakteristiek zicht op het restaurant dat na de brand weer is herbouwd in de stijl van de voormalig ontginningsinsboederij die op deze locatie stond.

2.4 Verkeer en parkeren     

In het plangebied ligt de toegangsweg naar de entree van het NPHV en het bijbehorende parkeerterrein. Andere wegen zijn niet in het plangebied opgenomen.

2.5 Groenstructuur     

De locatie van het plangebied grenst in het noorden aan het uitgestrekte bosgebied van het NPHV. Het buitengebied van Arnhem Noord bestaat grotendeels uit bos met daarbinnen incidentele bebouwing. Deze bebouwing wordt in noordelijke richting steeds extensiever.

Langs de Koningsweg ligt de bebouwing verspreid en bestaat het landschap uit een afwisselend mozaïek van open agrarische of grasland percelen en besloten ruimten met bos.

2.6 Monumenten en archeologie     

De boerderij is niet aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

Het plangebied heeft archeologische waarde. Uit archeologisch bureau- en booronderzoek blijkt een middelhoge verwachting op sporen en vondsten die te verbinden zijn met jager-verzamelaars gedurende het einde van de oude steentijd en de middensteentijd. Ook geldt een hoge kans op het aantreffen van vlakgraven uit de prehistorie, resten van een boerenerf/ontginningsboerderij en archeologie van de Tweede Wereldoorlog.

Hoofdstuk 3 Relevant beleid en regelgeving     

3.1 Inleiding     

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het ruimtelijk rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid en de toepasselijke regelgeving. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Deze kaders zijn in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de kaart en in de regels.

3.2 Ruimtelijk beleid en regelgeving     

3.2.1 Rijksbeleid     

3.2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De SVIR schetst het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijk beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector ' Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.

Het plangebied ligt buiten de stad in een gebied dat op nationaal en Europees niveau bescherming geniet vanwege zijn landschappelijke en ecologische kwaliteiten. Het gebied maakt deel uit van een Natura 2000 gebied (beschermd op basis van Europese richtlijnen), van Natuurnetwerk Nederland en het gebied ligt in het Nationaal Landschap Veluwe. Voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke ontwikkeling in deze beleidsgebieden leidt tot een aantasting van de te beschermen waarden van deze gebieden. De provincie heeft de taak gekregen om deze kwaliteiten in het ruimtelijke beleid te verankeren.

3.2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), artikel 3.1.6, lid 2, opgenomen.

Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Bro gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is om te komen tot een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag wanneer nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. In paragraaf 4.5 wordt het bestemmingsplan hieraan getoetst.

3.2.2 Provinciaal beleid     

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn allebei op 1 maart 2019 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet.

3.2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland     

De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving.

De wereld verandert ingrijpend en er komt veel op de inwoners van Gelderland af. Het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, verdere verstedelijking in combinatie met krimp, toenemende mobiliteit op de weg en in de lucht, digitalisering, internationalisering.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Door zeven met elkaar samenhangende ambities na te streven wordt gezorgd voor een schoon, gezond, veilig en welvarend Gelderland.

verplicht

In de Gelderse Omgevingsvisie wordt aangegeven dat Gelderland een rijke natuur heeft, waaronder de Veluwe met haar bossen, heide, stuifzand en haar specifieke dier- en plantensoorten. In het Gelders natuurnetwerk zijn allerlei verbindingszones - ecologische poorten, ecoducten, uiterwaarden- dat voor de biodiversiteit belangrijke gebieden in en buiten Gelderland verbindt.

De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kern-kwaliteiten. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatvinden, behalve ontwikkelingen voor een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Voor de landschappen met bovenregionale waarde geldt een beschermingsregime met kernkwaliteiten en met een juridisch vangnet in de verordening, zodat de provincie in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt.

3.2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland     

De Omgevingsverordening Gelderland wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is.

De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem.

verplicht

Uitsnede geconsolideerde Omgevingsverordening (december 2019), Afdeling 2.6 Natuur en Landschap.

Dit bestemmingsplan voorziet in een ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone

Het plangebied ligt in de 'Groene Ontwikkelingszone' (hierna: GO). Dit betekent dat het beschermingsregime GO van toepassing is. Dat houdt in dat geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:

  1. geen reële alternatieven aanwezig zijn;
  2. sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  3. de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en
  4. de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd.

In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:

  1. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en
  2. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

Toets bestemmingsplan

De transformatie van de boerderij naar een zorglocatie voor dementerende ouderen betreft een kleinschalige ontwikkeling. In paragraaf 5.2.5.5 wordt nader onderbouwd waarom de ontwikkeling in overeenstemming is het met zowel het provinciaal als het gemeentelijk beleid als het gaat om het versterken van de kwaliteiten van het buitengebied c.q. het natuurgebied de Veluwe.

3.2.3 Gemeentelijk beleid     

3.2.3.1 Structuurvisie Arnhem 2020 - 2040     

Algemeen

De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.

De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.

Buitengebied Noord, van achtererf naar voortuin

Het plangebied ligt in het ruimtelijke milieu 'Veluws landschap' en maakt deel uit van het koersgebied 'Buitengebied Noord, van achtererf naar voortuin'. Het buitengebied van Arnhem-Noord maakt deel uit van de Veluwe. Het gebied is te karakteriseren als één groot natuurgebied met daarin een aantal min of meer stedelijke functies. In het buitengebied is ook een aantal agrarische bedrijven gelegen.

De kwaliteit van het gebied is allereerst de hoge natuur- en landschappelijke waarde. Het is dé groene voortuin van Arnhem. Daarnaast moet de cultuurhistorische waarde van het gebied worden genoemd, met name de grafheuvels, landgoederen, lanen en het militaire verleden. Ook de bijzonder gunstige ligging van het gebied in de nabijheid van de stad is een kwaliteit. Het is door dit alles een bijzonder aantrekkelijk gebied om te wonen, te werken en te recreëren. Het noordelijke buitengebied is bovendien van groot economisch belang voor Arnhem. Zo herbergt het grote recreatieve publieksmagneten, zijn er grote werkgevers gevestigd en vindt er waterwinning plaats.

Belangrijkste knelpunt in het gebied is de sterke versnippering, zowel van het groen als van de verschillende functies. Het gebied is ruimtelijk gefragmenteerd en nogal ontoegankelijk door de vele met hekken afgesloten terreinen en de grootschalige infrastructuur (A12 en A50). Het noordelijke buitengebied is hierdoor eerder de besloten achtertuin van Arnhem, dan een representatieve en uitnodigende voortuin van de stad. Om de toegankelijkheid voor mens en dier te verbeteren wordt momenteel een aantal projecten uitgevoerd, waaronder de aanleg van ecoducten over de snelwegen.

In de voorzienbare toekomst zal er geen sprake zijn van grootschalige ontwikkelingen of verandering van functies in het gebied. Kleinschalige ontwikkelingen zullen echter nodig blijven om het gebied in economisch en recreatief opzicht vitaal te houden. Het gebied moet niet 'op slot worden gezet'. Daarbij moet wel voorkomen worden dat een veelheid aan kleine ontwikkelingen sluipenderwijs leidt tot verdere verromeling en versnippering. Om dit te bereiken dienen ontwikkelingen altijd samen te hangen met bestaande functies en bovendien plaats te vinden op plekken waar de betreffende functie nu al sterk aanwezig is.

Ten noorden van de Koningsweg geldt de zone 'Natuur', waar het verbeteren van de natuurwaarde en de mogelijkheid om natuur te beleven voorop staat. Nieuwe woonfuncties en bedrijvigheid zijn hier in beginsel niet gewenst, tenzij de ligging hier een bijzondere aanleiding toe geeft. Als er sprake is van het toevoegen van rood, dan moet daar compensatie tegenover staan.

Het bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van een bestaand pand waarvan de woonfunctie verdwijnt en plaatsmaakt voor een maatschappelijke functie. Juist de ligging van de Rijzenburg in een rustige natuuromgeving maakt het zo geschikt voor een zorglocatie voor dementerende ouderen.

Streefbeeld milieukwaliteit 2040

De kaart streefbeeld milieukwaliteit 2040 (p. 55, Structuurvisie Arnhem 2020, doorkijk 2040)

onderscheidt acht gebiedstypen: centrum, stedelijke zone/knooppunt, HOV knooppunt, stadswijk, bedrijventerrein, stedelijk groen, gemengde groene zone en natuur. Ieder gebiedstype kent zijn eigen ruimtelijke kenmerken en milieukwaliteiten. De typologie geeft richting aan de toekomstige invulling van de ruimte, maar is er ook een afspiegeling van. Zo zal de toekomstige verstedelijking zich zoveel mogelijk toespitsen op plaatsen die door het hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) worden ontsloten (gebiedstype: stedelijke zone/knooppunt). De kaart streefbeeld milieukwaliteit 2040 is mede richtinggevend voor de verdere verstedelijking.

verplicht

Op grond van de kaart streefbeeld mileukwaliteit geldt voor het plangebied het gebiedstype natuur en water. Voor natuur wordt aangestuurd op een maximale milieukwaliteit. Beleidsinzet is om altijd minimaal te voldoen aan de wettelijke vereisten (de grenswaarden) voor alle milieuthema's

3.3 Welstandsbeleid     

3.3.1 Welstandsnota 2015     

3.3.1.1 Algemeen     

De Arnhemse Welstandsnota is in 2015 vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden. Vanuit het oogpunt dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid moeten passen in hun omgeving vormt de bestaande stad het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied ('géén toets', 'lichte toets' en 'zware toets') anders. Hierna is een kaart met de onderverdeling van de gebieden opgenomen en worden de gebieden nader toegelicht.

verplicht
Welstandskaart 2015

Gebieden zonder welstandstoets

In wijken met veel variatie in bouwstijl, in type woningen, oriëntatie van gebouwen op de openbare ruimte en dergelijke, worden aanvragen voor omgevingsvergunning voor het bouwen niet meer vooraf getoetst. Als een vergunning nodig is voor (ver)bouw dan blijven altijd de regels gelden die in het bestemmingsplan staan, zoals regels over grootte, bouwhoogte e.d. Maar de keuze voor materiaal, vorm en kleur is in deze gebieden vrij. De verantwoordelijkheid voor de invulling ligt bij de bewoners en eigenaren.

3.3.1.2 Toetsing aan de Welstandsnota 2015     

Gelet op de welstandskaart geldt voor dit plangebied geen welstandstoets. Het voormalige restaurant de Rijzenburg behoort als bebouwing in het kader van gemeentelijke welstandsbeleid tot de zogenaamde 'Verspreide bebouwing in het groen' en meer in het bijzonder 'Losse en verspreide bebouwing te midden van de Veluwse bossen en heide'. Het gebouw ligt niet in een gebied waarvoor in het recente verleden een masterplan is ontwikkeld waarin het welstandaspect aan de orde komt. Voor de Rijzenburg en omgeving is geen aparte welstandstoets noodzakelijk.

3.4 Verkeersbeleid     

3.4.1 Rijksbeleid     

Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

De regio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.

Voor Arnhem is samenwerking tussen Rijk, decentrale overheden en bedrijfsleven relevant om een robuust hoofdwegennet en spoorwegennet, binnen de regio, tussen regio's en met het achterland te realiseren en te behouden.

3.4.2 Provinciaal beleid     

In de provinciale Omgevingsvisie Gaaf Gelderland uit 2018, beschrijft de provincie welke ambitie zij de komende jaren heeft voor bereikbaarheid. Een van de kerntaken van de provincie is te zorgen voor een goede regionale bereikbaarheid en een goed regionaal openbaar vervoer. Voorts geeft de provincie veel aandacht aan mobiliteitsbehoefte van inwoners en bedrijven in Gelderland en kijkt daarbij naar toekomstige ontwikkelingen als het digitale werken. Maar er is ook veel oog voor leefbaarheid en verkeersveiligheid.

Gelderland streeft naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Het verkeer en (openbaar) vervoer moet schoner, gezonder en duurzamer. Zo zet Gelderland zich in voor een dekkend netwerk van duurzame oplaad- en tankpunten in Gelderland.

3.4.3 Gemeentelijk beleid     

De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.

Fiets

Het beleidsplan fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' uit 2013 is een uitwerking van de inzet voor versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen. Uitgangspunten voor deze beleidsnota zijn:

  • nadruk op utilitair fietsgebruik (de ritten naar werk, school en voorzieningen);
  • inzetten op de nieuwe fietser, dat is de fietser die nu nog in de auto zit;
  • aanleggen van kortsluitende verbindingen;
  • aanleggen van hoogwaardige doorgaande verbindingen (snelfietsroutes);
  • hoogwaardige stallingsvoorzieningen (belangrijk bij ketenverplaatsingen).

De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.

Openbaar vervoer

De Arnhemse beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' (2014) heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:

  • een hoogwaardig openbaar vervoernetwerk;
  • de reiziger centraal stellen;
  • een mobiliteit bieden voor iedereen;
  • een emissieloos openbaar vervoer.

Parkeren

Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem.

Voor een verpleeg- en verzorgingstehuis geldt een parkeernorm van 0,4 per wooneenheid. Met de ontwikkeling worden maximaal 24 onzelfstandige woonruimten gerealiseerd. Dit betekent dat er gerekend moet worden met de beschikbaarheid van 8-10 parkeerplaatsen. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke- en programmatische aspecten van de ontwikkelingen     

4.1 Inleiding     

De ontwikkeling bestaat uit het het verbouwen van de Rijzenburg tot maximaal 24 onzelfstandige zorgwoningen voor dementerende ouderen. Om dit mogelijk te maken wordt de bebouwing uitgebreid met 500m2.

4.2 Programmatische aspecten     

Het plan voorziet in zorgplaatsen voor demente ouderen. Er wordt gestreefd naar maximaal 24 onzelfstandige wooneenheden ten behoeve van de huisvesting van dementerende ouderen. De appartementjes hebben een eigen sanitair, maar de keuken en een grote zitkamer zijn gemeenschappelijk. De huisvesting van deze kwetsbare groep mensen vereist 24-uurs zorg. Er is daarom gekozen om deze medische voorziening een maatschappelijke bestemming te geven.

4.3 Landschappelijke inrichting     

In het inrichtingsplan 'Herinrichting en verevening t.b.v. functieverandering Rijzenburg', opgenomen in Bijlage 1 van de regels, is de inrichting voor de omgeving van de Rijzenburg beschreven. Voor de maatschappelijke functie is uitzicht zeer wenselijk. Met de inrichting wordt het stelsel van hagen versoberd en voorziet het plan nu in een relatief lage haagbeukenhaag om het erf. Het nieuwe inrichtingsvoorstel geeft tevens aan hoe de verevening wordt ingevuld die nodig is ter compensatie van de toe te voegen bebouwing.

In de inrichting krijgt dit deel in samenhang met het erf achter de Rijzenburg een ecologisch en cultuurhistorisch waardevolle beplanting. In de relatief arme bossen en heiden op de zandgronden van de Hoge Veluwe bieden bloeiende en vruchtdragende boom- en plantensoorten een waardevolle toevoeging voor zowel de ecologie als voor de beleving.

verplicht

Figuur 4.1: Inpassingsplan, bron: 'Herinrichting en verevening t.b.v. functieverandering Rijzenburg'.

verplicht

Figuur 4.2. (Huidige) Incomplete boomgaard

Het oude hoogstamboomgaardje past erg goed bij het karakter van een boerderij op een landgoed, in deze groene ontwikkelzone. De boomgaard wordt weer compleet gemaakt met nieuwe aanplant bestaande uit oude rassen. Het gaat om appelbomen, pruimenbomen, stoofpeer en kersenbomen. Fruitbomen hebben een grote waarde voor vele soorten: de bloei biedt nectar aan wilde bijen en andere insecten, het vallende fruit biedt voedsel voor vogels en dassen.

In de parkweide worden groepen inheemse boomsoorten met bijbehorende bosmantel aangeplant. Er worden soorten gekozen die opeenvolgend bloeien en nectar bieden, dit geeft een grotere waarde voor bijen om jaarrond een populatie in stand te houden.

De tweede ontsluitingsweg, de oostelijke ontsluitingsweg die de Rijzenburg verbindt met de Kemperbergerweg wordt wegbestemd in dit bestemmingsplan. Een gedeelte van het parkeerterrein, ten zuiden van het parkeerterrein dat is gelegen binnen de aanduiding 'parkeerterrein', zal door middel van een voorwaardelijke verplichting feitelijk moeten verdwijnen bij het in gebruik nemen van de zorglocatie.

4.4 Verkeer en mobiliteitsaspecten     

Het bestaande parkeerterrein ten noorden van de boerderij werd in het verleden gebruikt ten behoeve van de horecavestiging. De verharding van het parkeerterrein zal worden verwijderd. Hierdoor komt de boerderij vrij te liggen in de weide. Op het nieuwe erf is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte van de maatschappelijke functie te voorzien.

Ten noorden van de boerderij Rijzenburg ligt een parkeerterrein ten behoeve van de bezoekers van het Nationale Park De Hoge Veluwe. Het gebruik van deze gronden blijft ongewijzigd.

4.5 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening)     

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Voor het doorlopen van de laddertoets moeten een aantal deelvragen worden beantwoord.

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Een zorgcomplex wordt ingevolge vaste jurisprudentie aangewezen als een stedelijke ontwikkeling (AbRvS 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2921).

2. Is stedelijke ontwikkeling 'nieuw'?

De laddertoets wordt alleen uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. In voorliggend geval is sprake van het transformeren van een voormalige boerderij naar huisvesting voor dementerende ouderen. Hiermee is sprake van een 'nieuwe ontwikkeling'.

Dit betekent dus dat de laddertoets moet worden doorlopen.

Behoefte 

De nieuwe ontwikkeling voorziet in het de toevoeging van 24 onzelfstandige wooneenheden voor ouderen met dementie. Wij zien in Arnhem een behoefte naar deze woningen. De verwachting is dat in 2030, 18 procent van de Arnhemse bevolking boven de 65 jaar is. Dit is een grote toename in vergelijking met de 15% van nu. Met de vergrijzing neemt ook de behoefte aan specialistische zorg toe. Vooral de groep met dementie zal na verwachting de komende jaren fors gaan groeien.

3. Bestaand stedelijk gebied?

In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Rijzenburg ligt in het buitengebied van de gemeente op een flinke afstand van de bebouwde kom. De locatie is omringd door agrarische gronden en bos. De ontwikkeling vindt dus plaats buiten bestaand stedelijk gebied.

Kwaliteit

De locatie leent zich uitstekend voor deze specifieke doelgroep. Binnen bestaand stedelijk gebied van de gemeente Arnhem zijn geen andere locaties voorhanden die dezelfde specifieke kenmerken hebben als deze locatie. De grotendeels groene ligging zorgt voor een prikkelarme omgeving. Ook is er hierdoor weinig kans op overlast voor omwonenden. Naast de geschikte locatie zijn de woningen ook levensloopgeschikt wat langdurige zorg in de woningen mogelijk maakt.

4.5.1 Conclusie     

Gelet op het bovenstaande wordt voldaan aan de 'Ladder van duurzame verstedelijking'.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied. De op de kaart aangegeven contouren en straalpaden kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van bepaalde locaties. Het is echter ook mogelijk dat oplossingen worden gevonden door ter plaatse maatregelen te treffen of randvoorwaarden op te nemen in milieuvergunningen. De contouren hebben dus met name een signalerende functie voor eventuele nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

5.2 Milieu- en omgevingsaspecten     

5.2.1 Geluid     

5.2.1.1 Wet- en regelgeving en beleid     

De Wet geluidhinder heeft als doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Daarbij moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen daarvan voor geluidgevoelige objecten. Naast woningen zijn er nog een aantal andere geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.

In de wet staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken.

Het wettelijk normenstelsel kent voorts voorkeurswaarden en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er wettelijk geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere waarde).

Voor het verlenen van een hogere waarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.

Beleidsplan Geluid

Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe. In opdracht van Stichting Het Nationale Park de Hoge Veluwe is een onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting door wegverkeer op een woonzorgvoorziening voor dementerende ouderen (Geluidbelasting wegverkeer, woonzorgvoorziening, Koningsweg 17 te Arnhem, Adviesburo Van der Boom bv Zutphen, 13 september 2018, Bijlage 1 Akoestisch onderzoek).

 

5.2.1.2 Planspecifiek     

De woonzorgbestemming wordt deels gerealiseerd in een pand met een woonbestemming voor 2 woningen en wordt gedeeltelijk nieuw gebouwd. De locatie is gelegen buiten de bebouwde kom van Arnhem binnen de geluidzone van de A12, de Koningsweg en de Kemperbergerweg. De geplande woonzorgvoorziening ligt op 42 meter uit de as van de Koningsweg, op 175 meter uit de as van de Kemperbergerweg en op 550 meter uit de as van de A12.

De geluidbelasting door wegverkeer op de Koningsweg bedraagt ten hoogste 50 dB na aftrek van 5 dB ex artikel 110g Wgh. De voorkeurswaarde van 48 dB wordt met 2 dB overschreden in rekenpunt 1 op 4,5 meter hoogte .De maximale hogere waarde van 53 dB voor de Wgh wordt niet overschreden. De geluidbelasting door wegverkeer op de A12 bedraagt ten hoogste 53 dB na aftrek van 2 dB ex. artikel 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de hoogst belaste gevel met 5 dB overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden. De voorkeurswaarde van 48 dB wordt niet overschreden door wegverkeer op de Deelenseweg en de Kemperbergerweg.

Het treffen van maatregelen aan de weg is niet mogelijk omdat de weg reeds is voorzien van stil asfalt. Maatregelen in de overdracht (geluidwerende maatregelen) zijn langs de A12 financieel niet haalbaar en langs de Koningsweg landschappelijk niet inpasbaar gezien de benodigde hoogte en in verband met het verloren gaan van bestaande zichtlijnen op het karakteristieke pand.

Dit besluit ligt tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage. De procedure voor de hogere waarden loopt naast de bestemmingsplanprocedure. Ten behoeve van het bestemmingsplan Rijzenburg uit 2014 heeft de gemeenteraad besloten dat voor deze locatie mag worden afgeweken van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat de hogere waarden kunnen worden verleend.

5.2.2 Luchtkwaliteit     

5.2.2.1 Beleid     

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag niet worden overschreden;
    2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag niet worden overschreden;
    2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de op de Wet milieubeheer gebaseerde algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) zijn regels vastgelegd waaronder projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit, zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit, toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Om te voorkomen dat in gebieden waar (nog) grenswaarden worden overschreden of dreigen overschreden te worden, een verslechtering van de luchtkwaliteit plaatsvindt, kunnen bij ministeriële regeling bepaalde gebieden en bepaalde broncategorieën worden aangewezen waarbinnen geen gebruik kan worden gemaakt van de NIBM-regeling.

5.2.2.2 Planspecifiek     

Dit kleinschalige project is niet opgenomen in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma  Luchtkwaliteit). Redelijker wijs kan ervan uit worden gegaan dat dit project niet bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit van meer dan 3%.

Het bestemmingsplan betreft slechts een functiewijziging met een vergroting van het bouwvolume. Daarom kan geconcludeerd worden dat door de ontwikkeling die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” zal verslechteren.

Conclusie

De luchtkwaliteit levert geen beperkingen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.2.3 Hinder     

5.2.3.1 Wet- en regelgeving en beleid     

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Geurhinder van industriële bedrijven

Het beleidsplan Geur uit 2010 gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.

5.2.3.2 Planspecifiek     

In het plangebied is gekozen voor de bestemmingen maatschappelijk met waarden, agrarisch met waarden, groen landschap park, bos en verkeer met waarden. De nieuwe bestemming binnen het plangebied is 'maatschappelijk' met waarde. In de omgeving van het plangebied komen geen bedrijfsmatige functies of activiteiten voor die vallen onder de werking van de Wet milieubeheer.

Conclusie

Een en ander betekent dat er in de toekomst vanuit het plangebied geen hinder zal zijn voor bewoners en de gebruikers van de gronden buiten het plangebied. Omgekeerd zijn er in de directe omgeving van het plangebied ook geen functies die onaanvaardbare milieuhinder kunnen veroorzaken voor de bewoners van de nieuwe functie.

5.2.4 Externe veiligheid     

5.2.4.1 Wet- en regelgeving en beleid     

Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).



Landelijk regelgeving

Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het GR is een oriënterende waarde.

Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev en Bevb zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleidsplan Externe Veiligheid beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het PR en het GR. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen oenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en stedelijke zones accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.

5.2.4.2 Planspecifiek     

Binnen het plangebied vinden geen risicovolle activiteiten plaats. Ten oosten van het plangebied ligt een buisleiding. Deze leiding heeft een aftakking in noordelijke richting. Deze aftakking ligt in het plangebied en loopt parallel aan de Kemperbergerweg langs de oostrand van het plangebied. Door beide leidingen kunnen K2 en K3-vloeistoffen (kerosine) worden vervoerd. De leiding wordt benut voor defensiedoeleinden. Om veiligheidsredenen geldt er voor een zone van 5 meter aan weerszijden van de as beide leidingen een bouwbeperking. Verder mogen in deze stroken geen woningen en andere objecten voorkomen waar mensen verblijf houden.

Conclusie

Het externe veiligheidsaspect is van enige betekenis binnen het plangebied omdat er in het kader van dit bestemmingsplan de mogelijkheid wordt gecreëerd om een in/uitrit aan te leggen, die de buisleiding zal kruisen. Andere grondwerkzaamheden zijn niet gepland binnen de belemmeringenstroken van beide buisleidingen.

Het bouwperceel met het toekomstige woongebouw De Rijzenburg ligt buiten de belemmeringenstrook van beide buisleidingen.

5.2.5 Groen en ecologie     

5.2.5.1 Wet- en regelgeving en beleid     

Wet natuurbescherming (Regels ter bescherming van de natuur)

De Wet natuurbescherming (Wnb) vervangt sinds 2017 het wettelijke stelsel voor de natuurbescherming zoals dat was neergelegd in de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet, door één integraal en vereenvoudigd kader. De Wnb neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar dat noodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifieke bescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd. De wet gaat over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op de bescherming van natuurwaarden en het tegengaan van biodiversiteitsverlies. De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij de provincies neergelegd.

Bescherming van gebieden

Voor de instandhouding van gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitat-richtlijn (Natura 2000-gebieden) stelt de Wnb specifieke kaders. De Natura 2000-gebieden in Arnhem zijn Veluwe en Rijntakken.

Het is verboden om zonder vergunning een project te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Indien het project afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen. Alleen indien daaruit met zekerheid blijkt dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet aantast, wordt de vergunning verleend. Als de zekerheid niet kan worden verkregen, dan kan een vergunning alleen worden verleend als er geen alternatieve oplossingen zijn, er sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en de nodige compenserende maatregelen worden getroffen (de zgn. “ADC-toets“)

Op het moment dat een passende beoordeling nodig is, moet voor het kaderstellend plan (zoals een bestemmingsplan) een plan-MER worden gemaakt.

De beheerplannen – waarin de uitwerking in omvang, ruimte en tijd van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden plaatsvindt en waarin de voor die gebieden te treffen maatregelen in samenhang worden beschreven – zijn kaderstellende instrumenten. Ingeval overeenkomstig het beheerplan wordt gehandeld is verzekerd dat de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen niet in het geding is.

Bescherming van soorten

De Wnb sluit aan bij het specifieke beschermingsregime uit de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en de natuurbeschermingsverdragen. Er wordt voorzien in concrete verboden ten aanzien van onder meer het vangen en doden van in die bronnen genoemde diersoorten, de verstoring van deze soorten en aantasting van hun rust- en voortplantingsplaatsen, alsmede in een verbod op het plukken en vernielen van bepaalde planten. Voorts wordt voorzien in limitatief opgesomde gronden voor ontheffing van deze verboden. Alleen opzettelijk verrichte handelingen zijn strafbaar. Bij vogels zijn bovendien verstoringen niet strafbaar als de staat van instandhouding van die vogelsoorten niet in gevaar komt. Gedeputeerde staten kunnen onder voorwaarden ontheffing verlenen van de verboden.

Daarnaast geldt als beschermingsregime voor (nationale) soorten:

  1. een zorgplicht die van toepassing is op alle natuurwaarden in Nederland;
  2. een verbod op het opzettelijk doden van de in de bijlage van de wet genoemde dieren, met een ontheffingsregime dat ruimer is dan dat voor internationaal en Europees beschermde soorten (zoogdieren, reptielen, amfibieën en thans op een rode lijst staande vissen, dagvlinders, libellen en kevers) (82 soorten);
  3. een verbod op het vangen van dieren genoemd in de bijlage en het opzettelijk beschadigen van hun vaste voortplantings-plaatsen of rustplaatsen (zoals de dassenburcht); en
  4. een verbod op het plukken of opzettelijk vernielen van in de bijlage genoemde vaatplanten (63 soorten, waaronder orchideeën).

Er wordt voorzien in ruimere ontheffingsmogelijkheden dan voor de strikt beschermde soorten gelden (artikel 3.10 lid 2).

Voorts wordt het aantal bejaagbare soorten uitgebreid, worden door gedeputeerde staten goedgekeurde faunabeheerplannen sturend bij de schadebestrijding, populatiebeheer en jacht en is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het stelsel van soortenbescherming, met inbegrip van de taken van het (op te heffen) Faunafonds, bij de provincies komen te liggen.

Gelders Natuurnetwerk (GNN)

Het NNN is in Gelderland is uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en is vastgesteld in de Omgevingsvisie Gelderland. De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten van Gelderse Nationale Landschappen. De kernkwaliteiten zijn beschreven in bijlage 5 van de Omgevingsverordening.

Groenvisie 2017-2035 (gemeentelijk beleid)

De Groenvisie gaat over het groen-blauw raamwerk, de stedelijke hoofdgroenstructuur, vertaald in doelen, ambities en ontwikkelopgaven. Dit groen-blauw raamwerk van de stad bepaalt het gezicht van de stad en de aantrekkelijkheid van uiteenlopende woon- en recreatiemilieus. Het gaat daarbij om de waarden vanuit landschap, cultuurhistorie, ecologie, water en recreatief gebruik op gemeente en op particuliere terreinen.

Aan groen worden de laatste jaren steeds meer waarden en kwaliteiten toegekend. Zo ook aan het Arnhemse groen. Daarbij valt te denken aan gezondheid, klimaat (verminderen van hitte en van wateroverlast), milieu (verbeteren luchtkwaliteit), stadslandbouw, dierenwelzijn, toerisme en sport en bewegen. Het groen biedt ruimte voor een gezonde, leefbare, aantrekkelijke en daarmee ook toekomstbestendige woon- en werkomgeving. De Groenvisie legt niet alleen het groen-blauw raamwerk vast, dus de stedelijke hoofdgroenstructuur, maar geeft ook richting aan het belang van groen in de wijken, zodat initiatieven de waarden van het groen (landschap, biodiversiteit, gezondheid, waterbuffering, koelte) niet aantasten maar juist versterken.

Zij vormt daarmee een basis voor de vertaling naar de (planologische) bescherming van waardevolle gebieden en waardevolle bomen in de bestemmingsplannen.

De visie zorgt voor een actualisatie van de Arnhemse regels met betrekking tot groencompensatie.

In de Groenvisie zijn nu de actuele Arnhemse regels groencompensatie 2017 opgenomen. Uitgangspunt blijft dat de totale groenbalans in de stad neutraal moet blijven of toeneemt. Moet er toch groen verdwijnen, dan wordt dat gecompenseerd. Eerst kwantitatief, dan kwalitatief en als laatste financieel. Bij financiële compensatie wordt de waarde van het groen en de boomopstanden gestort in het Groenfonds. In paragraaf 5.2.5 wordt hier nader op ingegaan in het kader van deze specifieke ontwikkeling.

Het provinciale beleid met betrekking tot groencompensatie heeft betrekking op bos binnen het Gelderse Natuurnetwerk. Daar waar de provinciale compensatieregels gelden treden de gemeentelijke terug.

Bescherming van bomen

Arnhem heeft een uniek groen karakter. Groen vormt één van de kernwaarden van Arnhem. Bomen zijn belangrijk voor Arnhem en steeds meer mensen zijn daarvan doordrongen.

In 2014 is de toenmalige kapvergunning op grond van de APV grotendeels gedereguleerd. Alleen voor bomen op de waardevolle bomenlijst gold nog een kapvergunning. In de eerder vastgestelde bestemmingsplannen is er bij het toekennen van bestemmingen vanuit gegaan dat alle bomen en houtige gewassen waren beschermd middels de kapvergunning. Dat is door het aanpassen van de APV niet meer zo en dat betekent dat er 'witte vlekken' zijn ontstaan. Dat zijn gebieden waar nu bomen zonder kapvergunning kunnen worden gekapt en landschappelijke waarden kunnen worden verstoord terwijl dat niet de bedoeling is. Deze waardevolle gebieden en structuren zijn opgenomen in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 en het Groenplan Arnhem. Daarmee wordt de bescherming van groen op erven en particulieren terreinen in het buitengebied op een gelijke wijze beschermd als het groen op grote particuliere terreinen in het stedelijk gebied. Daarmee wordt rechtsongelijkheid opgeheven. Groene structuurdragers, vlakken en lijnen worden geregeld via het bestemmingsplan. De rest via waardevolle bomen en eventueel de Algemene Plaatselijke Verordening.

In februari 2020 heeft de gemeenteraad een nieuw bomenplan vastgesteld. Voor bomen op kavels tot 1000m2 wordt niets gewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. Voor bomen op kavels vanaf 1000m2 gelden nieuwe beleidsregels voor bomenkap. Deze beleidsregels komen te gelden via een aanpassing van de APV, zodat een kapvergunning vereist is.

5.2.5.2 Ecologisch onderzoek     

De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De locatie ligt in een Natura 2000-gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet zijn uitgesloten dat ze een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Daarnaast zijn op grond van de Wet natuurbescherming een aantal soorten wettelijk beschermd. Het plan mag geen negatieve gevolgen hebben voor deze soorten.

Econsultancy heeft op de onderzoekslocatie in 2013 ecologisch onderzoek (een quickscan flora en fauna en aanvullend vleermuisonderzoek) uitgevoerd. De geldigheid van deze onderzoeken is inmiddels verlopen. Voor de functiewijziging en het vergrootten van het bouwvlak zijn recentelijk actuele onderzoeken uitgevoerd. Het gaat om een Quickscan Flora en Fauna (Quickscan Flora en Fauna, Koningsweg 17 te Arnhem, Econsultancy, rapportnummer: 6382.001, 5 oktober 2018, Bijlage 2 Quickscan Flora en Fauna) en een aanvullend vleermuisonderzoek (Vleermuisonderzoek, Koningsweg 17, te Arnhem, Econsultancy, raportnummer: 6382.005, 8 november 2018, Bijlage 3 Vleermuisonderzoek).

5.2.5.3 Beschermde soorten     

Hieronder volgt een overzicht van de inventarisatie van de wettelijk beschermde soorten in het plangebied en de gevolgen voor deze soorten door de planologische ontwikkeling.

Vogels

Broedvogels (nesten jaarrond beschermd)

Er zijn broedvogels waarvan de nesten ook beschermd zijn op het moment dat ze niet voor de voortplanting in gebruik zijn. Voor het omliggende bebost gebied kunnen dit zijn: buizerd, havik, ransuil, sperwer en wespendief. Voor de te kappen bomen op de onderzoekslocatie geldt dat deze potentieel geschikt kunnen zijn voor de buizerd en de sperwer.

Tijdens het veldonderzoek zijn er geen nesten waargenomen van deze soort op de onderzoekslocatie. Uit de gegevens van de NDFF blijkt dat regelmatig een buizerd foeragerend wordt waargenomen op de weides van de onderzoekslocatie. De sperwer is regelmatig overvliegend waargenomen. Op de onderzoekslocatie zijn tijdens het veldbezoek geen nesten waargenomen van deze soorten. Ten opzichte van het toekomstig gebruik en activiteit als zorgcomplex zal er geen toename van verstoring optreden voor de buizerd en de sperwer.

Voor de soorten als de huismus en de gierzwaluw kan op voorhand worden uitgesloten dat de onderzoekslocatie gebruikt wordt als broedlocatie, de daken zijn afgewerkt met houten betimmering en in de opening tussen de dakgoot en de dakpannen is vogelschroot aangebracht. Uit de gegevens van de NDFF blijkt dat er in de laatste vijf jaar geen waarnemingen zijn van de overvliegende gierzwaluwen en enkele huismussen aan de noordzijde van de onderzoekslocatie. De laatste waarneming van de huismus op de onderzoekslocatie dateert uit 2015. Tijdens het veldbezoek werden geen huismussen waargenomen. In combinatie met deze drukbezochte locatie kan er redelijkerwijs worden uitgesloten dat er nog huismussen op de onderzoekslocatie aanwezig zijn.

Uit het onderzoek volgt dat ten aanzien van algemene broedvogels bij kap van de bomen rekening moet worden gehouden met het broedseizoen. Gedurende deze periode kunnen de bomen dienen als nestlocatie. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.

Overige broedvogels

Door de aanwezigheid van struiken, heggen en bomen zijn er op de onderzoekslocatie geschikte nestlocaties aanwezig voor algemene vogels als merel, heggenmus, winterkoning, roodborst en houtduif. De nesten van deze soorten zijn alleen beschermd op het moment dat ze als zodanig in gebruik zijn. De bomen op de onderzoekslocatie zijn, voor zover mogelijk, gecontroleerd op aanwezigheid van holtes. De bomen die door de voorgenomen uitbreiding van de bebouwing moeten wijken hebben holtes. De holtes zijn potentieel geschikt als broedgelegenheid voor de koolmees, pimpelmees en grauwe vliegenvanger. Het gaat hierbij om algemene voorkomende soorten, die ook in de directe omgeving voldoende broedgelegenheid hebben. Er zijn derhalve geen bijzondere ecologische omstandigheden die rechtvaardigen dat de nesten van de genoemde soorten op de onderzoekslocatie een jaarrond beschermde status zouden moeten hebben. Het werken buiten het broedseizoen is voldoende om overtreding van de Wnb te voorkomen.

Vleermuis

Uit het onderzoek in, combinatie met het vleermuisonderzoek uit 2013, blijkt dat gebouwbewonende vleermuissoorten op voorhand zijn uit te sluiten.

Wel zijn binnen het plangebied eventuele verblijfsplaatsen in bomen aanwezig. Enkele boomholtes zijn in principe geschikt als verblijfplaats voor boombewonende soorten als watervleermuis, rosse vleermuis en franjestaart. Om de ingreep volledig te kunnen toetsen aan de Wet natuurbescherming is er ten aanzien van boombewonende vleermuizen nader onderzoek benodigd.

Het nader onderzoek naar de vleermuizen is uitgevoerd in de periode juni tot oktober 2018. Er zijn in totaal vijf veldonderzoeken uitgevoerd. Met behulp van een endoscoop zijn de aanwezige holtes geïnspecteerd op de aanwezigheid van vleermuizen.

Tijdens geen van de bezoeken zijn vleermuizen waargenomen. Met de geleverde onderzoeksinspanning is met voldoende zekerheid vastgesteld dat de te kappen bomen en de bomen binnen de invloedsfeer van de ingreep geen functie hebben voor boombewonende vleermuizen.

De omgeving vormt wel een foerageergebied voor de lokale populatie laatvliegers en rosse vleermuizen. Verstoring, en daarmee mogelijke overtreding van de Wet Natuurbescherming is te voorkomen door geen verlichting te plaatsen bij de weides en de omliggende bomen.

Overige zoogdieren

Alle zoogdieren in Nederland zijn beschermd. Voor sommige algemeen voorkomende soorten geldt een provinciale vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Op deze wijze is er onderscheid te maken in streng beschermde en minder streng beschermde soorten.

Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF ligt de onderzoekslocatie binnen het verspreidingsgebied van de volgende streng beschermde grondgebonden zoogdieren: boommarter, steenmarter en das.

Steenmarter

De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor de steenmarter. Steenmarters gebruiken hooizolders, loze ruimtes onder het dak, schuurtjes en dergelijke, als verblijfplaats. Een steenmarter heeft binnen zijn territorium verscheidene verblijfsplaatsen. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen, zoals uitwerpselen of prooiresten, aangetroffen die duiden op het gebruik van de onderzoekslocatie als vaste rust- of verblijfsplaats door deze soort. Bij intensief gebruik van een locatie kan worden gesteld dat de onderzoekslocatie niet in gebruik is door de steenmarter. Uit het quickscan rapport uit 2013 blijkt dat ook destijds geen sporen of aanwijzingen van gebruik van de bebouwing door steenmarter zijn waargenomen.

Boommarter

Van boommarter zijn in de omgeving enkele waarnemingen bekend. In de bebouwing zijn tijdens het veldbezoek geen aanwijzingen gevonden die duiden op het gebruik als vaste rust- of verblijfsplaats door de boommarter. De holtes in de bomen die gekapt moeten worden voor de geplande werkzaamheden bieden geen geschikte verblijfplaats omdat de openingen te klein zijn voor deze soort.

Eekhoorn

De onderzoekslocatie vormt een geschikt habitat voor de eekhoorn. De bomen op de onderzoekslocatie konden door het ontbreken van bladerdek goed worden onderzocht op de aanwezigheid van nesten. Er zijn geen nesten van eekhoorns aangetroffen, zodat de aanwezigheid van een vaste- rust of verblijfplaats van de eekhoorn kan worden uitgesloten.

Das

De das komt volgens de verspreidingsgegevens voor in de omgeving. De onderzoekslocatie is door het ontbreken van reliëf en/of schuilmogelijkheden ongeschikt als vaste rust- en of verblijfsplaats door dassen. Tijdens het veldbezoek zijn op de onderzoekslocatie en de directe omgeving eveneens geen loop- of eetsporen, latrines en/of wissels aangetroffen die duiden op de aanwezigheid en/of het gebruik van de onderzoekslocatie door de das. Verstoring ten aanzien van de das als gevolg van de voorgenomen ingreep is niet aan de orde. Uit de gegevens van de NDFF blijkt dat er in de afgelopen vijf jaar geen waarnemingen van individuen of sporen van deze soort zijn aangetroffen.

Wild zwijn en edelhert

Soorten als edelhert en wild zwijn zijn in hoofdzaak te verwachten in het omheinde Nationaal Park ten noorden van de onderzoekslocatie. Waarnemingen van deze soorten op de onderzoekslocatie zijn niet bekend. De voorgenomen bouwplannen hebben geen effect op deze soorten.

Door het minimale verlies van foerageerhabitat door de voorgenomen werkzaamheden zullen voor alle te verwachten streng beschermde soorten geen nadelige effecten optreden.

Licht beschermde diersoorten

De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren vanwege de lage begroeiing en struiken aan de randen van het perceel. Het gaat daarbij om algemene soorten als egel, mol en rosse woelmuis. Bij onzorgvuldig handelen bestaat de kans dat tijdens de voorgenomen werkzaamheden deze zoogdieren worden verwond of gedood.

Reptielen, amfibieën en vissen

Reptielen

Reptielen stellen geen specifieke eisen aan het habitat die betrekking hebben op verschillende factoren. Op de onderzoekslocatie is geen specifiek habitat voor reptielen aanwezig. In de omgeving zijn volgens de NDFF de hazelworm, levendbarende hagedis en de zandhagedis waargenomen. Het is mogelijk dat een hazelworm of levendbarende hagedis incidenteel langs de perceelsranden voorkomt. Door de plannen op de onderzoekslocatie zijn echter geen negatieve effecten op reptielen te verwachten.

Amfibieën en vissen

Doordat wateroppervlakten als poelen, sloten en vijvers op de onderzoekslocatie ontbreken, zijn voortplantingsmogelijkheden voor amfibieën en het voorkomen van vissen op de onderzoekslocatie uitgesloten. In de omgeving zijn geen waarnemingen van strikt beschermde amfibieën bekend.

De onderzoekslocatie vormt geschikt landhabitat voor algemene amfibieënsoorten als de bruine kikker en gewone pad. Op de onderzoekslocatie kunnen deze soorten beschutting vinden tussen de ruigte en onder takkenhopen. Voor de mogelijk (incidenteel) te verachten soorten, zoals bruine kikker en gewone pad geldt een algehele vrijstelling van de Wnb.

Ongewervelden

Libellen

Voor libellen geldt dat water nodig is ter voortplanting. Gezien het ontbreken hiervan kan gesteld worden dat deze soortgroep niet in staat is zich in de huidige situatie te vestigen.

Dagvlinders

Beschermde dagvlinders stellen specifieke eisen aan het voortplantingshabitat. Bij het habitat is het belangrijk dat aan de eisen van alle stadia van de vlindersoort wordt voldaan. Voor de beschermde soorten in Nederland geldt dat deze veelal gebonden zijn aan zeldzame waardplanten, die vaak alleen in natuurterreinen zijn te vinden. Geschikte waardplanten voor beschermde vlindersoorten als sleedoornpage (sleedoorn), iepenpage (iep) en kleine ijsvogelvlinder (kamperfoelie) zijn op de onderzoekslocatie niet aanwezig. Het is uitgesloten dat er binnen de onderzoekslocatie geschikt habitat aanwezig is voor een (deel)populatie van een beschermde vlindersoort.

Vaatplanten

Aangezien de locatie geheel bestaat uit bebouwing, verharding, tuin, erf en begraasd weiland is het niet te verwachten dat er beschermde of zeldzame plantensoorten op de locatie te vinden zijn. De aanwezigheid van water, de zuurgraad van de bodem, de beschikbare hoeveelheid voedingsstoffen, de hoeveelheid zonlicht en de antropogene beïnvloeding bepalen in hoeverre een groeiplaats voor een bepaalde plant geschikt is. Vanwege specifieke eisen die de meeste beschermde soorten stellen aan de groeiomstandigheden zijn beschermde vaatplanten op de onderzoekslocatie niet te verwachten.

5.2.5.4 Effecten Natura 2000-gebied     

Het leefgebied van de wespendief zal in geringe mate afnemen. Vanwege de grote territoria van de soort zijn op voorhand significant negatieve effecten uit te sluiten. Door de verevening, waarbij een groot oppervlak verhard parkeerterrein wordt omgezet naar boomgaard en weide met verspreid liggende bosschages zal per saldo sprake zijn van toename van leefgebied. Doordat verevening vanuit de regelgeving omtrent de Groene Ontwikkelzone plaatsvindt is het niet met zekerheid te stellen of er sprake is van een maatregel. Juridisch gezien kan er sprake zijn van de noodzaak om een vergunning aan te vragen vanwege het geringe oppervlakteverlies, waarbij de verevening als maatregel geldt om negatieve effecten teniet te doen. Aangezien de groene inrichting niet als primair doel heeft om het leefgebied van beide soorten te verbeteren kan ook worden gesteld dat er geen sprake is van een maatregel en dat het plan als geheel geen negatief effect heeft. In een dergelijk geval is geen noodzaak voor een vergunningsaanvraag.

Uit de toetsing van het beoogde gebruik aan de mogelijke effecten, genoemd in de effectenindicator blijkt dat een toename van verzuring middels stikstofuitstoot op voorhand niet is uit te sluiten. Dit hangt met name samen met de strenge normering. Middels een AERIUS berekening kan worden aangetoond of er per saldo een toename van stikstofdepositie zal plaatsvinden op stikstofgevoelige habitats in de omgeving. Gelet op de afstand tot deze gebieden zal het vooral gaan om de uitstoot door verwarming en in mindere mate de verkeersbewegingen. Ten behoeve van deze ontwikkeling is door SAB 'Onderzoek stikstofdepositie, Zorglocatie Rijzenburg Koningsweg 17 te Arnhem, nr. 190564, 13 december 2019 (zie Bijlage 4 Rapport Stikstofdepositie) uitgevoerd. Uit de verschilberekening volgt dat het plan zowel in de gebruiks- als in de bouwfase geen bijdrage heeft op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving. De berekende depositie voldoet voor beide situaties aan de afgeronde grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar. De nieuwbouw krijgt geen gasaansluiting. Dit zorgt ervoor dat in de gebruiksfase een verbetering optreedt ten opzichte van de huidige situatie.

5.2.5.5 Gelders Natuurwerk en Groene Ontwikkelingszone     

De onderzoekslocatie valt deels in het Gelders Natuurnetwerk en deels in de Groene Ontwikelingszone. Binnen de GO zijn kleinschalige ontwikkelingen toegestaan, mits er sprake is van substantiële versterking van de kernkwaliteiten. Een initiatiefnemer die iets wil ontwikkelen in de Groene Ontwikkelingszone, zoals in het onderhavige geval, dient aan te tonen dat de kernkwaliteiten (dat wil zeggen de natuurwaarden, de potentiële natuurwaarden en de omgevingscondities) van het betreffende deel van het Gelders Natuurnetwerk niet worden aangetast. Omdat het plangebied ook deel uitmaakt van het Nationaal Landschap moeten de kernkwaliteiten van het gebied in het kader van het plan zelfs vergroot worden.

verplicht

Uitsnede geconsolideerde Omgevingsverordening (december 2019), Afdeling 2.6 Natuur en Landschap.

Onderdeel van dit bestemmingsplan is een plan voor verevening. Dit is uitgewerkt in 'Herinrichting en verevening t.b.v. functieverandering Rijzenburg. Door diverse manieren worden door het plan de kernkwaliteiten van het gebied versterkt. Dit wordt gedaan door afbakening van functies in het bestemmingsplan. Het deel van de parkeerplaats dichtbij de Rijzenburg wordt verwijderd. Wat eerder als agrarische grond was bestemd wordt bestemd tot 'Groen-landschap en park'. Dit betreft ongeveer 3000 m2. De tuin rondom de Rijzenburg wordt kleiner gemaakt en deze grond wordt ook ingezet als 'Groen - landschap en park'. Daarnaast wordt aan de bestemming 'Maatschappelijk' de dubbelbestemming 'Waarde - natuur en landschap' toegevoegd. De ontwikkeling zorgt voor een stevigere groene inbedding. Door middel van de verankering van het vereveningsplan in een voorwaardelijke verplichting wordt juridisch bescherming voor het gehele gebied geborgd. Inheemse bomen worden geplant zodat de kwaliteiten van het natura-2000 gebied versterkt worden.

5.2.5.6 Groenbalans en compensatie     

Uitgangspunten van het Arnhemse groenbeleid zijn dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant en versnippering wordt voorkomen. Bij veranderingen dient in beginsel een groenbalans te worden opgesteld, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast. De groenbalans bestaat uit twee onderdelen namelijk de planologische effecten van het voornemen (juridische vergelijking) en de feitelijke situatie.

Juridische vergelijking

De gronden van het plangebied zijn in 2014 in het bestemmingsplan 'Rijzenburg' bestemd als 'Agrarisch' met dubbelbestemming 'Waarde - Natuur en landschap' en 'Groen- Landschap en Park' . In het bestemmingsplan 'Rijzenburg 2020' zal een gedeelte van de bestemming 'Agrarisch' worden herbestemd tot 'Groen - Landschap Park'. Ook een gedeelte van de woonbestemming die als tuin was aangewezen wordt zwaarder bestemd als 'Groen Landschap - Park'. De nieuwe maatschappelijke bestemming krijgt extra bescherming door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'.

Planologisch gezien wordt er dus groen toegevoegd met deze ontwikkeling en wordt het groen planologisch beter/zwaarder verankerd.

Feitelijke vergelijking

Het parkeerterrein van het voormalige restaurant verdwijnt. Deze gronden worden vervolgens ingezet voor grasland. Voor het bouwinitiatief moeten 4 bomen worden gekapt. De bestaande haagbeplanting wordt vervangen door nieuwe beukenhagen. Het cultuurgrasland blijft in gebruik als weiland. Ingevolge het Inrichtingsplan Bijlage 1 worden deze bomen ruimschoots herplant. De feitelijke groenbalans komt derhalve ook positief uit.

5.2.6 Water     

5.2.6.1 Wet- en regelgeving en beleid     

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 uit 2015. Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water een onderwerp. Het gaat om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Verder is klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, met water als belangrijk aspect, een belangrijk onderwerp.

In april 2011 hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water. De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

In de Waterwet uit 2009 zijn onder meer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor hemelwater indien de eigenaar van het terrein het hemelwater in alle redelijkheid niet op eigen terrein kan verwerken en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.

Beleidslijn grote rivieren

Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de Beleidslijn grote rivieren gelden twee concrete doelstellingen:

  • de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden;
  • ontwikkelingen tegen gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

Provinciaal en regionaal beleid

Op provinciaal niveau zijn alle beleidsplannen geïntegreerd in één plan: de Omgevingsvisie Gelderland uit 2014. Water is opgenomen in twee centrale doelstellingen, te weten het borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving. Realisatie van deze doelstellingen betekent onder meer:

  • ontwikkelen van kwaliteit met respect voor ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle functies; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving
  • een gezonde vrijetijdseconomie en aandacht voor beleving, bereikbaarheid en toegankelijkheid van cultuur, natuur en landschap.

Verder is de provincie het aanspreekpunt voor drie watergerelateerde zaken:

  • onttrekkingen voor drinkwaterwinning;
  • onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen zoals koude- en warmte opslag (KWO);
  • industriële onttrekkingen meer dan 150.000 m³ per jaar.

Beleid waterschap en gemeente

De verantwoordelijkheid voor het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord ligt bij het Waterschap Rijn en IJssel. Relevant beleid is opgenomen in het Waterbeheerplan (2016-2021) en de Keur en legger van het waterschap.

Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen:

  • Gemeentelijk RioleringsPlan (2014-2018) november 2015; dit plan richt zich op een verbetering van de kwaliteit van het rioleringsstelsel, op de vermindering van de vuiluitworp naar het oppervlaktewater, de bodem en het grondwater, op het voorkomen van overlast en op het vasthouden van schoon hemelwater in stedelijk gebied;
  • Waterplan Arnhem (2009-2015). Door de gemeente Arnhem en haar waterpartners is dit Tweede Waterplan Arnhem opgesteld. De gemeenteraad heeft in 2009 het waterplan vastgesteld. Het waterplan is gebaseerd op 4 hoofddoelstellingen:
    1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
    2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
    3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
    4. Bewustwording;
  • Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (2015). Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter bestendig te maken tegen zware regenbuien. Hiervoor worden tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken. Over alle plannen in de openbare ruimte wordt een waterscan gelegd.

Resumé

Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:

  • negatieve verstoring van de grondwaterstanden en –stromingen niet toegestaan zijn om grondwateroverlast en/of verdroging op de locatie en het boven- en benedenstrooms gelegen gebied te voorkomen;
  • maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling;
  • bij nieuwbouw het regenwater binnen het plangebied afgekoppeld moet worden van de riolering en worden verwerkt op eigen terrein;
  • voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie;
  • het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt;
  • het gebruik van uitloogbare materialen en chemische bestrijdingsmiddelen niet is toegestaan;
  • ontwikkelingen moeten bijdragen aan het verminderen of beperken van wateroverlast;
  • geen ontwikkelingen mogen plaatsvinden die het functioneren van de waterkering beperken;
  • de aanwezige ruimte in het winterbed van de rivieren beschikbaar blijft voor het primaire doel; waterberging en waterafvoer.

5.2.6.2 Planspecifiek     

De huidige situatie:

Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater

Het diepe grondwater in het plangebied bevindt zich op een diepte van ca. 20,5 m. + N.A.P waardoor het grondwater zich op ± 18 m -mv zou bevinden. Het water van het eerste watervoerend pakket stroomt volgens gegevens van de digitale wateratlas van provincie Gelderland, in westelijke richting.

De bodem bestaat uit een haarpodzol, die voornamelijk is opgebouwd uit grof zand.

Het plangebied bevindt zich binnen de Koude-warmteopslagvrije zone en de Boringsvrije zone van de drinkwaterwinning La Cabine.

Afvalwatersysteem

De boerderij is aangesloten op een drukriolering of kent een zogenaamd vrijverval. De riolering takt aan op de riolering bij de kruising Kemperbergerweg/Koningsweg. Dit houdt in dat er geen aparte riolering voor de hemelwaterafvoer voor het woongebouw aanwezig is. Het hemelwater wordt op eigen terrein geïnfiltreerd

Watersystemen in de toekomstige situatie:

Oppervlaktewater

Ook in de nieuwe situatie is geen oppervlaktewater aanwezig.

Grondwater

Ontwikkelingen mogen geen negatieve gevolgen op de grondwaterstroming hebben. Het bestemmingsplan voorziet primair in een functiewijziging. Daarnaast vinden enkele beperkte bodemingrepen plaats door het verwijderen van het parkeerterrein, de bouw van een bijgebouw en de aanleg van een (semi) verharde karrenspoor voor de ontsluiting van de boerderij. De bouw van het bijgebouw kan alleen plaatsvinden als het past binnen de regels van de Omgevingsverordening van de provincie.

Afvalwatersysteem

Ten behoeve van de afvoer van het afvalwater van het zorgwooncomplex zullen twee nieuwe aansluitingen worden gemaakt op het bestaande afvalwaterriool van het pand.

Hemelwaterafvoer

Het regenwater dat op particulier terrein valt moet op eigen terrein verwerkt worden. Hiervoor is in de directe nabijheid van de boerderij voldoende infiltratiecapaciteit aanwezig. De bestaande hemelwaterafvoer van het dak van het hoofdgebouw blijft ongewijzigd. Ook het hemelwater van het nieuwe bijgebouw kan zonder problemen geïnfiltreerd worden in de directe omgeving van het gebouw.

De verharding van het oude parkeerterrein zal worden verwijderd. De aanleg van een (semi)verharde karrenspoor voor de ontsluiting van de voormalige boerderij heeft geen gevolgen voor de afvoer van hemelwater. Door de verwijdering van de verharding en de aanleg van het (semi)verharde/halfverharde karrenspoor neemt het verharde oppervlak niet toe.

verplicht

Afbeelding. ligging plangebied (rood) ten opzichte van grondwaterbeschermingsgebied (blauw)

5.2.7 Bodem     

5.2.7.1 Wet- en regelgeving en beleid     

Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:

  • Wet Bodembescherming;
  • Beleidsnota bodem 2012, Provincie Gelderland, gemeente Arnhem en gemeente Nijmegen, 1 december 2012;
  • Besluit Bodemkwaliteit (2008);
  • Nota Bodembeheer, september 2011 (actualisaties 2017 en 2018).

5.2.7.2 Planspecifiek     

In het kader van de partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Arnhem Noord 2007 ten behoeve van het bestemmingsplan Rijzenburg is op de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, te weten: Verkennend bodemonderzoek Rijzenburg-Koningsweg 17 te Schaarsbergen, gemeente Arnhem, Econsultancy, rapportnummer 13055623, 28 juni 2013 (zie Bijlage 5 Bodemonderzoek).

Uit het historisch onderzoek blijkt dat op 30 maart 1992 'De Rijzenburg' door brand in de as is gelegd. In 1993 is een ondergrondse tank door Chemclean verwijderd. Ter plaatse van de portiersloge is in 1994 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De bovengrond bleek licht verontreinigd te zijn met PAK en de ondergrond was licht verontreinigd met aromaten.

Op basis van de hierboven vermelde gegevens is de onderzoeksstrategie bepaald voor de volgende drie deellocaties:

  • voormalige ondergrondse HBO-tank (3.000 l.);
  • directe omgeving van het voormalige restaurant (brandlocatie);
  • overige terreindeel (inclusief mogelijk tracé olietransportleiding)

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt voor de drie deellocaties:

  1. in de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen met minerale oliën aangetroffen;
  2. zintuiglijk geen verontreinigingen zijn waargenomen. De baksteen houdende bodem is licht verontreinigd met enkele metalen en PAK. De zintuiglijke schone bodem is enkel licht verontreinigd met PAK.
  3. zintuiglijk geen verontreinigingen zijn waargenomen. De bovengrond van het noordelijke terreindeel is licht verontreinigd met lood en PAK. De bovengrond van het zuidelijke terreindeel is enkel licht verontreinigd met enkele metalen en PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Conclusie

De geïnventariseerde en getoetste bodemgegevens geven voldoende inzicht in de bodemkwaliteit van het plangebied. Er zijn licht verhoogde gehalten aan verontreinigde stoffen in de bodem aangetroffen. Er zijn geen (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging aanwezig. Voor de ontwikkeling van het terrein zijn geen sanerende maatregelen nodig. De kwaliteit van de bodem (inclusief grondwater) vormt geen belemmering voor de planontwikkeling en voor de financiële uitvoerbaarheid daarvan.

Voor een uitgebreide beschrijving van de resultaten van het bodemonderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

Bij aanvraag van een (bouw)vergunning kan om een actualisatie van het bodemonderzoek worden gevraagd.

5.2.8 Cultuurhistorie en archeologie     

5.2.8.1 Wet- en regelgeving en beleid     

Rijksbeleid

Erfgoedwet

Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Erfgoedwet (de opvolger van de Monumentenwet 1988) is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. Deze wet is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.

Besluit ruimtelijke ordening

Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.

Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek wanneer behoud in situ niet mogelijk is.



In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988 en maakt thans deel uit van de Erfgoedwet.

Provinciaal beleid

'Beleef het mee!' (2017-2020)

In juli 2016 is het Beleidsprogramma Cultuur en Erfgoed 2017 - 2020 'Beleef het mee!' vastgesteld. In dit programma ligt het accent op de beleving van mensen. Daarnaast zoekt de provincie de balans tussen de maatschappelijke, economische en intrinsieke waarde van cultuur en erfgoed. Cultureel ondernemerschap blijft onverminderd van belang en komt terug in de economische waarde van cultuur en erfgoed. Voor wat betreft erfgoed krijgt vooral het functioneel gebruik ervan aandacht. Daarnaast zoekt de provincie nieuwe manieren van samenwerking waardoor de uitvoeringskwaliteit van restauraties en archeologie wordt vergroot.

Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 'Panorama Arnhem'

In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.

Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.

Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:

  • Behouden door ontwikkelen
  • Behouden door beschermen
  • Adviseren, stimuleren en verleiden
  • Kennis verwerven en verspreiden

Archeologische verwachtingenkaart

Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.

Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:

  • in archeologisch waardevolle gebieden (buiten monumenten) dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 30 m2;
  • in gebieden met een hoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 200 m2;
  • in gebieden met een middelhoge archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 500 m2;
  • in gebieden met een lage archeologische verwachting dieper dan 40 cm-maaiveld reiken en groter zijn dan 2000 m2.

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart aan de basis.

Structuurvisie

De Structuurvisie Arnhem (2011) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.

5.2.8.2 Planspecifiek     

De boerderij is niet aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument. Er zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

Econsultancy heeft in opdracht van NPDHV een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Koningsweg 17 (Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek, Rijzenburg-Koningsweg 17, te Arnhem in de gemeente Arnhem, rapportnummer 13055624, 15 augustus 2013, Bijlage 6 Archeologisch onderzoek)

In het plangebied kunnen archeologische resten voorkomen van Jager-Verzamelaars (Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum). De kans op het voorkomen van resten uit deze perioden wordt middelhoog geacht. Voor archeologische resten van Landbouwers wordt de kans laag geacht. Een uitzondering vormt de hoge trefkans op het voorkomen van grafheuvels en vlakgraven uit de perioden Laat- Neolithicum t/m IJzertijd, mogelijk ook nog uit de Romeinse tijd. Archeologische resten worden in en/of direct onder de bouwvoor (eerste 30 cm) verwacht; in de top van de ijssmeltwaterafzettingen, waarin zich in het verleden een haarpodzolprofiel heeft gevormd. Archeologische sporen (uitgezonderd diepe paalsporen en waterputten) worden binnen 50 cm beneden het maaiveld verwacht. De eventueel aanwezige archeologische resten bestaan hoofdzakelijk uit aardewerk- en/of vuursteenstrooiïngen en inhumatie-/crematieresten.

De ontginningsboerderij de Rijzenburg is tussen 1852 en 1874 gebouwd. Resten die te relateren zijn aan dit boerenerf kunnen binnen het plangebied worden verwacht, vooral aan en direct onder het maaiveld, in de huidige bouwvoor. Belangrijker is dat er archeologische resten in de vorm van militaria worden verwacht uit de Tweede Wereldoorlog, specifiek voor de perioden juli 1943 tot en met september 1944, toen de ten westen gelegen Diogenesbunker gebruikt werd als zenuwcentrum van de Duitse luchtverdediging van een deel van Noordwest Europa. Hierbij kan het gaan om kleinschalige structuren, zoals verbindingsloopgraven en afvalkuilen, maar ook om persoonlijke uitrusting van soldaten en dergelijke.

Conclusie

De verwachte landschappelijke ligging en bodemopbouw, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, wordt door het verkennend booronderzoek bevestigd.

Selectieadvies

Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) wordt de aanbeveling gedaan om bodemingrepen archeologisch te laten begeleiden.

De gemeente neemt het advies voor een archeologische begeleiding ter hoogte van de locaties zoals omschreven in het rapport over. In de planregels wordt dit verankerd door de dubbelbestemming 'Waarde archeologie - Hoge verwachting'.

5.2.9 Energie en duurzaam bouwen     

Rijksbeleid

Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs

aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatiecoëfficient (EPC) voor nieuwbouw van woningen aangescherpt tot 0,4. Voor overige gebouwen is de EPC afhankelijk van de functie.

Vanaf 1 januari 2021 moeten alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. Voor overheidsgebouwen geldt dat zij vanaf 1 januari 2019 voldoen aan de BENG eisen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Arnhem hanteert de volgende voorkeursvolgorde inzake de ambities voor nieuwbouw:

  1. Energieneutraal,
  2. Bijna energieneutraal (BENG),
  3. Conform eisen bouwbesluit.

De gemeente vraagt bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Energieneutraliteit is hierbij het streven. Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. De energievisie brengt verschillende energieopties voor het plangebied in beeld en beschrijft de consequenties daarvan. De visie kan uitgebreid worden tot een duurzaamheidsvisie door bijvoorbeeld ook thema's als duurzaam bouwen, afval, groen, water, mobiliteit en openbare ruimte mee te nemen.

5.2.10 M.e.r.- toets     

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich er van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling. Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Voor deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term “vormvrije m.e.r.-beoordeling” gehanteerd. De toetsing van de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij-principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Toetsing

Onderhavig plan betreft de realisatie van een zorglocatie voor dementerende ouderen met maximaal 24 plaatsen. Het plan kan worden gekwalificeerd als de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd en een herontwikkeling wordt als wijziging in de zin van het Besluit m.e.r. beschouwd.

Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het project blijft ver onder de indicatieve drempelwaarden; er kan in eerste instantie met een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden volstaan. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Daarbij dient te worden ingegaan op de volgende onderdelen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de kenmerken van het potentiële effect.

Conclusie

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor de meeste beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen verandering optreedt. Uitsluitend voor wat betreft natuur (soortenbescherming) zijn er mogelijk negatieve milieueffecten, maar die zijn zeer gering en niet als een belangrijk negatief milieueffect te kwalificeren. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

5.3 Kabels, leidingen en straalpaden     

Ten zuiden van het plangebied ligt een ondergrondse buisleiding. Deze leiding heeft een aftakking in noordelijke richting. Deze aftakking ligt in het plangebied en loopt parallel aan de Kemperbergerweg langs de oostrand van het plangebied. Binnen een afstand van 5 meter van de leiding gelden beperkingen ten aanzien van gebruik en bebouwing.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen binnen 5 meter afstand van de leiding.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving en -verantwoording     

6.1 Inleiding     

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende plankaart waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze plankaart kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De plankaart en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  1. Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingen);
  4. Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels     

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  1. Artikel 1 Begrippen

    In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  2. Artikel 2 Wijze van meten

    Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

Op de plankaart zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels     

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.

Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:

  1. Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  2. Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  3. Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  4. Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

In paragraaf 6.4 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze bestemming is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

6.2.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  1. Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

    Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
  2. Artikel 12 Algemene bouwregels

    Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
  3. Artikel 13 Algemene gebruiksregels

    In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.

6.2.4 Overgangs- en slotbepalingen     

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In de overgangsbepalingen is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.

6.3 Overzicht wijzigingen     

In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven van de wijzigingen die zijn doorgevoerd in het bestemmingsplan Rijzenburg 2020 ten opzichte van het oude bestemmingsplan. De onderstaande tabel bevat een uitsnede van de verbeeldingen van de bestemmingsplannen. Gekozen is om de contouren van het oude plangebied over te nemen.

verplicht verplicht
Bestemmingsplan Rijzenburg, vastgesteld in 2014. Bestemmingsplan Rijzenburg 2020.

Lijst met belangrijkste wijzigingen (zie nummers uitsede bestemmingsplan 'Rijzenburg 2020':

1. De bestemming is gewijzigd. In plaats van een woonbestemming krijgt de Rijzenburg een maatschappelijke bestemming. Mogelijkheid wordt geboden om 24 zorgwoningen te realiseren. Daarnaast is de landschappelijke bescherming uitgebreid met de dubbelbestemming Waarde Landschap. Daarnaast moet worden voldaan aan het Inrichtingsplan (verveningsplan) voordat de zorglocatie in gebruik mag worden genomen. Het bouwvlak wordt uitgebreid.

2. Momenteel ligt in het vak 'sg-1' een parkeerplaats. Deze parkeerplaats moet worden opgeheven voordat de maatschappelijke locatie in gebruik mag worden genomen.

3. De oostelijke ontsluitingsweg wordt wegbestemd in het ontwerpbestemmingsplan.

4. De westelijke ontsluitingsweg wordt smaller in het ontwerpbestemmingsplan. Tevens komt het de aanduiding 'tuin' te vervallen binnen de bestemming 'Groen - Landschap en Park'.

5. Het gedeelte ten noorden van het gebouw krijgt zwaardere landschappelijke bescherming door de bestemming 'Groen - Landschap en Park' in plaats van de woonbestemming en agrarische bestemming van het oude plan.

6.4 Verantwoording van de regels     

6.4.1 Algemeen     

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging, veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van o.a. ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.

Om recht te doen aan een goede ruimtelijke ordening binnen het plangebied wordt daarom aangegeven in welke situaties de bestemming wordt gekozen gelijk aan de oude bestemming (na strijdige situatie te hebben gewraakt) en in welke situaties een nieuwe bestemming wordt gegeven (positief bestemmen), waarmee de strijdige situatie wordt gelegaliseerd. Daarnaast wordt, indien van toepassing, aangegeven wanneer een strijdige situatie onder het overgangsrecht wordt gebracht.

In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

6.4.2 Afzonderlijke bestemmingen     

In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken. Er kan worden gekozen om bepaalde bestemmingen in één subparagraaf te behandelen zoals Bedrijf en Bedrijf - Nutsvoorziening, Groen en Groen - Park en de Verkeersbestemmingen.

Per bestemming wordt ingegaan op:

  • welke gronden zijn zo bestemd;
  • wat houdt de bestemming in;
  • eventuele aanduidingen of andere bijzonderheden;
  • vergelijking vigerend bestemmingsplan zowel qua functie als qua bebouwing.

6.4.3 Agrarisch     

Deze bestemming (artikel 3) bevat een beperkte gebruiksregeling uitsluitend voor extensief agrarisch beheer en het herstel of behoud van de voorkomende vochtige terreintypen, zoals grasland, bestaande uit graasweiden. Bouwwerken en bedrijfsgebouwen worden niet toegelaten.

Binnen deze bestemming is de aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen voor het semi-verharde en het onverharde deel van het parkeerterrein voor de bezoekers van Het Nationale Park De Hoge Veluwe. Dit deel van het totale parkeerterrein wordt gebruikt als overloopgebied voor het parkeren van bezoekers ingeval het verharde deel van het parkeerterrein binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' onvoldoende capaciteit heeft bij piekbelastingen.

Op deze bestemming is ook de dubbelbestemming "Waarde - Natuur en landschap" (artikel 9) van toepassing.

6.4.4 Bos     

Het bestaande bosgebied is bestemd als 'Bos' (artikel 4).

6.4.5 Groen     

In het plangebied is groen aanwezig en dat is bestemd als 'Groen - Landschap en park' (artikel 6)

Binnen de bestemming 'Groen - Landschap en park is geen bebouwing toegestaan. Er is wel een afwijking mogelijk indien kan worden aangetoond dat de bebouwing geen afbreuk doet aan het park. Het gaat dan om bebouwing die past binnen de bestemming zoals speeltoestellen waarbij een maximumbouwhoogte geldt van 4 meter.

6.4.6 Maatschappelijk     

De bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 5) is bedoeld voor functies ten behoeve van de zorg voor demente ouderen. Binnen de maatschappelijke bestemming komen appartementjes met eigen sanitair met een gedeelte keuken en een grote zitkamer. De huisvesting van deze groep kwetsbare mensen vereist 24-uurs zorg.

6.4.7 Verkeer     

De bestemming verkeer is opgedeeld in een drietal 'sub-bestemmingen' te weten:

  1. Verkeer - Railverkeer;
  2. Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 7);
  3. Verkeer - Wegverkeer.

In dit bestemmingsplan is alleen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' aanwezig. Daarom zal alleen worden ingegaan op deze sub-bestemming.

Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' geldt voor woonerven, woonstraten, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden, speelplaatsen en buurtgroen. Dit zijn dus voornamelijk wijken (30 km/uur zones) waar de verblijfsfunctie belangrijker is dan de verkeersfunctie. De inrichting van de wegen is hierop afgestemd.

De toegangsweg naar het Nationale Park de Hoge Veluwe is als zodanig bestemd naast het parkeerterrein.

6.4.8 Dubbelbestemmingen     

De SVBP 2008 geeft ook de mogelijkheid dubbelbestemmingen op te nemen. Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die liggen over meerdere enkelbestemmingen en daar iets over zeggen. In dit bestemmingsplan zijn drie dubbelbestemmingen opgenomen:

- Leiding - Brandstof (artikel 8);

- Waarde - Archeologie (hoge verwachting) (artikel 9)

- Waarde - Landschap (artikel 10).

Hieronder worden deze kort toegelicht:

Leiding - Brandstof

De brandstofleiding ligt aan de oostzijde van het plangebied. Deze leiding is primair bestemd als brandstofleiding. De onderliggende bestemmingen zijn hieraan ondergeschikt. Voor de zone van deze leiding, waarvan de maat in dit artikel is opgenomen, zijn beperkingen van de bouwmogelijkheden opgenomen. Bouwen ten behoeve van de secundaire bestemmingen is slechts middels een afwijking van de regels mogelijk. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen, ten aanzien van werken en werkzaamheden in en aan de grond.

Waarde Archeologie (hoge verwachting)

Voor het plangebied is een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt een middelhoge verwachting op sporen en vondsten die te verbinden zijn met jager-verzamelaars gedurende het einde van de oude steentijd en de midden-steentijd. Voorts geldt een hoge kans op het aantreffen van vlakgraven uit de prehistorie, resten van een boerenerf/ontginningsboerderij en archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Vanwege deze situatie dient het plangebied een dubbelbestemming 'waarde archeologie' te krijgen. Hoewel er ook sprake is van een middelhoge verwachting, is de hoge verwachting die voor het hele plangebied uitgaat maatgevend. Dit houdt in dat indien bodemingrepen dieper dan 40 cm reiken en daarbij een oppervlak van meer dan 200 m2 verstoren, archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Waarde - Landschap

Het plangebied maakt onderdeel uit van het waardevolle bos- en natuurlandschap van het Arnhemse Buitengebied-Noord. Om deze landschappelijke waarden extra te beschermen ligt over de bestemming 'Agrarisch' de dubbelbestemming 'Waarde -' Natuur en landschap', waarvoor een stelsel van omgevingsvergunningen geldt. Activiteiten die gevolgen hebben voor het landschappelijke karakter van het gebied en dienen zorgvuldig te worden uitgevoerd. De activiteiten die samenhangen met het vereveningsplan zijn vrijgesteld van de vergunningverplichting.

6.5 Handhaving     

Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.

In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

  • stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt;
  • géén stilzwijgend gedogen;
  • gewenste maar illegale ontwikkelingen zo mogelijk vooraf maar in ieder geval zo snel mogelijk legaliseren;
  • gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.

Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking treden van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.

Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. De bijbehorende strafmaat is hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.500). Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.

6.6 Exploitatie     

6.6.1 Financiële haalbaarheid     

De grond waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft is niet in eigendom van de gemeente. De kosten die samenhangen met de ontwikkelingen zijn voor risico en rekening van de initiatiefnemer. Dit betekent dat de aanleg en exploitatie van de ontwikkeling voor de gemeente Arnhem geen negatieve financiële gevolgen hebben.

6.6.2 Grondexploitatie     

Er is een anterieure overeenkomst gesloten om de gemeentelijke kosten (plankosten) in vast te leggen. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten verzekerd en hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 7 Procedure     

7.1 Vooroverleg     

Artikel 3.1.1 Bro overleg

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is het concept-bestemmingsplan opgestuurd naar de Provincie. De provincie had een aantal opmkeringen, deze zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

Publicatie voornemen ontwikkeling

Volgens artikel 1.3.1 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening moet het voornemen tot een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan worden gepubliceerd. Dit is gedaan op 28 februari 2020.

7.2 Terinzagelegging (ontwerp-bestemmingsplan)     

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft 6 weken ter inzage gelegen vanaf 21 april tot en met 2 juni 2020. Tijdens de terinzagetermijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Regels     

van het bestemmingsplan

Rijzenburg 2020

(plannummer: NL.IMRO.0202.951-0301)

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan Rijzenburg 2020 met identificatienummer NL.IMRO.0202.951-0301 van de gemeente Arnhem.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;

1.3 Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem     

Onder de Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem wordt verstaan: de 'Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003', dan wel zoals deze regels komen te luiden na wijziging van deze regels.

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Bestaande bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en niet zijnde een tijdelijk toegestaan bouwwerk, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan volgens het geldende recht aanwezig of in uitvoering zijn dan wel na dat tijdstip zijn of mogen worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning, die vóór dat tijdstip is aangevraagd.

1.7 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 Bed and breakfast     

Overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.

1.9 Beroep aan huis     

Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.

1.10 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.11 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 Bijzondere woonvorm     

Een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.

1.13 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.15 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 Bouwperceelgrens     

Een grens van een bouwperceelgrens.

1.17 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 Dunning     

Velling welke uitsluitend is bedoeld als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende bo(o)m(en), bos of houtopstand.

1.20 Extensief agrarisch grondgebruik     

een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

1.21 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 Gezondheids- en welzijnszorg     

  • geneeskundige verzorging en verpleging zoals ziekenhuizen;
  • medische, tandheelkundige en paramedische praktijken;
  • apotheken;
  • verpleeg- en verzorgingshuizen;
  • dag- en nachtvoorzieningen voor gehandicapten, psychiatrische patiënten, jongeren en maatschappelijke opvang met (therapeutische) behandeling inclusief overnachting;
  • maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting: dienstverlening gericht op ouderen en gehandicapten, kinderopvang en buitenschoolse opvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk en dergelijke.

1.23 Hoofdgebouw     

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.24 normaal onderhoud, gebruik en beheer     

Gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen

1.25 Nutsbedrijven     

Bedrijven die uitsluitend of in hoofdzaak zijn gericht op

  1. de levering van elektriciteit, gas, water en warmte;
  2. de verzorging van telecommunicatie;
  3. de afvoer en verwerking van afvalstoffen;

1.26 Onderbouw     

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen.

1.27 Peil     

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. voor een ander bouwwerk: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
  4. voor zover als zodanig aangegeven in de bestemmingsregels: Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.)

1.28 Overig bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 Pand     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.30 Prostitué(e)     

Degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.31 Raamprostitutie     

Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.

1.32 Seksinrichting     

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.33 Straatmeubilair     

Onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.34 Thuisprostitutie     

Vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostitutué(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).

1.35 Vestigingsbeleid     

Het beleid neergelegd in de nota 'van Rood naar Groen' (vastgesteld 26 juni 2000).

1.36 Volumineuze detailhandel     

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstraling, zoals de verkoop van tuininrichtingsartikelen, meubelen, keukens, sanitair, (elektrische) fietsen, bromfietsen en scooters.

1.37 Werken, werkzaamheden van geringe omvang     

Werken of werkzaamheden die geen wezenlijke verandering van de terreingesteldheid of van een inrichting tot gevolg hebben.

1.38 Wijk     

Wijk, zoals gehanteerd wordt in de indeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

1.39 Wonen     

Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen mede geval begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen;

1.40 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één huishouding, een bijzondere woonvorm of een kamerverhuurbedrijf inbegrepen.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten

2.1 De inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. extensief agrarisch grondgebruik ten behoeve van weidegang of hooiland;
  2. het herstel of behoud van de op de gronden voorkomende vochtige terreintypen, zoals grasland, bestaande uit graasweiden;
  3. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  4. waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen in de waterhuishouding.

3.2 Bouwregels     

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd.

Artikel 4 Bos     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Bos" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en ontwikkeling van het bos voor natuur, landschap en houtteelt;
  2. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen natuurwaarden, ecologische waarden, landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden;
  3. vormen van extensieve recreatie, welke niet strijdig zijn met het behoud of herstel van de onder b. genoemde waarden;
  4. wildwissels;
  5. de instandhouding van onverharde wegen;
  6. waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding.

4.2 Bouwregels     

Op de in lid 1 van dit artikel genoemde gronden mag niet worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 2:

  1. voor het oprichten van erf- of terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 3 meter, mits:
    1. deze geen belemmering vormen voor de in het plangebied levende fauna en
    2. noodzakelijk zijn in verband met de veiligheid;
  2. voor het oprichten van brandtorens;
  3. voor het oprichten van voederbergingen of voederruiven voor wild, mits:
    1. deze noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het wild;
    2. de inhoud ten hoogste 3 m3 per bouwwerk bedraagt;
    3. de hoogte ten hoogste 2 meter bedraagt;
  4. voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van het bosbeheer en extensieve recreatie mits:
    1. door de bouw de aanwezige natuurwaarden en landschappelijke waarden niet onevenredig worden geschaad;
    2. de hoogte maximaal 2,5 m bedraagt;
    3. de maximale oppervlakte 10 m2 per bouwwerk bedraagt.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanleggen of aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  3. het afgraven of het ophogen van de bodem;
  4. het verbreden of verharden van parkeerplaatsen e.d.;
  5. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
  6. het bebossen van de gronden;
  7. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken etc.;
  8. het aanleggen van reservoirs;
  9. het aanleggen van ruitervoorzieningen, hindernissen etc.;
  10. het aanbrengen van rasters.
4.4.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 4.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  2. die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen.
4.4.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.4 onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan het desbetreffende bestemming zijn toegekend, en;
  2. hierdoor dan wel, door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden en kwaliteiten van de gronden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 5 Maatschappelijk     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gezondheids- en welzijnszorg;
  2. wonen in de vorm van appartementen en bijzondere woonvoorzieningen, in combinatie met medische, paramedische en verzorgende ondersteuning;
  3. tuinvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'tuin';

met daarbij behorende:

  1. parkeervoorzieningen;
  2. groen- en speelvoorzieningen;
  3. waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de huishouding.

5.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven maximumbouwhoogte uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 ten behoeve van het buiten het bouwvlak bouwen, van kleine bouwwerken passend in de bestemming zoals fietsenstallingen, hekwerken en zitbanken met een maximumbouwhoogte van 3 meter.

5.4 Voorwaardelijke verplichting     

Het in gebruik nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming is uitsluitend toegestaan indien binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan:

  1. uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in de Bijlage 1 Inrichtingsplan Rijzenburg opgenomen inrichtingsplan;

Artikel 6 Groen - Landschap en park     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor "Groen - Landschap en park" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. park- en groenvoorzieningen, waaronder recreatieve- en speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  2. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke-, cultuurhistorische-, ecologische- en natuurwaarden;
  3. de aanleg van in-/ en uitritten ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';
  4. watergangen, waterpartijen, waterinfiltratievoorzieningen en andere voorzieningen voor de waterhuishouding.

6.2 Bouwregels     

Op deze gronden mag niet worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen van binnen de bestemming passende bouwwerken, zoals bijenstallen, met een maximumhoogte van 4 meter met dien verstande dat geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de waarden genoemd in lid 6.1 onder b.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

  1. Onder gebruik van de gronden in strijd met de bestemming, wordt in ieder geval begrepen gebruik van gronden:
    1. als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
    2. voor het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
    3. voor het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten, al dan niet ten verkoop, van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines;
    4. het bedrijfsmatig houden van vee.
  2. De in dit lid onder a. genoemde gebruiksvormen zijn niet verboden, indien en voorzover deze onlosmakelijk verbonden zijn met werken en werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend.

6.5 Voorwaardelijke verplichting     

Het in gebruik nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in 5.1 is uitsluitend toegestaan indien binnen een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan:

  1. uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in de Bijlage 1 Inrichtingsplan Rijzenburg opgenomen inrichtingsplan;
  2. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - 1' het parkeerterrein wordt opgeheven en opgeheven blijft.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanplanten van houtgewassen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties of andere apparatuur;
  4. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  5. het aanleggen, verbreden of verharden van voet- en rijwielpaden;
  6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 25 m2;
  7. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het aanleggen van wegen ten behoeve van het bestemmingsverkeer.
6.6.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 6.6 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

  1. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  2. werken of werkzaamheden die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud betreffen;
  3. werken of werkzaamheden die overeenkomen met en/of voortvloeien uit het Inrichtingsplan ten behoeve van de versterking van de kernkwaliteiten zoals benoemd in bijlage 1.
6.6.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.6 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend;
  2. hierdoor dan wel, door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke-, cultuurhistorische- en natuurwaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. (woon)straten, buurtwegen, pleinen en trottoirs met een inrichting hoofdzakelijk gericht op

    bestemmingsverkeer en verblijfsfuncties;
  2. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  3. een toegangsvoorziening voor Het Nationale Park De Hoge Veluwe;
  4. groen- en watervoorzieningen;
  5. wandelgebieden en speelgelegenheden;
  6. terrassen;
  7. nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels     

  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemmingen worden gebouwd.
  2. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals entrees tot parkeergarages en straatmeubilair, mag ten hoogste 5 meter bedragen.

Artikel 8 Leiding - Brandstof     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Leiding - Brandstof aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende

bestemming(en), mede bestemd voor het transport van vloeibare brandstoffen aardgas door een hoofdtransportleiding.

8.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2,00 meter van de in lid 8.1 genoemde bestemming.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de andere bestemming(en) mits:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoofdtransportleiding;
  2. vooraf advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning), de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm;
  3. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 30 cm;
  4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
  5. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 30 cm.
8.4.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

Het in lid 8.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en

werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan.
8.4.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden     

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4 zijn slechts toelaatbaar, indien door de

uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  1. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en
  2. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

Artikel 9 Waarde - Archeologie (hoge verwachting)     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie (hoge verwachting)' aangewezen gronden zijn naast de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

9.2 Bouwregels     

Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:

  1. bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn;
  2. bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden aangewezen bestemmingen worden gebouwd, indien het betreft:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid of
    2. een bouwwerk waarvan de binnen de bestemming gelegen oppervlakte ten hoogste 200 m2 bedraagt of;
    3. een bouwwerk met een oppervlak dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst

9.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 9.2 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.
  2. Afwijken als bedoeld in lid 9.3 sub a. kan, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologische deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
  3. Afwijken als bedoeld in lid 9.3 sub a. kan voorts, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie de archeologische waarden door de bouwwerkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken regels te verbinden gericht op:
    1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachting)' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. grondwerkzaamheden dieper dan 40 centimeter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het verwijderen van funderingen en het aanleggen van drainage;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Toelaatbaarheid     

De werken of werkzaamheden, waarvoor het verbod van lid 9.4.1 geldt, zijn slechts toelaatbaar, indien op basis van archeologisch onderzoek of naar het oordeel van een archeologisch deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad of mogelijk schade kan worden voorkomen door aan de vergunning regels te verbinden gericht op:

  1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. het doen van opgravingen;
  3. begeleiding van de aanlegwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.
9.4.3 Uitzonderingen     

Het verbod, als bedoeld in lid 9.4.1 sub a, is niet van toepassing indien:

  1. de werken die, voor zover deze zijn gelegen binnen deze bestemming, een oppervlakte hebben tot ten hoogste 200 m2 of een omvang van 200 m2;
  2. de werken of werkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen, omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van het plan;
  4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

9.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk     

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachting)' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) bouwwerken te slopen indien het oppervlak groter is dan 200 m2, de verstoringsdiepte daarbij meer dan 40 cm bedraagt en deze liggen in een beschermd stadsgezicht.

9.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie (hoge archeologische verwachting)' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat:

  1. op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aanwezige archeologische waarden in voldoende mate zijn veilig gesteld.

Artikel 10 Waarde - Natuur en Landschap     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waarde - Natuur en Landschap aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden.

10.2 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van de situering van bouwwerken die mogen worden gebouwd op grond van de andere bestemming(en) nadere eisen stellen ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden.

10.3 Specifieke gebruiksregels     

Onder gebruik van de gronden en opstallen in strijd met de bestemming wordt in elk geval begrepen:

  1. het aanbrengen van recreatievoorzieningen, dan wel als standplaats voor onderkomens en stacaravans of voor enige andere vorm van kamperen;
  2. het aanbrengen van afbeeldingen of tekens voor commerciële doeleinden;
  3. het opslaan, lozen c.q. storten, als dan niet ten verkoop van onbruikbare dan wel aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, materialen, stoffen, producten, voer- of vaartuigen of machines.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewassen;
  2. het aanbrengen beplantingen;
  3. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties of apparatuur;
  4. het afgraven, verlagen of ophogen van de bodem;
  5. het ophogen, egaliseren of ontginnen van de bodem, waaronder tevens wordt verstaan het aanleggen van wegen t.b.v. bestemmingsverkeer;
  6. het gebruik van groeistoffen, stoorstoffen of kunstmest;
  7. het verbreden of verharden van voetpaden, rijwielpaden, ontsluitingswegen en parkeerplaatsen;
  8. het aanbrengen van recreatievoorzieningen;
  9. het graven, dichten, verdiepen of verbreden van sloten, greppels, beken en andere waterpartijen;
  10. aanleggen van reservoirs;
  11. grootschalig verwijderen van bosstrooisel of mos;
  12. aanbrengen van rasters.
10.4.1 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht     

De in lid 10.4 vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden die van geringe omvang zijn, dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  3. werken of werkzaamheden als vermeld in lid 10.4 sub a, b, f en g op de gronden met de aanduiding 'tuin'.
  4. werken of werkzaamheden die overeenkomen met en/of voortvloeien uit het Inrichtingsplan ten behoeve van de versterking van de kernkwaliteiten zoals benoemd in bijlage 1.
10.4.2 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden     

Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.4 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemmingen zijn toegekend en
  2. hierdoor dan wel, door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden en kwaliteiten van de gronden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels     

12.1 Bouwen binnen bouwvlak     

  1. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak is aangegeven mag, behoudens anders luidende bepalingen in deze regels, uitsluitend worden gebouwd binnen dit bouwvlak.
  2. Indien in een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangegeven, mag uitsluitend worden gebouwd voor zover daartoe in de betreffende bestemmingsregel uitdrukkelijk mogelijkheden zijn opgenomen.

12.2 Bebouwingspercentage     

  1. Indien in een bouwvlak geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag dit vlak geheel worden bebouwd.
  2. Indien binnen een bestemmingsvlak een bouwvlak en een bebouwingspercentage zijn aangegeven is het bebouwingspercentage van toepassing op de gronden binnen het bouwvlak.
  3. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak slechts één bebouwingspercentage is aangegeven geldt dit percentage voor het gehele bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak.
  4. Indien in een bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak meerdere bebouwingspercentages zijn aangegeven, gelden deze percentages voor die delen van het bestemmingsvlak respectievelijk bouwvlak waarin ze zijn aangegeven.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels     

Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:

  1. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van de gronden ten behoeve van thuisprostitutie, raamprostitutie en seksinrichtingen;
  3. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de in de geldende Arnhemse beleidsregels voor parkeren opgenomen normen.

Artikel 14 Overige regels     

14.1 Parkeren     

  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

    Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken - waarvoor een omgevingsvergunning is benodigd - daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeer- of stallingsbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden.
  2. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van personenauto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.
  3. Aan het bepaalde onder a. wordt geacht te zijn voldaan indien de ruimte voor parkeren of stallen voldoet aan de in de Beleidsregels Parkeren van de gemeente Arnhem daartoe opgenomen normen.

14.2 Laden of lossen     

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

14.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte is aangebracht en in stand wordt gehouden op eigen terrein voor het genoemde in lid 14.1 overeenkomstig de beleidsregels als bedoeld in lid 3.6.

14.4 Afwijkingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 14.1 en 14.2:

  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

14.5 Voorwaarden voor afwijken     

Afwijken van de regels, als bedoeld in de leden 14.1 en 14.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  2. de woon- en leefsituatie.

14.6 Beleidsregels     

  1. Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
  2. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden
  3. met de wijziging.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 15 Overgangsrecht     

15.1 Overgangsrecht bouwwerken     

15.1.1 Overgangsbepaling     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
15.1.2 Afwijken     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sublid 15.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid 15.1.1 met maximaal 5%.

15.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Het bepaalde in lid 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor

geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik     

15.2.1 Overgangsbepaling     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.2.3 Verbod hervatten strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 15.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Het bepaalde in lid 15.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Rijzenburg 2020.