Plan: | Bestemmingsplan Spoorzone West |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0202.786-0201 |
In de Integrale Milieuvisie 2008-2011 is aangegeven hoe het milieubeleid een positieve bijdrage kan leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten zijn duurzame ontwikkeling en een optimale leefomgevingskwaliteit van de stad.
Op 26 mei 2008 heeft de gemeenteraad Hoofdstuk 3 "Gebiedsgerichte aanpak" van de Integrale Milieuvisie 2008-2011 vastgesteld. De gebiedsgerichte aanpak vormt de kern van de integrale milieuvisie en is een uitwerking van de zonering van milieukwaliteiten die in het Structuurplan Arnhem 2010 zijn opgenomen. Hiermee differentiëren we milieuambities naar verschillende gebieden. Niet overal in de stad streven we immers dezelfde milieuambities na: in een dynamisch centrum accepteren we bijvoorbeeld meer geluid dan in een woonwijk. Wel wordt rekening gehouden met grenswaarden en streefwaarden. Grenswaarden mogen niet worden overschreden. Van streefwaarden kan worden afgeweken als daar - op een hoger schaalniveau- aantoonbare milieuwinst tegenover staat en zolang er geen concentratiegebieden ontstaan waar de milieubelasting zich ophoopt.
Door expliciet te maken welke milieukwaliteiten we in het betreffende gebied willen handhaven of realiseren, wordt ook duidelijk of een bepaalde ontwikkeling wel of niet past in het betreffende gebied.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde
industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen
waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij
(planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de
geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen
voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de
grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige
ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde van
de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan
In 2008 is het geactualiseerde beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het
beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en
de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en
verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil
de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het
Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder
ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze
uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen
Arnhem. Naar mate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van
de totale leefomgevingskwaliteit toe.
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen inzake luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in de Wet Luchtkwaliteit. Het doel van de WetLuchtkwaliteit 2007 is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van
luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de
gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook
normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De wet was nodig bevonden
omdat de aanleg van een groot aantal bouwprojecten en bestemmingsplannen stilgelegd
zijn door uitspraken van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De grenswaarden
zijn ongewijzigd gebleven, maar de nieuwe wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit
Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te
voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat
projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij
een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het
Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is 1augustus 2009 van kracht
geworden.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
- PM 10 (fijnstof):
1. de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet worden overschreden;
2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 ìg PM10/m3 mag met ingang van 1 januari 2005 niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
- NO2 (stikstofdioxide):
1. de jaargemiddelde concentratie van 40 ìg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet worden overschreden;
2. de uurgemiddelde concentratie van 200 ìg NO2/m3 mag met ingang van 1 januari 2010 niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving
(gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te
worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de
VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de
inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt
er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting
uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een
bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen
de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee
risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Het PR (Plaatsgebonden Risico) is het risico op een bepaalde plaats. Het PR is de kans dat een
persoon, die zich permanent en onbeschermd op die plaats zou bevinden, overlijdt als rechtstreeks
gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm voor het PR is de 10-6/jr PR contour.
Het GR (GroepsRisico) is de kans dat in een keer een groep mensen van tenminste een bepaalde
grootte komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen. De norm
voor het GR is een oriënterende waarde.
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking
getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen (artikel 5.1 van de Wet milieubeheer) vastgelegd
die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in
kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare
objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het
beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor de routes (weg, water, spoor en ondergrondse leidingen) waarover transport van gevaarlijke
stoffen plaatsvindt, komt in 2009/2010 een AMvB transport. In deze AMvB (Algemene Maatregel van
Bestuur) worden ook milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten
doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid 2005-2008 vastgesteld. Op 16 februari
2009 heeft de gemeenteraad besloten om het beleidsplan met 2 jaar (tot en met 2010) te verlengen.
Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij
zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte
van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad,
op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren
we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare
mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Flora- en Faunawet 2002
De opdrachtgever / initiatiefnemer is verantwoordelijk voor de naleving van de Flora- en Faunawet.
De wet gaat uit van het “nee-tenzij” principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde
ingrepen toe te staan middels ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling
voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Sinds 2005 is het Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van
bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere
wijzigingen (AMvB artikel 75) van kracht. Er zijn 3 beschermingscategorieën:
Provinciaal beleid: Richtlijn compensatie natuur en bos
De provincie heeft het compensatiebeleid "De Compensatierichtlijn natuur en bos" als uitwerking van
provinciale structuurvisie en de Structuurschema Groene Ruimte opgesteld. De gemeente zal dat
compensatiebeleid uitvoeren. Is de provinciale richtlijn van toepassing dan treedt de gemeentelijke
regelgeving terug.
Uitgangspunt van het compensatiebeleid is dat natuur en bos alleen plaats kunnen maken voor een
ander ruimtegebruik als er voor de specifieke locatiegebonden ontwikkeling geen alternatieve locaties
aanwezig zijn (nee-tenzij-beleid). In principe dient natuur door natuur en bos door bos te worden
gecompenseerd. De compensatierichtlijn is van toepassing op
De compensatierichtlijn kent een kwaliteitstoeslag, bij wijziging van functie dient dus meer bos of
natuur te worden gerealiseerd dan verloren gaat.
Er kunnen zich situaties voordoen waarbij het acceptabel is dat bos door natuur vervangen wordt.
Deze situaties worden beschreven in de nota inzake de toepassing van de Boswet bij herstel en
ontwikkeling van bijzondere natuurwetenschappelijke waarden (de "Nota Open Bos") van de Minister
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer d.d. 26 november 1992.
Boswet
De Boswet is van toepassing op alle bossen en houtopstanden groter dan 10 are of - in geval van
rijbeplantingen - meer dan twintig bomen, die gelegen zijn buiten de zogenaamde 'bebouwde kom
Boswet'. De Boswet verplicht om de grond waarop het bos of de bomen hebben gestaan binnen drie
jaar opnieuw in te planten.
Als voor de uitvoering van een werk de bestemming moet worden gewijzigd treedt de provinciale
richtlijn 'Bos- en natuurcompensatie' in werking. Deze richtlijn is een uitwerking van het Streekplan en
geldt ook voor bos binnen de zogenaamde 'bebouwde kom Boswet'.
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
In het Groenplan Arnhem 2004-2007/2015 vastgesteld streeft de gemeente Arnhem ernaar
om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking
en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet
zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat
streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent
dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met
bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering
wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In
het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de
groencompensatieregels zijn toegepast.
Europees beleid
Vanaf 2000 is ter verbetering van de chemische en ecologische waterkwaliteit van alle Europese
wateren de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De kaderrichtlijn omvat regelgeving voor
zowel het oppervlaktewater als het grondwater. De streefdatum voor het bereiken van gewenste
waterkwaliteit is 2015, maar eventueel kan, mits goed onderbouwd, uitstel worden verleend tot
uiterlijk 2027 (derogatie). De plannen voor de (deel)stroomgebied zijn door de verschillende partijen,
met uitzondering van het Rijk, in 2009 vastgesteld en bevatten doelen, ambities en maatregelen.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota's vastgelegd. Het meest directe
beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het vernieuwde Nationaal Bestuursakkoord Water
(NBW-actueel 2008). Het bestuursakkoord heeft tot doel “om in de periode tot 2015 het
hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden en te anticiperen op de
klimaatsverandering”. Verder is de watertoets ook in het NBW-actueel een belangrijk instrument om
water verantwoord in te passen in ruimtelijke ontwikkelingen.
In de Nota Ruimte is water een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en
gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen
in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.
Dit anticiperen is ook terug te vinden in de Waterwet die op 22 december 2009 van kracht is
geworden. In de Waterwet zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht
voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de
grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau is het waterbeheer vastgelegd in het Waterplan Gelderland 2010-2015.
Het Waterplan gaat verder op de ingeslagen weg van het derde Waterhuishoudingsplan. Nieuw is de
implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en de verplichtingen die voortvloeien uit de
waterwet. Een belangrijk aanpassing uit de Waterwet is dat de vergunningverlening voor het
onttrekken van grondwater grotendeels is overgedragen aan de waterschappen. Slechts in drie
gevallen is de provincie hiervoor nog aanspreekpunt:
De gemeenten in Knooppunt Arnhem-Nijmegen (KAN) hebben het Convenant Duurzaam Bouwen in
het KAN (2000) opgesteld. Het 'pakket duurzaam bouwen' maakt hier onderdeel van uit. Voor water is
het volgende streefbeeld opgesteld: natuurlijke waterhuishouding (vermindering verdroging) en
schone water in de wijk, waardoor natuurontwikkeling mogelijk is.
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem is overgedragen aan het Waterschap Rivierenland of Waterschap Rijn en IJsel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van waterschap.
Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het Waterbeheerplan 2010-2015 en de keur en de legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen:
1. Arnhem aantrekkelijke waterstad;
2. Klimaatbestendig watersysteem en waterketen;
3. Goede kwaliteit water en waterbodem;
4. Bewustwording.
Resumé
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling
moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
- er geen negatieve verstoring van de grondwaterstanden mag worden veroorzaakt.
- er maatregelen getroffen moeten worden ter voorkoming van (grond)watervervuiling.
- er voldoende oppervlaktewater aanwezig is en op de goede locatie.
- het verhard oppervlak zoveel mogelijk beperkt wordt.
- het gebruik van uitloogbare materialen niet is toegestaan.
Voor dit gebied zonder ontwikkelingen is getoetst of de kwaliteit van de bodem (inclusief grondwaterkwaliteit) de aanwezige bestemmingen/functies toelaat. Als toetskader wordt gebruik gemaakt van de volgende bodemregelgeving:
- Wet Bodembescherming (Wbb, 1 januari 2006, gewijzigd 1 oktober 2008 en 1 april 2009);
- Beleidsnota bodem 2008, Provincie Gelderland, gemeenten Arnhem en Nijmegen, januari 2008;
- Besluit Bodemkwaliteit (2008);
- Nota Bodembeheer, vastgesteld september 2011.
Rijksbeleid
Monumentenwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld
van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is
vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten
worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming
van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke
ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden
twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het
verdrag zijn:
Inmiddels is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988.
Provinciaal beleid
Nota Belvoir
Het Belvedere-uitgangspunt “behoud door ontwikkeling” is in 2000 overgenomen in de provinciale
Nota Belvoir. Doel is dat cultuurhistorie voortaan prominent wordt meegewogen bij de ontwikkeling
van alle ruimtelijke en economische plannen. Om nog meer in te kunnen spelen op de kansen die
cultuurhistorie biedt voor de ruimtelijke omgeving, kiest de Provincie met de nieuwe nota Belvoir 3
voor een gebiedsgericht en uitvoeringsgericht beleid. In de nota worden 10 cultuurhistorisch
waardevolle gebieden benoemd, waarnaar speciale aandacht zal uitgaan. Relevant voor Arnhem is
de aandacht voor het Veluwemassief, de Veluwezoom en het Rivierengebied.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 2008-2012 wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar
'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een
actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem
verandert de komende twintig jaar in hoog tempo. Het nieuwe erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische
factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie
wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie
in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden
nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische
elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de
bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt.
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de
erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta.
Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling
door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is
ingezet op constante voorlichting en educatie. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar
mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een
archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg
stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied
aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als
grondroerende werkzaamheden:
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten,
geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds
onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid
dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in: