Plan: | Bestemmingsplan Ziekenhuis Rijnstate |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0202.774-0301 |
Het ziekenhuis is in de zin van de Wet milieubeheer op te vatten als een inrichting waarbinnen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden. Gezien de aard en de omvang van de inrichting brengen deze activiteiten effecten met zich mee welke zich tot buiten de inrichting uitstrekken. De effecten welke zich tot buiten de inrichting uitstrekken hebben betrekking op een zekere geluidsbelasting van de omliggende woningen ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting. Deze woningen zijn gelegen aan de Wagnerlaan, de Cattepoelseweg, de Mahlerstraat en de Lisztstraat. De geluidsbelasting van de genoemde woningen wordt veroorzaakt door de vervoersbewegingen op het open terrein van de inrichting, het laden en lossen en de stationaire bronnen (o.a. ketelhuis, ventilatoren e.d.) van de inrichting. In het vigerende bestemmingsplan Rijnstate (vastgesteld door de gemeenteraad van Arnhem op 26 september 2005 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Gelderland op 3 mei 2006) zijn zogenaamde geluidplafonds opgenomen. Deze geluidplafonds vormen de geluidsruimte die Rijnstate maximaal mag produceren en zijn in dit bestemmingsplan overgenomen.
De geluidplafonds zijn gebaseerd op de normen die gehanteerd worden voor een 'rustige woonwijk, weinig verkeer'. Bij deze gebiedstypering hoort een richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A)-etmaalwaarde. Het ziekenhuis heeft twee bedrijfssituaties
welke elk om een eigen geluidsplafond vragen. Het betreft de bedrijfssituatie op de maandag t/m de vrijdag en de bedrijfssituatie op de zater-, zon- en feestdagen. Tijdens deze laatste bedrijfssituatie is in de dagperiode (07.00 tot 19.00) aanmerkelijk minder geluidruimte nodig dan tijdens de bedrijfssituatie op de maandag t/m vrijdag. Bij de vaststelling van het geluidsplafond in de omgevingsvergunning is hiermee rekening gehouden. Daar waar is vastgesteld dat bij woningen een hogere geluidsbelasting optreedt dan de eerder genoemde richtwaarde van 45 dB(A)-etmaalwaarde wordt deze geluidsbelasting met de bijbehorende locatie specifiek genoemd. Voor de overige woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen wordt een algemene omschrijving gehanteerd. In de onderstaande tabellen zijn de geluidsplafonds opgenomen.
Tabel: geluidplafonds Rijnstate
In paragraaf 5.2.3 wordt ingegaan op de akoestische effecten van de verkeersbewegingen van en naar de nieuw te bouwen parkeervoorzieningen op de omliggende woningen.
Algemeen
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is een ziekenhuis een geluidsgevoelige bestemming. Omdat voorzien wordt in een uitbreiding van het ziekenhuis, is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai1 verricht naar de geluidsbelasting van de omliggende wegen op het ziekenhuis. De geluidsbelasting is getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh).
Toetsing aan de ambitie- en plafondwaarden
Wagnerlaan
Uit dit onderzoek blijkt dat bij de uitbreiding van het ziekenhuis de ambitiewaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Wagnerlaan bedraagt 52 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
De incidentele waarde uit het gemeentelijke geluidsbeleid bedraagt 58 dB. De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan de incidentele waarde.
Op de niet gevoelige nieuwe kantoortoren bedraagt de geluidsbelasting 51 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Cattepoelseweg
Uit dit onderzoek blijkt dat bij geen van de plandelen de ambitiewaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Cattepoelseweg bedraagt 46 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Kluizeweg
Uit dit onderzoek blijkt dat bij het ziekenhuis (zowel de bestaande als de uitbreiding) de ambitiewaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Kluizeweg bedraagt 40 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Op de niet gevoelige nieuwe kantoortoren bedraagt de geluidsbelasting 54 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Beethovenstraat
Uit dit onderzoek blijkt dat bij het ziekenhuis (zowel de bestaande als de uitbreiding) de ambitiewaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Kluizeweg bedraagt 40 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Op de niet gevoelige nieuwe kantoortoren bedraagt de geluidsbelasting 54 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Mahlerstraat
Uit dit onderzoek blijkt dat bij geen van de plandelen de ambitiewaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Mahlerstraat bedraagt 40 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
Verlening van hogere grenswaarden
Het doel van de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidsbeleid is om geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de ambitiewaarde van 48 dB te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Wagnerlaan, het vergroten van de afstand tussen het ziekenhuis en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk en gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot een waarde die lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Voor de uitbreiding van het ziekenhuis kan door de gemeente Arnhem een hogere grenswaarde worden verleend. Om een hogere waarde te verlenen moet de situatie passen in het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van het aanvragen van hogere waarden.
De gemeente Arnhem heeft in de “Nota uitvoeringsbeleid hogere grenswaarden gemeente Arnhem”, d.d. 16 februari 2007, ruimtelijke situaties omschreven waarbij verlening van hogere waarden mogelijk is. Dit wordt gedaan door zogenaamde ontheffingscriteria. Eén van deze criteria uit dit beleid is dat de nieuwbouw kan zorgen voor een afschermende werking voor de achtergelegen bebouwing. Van dit criterium is in dit geval sprake aangezien de bebouwingsrand zorgt voor een beter geluidsniveau ter plaatse van de achtergelegen ruimten.
De situatie past in het gemeentelijk beleid. Hierdoor kan voor de uitbreiding van het Rijnstate ziekenhuis door de gemeente een hogere waarde van 52 dB worden verleend ten gevolge van de Wagnerlaan. De hogere grenswaarde procedure vindt gelijktijdig plaats met de bestemmingsplanprocedure.
Toetsing aan het Bouwbesluit
Op grond van het Bouwbesluit dient een akoestische binnenwaarde van 28 dB bij ziekenhuizen ten gevolge van wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai gegarandeerd te worden.
De hoogste cumulatieve geluidsbelasting op het ziekenhuis bedraagt 58 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. Om de binnenwaarde van 28 dB in het ziekenhuis te halen, moet een minimale geluidsisolatie van (58-28=) 30 dB worden bereikt. Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek wordt in het kader van de omgevingsvergunning onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn.
Conclusie
Met het verlenen van de hogere grenswaarden vormen de Wet geluidhinder en de uitgangspunten uit het gemeentelijk geluidsbeleid geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 2.
Onderzoek
Er is onderzoek2 verricht naar de akoestische effecten op de omliggende woningen als gevolg van de verkeersbewegingen van en naar de nieuw te bouwen en aan te leggen parkeervoorzieningen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De akoestische gevolgen zijn steeds beoordeeld in relatie tot de zogenaamde geluidplafonds zoals die zijn opgenomen in de toelichting van het nu geldende bestemmingsplan Alteveer-'t Cranevelt en in paragraaf 5.2.1 van dit bestemmingsplan. In het onderzoek is niet alleen de akoestische situatie in de eindfase berekend, maar ook in de tussenfase.
Conclusie
Op basis van het verrichte onderzoek kan worden geconcludeerd dat zowel voor de tussenfase (uitbreiding hoofdgebouw ziekenhuis en parkeerterrein VDZ) als voor de eindfase (eindsituatie met nieuwe ondergrondse parkeerfaciliteiten aan de west- en oostzijde en een nieuw kantoor) in het algemeen sprake van een verlaging van de geluidbelasting ten opzichte van de huidige situatie. De grootste verlaging treedt hierbij op bij woningen aan de Cattepoelseweg als gevolg van de nieuwe oostelijke parkeergarage die o.a. een afscherming vormt voor het verkeer op de ambulancebaan. Hierbij wordt opgemerkt dat in de tussenfase sprake kan zijn van een gering hogere geluidbelasting bij enkele woningen aan de Cattepoelseweg. De toename aldaar is evenwel met slechts 1 dB(A) als niet significant aan te merken terwijl voor de betreffende woningen aldaar blijft worden voldaan aan de geluidplafonds. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Algemeen
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is, significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de “Handreiking Reken aan Luchtkwaliteit, Actualisatie 2011” is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het “Besluit gevoelige bestemmingen” extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Toets Niet in Betekenende Mate (NIBM)
Om aan te tonen dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitbreiding van het ziekenhuis is een zogenaamde NIBMtoets verricht3. Hieronder worden de bevindingen uit deze toets nader toegelicht:
Het plan bestaat uit de uitbreiding van een ziekenhuis. Een ziekenhuis is op basis van het “Besluit gevoelige bestemmingen” een gevoelige bestemming. De afstand tot het knooppunt Waterberg (kruising A12 en A50) bedraagt minimaal 1.500 meter. Aangezien de afstand tot de snelweg groter is dan 300 meter geniet deze locatie geen extra bescherming op basis van het “Besluit gevoelige bestemmingen”.
Voor de uitbreiding van een ziekenhuis bevat de ministeriële regeling NIBM geen kwantitatieve uitwerking. Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het project niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit wordt gedaan door de toename van de luchtverontreiniging ten gevolge van extra verkeersbewegingen van het plan inzichtelijk te maken.
Planbijdrage
In de onderstaande tabel zijn de etmaalintensiteiten voor de huidige situatie en de toekomstige situatie en de planbijdrage van het ziekenhuis weergegeven.
Situatie |
Etmaalintensiteit in mvt/e |
Voertuigverdeling in % | |||||
Lichte motorvoertuigen (LMV) | Middelzware motorvoertuigen (MZMV) | Zware motorvoertuigen (ZMV) | |||||
Huidige situatie | 9.200 | 98,7 % | 1,1 % | 0,2 % | |||
Toekomstige situatie | 10.600 | 98,7 % | 1,1 % | 0,2 % | |||
Planbijdrage | 1.400 | 98,7 % | 1,1 % | 0,2 % |
Met behulp van de NIBM-rekentool (versie oktober 2011) is de verslechtering van de luchtkwaliteit ten gevolge van het plan berekend. Een plan is in betekenende mate wanneer de toename van de luchtverontreiniging (NO2 of PM10) meer is dan 1,2 øg/m³. Wanneer een plan “niet in betekenende mate”(NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit, is toetsing van het plan aan de grenswaarden op grond van de Wm niet noodzakelijk. Conform de gewijzigde Handreiking Reken aan luchtkwaliteit, Actualisatie 2011, mag worden gerekend met een afstand van het rekenpunt tot de wegrand van 10 meter (defaultwaarde NIBM-tool is 5 meter).
Bij het opstellen van de NIBM-rekentool is uitgegaan van een worstcase situatie: bij de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging.
conclusie NIBM-toets
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de planbijdrage van de gehele ontwikkeling kleiner is dan de NIBM-grens, daardoor zal het plan 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de grenswaarden is op basis van de Wm niet noodzakelijk, aan gezien het plan NIBM is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt inzichtelijk gemaakt of er sprake van een dreigende grenswaarde overschrijding.
Toets grenswaarden
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van het ministerie van VROM geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs de Apeldoornseweg tussen 2011 en 2020. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2011, 2015 en 2020 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie grenswaarden
Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties voor fijn stof (PM10) maximaal 26,3 øg/m³ en stikstofdioxide (NO2) maximaal 32,7 øg/m³ in 2011 bedraagt langs de Apeldoornseweg. Het ziekenhuis ligt echter niet aan de drukke Apeldoornseweg maar aan de rustigere Wagnerlaan en Cattepoelseweg. Nabij het ziekenhuis zullen de concentraties fijnstof en stikstofdioxide dan ook lager zijn dan langs de Apeldoornseweg. De concentraties luchtverontreinigende stoffen liggen hiermee onder de grenswaarden van 40 øg/m³. Deze grenswaarden zijn op Europees niveau vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. Tevens geven de uitkomsten uit de moniotoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015 en 2020 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4.
Algemeen
Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed op elkaar worden afgestemd.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het BEVI). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen.
Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico betreft de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Stationaire bronnen
Bij het raadplegen van de risicokaart is gebleken dat er nabij het ziekenhuisterrein geen stationaire bronnen liggen. Op navolgende uitsnede van de risicokaart is het ziekenhuisterrein aangeduid met een paarse markering.
Ligging ziekenhuisterrein
Mobiele bronnen
Rondom het Rijnstateterrein bevinden zich geen wegen die zijn aangewezen als route voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed hebben op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving bij uitvoering van het plan.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van spoorwegen of bevaarbaar water. Deze aspecten hoeven dan ook niet nader te worden beoordeeld. Nabij het plangebied zijn geen bovengrondse hoogspanningsleidingen gelegen. Het stralingseffect hoeft dan ook niet verder beoordeeld te worden. Ook zijn nabij het plangebied geen gasbuisleidingen of andere type leidingen gelegen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit initiatief.
Algemeen
Bij alle ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Wanneer niet op voorhand duidelijk is of een ruimtelijke ingreep negatieve gevolgen heeft op eventuele aanwezige natuurwaarden moet een onderzoek uitgevoerd worden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving. Uit dit onderzoek moet blijken of met de ingrepen negatieve effecten op beschermde gebieden en soorten zijn te verwachten en of daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing noodzakelijk is.
Onderzoek
Om te kunnen beoordelen of de ingrepen op het Rijnstateterrein negatieve effecten hebben op beschermde gebieden en soorten is een Flora- en faunaonderzoek verricht. Dit onderzoek4 is opgenomen in bijlage 5. Het onderzoek is gebaseerd op een biotoopinschatting door een ecoloog. Bij het opstellen van rapportage is verder gebruik gemaakt van atlasgegevens uit de Atlas van Nederlandse Zoogdieren (Broekhuizen et al., 1992), Atlas van de Nederlandse vleermuizen (Limpens et al., 1997), Atlas reptielen en amfibieën in Gelderland (Spitzen – van der Sluijs et al., 2007) en diverse websites die de meest recente informatie verschaffen omtrent de verspreiding van soorten. Deze bronnen vermelden soortgegevens op uurhokniveau (5 bij 5 kilometer), dit betekent dat het globale gegevens betreft.
Op 18 mei 2011 is het ziekenhuisterrein en de directe omgeving verkend. Doel van deze veldverkenning was om een indruk te krijgen van de habitats ter plaatse en de geschiktheid voor de verschillende soortgroepen te beoordelen.
Voor de nieuw aan te leggen parkeerplaats ten westen van de Kluizeweg heeft een afweging plaatsgevonden. De aanleg van de parkeerplaats is op grond van het huidige bestemmingsplan reeds mogelijk. De ingreep bestaat uit het verharden van een sportterrein en de aanleg van een toegangsweg. Omdat het gebied reeds in gebruik is als sportterrein zijn er op het terrein zelf geen natuurwaarden aanwezig die met het verharden van het terrein verloren gaan. De nieuwe toegangsweg wordt aangelegd ter plaatse van een bestaande opening in de bosrand (zie navolgende afbeelding). Het te verwijderen groen is daardoor zeer beperkt. De bomen die langs de Kluizeweg gekapt worden betreffen Amerikaanse eiken. Deze bomen bevatten geen holten, horsten of nesten van eekhoorns. Verder blijft het lijnvormige element langs de Kluizeweg behouden waardoor eventueel aanwezige vliegroutes van vleermuizen niet worden aangetast. Vanwege de sociale veiligheid zal het parkeerterrein verlicht worden. Bij het toepassen van de verlichting wordt rekening gehouden met de eventuele aanwezigheid van vleermuizen. Dit betekent dat gebruik wordt gemaakt van armaturen die lichtuitstraling naar de omgeving voorkomen. De verlichting zelf zal van een kleur zijn die geen verstorend effect heeft op vleermuizen zoals bijvoorbeeld amberkleurige verlichting. Met deze maatregelen vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor de aanleg van het parkeerterrein.
Locatie toegangsweg parkeerterrein westzijde Kluizeweg
Bevindingen
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde gebied beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied “Veluwe”. Dit beschermde gebied ligt op ongeveer 1 kilometer ten noorden van het plangebied. Gezien de grote afstand, tussenliggende elementen (bebouwing, wegen) en het intensieve gebruik van het plangebied in de huidige situatie, zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten van de plannen op dit beschermde gebied niet te verwachten.
Ook ligt het plangebied niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde element dat is aangewezen in het kader van de EHS is een stuk weiland dat grenst aan het Sonsbeekpark. Dit element ligt vlakbij het plangebied, aan de overkant van de Kluizeweg. Aangezien het plangebied niet in de EHS ligt, dat gedeelte van de EHS aangewezen is als verwevingsgebied en het plangebied reeds zeer intensief gebruikt wordt, zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten op de EHS niet te verwachten als gevolg van de beoogde ontwikkelingen.
Een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) wordt niet noodzakelijk geacht.
Soortenbescherming
Algemene soorten
De meeste van deze soorten zijn beschermd maar vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet (tabel 1). Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algehele vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Dit betekent dat voor deze soorten de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder ontheffing.
Strikt beschermde soorten
Voor soorten die vermeld staan op tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, geldt dat bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd. Strikt beschermde soorten gebouwbewonende vleermuizen en eekhoorns zijn, gezien de verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de soortspecifieke eisen, niet op voorhand uit te sluiten binnen het plangebied.
Verder kunnen bij de start van werkzaamheden in het broedseizoen broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels tijdens hun broedseizoen zouden kunnen verstoren. Werkzaamheden dienen plaats te vinden buiten het broedseizoen of tijdens het broedseizoen, als broedende vogels binnen en in de directe omgeving van het plangebied uitgesloten kunnen worden.
Tabel: Indicatieve periode uit te voeren werkzaamheden. Groen: werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden. Oranje: werkzaamheden mogen uitgevoerd worden mits geen broedgevallen aanwezig zijn.
Nader onderzoek
Uit de quick scan blijkt dat vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten gebouwbewonende vleermuizen en eekhoorns niet bij voorbaat zijn uit te sluiten in het plangebied. De Vaste rust- en verblijfplaatsen van eekhoorns zijn niet uit te sluiten in de houtwal rondom het ziekenhuis, maar aangezien er geen grote bomen worden gekapt, zijn negatieve effecten op eekhoorns uit te sluiten en is nader onderzoek naar deze soort niet nodig.
Wel is er een nader onderzoek uitgevoerd naar gebouwbewonende vleermuizen. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het voorjaar,de zomer en de nazomer van 2011. De onderzoeken zijn uitgevoerd op 20 juni, 16 juli, 27 juli, 24 augustus en 22 september. In het voorjaar en de zomer is gekeken naar de aanwezigheid van kraam- en zomerverblijven van vleermuizen. In de nazomer is gekeken naar de aanwezigheid van paarverblijven van vleermuizen. Het veldbezoek vond zowel in de ochtend- als in de avond-uren plaats. Voor de inventarisaties is gebruikt gemaakt van een batdetector met time-expansion functie (Petterson D-240X).
Resultaat nader onderzoek
Op basis van het nader onderzoek naar vleermuizen is gebleken dat er met de plannen sprake is van aantasting van:
Om overtreding van de Flora- en faunawet voor de Gewone dwergvleermuis te voorkomen zijn mitigerende maatregelen opgesteld. Door het nemen van mitigerende maatregelen blijft de ecologische functionaliteit van het plangebied voor vleermuizen gedurende de totale werkzaamheden, van start verbouwing tot realisatie, gewaarborgd. Met het toepassen van deze maatregelen vindt geen overtreding plaats van de Flora- en faunawet. De maatregelen betreffen:
Voor nadere informatie over de mitigerende maatregelen wordt verwezen naar het Onderzoek Flora en fauna zoals opgenomen in de bijlage.
Conclusie
Met het toepassen van de mitigerende maatregelen voor de vleermuizen vindt geen overtreding plaats van de Flora- en faunawet. De Flora- en faunarapportage is opgenomen in bijlage 5.
Aanbevelingen
Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet is ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, zoals:
Groenbalans
In de groenbalans wordt het oppervlak aan groen in de huidige situatie vergeleken met het oppervlak aan groen in de nieuwe situatie. Het gaat hier om groen dat daadwerkelijk als zodanig bestemd is.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Alteveer - 't Cranevelt' bedraagt het oppervlak aan groen 21.431 m2. In de nieuwe situatie bedraagt het oppervlak aan groen op grond van dit bestemmingsplan 24.246 m2. Dit betekent dat de groenbalans positief is en er bijna 3.000 m2 aan bestemd groen wordt toegevoegd aan het gebied.
Naast het feit dat het oppervlak aan planologisch groen toeneemt, zal het groen als gevolg van de herontwikkeling ook feitelijk toenemen. Niet alleen in het plangebied zelf, maar ook daarbuiten. Zo kan door de nieuwe parkeervoorzieningen, het parkeerterrein ten zuiden van de Kluizeweg worden opgeheven en weer worden ingericht als park met wadi. Daarnaast zal de bosrand rond het ziekenhuisterrein worden versterkt door de aanplant van nieuwe bomen. Op het ziekenhuisterrein zelf is de ambitie neergelegd om de parkeervoorzieningen zoveel mogelijk in gebouwde en ondergrondse voorzieningen onder te brengen. Dit biedt de mogelijkheid om de bovengrondse buitenruimte in te richten als park. Ten slotte zal getracht worden de daken van zowel de bestaande bouw als nieuwbouw te voorzien van groen.
Algemeen
Voor een wijziging of actualisering van een bestemmingsplan is een zogenoemde waterparagraaf een voorwaarde. In een waterparagraaf dient te worden ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten van het betreffende plangebied. Ten behoeve van deze waterparagraaf is een geohydrologisch onderzoek verricht en een waterhuishoudkundig plan opgesteld5. Het onderzoek is gebaseerd op het Masterplan voor Rijnstate dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan.
Voor de nieuw aan te leggen parkeerplaats ten westen van de Kluizeweg heeft een afweging plaatsgevonden. De aanleg (en daarmee de verharding) van de parkeerplaats is op grond van het huidige bestemmingsplan reeds mogelijk. De ingreep bestaat uit het verharden van een sportterrein en de aanleg van een toegangsweg. Het verhard oppervlak dat feitelijk zal toenemen door het parkeerterrein en de toegansweg bedraagt in totaal ongeveer 7.700 m2. Conform de eisen van de gemeente en het Waterschap Rijn en IJssel zal hemelwater ter plaatse worden opgevangen door afvloeiing naar het omliggende gebied. Het gebied zelf (bos en sportvelden) en de bodemopbouw is geschikt voor het infiltreren van regenwater naar het (freatische) grondwater. Hiermee vormt het aspect water geen belemmering voor de aanleg van het parkeerterrein.
Onderzoek
De primaire onderzoeksdoelstelling is afgeleid van de algehele doelstelling ten aanzien van het Watersysteem in het Masterplan Rijnstate. Hierin wordt de algemene doelstelling als volgt verwoord:
Rijnstate moet een watersysteem krijgen dat veelzijdig is en onder normale omstandigheden perfect functioneert, zowel kwalitatief als kwantitatief. Het moet bovendien zo robuust zijn dat het ook binnen acceptabele grenzen blijft functioneren onder extreme omstandigheden, zoals bijvoorbeeld in geval van wateroverlast of droogte. De doelstelling van duurzaam waterbeheer is de integratie van verschillende aspecten daarvan in de inrichting van het buitengebied (en mogelijk zelfs binnen in gebouwen), waardoor efficiëntie, belevingskwaliteit en ecologische waarden toenemen; het watersysteem in het gebied biedt een goede habitat voor dieren en wordt ook benut voor de opslag van regenwater.
Aan de hand van deze over-all doelstelling is de volgende doelstelling voor het bijgaande onderzoek uitgewerkt, waarbij antwoordt dient te worden gegeven op de volgende vragen:
Uit gevoerd vooroverleg met de gemeente Arnhem is gebleken dat het plangebied is gelegen in het afstroomgebied van de Sint Jansbeek. Afgesproken is om naast de beoordeling van de mogelijkheden voor infiltratie van opgevangen hemelwater, aandacht te zullen besteden aan het zorgvuldig beschrijven van eventueel aanwezige storende lagen in de boven- en ondiepe ondergrond. Dit in verband met het gevaar van penetratie van deze lagen tijdens het uit te voeren veldonderzoek en bij de aanleg van de verdiepte parkeergarage waarbij mogelijk een negatieve invloed hiervan op de toestroming van het freatische grondwater naar de Sint Jansbeek kan ontstaan. Om die reden is tevens onderstaande doelstelling meegenomen in het onderzoek:
Mocht tijdens het uit te voeren veldonderzoek blijken dat er sprake is van de aanwezigheid van storende lagen, dan zal dit per omgaande gemeld worden aan de gemeente Arnhem.
Conclusie onderzoek
De onderzoekslocatie ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Rijn en IJssel in een gebied dat wordt gekenmerkt door een diepe ontwatering en een neutrale infiltratie. Op basis van de bodemopbouw wordt de projectlocatie geschikt geacht voor het infiltreren van regenwater naar het (freatische) grondwater.
De resultaten uit het literatuuronderzoek, de TNO-peilbuizen en het veldwerk geven een eenduidig beeld van de lokale geohydrologische situatie. Samengevat kan geconcludeerd worden dat:
Vanaf het plangebied wordt van de nieuwbouwlocaties enkel nog afvalwater aangeleverd naar de gemeentelijke riolering. Het beleid van de gemeente Arnhem is er op gericht om daar waar mogelijk geen regenwater in te nemen, maar dit volledig te infiltreren binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Voor de nieuw aan te brengen dakoppervlakken zal gebruik gemaakt moeten worden van niet-uitloogbare materialen. Dit in overeenstemming met het gestelde in het Bouwbesluit.
Waterhuishuishoudkundig plan
Voorgesteld wordt om in de directe omgeving van de uitbreiding van het hoofdgebouw en de nieuwbouw van de oostelijke parkeergarage een regenwaterafvoersysteem aan te leggen zoals hieronder is omschreven:
Voor de nieuwbouw van de westelijk parkeergarage en het kantoorgebouw wordt voorgesteld om een regenwaterafvoersysteem aan te leggen zoals hieronder is omschreven:
Voor een optimale werking van het te kiezen systeem dient elke verticale dakafvoer te worden voorzien van een bladvang. Verder dient er een zandvang te worden aangebracht voor elk lozingspunt op de infiltratievoorziening.
Op basis van de beschikbare gegevens kan worden gesteld dat voor de herontwikkeling van een deel van het plangebied Rijnstate aan de Wagnerlaan te Arnhem de aanleg van een bergings- en infiltratiesysteem in de vorm van een krattensysteem of infiltratie- en bergingskelder, met een inhoud van circa 325 m3, voorzien van een overloopconstructie aangevuld met het aanleggen van een wadi met een oppervlakte van circa 2.620 m2 voldoet aan het door het waterschap en de gemeente te hanteren afkoppelings- en infiltratie-eis bij een maatgevende bui van T=100+10%. In extreme situaties zullen de verhardingen, mits hierop ingericht, aanvullend als tijdelijke berging dienst kunnen doen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de bodem geschikt is voor infiltratie en dat de bouw van de ondergrondse parkeervoorzienig geen negatief effect heeft op de watertoevoer voor de Sint Jansbeek. Met de bovenbeschreven waterhuishoudkundige maatregelen wordt voldaan aan de door het Waterschap en de gemeente te hanteren afkoppelings- en infiltratie-eis. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 7.
Om te bepalen of de bodemkwaliteit de gewenste uitbreiding van Rijnstate toelaat is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd 6 . Het doel van het ingestelde onderzoek is om aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond boven de generieke achtergrondgehalten en/of in het freatisch grondwater in gehaltes boven de streefwaarden.
Voor de nieuw aan te leggen parkeerplaats ten westen van de Kluizeweg heeft een afweging plaatsgevonden. De aanleg van de parkeerplaats is op grond van het huidige bestemmingsplan reeds mogelijk. De ingreep bestaat uit het verharden van een sportterrein en de aanleg van een toegangsweg. De nieuwe functie betreft geen gevoelige functie waarvoor een onderzoek noodzakelijk is bovendien zal er geen grond worden afgevoerd waarvoor inzicht in de bodemkwaliteit nodig is. Hiermee vormt het aspect bodem geen belemmering voor de aanleg van het parkeerterrein.
Bevindingen onderzoek
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat in de bodem op de deellocaties 1 en 2 een licht verhoogd gehalte met kobalt is aangetoond. Het betreft hierbij een verhoogd achtergrondniveau en voldoet aan de bodemfunctieklasse 'wonen'.
Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat op deellocatie 3 de bovengrond ter plaatse van licht verontreinigd is met minerale olie. Het gehalte met minerale olie overschrijdt de achtergrondwaarde met minder dan de factor 2. De bodem ter plaatse van de verdachte deellocatie 'stortmateriaal' op het zuidelijk deel van deellocatie 3 is sterk verontreinigd met koper in het bodemtraject met bijmengingen van het 'stortmateriaal'. In de overige bodem op deellocatie 3 worden licht verhoogde gehalten aan kobalt, lood en/of kwik aangetoond. Het betreft hierbij een verhoogd achtergrondniveau en voldoet aan de bodemfunctieklasse 'wonen'.
Met uitzondering van de verdachte deellocatie 'stortmateriaal', is het niet aannemelijk dat de geconstateerde verontreinigingen van de bodem risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Uit milieuhygiënisch oogpunt is de aanwezigheid van verontreinigende stoffen ongewenst. Indien het geheel aan onderzoeksresultaten echter wordt beoordeeld in het licht van de geplande terreinbestemming c.q. -inrichting, lijkt hier sprake van een aanvaardbare situatie. De overwegingen hierbij zijn onder andere de slechts licht verhoogde gehaltes, de min of meer diffuse verspreiding, de te verrichten inspanning om te komen tot een strikt multifunctioneel bodemkwaliteitsniveau en een zienswijze vanuit een risicobenadering (ontbreken blootstellings- of verspreidingsroutes in de toekomstige situatie). Gelet op het bovenstaande is er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar tegen het gebruik van de locaties inzake de geprojecteerde nieuwbouw op de deellocaties 1, 2 en 3 (noordelijk deel).
Op het zuidelijk deel is over een oppervlak van 1.200 m² in de bodem een bijmenging met 'stortmateriaal' bestaande uit puin, sintels en kooltjes aangetroffen. Deze laag is sterk verontreinigd met koper. In het kader van de omgevingsvergunning zal op deze locatie aanvullend onderzoek worden uitgevoerd. In dit onderzoek wordt de verontreiniging nader in kaart gebracht en wordt bepaald welke gronden gesaneerd moeten worden en op welke wijze de vervuilde grond afgevoerd moet worden. Hiervoor zal een saneringsplan worden opgesteld. Dit plan dient ter beoordeling te worden overgelegd aan het bevoegd gezag Wet Bodembescherming, zijnde de gemeente Arnhem.
Conclusies
Uit het onderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit ter plaatse van de te ontwikkelen gebieden geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan. In het kader van de omgevingsvergunning zal nader onderzoek plaatsvinden naar de verontreiniging in het zuidelijk deel van het gebied. Op basis van het onderzoek zal de vervuilde grond zonodig gesaneerd worden. Omdat het hier een beperkte bodemverontreiniging betreft, heeft de verontreiniging geen gevolgen voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8.
Algemeen
Zoals in paragraaf 2.5 reeds is aangegeven bevinden zich in het plangebied geen monumenten of andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of gebieden. Daarnaast zijn er in het plangebied geen archeologische verwachtingswaarden aanwezig. Een cultuurhistorische analyse is dan ook niet nodig. De gemeente Arnhem, heeft een specifiek archeologisch beleid vastgesteld en beschikt over een Archeologische Verwachtings- of Beleidsadvieskaart. Volgens de beleidskaart moet voor het zuidelijk deel van het plangebied (ten zuiden van de huidige 'Zusterflat') een bureauonderzoek opgesteld worden en/of een inventariserend veldonderzoek te worden uitgevoerd in de vroegste fase van de planvorming.
Voor de nieuw aan te leggen parkeerplaats ten westen van de Kluizeweg is geen archeologisch onderzoek nodig omdat de diepte van de bodemverstoring zodanig beperkt is dat het archeologisch niveau niet verstoord wordt.
Onderzoek
Om te kunnen beoordelen of er daadwerkelijk kans is op archeologische vondsten in het betreffende gebied is een inventariserend archeologisch onderzoek verricht6 . De aanleiding voor het onderzoek is de planologische mogelijkheid voor een ondergrondse parkeergarage ter plaatse van het gebied dat is aangewezen als gebied met een mogelijke archeologische waarde. De diepte van de toekomstige bodemverstoring zal de bodem tot in het archeologische niveau verstoren. Uit het onderzoek blijkt dat de natuurlijke ondergrond bestaat uit gestuwde, grofzandige en grindrijke rivierafzettingen van de Rijn en de Maas. Er is geen (restant van) een natuurlijke bodem aangetroffen. Het plangebied wordt verder gekenmerkt door diepgaande verstoringen. In geen van de boringen zijn indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat binnen het plangebied een archeologische vindplaats aanwezig is, wordt daarom klein geacht.
De verwachting is dat binnen het plangebied geen archeologische resten in situ aanwezig zijn, waardoor ook geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied. De middelhoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum als voor nederzettingssporen uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek naar laag worden bijgesteld. De lage archeologische verwachting voor de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd kan op grond van de resultaten van het veldonderzoek worden gehandhaafd.
Conclusie
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd, het aspect archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Het onderzoek is opgenomen in 6.