direct naar inhoud van 5.8 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Centrumring Rond deel oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.731-0301

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie

Geomorfologie

Het plangebied ligt in de bebouwde kom en is daardoor niet gekarteerd op de bodemkaart en geomorfologische kaart. Het ligt in de overgangszone waar stuwwal- en rivierafzettingen elkaar raken. De rivier heeft gezorgd voor een dik pakket kleiafzettingen. Dit kleipakket ligt op de pleistocene grindafzettingen die door vlechtende rivieren zijn afgezet. De stuwwalafzettingen dateren uit de voorlaatste ijstijd (Saalien) en bestaan uit grof zand met kleine tot middelgrote keien.

Archeologische waarden

In het plangebied liggen geen bekende archeologische waarden. In de directe omgeving zijn wel archeologische waarden aanwezig. Deze houden voor het overgrote deel verband met de oude binnenstad van Arnhem. Het handelt dan vooral om waarnemingen van de stadsmuur en grachten (i.e. Nijmeegseweg/Walburgiskerk en Paleis van Justitie), maar ook om muurresten van gebouwen, kelders, etc. Uit de binnenstad zijn ook vondsten uit de Romeinse tijd en (late) ijzertijd bekend, maar sporen van nederzettingen uit deze en oudere perioden zijn nog niet gevonden. De oudste vermelding van Arnhem dateert uit 893. Het is niet duidelijk waar deze oude kern moet worden gelokaliseerd, maar de omgeving van de Markt, Walburgiskerk en Jansplaats zijn locaties waar sporen gevonden kunnen worden. Vóór de stadsrechtverlening in 1233 moet Arnhem al van enige omvang zijn geweest, daar toen reeds werd gesproken van en oppidum, een versterkte plaats. Kort na de stadsrechtverlening begon men met de bouw van de stadsmuren. De vestingwerken werden in de 16e en 18e eeuw versterkt en uitgebreid.

Verstoring archeologische waarden

De binnenstad heeft zwaar onder de oorlogshandelingen geleden. Tijdens de daaropvolgende wederopbouw is het bodemarchief door graafwerkzaamheden danig verstoord geraakt. Over de diepte van de verstoring is weinig te zeggen. We gaan er vooralsnog van uit dat de sloop in slechts geringe mate of heel oppervlakkig de sporen van oudere bebouwing en infrastructuur heeft beschadigd. Hierbij dient vermeld te worden dat het bodemarchief in de binnenstad door de eeuwenoude bewoning vaak metersdik is. Ook al zijn bovenste niveaus aangetast, dan nog is de kans zeer groot dat er dieper gelegen archeologische waarden aanwezig zijn.

Conclusie

Het plangebied heeft een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingskans. Er kunnen sporen van bewoning worden aangetroffen die tot de vroege middeleeuwen teruggaan of nog ouder zijn. Een concrete verwachting geldt voor de aanwezigheid van stadsmuur- en grachtresten of vestingwerken in het algemeen. Uit waarnemingen elders in de stad blijkt dat de stadsmuren metersdiep gefundeerd kunnen zijn. In relatie tot grachten kunnen behalve de grachtresten zelf ook resten van beschoeiingen en afvaldumps worden verwacht. Vanwege de (zeer) hoge archeologische verwachtingskans geldt dat bodemingrepen dieper dan de bouwvoor vooraf moeten worden gegaan door archeologisch onderzoek. Uit inventariserend onderzoek moet blijken of een opgraving noodzakelijk is. Behoud van archeologische waarden in situ staat altijd voorop. De verwachtingskaart is als bijlage opgenomen (zie Bijlage 5). Er is intussen een archeologisch bureauonderzoek vervaard igd. De locatie van de vestingwerken volgens dit onderzoek is in deze verwachtingskaart verwerkt.

5.8.2 Cultuurhistorie

Planbeschrijving

Monumenten en cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren spelen een grote rol in de identiteit, de belevingswaarde en het verblijfsklimaat. De rijks- en gemeentelijke monumenten zijn wettelijk voldoende beschermd. Dit is niet zo als het gaat om andere cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren. Het beeld van de stad wordt niet alleen bepaald door de bestaande monumenten, maar juist door een algehele samenhang van monumenten, andere gebouwen, groene elementen en het aanwezige stratenpatroon.

De binnenstad is het monumentale hart van Arnhem. De plattegrond is nog herkenbaar als middeleeuws, terwijl de overheersende beeldkwaliteit van de panden een 19de eeuwse karakter heeft. Vanaf 1806 werd begonnen met de afbraak van de muren en wallen. J.D. Zocher ontwierp een rondweg om de grachten, de buitensingel. Na aanleg van de spoorlijn in 1845, tekende stadsarchitect H.J. Heuvelink in 1853 een uitbreidingsplan, waardoor meer plantsoen en ruimte voor huizen daarlangs beschikbaar moest komen. Omstreeks 1870 had het plantsoen zijn grootste oppervlak bereikt. In het park stonden het Weeshuis, Musis Sacrum en de Infirmerie. Binnen de Janssingels werd het bekroonde prijsvraagontwerp (1880) van L.A. Springer aangelegd, dat zich uitstrekte over het Velperplein tot aan Musis.

Binnen het gebied zijn tijdens de inventarisaties ook objecten en structuren gelokaliseerd, die beschouwd kunnen worden als cultuurhistorisch waardevol, maar om verschillende redenen niet zijn aangewezen als beschermd monument. Het kan hierbij gaan om archeologische sites waarvan de inhoud onbekend is, historische rooilijnen, beeldbepalende panden, markante herkenningspunten, waardevolle bomen en andere groenelementen etc. Het plangebied valt nagenoeg geheel samen met de begrenzing van het rijksbeschermde stadsgezicht van de binnenstad. Oostelijk aangrenzend ligt het rijksbeschermde stadsgezicht van het Spijkerkwartier.

Bij de wederopbouw is ervoor gekozen om de vooroorlogse structuur maar gedeeltelijk te handhaven. Het stedenbouwkundig ontwerp en de invulling daarvan met zakelijke en sobere wederopbouwarchitectuur onderscheiden dit gebied zeer duidelijk van de bewaard gebleven delen van de middeleeuwse stad. Ook de functionele invulling met kantoorgebouwen en etageflats wijkt hiervan sterk af.

De cultuurhistorische waarden in het plangebied zijn vastgelegd en weergegeven in het rapport

“De Singels. Een Arnhemse wandeling”.

Beschermde gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten binnen het plangebied moeten worden gehandhaafd. Eventuele wijzigingen zijn vergunningsplichtig op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening. Het college van B&W is het vergunningbevoegde orgaan.

Wijzigingen in de directe omgeving van beschermde monumenten kunnen grote gevolgen hebben voor de cultuurhistorische betekenis. Raadpleging van erfgoeddeskundigen bij wijzigingen in de omgeving van beschermde monumenten, wijzigingen in de hoofdstructuur en in historische rooilijnen is noodzakelijk.

De ‘Singels’ en Rijnkade dienen als een geheel te worden beschouwd door het herstel van de

doorgaande groene wandeling tussen interessante gevelwanden. Fraaie zichtlijnen en verrassende vista’s moeten in ere worden hersteld dan wel nieuw worden aangelegd. Het gebied moet kunnen functioneren als recreatieve ruimte en als verblijfsgebied voor de binnenstad. Er dient een duidelijke scheiding te zijn tussen de beleving van de oude binnenstad en de 19de eeuwse uitbreidingen. Met het aanleggen van nieuwe paden kan verbetering worden aangebracht in de wandelmogelijkheden.

Vanuit cultuurhistorische optiek bieden zich de volgende kansen aan:

1. Herstel van de “Wandeling”. Na de sloop van de verdedigingswerken ontwierp Heuvelink een zogenaamde “wandeling” (singels) rondom de historische binnenstad. Deze singels werden ontworpen door Zocher, Springer en Poortman. Bekeken moet worden in hoeverre de wandeling hersteld kan worden.

2. Visualisatie stadsmuren. De aanwezigheid van restanten van de stadsmuren biedt de kans om te onderzoeken in hoeverre deze kunnen worden gevisualiseerd als historische groeiringen van de uitdijende stad.

3. Arnhem aan de beek. De stad is ontstaan aan de kruising van de Jansbeek en verschillende handelsroutes. De stedelijke wortels zijn echter niet meer zichtbaar. De verdwenen loop van de Jansbeek kan weer beleefbaar worden als een kunstzinnig waterspoor door het Rijnbooggebied.

4. Arnhems blond. Typisch Arnhems is het kleurbeeld dat we ‘Arnhems blond’ noemen. Arnhems blond is een verzamelnaam voor de witte en lichte tinten die op allerlei gebouwen in Arnhem worden toegepast. De gevels van de 19e eeuwse neoclassistische panden aan de Eusebiusbuitensingel vormen een goed voorbeeld. Ze zijn gepleisterd en geschilderd in ”blonde” kleurstellingen, die de stad een statig voorkomen verlenen.

5. Benadrukken van samenhang. Door te kiezen voor verlichting, straatmeubilair en bovengrondse infrastructuur in één stijl, lijn of familie kan de samenhang tussen singeldelen en de verrommeling van de beeldkwaliteit worden verminderd.

Conclusie

Het plangebied betreft een cultuurhistorisch waardevolle locatie. Dit in de eerste plaats vanwege de aanwezigheid van de historische singels, aangelegd na het slechten van de vestingwerken vanaf het begin van de 19e eeuw. Daarnaast ligt het plangebied ook grotendeels binnen het rijksbeschermde stadsgezicht van de binnenstad, en tegen het rijksbeschermde stadsgezicht van het Spijkerkwartier. Waardevolle elementen zijn bijvoorbeeld historische rooilijnen en groenelementen.

Wijzigingen in de hoofdstructuur (ook al gaat het om nietbeschermde delen) kunnen (grote) gevolgen hebben voor de samenhang. Vanwege deze situatie dienen erfgoedspecialisten in een vroeg stadium bij de planvorming te worden betrokken.