Plan: | Agrarische Enclave wijziging 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.wp1015-vas1 |
behorende bij het wijzigingsplan Agrarische Enclave wijziging 5
Voornemen van de provincie Gelderland is groot onderhoud uit te gaan voeren aan de N302 c.q. de Meervelderweg in Uddel. Daarbij gaan op verschillende locaties reconstructies van de weg plaatsvinden. Op een gedeelte van het tracé worden daarbij de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan Agrarische Enclave overschreden. Het gaat dan om drie locaties bij het gedeelte van de weg ter hoogte van de Meervelderweg 52 en 56 en bij de kruising met 't Rechtewegje.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Uddel, ter hoogte van buurtschap Meerveld.
Figuur 1: ligging in omgeving
Het plangebied wordt gevormd door locaties waar de reconstructie niet binnen de huidige verkeersbestemming van de Meervelderweg past. Daarmee bestaat het plangebied uit drie delen. De twee noordelijke delen worden gevormd door gedeeltes van twee percelen ter noorden van de kruising met 't Rechtewegje. Kadastraal gaat het om de percelen die bekend zijn als gemeente Apeldoorn, sectie A, nummers 4846 en 4847.
Het zuidelijk gedeelte betreft een strook grond dat begint ten zuiden van het kruising met 't Rechtwegje en vanaf daar doorloopt richting de Meervelderweg 56. Kadastraal gaat het hier om percelen die kadastraal bekend zijn als als gemeente Apeldoorn, sectie A, nummers 5505, 5206 en 6330.
Figuur 2: luchtfoto omgeving met het plangebied rood omkaderd
Voor de Meervelderweg geldt het bestemmingsplan Agrarische Enclave. De weg en de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, middengeleiders en bushaltes, hebben daarin de bestemming Verkeer - Weg. De gronden zijn daarmee bestemd voor verkeersdoeleinden. Het beoogde groot onderhoud aan de weg is binnen deze bestemming grotendeels mogelijk. Binnen het plangebied van dit wijzingsplan zijn de aanpassingen echter zodanig dat de weg binnen de aangrenzende bestemming komen te liggen.
In het noordelijke gedeelte van het plangebied, bij de kruising met 't Rechtewegje, wordt de weg zo aangepast dat aan klein gedeeltes van de weg op de aangrezende bestemmingen komen te liggen. Het gaat dan om een agrarische bestemming en een woonbesteming. Daarnaast wordt een nieuwe aansluiting voor fietsers gemaakt van en naar 't Rechtewegje. Die nieuwe aansluiting is geprojecteerd op gronden met de bestemming Groen - Landschapselement. Binnen deze aangrenzende bestemmingen is het niet toegestaan om voorzieningen voor een openbare weg te realiseren. Op een gedeelte van de bestemming Groen - Landschapselement, rust tevens deels de aanduiding 'bijzondere boom'. Een bijzondere boom wordt daarmee van bescherming voorzien.
In het zuidelijke gedeelte van het plangebied wordt de weg verbreed. De weg komt daardoor te deels liggen op de bestemming van een aangrenzend woonperceel, de bestemming Wonen. Daarnaast komt een gedeelte te liggen in de bestemming Groen - Landschapselement. Ook hier is het nu niet toegestaan voorzieningen voor een openbare weg te realiseren.
De verbreding, die in het zuidelijke deel van het plangebied wordt voorgestaan, is deels ook geprojecteerd op het huidige perceel van het tuincentrum aan de Meervelderweg 52 in Uddel. Toch is dat perceel niet betrokken in dit wijzigingsplan. Ter plaatste geldt namelijk het bestemmingsplan Meervelderweg 52 Uddel. Dat plan maakt de voorgestane verbreding bij recht mogelijk.
De beoogde reconstructies in het plangebied liggen allen binnen een afstand van 15 meter tot de huidige verkeersbestemming van de weg. Het geldende plan bevat een algemene wijzigingsbevoegdheid voor het wijzigen van bestemmingsgrenzen tot maximaal 15 meter. Hiermee kan in de reconstructies worden voorzien.
Figuur 3: uitsnede plankaart noordelijke gedeelte plangebied
Figuur 4: uitsnede plankaart zuidelijk gedeelte plangebied
In hoofdstuk 2 wordt het initiatief beschreven en vindt de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden plaats. In hoofdstuk 3 wordt de uitvoerbaarheid aangetoond. Daarna wordt in hoofdstuk 4 de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
Noordelijke gedeeltes plangebied
Onderdeel van de reconstructie is het verkeerskundig en vanuit veiligheidsoogpunt verbeteren van de aansluiting van 't Rechtewegje op de Meervelderweg. Belangrijk doel daarbij is dat de zichtbaarheid tussen auto's en fietsers wordt verbeterd. Om dat goed te kunnen doen is het noodzakelijk de weg te verbreden. Gevolg hiervan is dat kleine delen van een fietspad, langs de oostelijke zijde van de weg, op een agrarische bestemming en op een woonbestemming zijn geprojecteerd. Het gaat hier om relatief kleine aanpassingen De betreffende percelen vertegenwoordigen ter plekke geen bijzondere natuur- of landschapswaarden.
Daarnaast gaat om een fietspad aan de westzijde van de weg. Omwille van een functionele en veilige aantakking op de Meervelderweg is dat pad in de aangrenzende groenbestemming is geprojecteerd. Met die groenbesteming wordt een markant landschapselement, een groepering van eikenbomen, van bescherming voorzien. Als gevolg van de reconstructie zullen enkele van deze bomen mogelijk verwijderd worden. Bomen die verloren gaan zullen elders op het betreffende perceel worden gecompenseerd. De aantasting van de landschappelijke waarde van het landschapselement is daarmee aanvaardbaar. Verder is ten westen van het nieuwe fietspad, langs 't Rechtewegje, een bijzondere boom aanwezig. De afstand tussen het nieuwe fietspad en die boom zal minimaal 5 meter bedragen. Aangezien het nieuwe fietspad een beperkte toename van de hoeveelheid verharding in de nabijheid van de boom inhoudt, valt niet te verwachten dat de boom onevenredige schade zal ondervinden. Zo nodig kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen. Derhalve is het in dit kader voldoende aannemelijk dat een omgevingsvergunning, zo nodig, kan worden verkregen voor het aanbrengen van verharding in de beschermingszone van de boom.
Figuur 5: ontwerp kruising met 't Rechtewegje
In het zuidelijke gedeelte van het plangebied wordt een parallelweg aangelegd om de ontsluiting van de woning aan de Meervelderweg 56 en het perceel ten noorden daarvan te laten verlopen via de aansluiting van het tuincentrum aan de Meervelderweg 52. Ter plaatse zal deze nieuwe weg c.q. inrit tevens fungeren als het fietspad. Door deze bundeling is het op een veilige manier mogelijk voorsorteermogelijkheden op te nemen in de weg richting het genoemde tuincentrum. De weg wordt hier door in totaal breder dan het bestemmingsplan nu mogelijk maakt. Deze verbreding loopt door tot aan de kruising met 't Rechtewegje.
De nieuwe parallelweg komt deels te liggen op wat nu de voortuin is van de woning aan de Meervelderweg 56. Hiermee zijn geen landschappelijke of stedenbouwkundige waarden in het geding. Daarnaast is een gedeelte van de nieuwe parallelweg gepland op een gedeelte van de bosstrook ten noorden daarvan. Door de reconstructie verdwijnt een klein gedeelte van de bosstrook. In dat gedeelte zijn geen bijzondere bomen aanwezig en de ingreep is zo beperkt dat de landschappelijke waarde van de bosstrook voldoende intact blijft.
Figuur 6: ontwerp parallelweg
Op grond van lid 1 van artikel 42 van het bestemmingsplan Agrarische Enclave is het mogelijk bestemmingsgrenzen te wijzigen. Hieronder worden de betreffende bepaling aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan van onderhavig initiatief. Vervolgens wordt de wijziging als getoetst aan de algemene voorwaarden voor wijziging in artikel 42, lid 4, onder a. van bestemmingsplan Agrarische Enclave.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen (a.) indien en voor zover het noodzakelijk is af te wijken van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, ofwel ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, dan wel indien dit uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing gewenst is en er geen dringende redenen zijn die zich hiertegen verzetten en mits die afwijking ten opzichte van hetgeen op de kaart is aangegeven, niet meer dan 15 meter bedraagt.
Toetsing
Zoals in paragraaf 2.1 uitgebreid is verwoord, is het wijzigen van het bestemmingsvlak van de Meerverlderweg nodig om de verkeersveiligheid en het functioneren van de weg te verbeteren. Dringende redenen die zich daartegen verzetten zijn niet aanwezig. Aan de voorwaarden van deze wijzigingsbevoegdheid wordt voldaan.
Voorwaarden
Toepassing van wijzigingsbevoegdheden mag alleen plaatsvinden voor zover:
Toetsing
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 21 december 2016, opgesteld door Sweco Nederland B.V. en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat de bodemkwaliteit de voorgenomen reconstructies van de Meervelderweg niet in de weg staan. Vervolgonderzoek is niet nodig.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Onderhavig plan voorziet niet in nieuwe milieubelastende of milieugevoelige functies. Op mogelijke geluidhinder wordt in de volgende subparagraaf ingegaan. Milieuzoneringen zijn verder niet aan de orde.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plan betreft de ontwikkeling van verkeerswegen nabij geluidgevoelige bestemmingen.
De regels voor wijziging aan een bestaande weg zijn opgenomen in afdeling 4 van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder wordt rekening gehouden met het gegeven dat niet iedere wijziging ook tot een verhoging van de geluidsbelasting leidt. Er hoeft dan ook uitsluitend een toetsing aan grenswaarden plaats te vinden als sprake is van 'reconstructie', zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Er is dus pas sprake van reconstructie als er een wijziging aan de weg plaatsvindt en de geluidsbelasting in de toekomst ten opzichte van de grenswaarde met 2 dB of meer wordt verhoogd.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
In de rapportage d.d. 12 dember 2016, opgesteld door Sweco Nederland B.V. en opgenomen in bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is onderzocht of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Uit dit onderzoek blijkt dat op geen van de woningen binnen het onderzoeksgebied sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Verder is de invloed van de nieuwe parallelweg beschouwd en geconcludeerd dat deze weg niet relevant is en dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. De bestemmingen kunnen zonder meer gewijzigd worden en de nieuwe parallelweg kan worden gerealiseerd.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Voor dit wijzigingsplan is de luchtkwaliteit onderzocht. In de rapportage d.d. 18 november 2016, opgesteld door Sweco Nederland B.V. en opgenomen in bijlage 3 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is het resultaat van dit onderzoek beschreven. Op basis van de lage achtergrondconcentraties rond de N302 en het feit dat de reconstructie van de N302 niet in een verkeersaantrekkende werking voorziet, en de parallelweg slechts één woning ontsluit, kan gesteld worden dat het project als NIBM kan worden aangeduid. De bestemmingsplanwijziging zal op het gebied van de luchtkwaliteit niet op knelpunten stuiten, de reconstructie van de N302 en aanpassing van bijbehorende infrastructuur kunnen zonder meer doorgang vinden.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Over de Meervelderweg vindt beperkt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit wijzigingsplan heeft geen effecten op de bijkomende externe veiligheidsaspecten. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen andere water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 3.1.1 tot en met 3.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
De Meervelderweg ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone of binnen zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het plangebied ligt gedeeltelijk in een intrekgebied voor grondwater. In deze gebieden is winnen van fossiele energie niet toegestaan, andere regels zijn niet aan intrekgebieden verbonden.
Er is in het gebied geen grondwateroverlast bekend, de voorziene aanpassingen brengen geen significante wijzigingen voor het grondwater in de omgeving met zich mee. Het plan wordt grondwaterneutraal ontwikkeld.
Het oppervlaktewater in het plangebied bestaat uit greppels en sloten langs de huidige provinciale weg. Bij de planvorming dient rekening gehouden te worden met dit watersysteem, de capaciteit hiervan mag niet afnemen. Bij significante toename van verhard oppervlak dient dit gecompenseerd te worden in waterberging. Hierdoor heeft het plan geen negatieve invloed op het oppervlaktewater.
In en rond het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.
De neerslag die op de wegen in het plangebied valt vloeit via bermen af naar naastgelegen watergangen. Het water infiltreert in de bodem of wordt via de watergangen afgevoerd. De huidige situatie verandert niet significant.
Het plan omvat minder 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Bos- en natuurcompensatie
Bos en natuur worden ook beschermd door de Boswet en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn.
In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie.
De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.
Door Eelerwoude is onderzoek uitgevoerd naar beschermde natuurwaarden. Dat onderzoek vormt bijlage 4 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Op basis van dit onderzoek wordt geconstateerd dat het plangebied een potentiële habitat biedt voor een aantal beschermde soorten. Hoewel er geen gerichteveldinventarisatie heeft plaatsgevonden, is op basis van de beschikbare literatuurgegevensen een veldbezoek vastgesteld dat het terrein mogelijk van belang is voor enkele lichtbeschermde soorten (tabel 1-soorten) en voor strikter beschermde broedvogels,vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en vliegend hert. Met de ontwikkeling wordenechter geen negatieve effecten op deze soortgroepen verwacht, mits rekening wordtgehouden met het broedseizoen.
Op basis van deze quickscan wordt geen toetsing van de effecten van de ontwikkeling op de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk geacht. Ten aanzien van de NB-wet wordt geconcludeerd dat met de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten worden verwacht op de begrensde natuurwaarden binnen het Natura 2000-gebied Veluwe. Met de reconstructiewerkzaamheden worden geen significante effecten op aangewezen habitattypen, broedvogelsoorten of habitatsoorten verwacht. Wel dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden om verstoring van broedvogels te voorkomen.
Door Sweco Nederland B.V. is een quickscan uitgevoerd naar het voorkomen van archeologische waarden in het plangebied. Deze quickscan vormt bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Hieruit blijkt dat het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Daarop gelet zal nader onderzoek uitgevoerd worden. Dat onderzoek zal, waar nodig, uitgevoerd worden in het kader van de voorbereidende werkzaamheden voor de reconstructie van de weg. De geldende, archeologische dubbelbestemmingen borgen dat reeds.
In de Cultuurhistorische Analyse (CHA) van de Agrarische Enclave uit 2010 is de Meervelderweg gewaardeerd als structuur van middelhoge waarde. Het buurtschap Meerveld, is in de CHA hoog gewaardeerd. Voor het buurtschap Meerveld geldt de aanbeveling deze vooral haar landelijke karakter te laten behouden. Enige, bijzondere cultuurhistorische waarde die met dit wijzigingsplan aanwezig is, is het landschapselement bij de kruising met 't Rechtewegje, aan de westzijde van de Meervelderweg. Door de hier te verwijderen bomen te compenseren, blijft de waarde van dit landschapselement op peil.
Met de provincie Gelderland is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat de provincie de kosten die gemeente maakt ter uitvoering van haar initiatief voor haar rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Met dit wijzigingsplan is geen sprake van een bouwplan in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening. Er behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Met dit plan wordt alleen de plankaart van het bestemmingsplan Agrarische Enclave gewijzigd. De verkeersbestemming wordt op een drietal plekken uitgebreid, ten koste van de aangrenzende bestemmingen. Tevens worden de relevante dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen overgenomen. Met dit wijzigingsplan wordt dan ook niet in nieuwe bestemmingsregels voorzien. De geldende regels blijven onverkort gelden.
Toch bevat dit plan regels. Om te voldoen aan wettelijke eisen en om te zorgen voor een goed raadpleegbaar plan wordt in de aanhef van de regels de beoogde wijziging doorgevoerd en wordt bepaald waar het plan overgaat: het wijzigen van de plankaart. Daarnaast gaat het over de administratieve bepalingen die een wijzigingsplan met zich meebrengt. Daarna zijn de regels weergegeven in de vorm van de regels van het bestemmingsplan Agrarische Enclave zoals die na wijziging voor het plangebied gelden. Dat voorzover het om de bestemming 'Verkeer - Weg' gaat. Relevante dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn eveneens weergegeven. De administratieve bepalingen zijn cursief weergegeven.
In artikel 1 zijn drie definities opgenomen (plan, wijzigingsplan, moederplan), om dit wijzigingsplan goed te definieren en om daarbij de juridische binding met bestemmingsplan Agrarische Enclave aan te geven. Uit de definitie voor wijzigingsplan volgt dat de plankaart van toepassing is.
Wettelijk zijn voor wijzigingsplannen overgangsregels en een anti-dubbeltelbepaling voorgeschreven. Deze zijn opgenomen in de artikelen 6, 16 en 17. Verder heeft dit plan een eigen slotregel: artikel 18.
De integrale overname van delen van bestemmingsplan Agrarische Enclave neemt niet weg dat dit wijzigingsplan, juridisch gezien, alleen gaat om het wijzigen van de plankaart, drie andere definitiebepalingen, de anti-dubbeltelregel, overgangsregels en de slotregel. De andere onderdelen kunnen immers niet gewijzigd worden.
In april 2015 en juni 2015 heeft de provincie Gelderland drie communicatiemomenten georganiseerd met de omgeving om een toelichting te geven op het voornemen om maatregelen te nemen aan de N302.
Informatieavond omgeving Meerveld
Tijdens een informatieavond is de omgeving van Meerveld geïnformeerd over de op handen zijnde plannen in de omgeving. Bewust is ervoor gekozen om dit deelgebied tijdens een separate bijeenkomst te informeren omdat de impact voor de omwonenden hier relatief groot is ten opzichte van de rest van het tracé. Tijdens de avond waren circa 40 aanwezigen. Over het algemeen is tijdens deze bijeenkomst positief gereageerd op de plannen om enkele aansluitingen af te sluiten uit verkeersveiligheidsoverwegingen. Wel was de wens om de aansluiting De Broekeld conform de huidige vormgeving te behouden en in de plaats daarvan een linksafvak te realiseren ter hoogte van het tuincenrum aan de Meervelderweg 52. Deze voorstellen zijn ook als voorkeursmaatregel opgenomen.
2e informatiebijeenkomst omgeving Meerveld
Naar aanleiding van de 1e bijeenkomst in Meerveld en de ingekomen reacties is een tweede informatiebijeenkomst gehouden in juni 2015. Tijdens deze bijeenkomst zijn de belanghebbenden geïnformeerd over de wijzigingen in de ontsluiting van De Broekeld en het tuincenrum aan de Meervelderweg 52 beschreven. De belanghebbenden hebben positief gereageerd op het gewijzigde voorstel.
Inloopbijeenkomst volledige N302
Na de bijeenkomst in Meerveld heeft nog een algemene inloopavond plaatsgevonden, waarvoor alle belanghebbenden en belangstellenden waren uitgenodigd om kennis te nemen van de plannen voor de N302. Tijdens deze inloopbijeenkomst waren circa 10 belangstellenden aanwezig. Vanuit deze belangstellenden waren geen aandachtspunten die hebben geleid tot aanpassing van de eerder gepresenteerde plannen.
Overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening wordt geen inspraak verleend over wijzigingsplannen.
Het ontwerp van dit wijzigingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening niet toegezonden aan de provincie Gelderland of de Rijksoverheid. Met dit plan zijn geen (ruimtelijke) provinciale of nationale belangen in het geding. In paragraaf 3.2 is reeds gemotiveerd waarom het vooroverleg met het waterschap niet nodig is geacht.
Van 22 december 2016 tot en met 1 februari 2017 heeft het ontwerp van dit wijzigingsplan ter inzage gelegen. Toen zijn drie zienswijzen ingediend. De inhoud en beoordeling van die zienswijzen is te vinden in een separate nota bij het wijzigingsplan.