Plan: | Zuidbroek uitwerking en wijziging 47 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.up1051-vas1 |
behorende bij het uitwerkings- en wijzigingsplan Zuidbroek uitwerking en wijziging 47
In de afgelopen jaren is stapsgewijs en per deelgebied uitwerking gegeven aan de realisatie van de woonwijk Zuidbroek en de daarbij horende functies. In deelgebied Het Mozaïek is nog een gebied waar deze uitwerking nog niet heeft plaatsgevonden. Voorliggend plan zet de stap in de uitwerking naar woningbouw, met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen, van dit laatste stuk grond in deelgebied Het Mozaïek, gelegen aan de Kleine Vos, op de hoek Citroenvlinder/Nijbroekseweg, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AF, nummer(s) 2738, 2739, 7216 (gedeeltelijk), 7815, 7898 (gedeeltelijk) en 7973. In het plangebied zijn zowel gronden aanwezig die in eigendom zijn van de gemeente als van een private ontwikkelaar. In totaal zullen er in het plangebied 12 woningen worden gerealiseerd. De gemeente ontwikkelt drie kavels voor vrijstaande woningen en de ontwikkelaar ontwikkelt twee rijtjes van vier woningen en één vrijstaande woningen binnen het plangebied. De gemeente werkt samen met de ontwikkelaar om de realisatie van de woningen in het plangebied mogelijk te maken. In bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING is het volledige stedenbouwkundigplan opgenomen voor de kavels die de ontwikkelaar gaat ontwikkelen opgenomen. Drie vrijstaande kavels zullen worden uitgegeven door de gemeente. Bij de bouw van de woningen dient rekening gehouden te worden met de beeldkwaliteitseisen die gesteld zijn aan woningen, zoals vastgelegd in het plan 'Beeldkwaliteit Zuidbroek - Mozaïek', d.d. augustus 2005/gewijzigd december 2006. Hieronder is een tekening te vinden van de toekomstige kavels die gemeente gaat uitgeven inclusief de inrichting van de openbare ruimte (afbeelding 1.1), alsmede een uitsnede van het stedenbouwkundigplan van de ontwikkelaar (afbeelding 1.2).
Afbeelding 1.1 Uit te geven kavels (blauwe lijnen) door gemeente, inclusief inrichting openbare ruimte.
Afbeelding 1.2 Uitsnede stedenbouwkundigplan kavels ontwikkelaar, 2x vier rijwoningen en 1x een vrijstaande woning.
Het plangebied is gelegen in de uitbreidingswijk Zuidbroek, deelgebied het Mozaïek, in Apeldoorn. Het gaat om enkele percelen midden in deelgebied Het Mozaïek die nu een groen, onbebouwd karakter hebben. Er zijn enkele bomen in het plangebied aanwezig. De percelen liggen ten noorden van de Nijbroekseweg en ten westen van de Rijksweg A50. Aan de noordkant van het plangebied liggen reeds meerdere uitgewerkte en voltooide woningclusters. Ten westen van het plangebied ligt het Kristal. Een gebiedje met verschillende functies. Op de navolgende luchtfoto’s wordt de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 1.3 Globale ligging van het plangebied in Apeldoorn (bron: eigen bewerking)
Afbeelding 1.4 Globale begrenzing van het plangebied (eigen bewerking)
In het plangebied zijn meerdere bestemmingsplannen vigerend. Het vigerende moederplan is bestemmingsplan 'Zuidbroek', vastgesteld op 27 april 2006. Vervolgens heeft er een partiële herziening plaatsgevonden voor de wijk Zuidbroek. Deze partiële herziening 'Zuidbroek herziening 2', vastgesteld op 16 februari 2012, is ook van toepassing op voorliggend plangebied. De herziening ziet op de regeling met betrekking tot de goothoogte van aan-, uit-, en bijgebouwen uit het moederplan 'Zuidbroek'. Tot slot valt het plangebied binnen de plangrenzen van het wijzigingsplan 'Zuidbroek wijziging 4', vastgesteld op 17 februari 2014. Dit wijzigingsplan heeft echter geen invloed op het plangebied.
Afbeelding 1.5 Uitsnede plankaart Zuidbroek ter hoogte van het plangebied (globaal rood omlijnd) (bron: eigen bewerking)
Bestemmingsplan 'Zuidbroek'
Op grond van het bestemmingsplan 'Zuidbroek' heeft het plangebied de bestemmingen 'Woondoeleinden' en Woondoeleinden - uit te werken'.
Artikel 3.2 lid 2 - Uitwerkingsverplichting
Op gronden met de bestemming 'Woondoeleinden - uit te werken' rust een bouwverbod en een uitwerkingsverplichting. Door uitwerking van het moederplan wordt het bouwverbod opgeheven en kan woningbouw mogelijk worden gemaakt. In de bestemming 'Woondoeleinden - uit te werken' is in artikel 3.2 lid 2 is de uitwerkingsplichting opgenomen. Hieronder zal puntsgewijs worden toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de voorwaarden behorende bij de uitwerkingsverplichting.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening werken burgemeester en wethouders de bestemming "Woondoeleinden - uit te werken" nader uit met inachtneming van het bepaalde in de algemene beschrijving in hoofdlijnen (artikel 2.1) en de hierna gegeven nadere voorschriften:
Het college van Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland stelde op 8 juni 2022 het luchthavenbesluit Teuge vast. Bij het luchthavenbesluit is ook een bijlage opgenomen waar het (aangepaste) beperkingengebied voor geluid is weergegeven. Op de kaart waarop het beperkingengebied voor geluid wordt weergegeven zijn verschillende geluidscontouren weergegeven. Binnen de 56 dB(A)-contour is nieuwbouw van woningen en geluidsgevoelige gebouwen niet toegestaan. Nieuwbouw van een bedrijfswoning is wel toegestaan. Voor een woning of een geluidsgevoelig gebouw gelegen op de 56 dB(A)-contour of in het gebied tussen de 56 dB(A)contour en de 70 dB(A)-contour, kan door Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar worden afgegeven wanneer aan bepaalde criteria wordt voldaan. Het plangebied aan de Kleine Vos/Nijbroekseweg in Apeldoorn is gelegen in de 48 dB(A)-contour. Op grond van het luchthavenbesluit voor Teuge gelden hierdoor geen beperkingen voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen. Voorliggend plan is in overeenstemming met de voorwaarde.
Het plan voorziet niet in de realisatie van woonwagenstandplaatsen.
De hoogte van niet-gestapelde woningen mag in dit uitwerkings- en wijzigingsplan maximaal 12 meter bedragen, aan deze bepaling wordt voldaan. In de regels is opgenomen dat woningen een maximale bouwhoogte van 12 meter mogen hebben.
Niet van toepassing.
Voorliggend plan voorziet niet in de realisatie van gestapelde woningen.
Er bevinden zich geen kassen binnen een straal van 50 meter rondom het plangebied. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.
mits niet meer dan 60% van de kavel (te weten alle op de kavel aanwezige bebouwing) wordt bebouwd; een gezamenlijke oppervlakte van 20 m² is te allen tijde toegestaan;
Voorliggend uitwerkings- en wijzigingsplan sluit aan bij de standaarden die gelden voor bijgebouwen, overkappingen, aan- en uitbouwen binnen de bestemming 'Wonen'.
Voorliggend uitwerkings- en wijzigingsplan sluit aan bij de standaarden die gelden voor bijgebouwen, overkappingen, aan- en uitbouwen binnen de bestemming 'Wonen'.
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. Het stedenbouwkundigplan, dat als onderlegger voor dit plan geldt, is in overeenstemming met de gemeentelijke standaarden en de bepalingen uit artikel 2.1 van het bestemmingsplan 'Zuidbroek'.
De procedure, zoals beschreven in artikel 4.6 lid 2 wordt gevolgd.
Op basis van bovenstaande is aangetoond dat wordt voldaan aan de uitwerkingsvoorwaarden voor de bestemming 'Woondoeleinden - uit te werken'.
Artikel 3.3 lid 7 sub b - Wijzigingsbevoegdheid
Op een klein deel van het plangebied rust de bestemming 'Woondoeleinden' met de nadere aanduiding 'vrijstaand'. Op grond van het stedenbouwkundigplan is ter plaatse van deze uitgewerkte bestemming 'Woondoeleinden' een extra vrijstaande woning voorzien. Echter, per bestemming 'Woondoeleiden' met de aanduiding 'vrijstaand' is slechts één vrijstaande woning toegestaan. Voorliggend plan is dus in strijd met de regels van het bestemmingsplan 'Zuidbroek'. In de bestemming 'Woondoeleinden' is onder artikel 3.3 lid 7 sub b een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om ter plaatse van deze bestemming meer woningen toe te staan, zodat de gewenste ontwikkeling mogelijk wordt. Hieronder zal puntsgewijs toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
ten behoeve van het toestaan van meer woningen op een kavel dan op grond van dit plan is toegestaan, met dien verstande dat:
Op grond van het stedenbouwkundigplan voor de ontwikkeling aan de Kleine Vos/Nijbroekseweg is ter hoogte van de losse kavel met de bestemming 'Woondoeleinden' één woning extra voorzien. De situering van het nieuwe bouwvlak voor de nieuw te bouwen vrijstaande woning, tezamen met de verkleining van het bestaande bouwvlak van de reeds aanwezig vrijstaande woning, zorgt ervoor dat in geen geval meer dan 50% van het oorspronkelijke bebouwingsvlak kan worden volgebouwd. Aan de voorwaarde wordt voldaan.
Op basis van het stedenbouwkundigplan worden ter hoogte van het wijzigingsgebied één vrijstaande woning gerealiseerd.
Er wordt aansluiting gezocht bij de standaardregels voor woningen. Op grond van deze regeling gelden beperkingen ten aanzien van de oppervlakte van hoofdgebouwen en aan-, uit-, en bijgebouwen. Door deze beperking is het niet mogelijk om de toekomstige kavels volledig vol te bouwen. Op deze wijze wordt voldaan aan de voorwaarde.
Op grond van het stedenbouwkundigplan blijkt dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.
Het stedenbouwkundigplan voorziet in de uitwerking en wijziging van de aldaar geldende bestemmingen. Het plan is getoets aan de de algemene beschrijving in hoofdlijnen behorende bij het bestemmingsplan Zuidbroek en voldoet aan deze eisen.
In paragraaf 2.8 wordt ingegaan op de wijze waarop wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen. Hieruit blijkt dat er geen nadelige invloed ontstaat als gevolg van de wijziging van deze losse kavel.
Op de kavel waarop de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast rust geen aanduiding 'karakteristiek pand'.
Hier is rekening mee gehouden.
Op basis van bovenstaande is aangetoond dat wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden voor de bestemming 'Woondoeleinden'.
Conclusie
Op basis van bovenstaande is aangetoond dat zowel aan de uitwerkingsvoorwaarden als de wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan en dat toepassing kan worden gegeven aan de bevoegdheden om woningbouw op de planlocatie in het Mozaïek in Zuidbroek, Apeldoorn mogelijk te maken.
De toelichting op dit uitwerkings- en wijzigingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevante rijks-, provinciaal en gemeentebeleid. Tevens wordt ingegaan op het relevante waterschapsbeleid. Hoofdstuk 3 behandeld de haalbaarheid van het project aangetoond ten aanzien van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt ook de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 4 staat de juridische planopzet beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 behandeld op welke wijze inspraak en overleg heeft plaatsgevonden en wat hiervan de resultaten zijn.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Toets
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Ten behoeve van de voorgenomen realisatie van de twaalf woningen in het plangebied is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking d.d. 17 november 2023 opgesteld. Uit deze toets wordt geconcludeerd dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Tevens is aangetoond dat deze ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte voor het verzorgingsgebied. Deze behoefte kan worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt geconcludeerd dat het plan de toetsing aan de Ladder positief heeft doorlopen. De laddertoets is als bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING toegevoegd aan dit plan.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Afbeelding 2.1: Gelderse Omgevingsvisie
Ambitie energietransitie
Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.
Ambitie klimaatadaptie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Doorwerking in het plan
Voor voorliggend plan geldt dat een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van de provinciale ambities ten aanzien van de woon- en leefomgeving. Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt immers zowel kwantitatief als kwalitatief gezien voorzien in een behoefte. Het gaat om in totaal acht rijwoningen in verschillende prijsklassen en vier vrijstaande woningen. De twaalf woningen worden bovendien aardgasloos ontwikkeld en de daken bieden ruimte voor zonnepanelen. Deze ambities sluiten aan bij hetgeen gesteld in de Omgevingsvisie.
In het plangebied wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie. Er wordt veel groen aangelegd in de openbare ruimte waarmee wordt voorzien in zoveel mogelijk schaduw. Daarnaast wordt er gezorgd voor voldoende mogelijkheden om water te bergen in het plangebied. Zo wordt er een een wadi aangelegd en voorziet het groen in voldoende infiltratiecapaciteit van regenwater.
Voorts heeft raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie Gelderland uitgewezen dat het plan in overeenstemming is met de overige bepalingen uit de visie.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van plannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Wonen
De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgestelde plannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Toets
De Regio Stedendriehoek heeft de 'Woonagenda Cleantechregio 2018' vastgesteld. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan de verplichting uit de Omgevingsverordening om een regionale woonagenda op te stellen. Apeldoorn heeft de Woonagenda Cleantechregio 2018 vervolgens vertaald in het Volkhuisvestingskader 2023 - 2027. Het kader vormt het toetsinstrument bij woningbouwinitiatieven. In paragraaf 2.7 wordt ingegaan op welke wijze voorliggend plan past binnen het Volkshuisvestingskader 2023 - 2027.
Intrekgebied
De verordening bevat de regel dat een bestemmingslan c.q. uitwerkings-/wijzigingsplan op de gronden binnen het plangebied de winning van fossiele energie niet mogelijk mag maken ten behoeve van de bescherming van drinkwatervoorziening. Daarbij is het tevens verboden om werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie daardoor onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening.
Toets
Aangezien voorliggend initiatief enkel de ontwikkeling van een binnenstedelijke locatie ten behoeve van wonen mogelijk maakt, waarbij geen sprake is van de winning van fossiele energie vormt dit geen problemen ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Klimaatadaptatie
De verordening bevat de regel dat in de toelichting bij het plan een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken.
Toets
De nieuw te bouwen woningen binnen het plangebied worden aardgasloos ontwikkeld en er wordt zoveel mogelijk duurzaam materiaal gebruikt. Er wordt veel groen aangelegd in de openbare ruimte waarmee wordt voorzien in zoveel mogelijk schaduw. Daarnaast wordt er gezorgd voor voldoende mogelijkheden om water te bergen in het plangebied. Zo wordt er een een wadi aangelegd en voorziet het groen in voldoende infiltratiecapaciteit van regenwater. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt in voldoende mate rekening gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie.
Conclusie
Daarmee vormt de Omgevingsverordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. De regionale woonagenda . Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.
Toets
Apeldoorn heeft na vaststelling van de Woonagenda Cleantech Regio 2018 de Woonagenda Apeldoorn 2018-2021 opgesteld. In 2022 is hieraan een addendum toegevoegd voor de periode 2022-2023. Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023 - 2027 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit beleidsstuk vervangt de Woonagenda en biedt een actueel kader voor het toetsen van woningbouwplannen in de gemeente Apeldoorn.
Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de plannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.
Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:
Wonen
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).
Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).
Omgevingskwaliteit
Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.
Mobiliteit
De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.
Economie en recreatie
Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies
De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.
Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.
Energie en circulariteit
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.
Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.
Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.
Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.
Dit is als volgt opgebouwd:
Natuur en landschap
De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.
Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.
Klimaatadaptatie
Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.
In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.
Milieu en gezondheid
Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.
Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.
Inclusiviteit
Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).
Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:
Afbeelding 2.2 Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn'.
Uitvoering Omgevingsvisie
Gebiedsprofielen
De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.
Afwegingsmatrix
Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.
Onderzoeken
Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.
Toets
In de Omgevingsvisie heeft de gemeente een aantal ruimtelijke ambities geschetst ten behoeve van haar toekomstbestendigheid, waarbij onder andere gesproken wordt over een efficiënt ruimtegebruik en de groei naar 180.000 inwoners.
Ten aanzien van wonen wenst de gemeente 12.500 woningen te bouwen tussen 2020 en 2039 om een divers woonaanbod te realiseren met een aanzienlijk deel betaalbare woningen, zoals sociale huur, middeldure huur en betaalbare koopwoningen. Om voldoende variatie in woonmilieus te behouden is nieuwe uitleg van woningen ook benodigd. Zuidbroek is een gebied waar de komende jaren nog veel woningen gebouwd gaan worden. Voorliggend plan in deelgebied het Mozaïek vormt de afronding van dit deelgebied in de wijk Zuidbroek. Aan de randen van de stad, in een buitenwijk als Zuidbroek, wordt veelal gebouwd in een meer ontspannen woonmilieu met een divers aanbod. Met voorliggend project wordt voorzien in een gevarieerd woonaanbod dat past bij het gestelde in de Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn'.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Afbeelding 2.3: Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Toets
Er liggen geen gronden in het plangebied die bescherming genieten op basis van de Groene Mal. Dit vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Toets
Langs de plangrenzen liggen gronden die zijn aangewezen als 'wijkgroenstructuur'. Deze gronden maken echter geen onderdeel uit van de gewenste ontwikkeling. De gewenste ontwikkeling heeft geen invloed op deze structuur.
In de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn en in de Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling staat wat de gemeente belangrijk vindt ten aanzien van wonen en de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.
Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg.
Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:
Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:
o Tot en met 2030 worden bijna 9.000 woningen toegevoegd;
o De nadruk ligt op het toevoegen van goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen;
o Aandacht voor woningen voor alle doelgroepen
o Apeldoorn streeft naar gemengde wijken en dorpen
o Ontmoeten stimuleren
o Referentienormen voor voorzieningen
o Toegankelijkheid van de omgeving verbeteren waar dat kan
o Nieuwbouw zoveel mogelijk energieneutraal en natuurinclusief
o Focus op verduurzaming van de particuliere woningvoorraad
o De transitievisie warmte zet de lijn uit:
- Isoleren, ventileren en besparen (hoofddoel tot 2030)
- Starten met buurtaanpakken (Wijken van de Toekomst)
- Innoveren
o Tot 2030 sturen op realisatie van 800 woningen geschikt voor senioren
o Bouwen aan gebieden waar voorzieningen, zorggeschikte woningen en zorg nabij zijn
o Ruimte voor particuliere initiatieven
o Meer woningen beschikbaar stellen voor jongeren.
Toets
Voorliggend plan maakt de realisatie van in totaal twaalf woningen mogelijk. Met voorliggende ontwikkeling wordt gehoor gegeven aan verschillende ambities uit het Volkshuisvestingskader 2023 - 2027. Allereerst draagt onderhavig project bij aan de vermindering van de druk op de Apeldoornse woningmarkt, door de realisatie van twaalf woningen in verschillende prijsklassen en verschillende typologieën. Door verschillende woningtypen te realiseren, wordt tevens voorzien in een diversiteit in woonvoorkeuren, waarbij in voorliggend plan vooral de nadruk ligt op middeldure betaalbare woningen. In het project zijn bovendien woningtypen voorzien die aansluiten bij de vraag die ontstaat door demografische trends, zoals reeds beschreven in paragraaf 2.1. Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de gemeentelijke woonbeleid.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van plannen en bepaalt hoe de parkeerregel in plannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het plan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Doorwerking in het plan
De gemeente Apeldoorn heeft een eigen beleidsregel ‘Parkeren’, vastgesteld 21 maart 2019. Hierin zijn de parkeernormen per gebied en woningtype vastgelegd binnen de gemeente Apeldoorn. Op grond van het parkeerbeleid valt voorliggend plan binnen de categorie 'Sterk stedelijk' in de zone 'Rest Apeldoorn'. Voor de vier vrijstaande woningen geldt dat op eigen terrein wordt geparkeerd. Daarnaast wordt voor één van de acht rijwoningen het parkeren op eigen terrein voorzien. De overige 7 rijwoningen voorzien in parkeerbehoefte op openbaar terrein. De parkeerbehoefte is in de navolgende tabel weergegeven.
Woningtype | Aantal woningen | P-norm (incl. bezoek) | P-behoefte |
Aaneengebouwd | 8 | 1,75 | 14 |
Vrijstaand | 4 | 2,25 | 9 |
Totaal | 12 | 23 |
In totaal worden in de openbare ruimte 12 parkeerplaatsen aangelegd. De vier vrijstaande woningen én één van de rijwoningen voorzien in 2 parkeerplaatsen op eigen terrien. Dit brengt de parkeerbalans op 24 parkeerplaatsen. Op grond van het parkeerbeleid dienen 23 plaatsen te worden gerealiseerd. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiermee vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:
“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”
Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt plan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:
Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en Zuiveren.
Uitgangspunt plan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en plannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten plan
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:
De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.
De nota werkt vanuit een piramide:
Afbeelding 2.4: piramide welstand
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgestelde plan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het plan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder plan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een plan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het plan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een plan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het plan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het plan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij een planwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage 'Verkennend bodemonderzoek Zuidbroek te Apeldoorn, locatie 36831-1, De Bunte en locatie 36831-2, Kleine Vos' d.d. 13 november 2023, opgesteld door Grondslag Bodemkwaliteitsbureau en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieronder volgt per locatie de deelconclusie en er wordt afgesloten met een eindconclusie. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlage verwezen.
Locatie 36831-1, De Bunte
Chemische kwaliteit
De gestelde hypothese dat geen verontreiniging wordt verwacht is formeel niet bevestigd. In zowel de boven- als ondergrond zijn weliswaar geen verhogingen gemeten, in het grondwater is sprake van lichte verhogingen aan barium en naftaleen. Deze parameters zijn tijdens het recente onderzoek uit 2018 ook in het grondwater op of nabij de huidige locatie gemeten. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Asbestonderzoek
De gestelde hypothese dat de bovengrond verdacht is op het voorkomen van asbest, is niet bevestigd. In de bovengrond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen. Ook op het maaiveld is visueel geen asbest aangetroffen.
De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
Locatie 36831-2, Kleine Vos
Chemische kwaliteit
De gestelde hypothese dat geen verontreiniging wordt verwacht is formeel niet bevestigd. In de bovengrond met bijmenging is sprake van een lichte verhoging aan PAK. Dit verhoogde gehalte wijkt niet af van de bodemkwaliteitskaart. In zowel de zintuiglijk schone boven- als ondergrond zijn geen verhogingen gemeten.
In het grondwater is sprake van lichte verhogingen aan barium en naftaleen. Deze parameters zijn tijdens het recente onderzoek uit 2018 ook in het grondwater op of nabij de huidige locatie gemeten. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Asbestonderzoek
De gestelde hypothese dat de bovengrond verdacht is op het voorkomen van asbest, is niet bevestigd. In de bovengrond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen. Ook op het maaiveld is visueel geen asbest aangetroffen.
De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek.
Eindconclusie
De onderzoeksresultaten vormen ons inziens geen belemmeringen voor de huidige en toekomstige bestemming van de locatie. Ook voor voorgenomen werkzaamheden bestaan er ons inziens geen belemmeringen.
Aanbevolen wordt om grond die vrijkomt bij graafwerkzaamheden te hergebruiken binnen het project. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is aanvullend een partijkeuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Met name bij grotere partijen grond is dit voordeliger dan afvoeren naar een grondbank. In sommige gevallen is ook zonder partijkeuring hergebruik mogelijk op basis van een bodemkwaliteitskaart.
Op basis van CROW-publicatie 400 en de maximaal gemeten gehaltes wordt verwacht dat (eventuele) werkzaamheden in de bodem kunnen worden uitgevoerd zonder veiligheidsklasse. Wel dienen de algemeen geldende maatregelen van het niveau basishygiëne in acht genomen te worden.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In het kader van het uitwerkingsplan is geen veldonderzoek uitgevoerd. Op basis van bureauonderzoek is het aspect 'milieuzonering' beoordeeld. In onderstaande tabel zijn de uitgangspunten van het bureauonderzoek aangegeven:
Ligging planlocatie | Korte toelichting keuze | |
rustige woonwijk / rustig buitengebied? | Ja | Het plangebied bevindt zich in de uitbreidingswijk Zuidbroek. Het wordt omringd door verschillende woonclusters. |
Gemengd gebied? | Nee | |
Correctie mogelijk? | Nee | |
Functie menging? | Nee | |
Inwaartse zonering? | Ja | Realisatie twaalf wooneenheden |
Uitwaartse zonering? | Nee |
Tabel 4.2 Uitgangspunten bureauonderzoek milieuzonering
Inwaartse zonering
Binnen het onderzoeksgebied (50 meter rond het plangebied) is het multifunctioneel centrum Het Kristal gelegen:
Adres |
Bedrijfs- activiteiten |
SBI- code 2008 |
Milieu cat. | Huidige milieuzone | Planologische bestemming | Plan. milieu zone | Afstand tot plangebied |
Multifunctioneel wijkcentrum | 94991 | 2 | 30 meter | Gemengde doeleinden 1 | - | ca. 10 meter |
Tabel 4.3 Inwaartse zonering t.o.v. plangebied
Binnen de gronden binnen de bestemming 'Gemengde doeleinden 1' zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden, woningen, horeca (m.u.v. nachtclubs, bar- dancings en discotheken), detailhandel tot een max. van 350 m² bvo, markten en standplaatsen voor ambulante handel en tuinen en/of erven, met bijbehorende voorzieningen als verkeers-, verblijfs- en parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en nutsvoorzieningen.
Binnen deze bestemming is de functie 'horeca' de grootste milieubelastende activiteit. Er is bij de beoordeling van de milieuzonering rekening gehouden met de vestiging van 'café's, bars', zoals beschreven in de VNG Brochure bedrijven en milieuzonering, editie 2009 (SBI2008 563) binnen de bestemming 'Gemengde doeleinden 1'.
Adres |
Bedrijfs- activiteiten |
SBI- code 2008 |
Milieu cat. | Huidige milieuzone | Planologische bestemming | Plan. milieu zone | Afstand tot plangebied |
Café's, bars | 563 | 1 | - | Gemengde doeleinden 1 | 10 meter | ca. 10 meter |
De planlocatie is gelegen buiten de milieuzone van bovenstaande potentiële inrichting. Op dit moment is er echter geen café of bar gevestigd op de bovengenoemde afstand tot het planlocatie.
Conclusie
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van plannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, een spoorlijn en een industrieterrein. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een plan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n plan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone,
met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Wet geluidhinder
Het plangebied ligt aan geprojecteerde wegen met een maximum snelheid van 30 km/h, te weten de Nijbroekseweg en de Citroenvlinder. Langs deze wegen is geen geluidszone aanwezig als bedoeld in de Wet geluidhinder. Zodoende vormt de Wet geluidhinder geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Goede ruimtelijke ordening
Op basis van artikel 3.2 Bouwbesluit 2012 geldt een minimale geluidwering van 20 dB voor een uitwendige scheidingsconstructie (c.q. gevels) van een verblijfsgebied (gebruiksgebied of een gedeelte daarvan voor het verblijven van personen). Deze minimumeis geldt voor nieuwbouw van gebouwen met een woonfunctie, kinderopvang, gezondheidszorgfunctie of een onderwijsfunctie.
Voorts geldt de eis dat de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (c.q. gevels) het verschil is tussen de hoogst toelaatbare geluidbelasting (uit het besluit hogere waarden) en 33 dB bij weg- of spoorweglawaai (artikel 3.3, lid 1 Bouwbesluit 2012). Deze eis geldt voor gebouwen met een woonfunctie, kinderopvang, gezondheidszorgfunctie en een onderwijsfunctie.
Indien het binnenklimaat van een woning ten hoogste 33 dB mag bedragen en de minimale geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van een woning 20 dB bedraagt, mag de maximale geluidsbelasting op de gevel ten hoogste 53 dB bedragen.
Afbeelding 3.1 Geluidskaart wegverkeerslawaai t.h.v. planlocatie Nijbroekseweg/Citroenvlinder (eigen bewerking)
Op de website www.atlasleefomgeving.nl (Atlas van de Leefomgeving) zijn diverse geluidskaarten te raadplegen. Deze kaarten geven een indicatie van de te verwachten geluidsbelasting op de gekozen locatie. Uit de kaart 'Geluid in Nederland van wegverkeer (Lden)', zoals hierboven weergegeven, De geluidbelasting bedraagt ter hoogte van de drie vrijstaande woningen aan de Citroenvlinder en de enkele vrijstaande woning aan de Nijbroekseweg in casu maximaal 55 dB (bron is Atlas van de Leefomgeving). Dit ligt ruim onder de maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB uit de Wet geluidhinder (exclusief reductie ex. Artikel 110g Wgh) of 70 dB uit de Omgevingswet. Bron en overdrachtsmaatregelen om deze geluidbelasting te reduceren zijn verkeerskundig, financieel en stedenbouwkundig niet reëel. Er wordt wel voldaan aan de indelingseis vanuit de Beleidsregel hogere grenswaarde en gevelmaatregelen om een aanvaardbaar binnenniveau te kunnen garanderen en deze zijn zonder ingrijpende kosten uitvoerbaar. Hiermee wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. Er dient in het kader van een omgevingsvergunning bouwen nog wel een gevelweringonderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen met welke maatregelen kan worden voldaan aan het Bouwbesluit of het BBL.
Conclusie
Op basis van de informatie uit de Atlas van de Leefomgeving wordt geconcludeerd dat geluid geen belemmering voor het bouwplan vormt. Het plan is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Voorliggend uitwerkings- en wijzigingsplan betreft een uitwerking, respectievelijk wijziging, van het moederbestemmingsplan Zuidbroek uit 2006. Bij de vaststelling van dit bestemmingsplan is reeds onderzoek gedaan naar de gevolgen van dit plan voor de luchtkwaliteit. Bij de uitwerking en/of wijziging van een moederbestemmingsplan hoeft het bevoegd gezag niet opnieuw het onderdeel 'luchtkwaliteit' mee te nemen in haar overweging bij vaststelling van een plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de geplande twaalf woningen.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe plannen en/of wijziging van bestaande plannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten.
Dit uitwerkings- en wijzigingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen binnen de specifieke zone mogelijk.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Het uitwerking- en wijzigingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De effecten op milieu en natuur zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het plan. Op basis van de resultaten, beschreven in de paragrafen 3.1 en 3.3, kan worden uitgesloten dat het plan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Ook is het niet noodzakelijk een passende beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plan voor het realiseren van in totaal twaalf woningen aan de Nijbroekseweg/Citroenvlinder in Zuidbroek, Apeldoorn ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,43 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de GHG in het plangebied tussen NAP+ 5,5 m en NAP+ 6,0 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Ten zuiden van het plangebied zijn langs de Nijbroekseweg bestaande C-watergangen aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat hemelwater lokaal wordt opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd naar de ondergrond door middel van een wadi heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gescheiden rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater apart worden afgevoerd.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
Afbeelding 3.2 Klimaatadaptief ontwikkelen hemelwater
Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:
Afbeelding 3.3 Waterladder gemeente Apeldoorn
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater terplekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond door middel van een wadi – er wordt géén hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Doordat het geen vervuilingsgevoelige oppervlakken betreffen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke vuilwater rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Voor Zuidbroek is door het waterschap een paraplu-vergunning Zuidbroek afgegeven. Hierdoor is overleg met het waterschap niet noodzakelijk.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor plannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over plannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
In het kader van de voorgenomen ontwikking van de twaalf woningen aan de Citroenvlinder/Nijbroekseweg in Zuidbroek, Apeldoorn is voor het deel van het plangebied van de gemeente een quickscan natuur uitgevoerd. Er is ook een quickscan natuur voor het deel van het plangebied van de ontwikkelaar uitgevoerd. Deze rapportages, respectievelijk d.d. 9 november 2023 en 17 oktober 2023 zijn opgenomen in bijlage 4 en 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. In het onderzoek wordt ingegaan op de aspecten 'gebiedsbescherming' en 'soortenbescherming' op basis van de Wet natuurbescherming. In bijlage 6 wordt ingegaan op het onderdeel stikstof en de betekenis hiervan voor de voorgenomen ontwikkeling. Hieronder is per onderdeel en per deelgebied verkort de conclusie met betrekking tot de uitgevoerde onderzoeken te vinden. Voor het volledige rapport wordt naar de bijlage verwezen.
Soortenbescherming
Kavels gemeente (t.h.v. Citroenvlinder)
Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat een aantal vervolgstappen nodig zijn. Hieronder wordt uiteen gezet welke dat zijn.
Tevens is het van belang rekening te houden met broedvogels zonder jaarrond beschermd nest en met de zorgplicht voor soorten die op de vrijstellingslijst voor ruimtelijke ontwikkelingen staan.
Nader onderzoek
Afhankelijk van de uitkomsten van de nader onderzoeken komt naar voren of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming dient te worden aangevraagd.
Broedvogels zonder jaarrond beschermd nest
In het plangebied kunnen tevens broedvogels zonder jaarrond beschermd nest tot broeden komen. Deze nesten zijn uitsluitend tijdens de broedtijd beschermd. In de regel wordt geen ontheffing afgegeven voor het verstoren van deze nesten aangezien het werken buiten de broedtijd een goed alternatief is. De Wet natuurbescherming hanteert geen vaste datumgrenzen. Van belang is of er een broedgeval aanwezig is. De broedperiode loopt voor de meeste vogels van half maart tot en met augustus, maar sommige vogels kunnen eerder beginnen of later eindigen. Indien toch gewenst is om tijdens de broedtijd te werken kan begonnen worden met de werkzaamheden voor de broedperiode en continue worden doorgewerkt. Als tijdens de broedtijd wordt begonnen dient eerst een broedvogelcheck plaats vinden door een deskundig ecoloog. Als dan blijkt dat er vogels aan het broeden zijn dient gewacht te worden tot de jongen zelfstandig zijn uitgevlogen, alvorens met de werkzaamheden aangevangen kan worden. Eén en ander is tevens afhankelijk van de uitkomsten van het nader onderzoek.
Aanbevelingen voor maatregelen soortenbescherming
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene zoogdier- of amfibieënsoorten worden vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Voor soorten die zijn opgenomen op de vrijstellinglijst van de provincie Gelderland geldt dat schade aan deze soorten niet strafbaar is. Wel geldt altijd de zorgplicht. Hieraan kan uiting worden gegeven door een week voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden alle vegetatie te verwijderen en het gras kort te maaien. Zodoende worden zoogdieren, amfibieën en andere soorten gedwongen zich te verplaatsen.
Ontheffing
De resultaten van het nader onderzoek naar grote vos, teunisbloempijlstaart, boomvalk en ransuil dienen te worden afgewacht om meer duidelijkheid te verkrijgen over de noodzaak voor een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming.
Er zal nader onderzoek plaatsvinden naar de grote vos, teunisbloempijlstaart, boomvalk en ransuil gedurende de termijn dat het ontwerp van voorliggend plan ter inzage ligt. De resultaten van het nader onderzoek zullen worden afgewacht alvorens tot vaststelling van het plan zal worden overgegaan. Indien noodzakelijk zal een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming worden aangevraagd voor dit gedeelte van het plangebied.
Kavels ontwikkelaar (t.h.v. Nijbroekseweg/Kleine Vos)
Bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden, is het redelijkerwijs niet aannemelijk dat beschermde soorten worden verstoord, geschaad of gedood. Overtreding van de Wet natuurbescherming is redelijkerwijs uit te sluiten. Wel dient het plangebied voor aanvang gecontroleerd te worden op eventuele aanwezigheid van broedende vogels. Alle broedende vogels zijn beschermd. Ook dient voor aanvang van het werk de planlocatie te worden gecontroleerd op aanwezigheid van Egel. Voor Egel geldt Zorgplicht. Wordt Egel aangetroffen dan dient Egel zich in veiligheid te kunnen brengen.
Gebiedsbescherming
Kavels gemeente (t.h.v. Citroenvlinder)
In het kader van de gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen. Er vindt geen toename plaats van de hoeveelheid stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Veluwe als gevolg van de werkzaamheden. Er zijn geen vervolgstappen nodig.
Kavels ontwikkelaar (t.h.v. Nijbroekseweg/Kleine Vos)
Het plangebied ligt binnen bebouwd gebied op een afstand van ca. 3,1 km van nabijgelegen Natura 2000-gebied ‘Veluwe’. Gezien de voorgenomen plannen (realisatie twee nieuwbouwwoningen) en ligging van het plangebied (binnen bebouwd gebied) kan van optische verstoring en verstoring door geluid en trillingen redelijkerwijs geen sprake zijn. In de nabijheid van het plangebied zijn geen Gelders Natuurnetwerk (GNN) aangewezen gebieden en landschapselementen aanwezig. De aard en omvang van de voorgenomen ingreep in het plangebied kunnen redelijkerwijs geen negatief effect veroorzaken t.a.v. het aanwezige Gelders Natuurnetwerk (GNN).
Stikstof
Voor het onderdeel stikstof is gekeken naar de totale emissie van stikstof als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Er is niet afzonderlijk naar beide plandelen gekeken. In de rapportage zijn de gevolgen van de voorgenomen realisatie van een kleinschalig woningbouwproject te Apeldoorn beoordeeld in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming, waarbij voornamelijk is ingezoomd op stikstofemissie. Andere effecten zijn voor die tijd al uit te sluiten, gelet op de ligging van de locatie. Het volgende kan geconcludeerd worden:
Aanlegfase
Er is geen sprake van significant negatieve effecten, het verkeer of de inzet van machines leidt niet tot depositie. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten.
Gebruiksfase
Op basis van algemene stelregels van provincies en Omgevingsdiensten zijn lijnbronnen ten behoeve van verkeer ingevoerd. De gebruiksfase leidt niet tot stikstofdepositie. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen derhalve op voorhand worden uitgesloten. Op grond van de uitgevoerde Aerius-berekeningen blijkt dat zowel in de aanlegfase als gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op het Natura 2000 gebied Veluwe (en/of andere gebieden). Er is dan ook per definitie geen sprake van significant negatieve effecten. Het bevoegd gezag kan derhalve medewerking verlenen aan het vaststellen van een plan en/of aan de afgifte van een Omgevingsvergunning.
Houtopstanden
Kavels gemeente (t.h.v. Citroenvlinder)
In het kader van houtopstanden zijn geen vervolgstappen nodig, aangezien de kap binnen de bebouwde kom van Apeldoorn plaats vindt.
Kavels ontwikkelaar (t.h.v. Nijbroekseweg/Kleine Vos)
Er vindt geen kap van houtopstanden op de kavel van de ontwikkelaar plaats. Bovendien is de locatie gelegen binnen de bebouwde kom van Apeldoorn. Zodoende is er geen strijdigheid met het onderdeel Houtopstanden uit de Wnb.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
De gronden ter hoogte van de het plangebied liggen op basis van de Archeologische beleidskaart 2015 grotendeels op het terrein met een '(middel-)hoge archeologische verwachtingswaarde'. Dit betekent dat er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd als er meer dan 500 m² van de bodem verstoord gaat worden. Daarbij dient tevens dieper dan 35 cm gegraven te worden. Voorliggend plan voorziet in het realiseren van in totaal twaalf woningen met bijbehorende voorzieningen, als wegen, paden en groen. Hierbij vinden bodemingrepen plaats over een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 35 cm. Om die reden dient archeologische onderzoek plaats te vinden bij voorliggend plan.
Hieronder is voor de volledigheid een uitsnede van de Archeologische beleidskaart ter hoogte van het plangebied opgenomen. Het plangebied (indicatief) is blauw omlijnd.
Afbeelding 3.4 Uitsnede Archeologische beleidskaart 2015 t.h.v. plangebied (blauw omlijnd). (Eigen bewerking)
Voorafgaand aan de vaststelling het bestemmingsplan 'Zuidbroek' in 2006 is voor bijna het gehele plangebied archeologisch onderzoek uitgevoerd in de vorm van inventariserend veldonderzoek. Dit onderzoek heeft aangetoond dat in het plangebied geen oude bewoningshorizont te verwachten is. Deze is door geregeld ploegen en mogelijk diepploegen op de onderzochte locaties verdwenen. Derhalve is de kans op het aantreffen van verdere archeologische sporen uiterst klein.
Aangezien er bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Zuidbroek' reeds inventariserend archeologisch onderzoek is uitgevoerd en er sindsdien geen werkzaamheden op de planlocatie aan de Citroenvlinder/Nijbroekseweg-Kleine Vos hebben plaatsgevonden is het niet noodzakelijk om nu nogmaals inventariserend onderzoek uit te (laten) voeren. Voor de volledigheid zal wel de aanduiding 'overige zone - hoge verwachtingswaarde archeologie' worden opgenomen in de regels. Hiermee is het onderdeel 'archeologie' voldoende geborgd in het plan.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
Bij de nota genoemd in 2.10 hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in plan een beschermende regeling krijgen.
Implementatienotitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het plan beschermd.
Het plangebied aan de Citroenvlinder/Nijbroekseweg-Kleine Vos ligt op basis van de Cultuurhistorische beleidskaart in een gebied met een lage attentiewaarde. Hieronder is een uitsnede van de beleidskaart te vinden waarop het plangebied globaal met een blauwe lijn is aangegeven. Doordat het gebied een lage attentiewaarde heeft dient enkel een cultuurhistorisch quickscan uitgevoerd te worden.
Afbeelding 3.5 Uitsnede Cultuurhistorische beleidskaart t.h.v. plangebied (blauw omlijnd). (eigen bewerking)
Quickscan
Er bevinden zich in het plangebied geen cultuurhistorische elementen of bouwwerken.
Financiële uitvoerbaarheid
Het uitwerkings- en wijzigingsplan 'Zuidbroek uitwerking en wijziging 47' maakt onderdeel uit van het complex Zuidbroek. Hieronder wordt in eerste instantie ingegaan op de financiële positie van Zuidbroek en vervolgens ingezoomd op het deelgebied Het Mozaïek waar dit plan over gaat.
Grondbedrijfcomplex Zuidbroek
Jaarlijks stelt de raad het Meerjaren Perspectief Grondexploitaties (MPG) vast waarin de financiële positie van het grondbedrijf wordt vastgelegd en (indien nodig) de verliesvoorzieningen worden aangepast om de verschillende complexen (waaronder Zuidbroek) financieel uitvoerbaar te maken. In het MPG 2023, dat is vastgesteld door de raad op 4 april 2023, was het financiële resultaat per 1 januari 2023 van het complex Zuidbroek € 75,3 mln. negatief. Middels de vaststelling van het MPG 2023 heeft de raad besloten de verliesvoorziening aan te passen naar € 75,3 mln. waarmee er sprake is van een sluitende grondexploitatie.
Anterieure overeenkomst
Met de ontwikkelaar is, voor het gedeelte dat zij in ontwikkeling brengen, zoals weergegeven in bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening gesloten. Hierin is geregeld dat de zij dat deel van de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van hun deel van de ontwikkeling voor hun rekening komen. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten voor dit deel komen dus ten laste van de ontwikkelaar. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Hoofdstuk 3 toont aan dat de gewenste invulling van het plangebied met woningbouw en bijbehorende voorzieningen uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 4.2 wordt het karakter van dit uitwerkings- en wijzigingsplan beschreven. Paragraaf 4.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 4.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Uitwerkings- en wijzigingsplan Zuidbroek uitwerking en wijziging 47 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Terrassen ten behoeve van nabijgelegen horecavestigingen hebben een verblijfsfunctie en vallen daarmee onder deze bestemming. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.
Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Voor de vrijstaande woningen zijn losse bouwvlakken opgenomen.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand en aaneengebouwd. Bij de woningen zijn standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 9,60 meter voor aaneengesloten woningen, met uitzondering van de hoekwoningen aan de buitenzijdes, hiervoor is een diepte van 10,80 meter gehanteerd. Voor vrijstaande woningen geldt een in principe een bouwvlakdiepte van 15 meter, met uitzondering van het bouwvlak voor de vrijstaande woning die op de Kleine Vos is georiënteerd. De nog beschikbare, toekomistige uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning. Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Op een aantal plaatsen komen woonwagenstandplaatsen met woonwagens voor. Ook dezen hebben de bestemming Wonen gekregen. Deze locaties zijn aangeduid met de aanduiding woonwagenstandplaats. In de regels is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding woonwagens en vrijstaande woningen zijn toegelaten. Hiermee is het mogelijk gemaakt een woonwagen te vervangen door een vrijstaande woning. In het bebouwingsschema is een gedetailleerde regeling voor de maatvoering van woonwagens (en vervangende vrijstaande woningen) opgenomen.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit plan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het plan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit plan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid 8.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het plan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 10 is in lid 10.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het plan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in plannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het uitwerkings- en wijzigingsplan Zuidbroek uitwerking en wijziging 47.
Omdat de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het plan in te dienen.
Voorliggend plan is een uitwerking en wijziging van het bestemmingsplan Zuidbroek, vastgesteld door de gemeenteraad in 2006. Destijds heeft Gedeputeerde Staten van Gelderland ingestemd met de inhoud van dit plan. Hiermee hebben zij ook ingestemd met het mogelijkheden tot het uitwerken en wijzigen van dit plan. Om die reden is ervoor gekozen niet nogmaals af te stemmen met de provincie over voornoemde ontwikkeling.
Voor heel de wijk Zuidbroek is een watervergunning afgegeven. Afstemming met Waterschap Vallei en Veluwe is om die reden ook niet noodzakelijk.