direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Zuidbroek uitwerking en wijziging 46
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.up1050-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Zuidbroek uitwerking en wijziging 46

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de zuidkant van de Terwoldseweg, in de uitbreidingswijk Zuidbroek, in Apeldoorn liggen enkele onbebouwde percelen, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AF, nummer, 2745, 2746 en 6810 (gedeeltelijk). Momenteel worden de percelen gebruikt ten behoeve van agrarisch grondgebruik. In het oosten van Apeldoorn zijn en worden meerdere grote woningbouwontwikkelingen gerealiseerd. Eén van deze woningbouwontwikkelingen is ‘De Wellen Zuid 2’ waarvan het noordelijk deel, verspreid over twee fasen, zal voorzien in circa 155 woningen. Eerder onderzoek heeft echter aangetoond dat de gebouwen in het oosten van het gebied van De Wellen Zuid 2 zonder maatregelen niet kunnen voldoen aan alle ruimtelijk-planologische eisen met name door de rijksweg A50 en de hoogspanningsleidingen. De woningen die hier wel aan kunnen voldoen vormen de eerste fase van de woningbouwontwikkeling. De overige woningen behoren tot de tweede fase. In totaal biedt de eerste fase ruimte voor circa 113 woningen.l Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op fase 1 van de ontwikkeling. Voor fase 2 zal een afzonderlijk plan worden opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied is gelegen in de uitbreidingswijk Zuidbroek in Apeldoorn. Het betreft enkele percelen, die agrarisch in gebruik zijn, aan de oostrand van Apeldoor. De percelen liggen ten zuiden van de Terwoldseweg en ten westen van de Rijksweg A50. Ten noorden van het plangebied liggen reeds meerdere woningclusters. Ten zuiden van het plangebied kennen de gronden de bestemming 'Woondoeleinden - uit te werken'. Ten westen van het plangebied ligt een gebied met een maatschappelijke bestemming en naast het oostelijke puntje van het plangebied zijn een tweetal bedrijven aanwezig. Het gaat om een bloemist en een vijvercentrum. Op de navolgende luchtfoto’s wordt de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0001.png"

Afbeelding 1.1 Globale ligging van het plangebied in Apeldoorn (bron: eigen bewerking)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0002.png"

Afbeelding 1.2 Globale begrenzing van het plangebied (fase 1) (bron: pdok.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

In het plangebied zijn meerdere bestemmingsplannen vigerend. Het vigerende moederplan is bestemmingsplan 'Zuidbroek', vastgesteld op 27 april 2006. Vervolgens heeft er een partiële herziening plaatsgevonden voor de wijk Zuidbroek. Deze partiële herziening 'Zuidbroek herziening 2', vastgesteld op 16 februari 2012, is ook van toepassing op voorliggend plangebied. De herziening ziet op de regeling met betrekking tot de goothoogte van aan-, uit-, en bijgebouwen uit het moederplan 'Zuidbroek'. Tot slot valt het plangebied binnen de plangrenzen van het wijzigingsplan 'Zuidbroek wijziging 4', vastgesteld op 17 februari 2014. Dit wijzigingsplan heeft echter geen invloed op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0003.png"

Afbeelding 1.3 Uitsnede plankaart ter hoogte van plangebied (globaald rood omlijnd) (bron: eigen bewerking)

Bestemmingsplan 'Zuidbroek'

Op grond van het bestemmingsplan 'Zuidbroek' heeft het plangebied de bestemmingen 'Woondoeleinden' en Woondoeleinden - uit te werken'.

Artikel 3.2 lid 2 - Uitwerkingsverplichting

Op gronden met de bestemming 'Woondoeleinden - uit te werken' rust een bouwverbod en een uitwerkingsverplichting. Door uitwerking van het moederplan wordt het bouwverbod opgeheven en kan woningbouw mogelijk worden gemaakt. In de bestemming 'Woondoeleinden - uit te werken' is in artikel 3.2 lid 2 is de uitwerkingsplichting opgenomen. Hieronder zal puntsgewijs worden toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de voorwaarden behorende bij de uitwerkingsverplichting.

Met toepassing van het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening werken burgemeester en wethouders de bestemming "Woondoeleinden - uit te werken" nader uit met inachtneming van het bepaalde in de algemene beschrijving in hoofdlijnen (artikel 2.1) en de hierna gegeven nadere voorschriften:

  • a. bij het oprichten van woningen, woonwagenstandplaatsen en andere krachtens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige objecten (scholen, behandelingsruimten van ziekenhuizen en verpleeghuizen etc.) mag de maximum grenswaarde van 50 dB(A) (voorkeursgrenswaarde) als bedoeld in de Wet geluidhinder, alsmede de grenswaarde van 47 BKL als bedoeld in het Besluit Kleine Luchtvaart (contour vanwege vliegveld Teuge) niet worden overschreden;

Het college van Gedeputeerde Staten (GS) van Gelderland stelde op 8 juni 2022 het luchthavenbesluit Teuge vast. Bij het luchthavenbesluit is ook een bijlage opgenomen waar het (aangepaste) beperkingengebied voor geluid is weergegeven. Op de kaart waarop het beperkingengebied voor geluid wordt weergegeven zijn verschillende geluidscontouren weergegeven. Binnen de 56 dB(A)-contour is nieuwbouw van woningen en geluidsgevoelige gebouwen niet toegestaan. Nieuwbouw van een bedrijfswoning is wel toegestaan. Voor een woning of een geluidsgevoelig gebouw gelegen op de 56 dB(A)-contour of in het gebied tussen de 56 dB(A)contour en de 70 dB(A)-contour, kan door Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar worden afgegeven wanneer aan bepaalde criteria wordt voldaan. Het plangebied van De Wellen Zuid 2 fase 1 (en 2) is gelegen in de 48 dB(A)-contour. Op grond van het luchthavenbesluit voor Teuge gelden hierdoor geen beperkingen voor de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen. Voorliggend plan is in overeenstemming met de voorwaarde.

  • b. tot het wonen behoren mede woonwagenstandplaatsen, met een gezamenlijke capaciteit voor maximaal 50 woonwagenstandplaatsen;

Het plan voorziet niet in de realisatie van woonwagenstandplaatsen.

  • c. de hoogte van niet-gestapelde woningen en van gebouwen ten behoeve van maatschappelijke doeleinden mag maximaal 12 m bedragen,

De hoogte van niet-gestapelde woningen mag in dit uitwerkings- en wijzigingsplan maximaal 12 meter bedragen, aan deze bepaling wordt voldaan. Immers, de woningen worden niet hoger dan 11 meter. Maatschappelijke doeleinden zijn niet van toepassing.

  • d. in afwijking van het bepaalde in lid 2 sub c van dit artikel mogen de twee-onder-een kapwoningen, als bedoeld in artikel 2.1. lid 3 sub g onder 1 (beschrijving in hoofdlijnen, uitvoering ruimtelijke karakteristiek) die direct gelieerd zijn aan een grondwal langs de A50, een hoogte hebben van maximaal 15 m;

Niet van toepassing.

  • e. de hoogte van gestapelde woningen mag maximaal 15 m bedragen;

De hoogte van gestapelde woningen mag in dit uitwerkings- en wijzigingsplan maximaal 15 meter bedragen, aan deze bepaling wordt voldaan. Immers, de gestapelde woningen hebben een maximale hoogte van 10 meter.

  • f. de afstand van te realiseren woningen tot aan kassen, als toegestaan binnen de bestemming Agrarisch gebied (artikel 3.11) danwel vallend onder het overgangsrecht als bedoeld in artikel 5.2 en artikel 5.3., bedraagt ten minste 50 m;

Er bevinden zich geen kassen binnen een straal van 50 meter rondom het plangebied. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

  • g. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, overkappingen en aan- of uitbouwen bij niet-gestapelde woningen mag maximaal bedragen:
  • bij een kaveloppervlakte tot 500 m²: 50 m²;
  • bij een kaveloppervlakte tussen 500 m² en 750 m²: 65 m²;
  • bij een kaveloppervlakte van meer dan 750 m²: 85 m²;

mits niet meer dan 60% van de kavel (te weten alle op de kavel aanwezige bebouwing) wordt bebouwd; een gezamenlijke oppervlakte van 20 m² is te allen tijde toegestaan;

Voorliggend uitwerkings- en wijzigingsplan sluit aan bij de standaarden die gelden voor bijgebouwen, overkappingen, aan- en uitbouwen binnen de bestemming 'Wonen'.

  • h. de goothoogte van bijgebouwen, overkappingen, aan- en uitbouwen mag maximaal 3,3 m bedragen;

Voorliggend uitwerkings- en wijzigingsplan sluit aan bij de standaarden die gelden voor bijgebouwen, overkappingen, aan- en uitbouwen binnen de bestemming 'Wonen'.

  • i. burgemeester en wethouders kunnen in de uitwerking een regeling tot het stellen van nadere eisen opnemen ten aanzien van afmetingen en situering van bouwwerken, een en ander met het oog op:
    • 1. het bereiken van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling zoals omschreven in de in artikel 2.1 opgenomen beschrijving in hoofdlijnen;
    • 2. het waarborgen van de in het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • 4. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing;

Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. Het stedenbouwkundigplan, dat als onderlegger voor dit plan geldt, is in overeenstemming met de gemeentelijke standaarden en de bepalingen uit artikel 2.1 van het bestemmingsplan 'Zuidbroek'.

  • j. bij de uitwerking van de bestemming dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 4.6, lid 2.

De procedure, zoals beschreven in artikel 4.6 lid 2 wordt gevolgd.

Op basis van bovenstaande is aangetoond dat wordt voldaan aan de uitwerkingsvoorwaarden voor de bestemming 'Woondoeleinden - uit te werken'.

Artikel 3.3 lid 7 sub b - Wijzigingsbevoegdheid

Op een klein deel van het plangebied rust de bestemming 'Woondoeleinden' met de nadere aanduiding 'vrijstaand'. Op grond van het stedenbouwkundigplan zijn ter plaatse van deze bestemming halfvrijstaande woningen voorzien. Voorliggend plan is dus in strijd met de regels van het bestemmingsplan 'Zuidbroek'. In de bestemming 'Woondoeleinden' is onder artikel 3.3 lid 7 sub b een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om ter plaatse van deze losse kavel meer woningen toe te staan, zodat de gewenste ontwikkeling mogelijk wordt. Hieronder zal puntsgewijs toegelicht op welke wijze wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. De wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

ten behoeve van het toestaan van meer woningen op een kavel dan op grond van dit plan is toegestaan, met dien verstande dat:

  • 1. de gezamenlijke grondoppervlakte van de hoofdgebouwen op een bebouwingsvlak niet meer dan 50% van de oppervlakte van de kavel mag bedragen;

Op grond van het stedenbouwkundigplan voor de Wellen Zuid 2 fase 1 zijn ter hoogte van de losse kavel met de bestemming 'Woondoeleinden' 5 woningen c.q. hoofdgebouwen gesitueerd. De situering van bouwvlakken, op basis van het stedenbouwkundigplan, is zodanig dat in potentie ca. 515 m² bebouwd kan worden. Op grond van de regels mag 60% van een kavel bebouwd worden met woning(en). Dit houdt in dat ca. 310 m² aan hoofdgebouwen mogelijk is. De oppervlakte van de kavel waarop de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast bedraagt ca. 1.390 m². Dit betekent dat procentueel ca. 22% van het bestaande kavel bebouwd kan worden met hoofdgebouwen. Aan de voorwaarde wordt voldaan.

  • 2. uitsluitend vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen gerealiseerd mogen worden;

Op basis van het stedenbouwkundigplan worden ter hoogte van de losse kavel enkel twee-onder-één-kapwoningen gebouwd.

  • 3. een nader te bepalen gedeelte van het erf als tuin dient te worden aangeduid, waarop geen gebouwen zijn toegestaan;

Er wordt aansluiting gezocht bij de standaardregels voor woningen. Op grond van deze regeling gelden beperkingen ten aanzien van de oppervlakte van hoofdgebouwen en aan-, uit-, en bijgebouwen. Door deze beperking is het niet mogelijk om de toekomstige kavels volledig vol te bouwen. Op deze wijze wordt voldaan aan de voorwaarde.

  • 4. de afstand van een hoofdgebouw tot de grens van de kavel tenminste 3 m dient te bedragen;

Op grond van het stedenbouwkundigplan blijkt dat de vrijstaande gevel van de twee-onder-één-kapwoningen bij alle 5 de hoofdgebouwen tussen de 4 en 5 meter van de zijdelingse perceelgrens staan.

  • 5. de verkaveling en de (situering van de) bebouwing geen onevenredige afbreuk mag doen aan het karakter van het gebied zoals beschreven in de in artikel 2.1 opgenomen algemene beschrijving in hoofdlijnen;

Het stedenbouwkundigplan voorziet in de uitwerking en wijziging van de aldaar geldende bestemmingen. Het plan is getoets aan de de algemene beschrijving in hoofdlijnen en voldoet aan deze eisen.

  • 6. geen nadelige invloed ontstaat op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;

Uit paragraaf 2.9 en 3.5 wordt ingegaan op de verkeerskundige situatie in en rond het plangebied en de wijze waarop wordt voorzien in voldoende parkeervoorzieningen. Hieruit blijkt dat er geen nadelige invloed ontstaat als gevolg van de wijziging van deze losse kavel.

  • 7. bij het bouwen van een extra woning op percelen die zijn voorzien van de aanduiding karakteristiek pand aansluiting dient te worden gezocht bij de ensemblewaarde en/of karakteristieke bebouwing ter plaatse;

Op de losse kavel waarop de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast rust geen aanduiding 'karakteristiek pand'.

  • 8. de bepalingen in het bebouwingsschema van overeenkomstige toepassing zijn.

Hier is rekening mee gehouden.

Op basis van bovenstaande is aangetoond dat wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden voor de bestemming 'Woondoeleinden'.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting op dit uitwerkings- en wijzigingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevante rijks-, provinciaal en gemeentebeleid. Tevens wordt ingegaan op het relevante waterschapsbeleid. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie van het plangebied uiteengezet en komt de planbeschrijving aan de orde. Hoofdstuk 4 behandeld de haalbaarheid van het project aangetoond ten aanzien van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt ook de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 staat de juridische planopzet beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 behandeld op welke wijze inspraak en overleg heeft plaatsgevonden en wat hiervan de resultaten zijn.

2 BELEIDSKADER

2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:

  • 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig.
  • 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken.
  • 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
  • 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Toetsing

Al jaren wordt fasegewijs de ontwikkeling Zuidbroek aan de oostzijde van Apeldoorn tot ontwikkeling gebracht. Voorliggend plan geeft mede invulling aan de wensen en ambities die er voor de ontwikkeling zijn en is dan ook onderdeel van de beoogde toekomstbestendige, duurzame en vitale inrichting van de locatie. Daarmee is de ontwikkeling in lijn met het gedachtegoed van de NOVI.

2.2 Ladder voor duurzame verstedelijk

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. SAB heeft, namens de initiatiefnemer, een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking d.d. 5 juini 2023 opgesteld. Uit deze toets wordt geconcludeerd dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Tevens is aangetoond dat deze ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte voor het verzorgingsgebied. Deze behoefte kan worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt geconcludeerd dat het plan de toetsing aan de Ladder positief heeft doorlopen. De laddertoets is als bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING toegevoegd aan dit plan.

Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

2.3 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0004.png"

Afbeelding 2.1: Gelderse Omgevingsvisie

Woon- en leefklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.

Toetsing

Voor voorliggend project geldt dat een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van de provinciale ambities ten aanzien van de woon- en leefomgeving. Met de voorgenomen woningbouwontwikkeling wordt immers zowel kwantitatief als kwalitatief gezien voorzien in een behoefte én wordt aardgasloos ontwikkeld. Deze ambities sluiten aan bij hetgeen gesteld in de Omgevingsvisie.

Voorts heeft raadpleging van de digitale kaarten van de Omgevingsvisie Gelderland uitgewezen dat het plan in overeenstemming is met de overige bepalingen uit de visie.

2.4 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Wonen

De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Toets

De Regio Stedendriehoek heeft de 'Woonagenda Cleantechregio 2018' vastgesteld. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan de verplichting uit de Omgevingsverordening om een regionale woonagenda op te stellen. Apeldoorn heeft de Woonagenda Cleantechregio 2018 vervolgens vertaald in het Afwegingskader woningbouw 2018-2027. Het Afwegingskader vormt het toetsinstrument bij woningbouwinitiatieven.

Intrekgebied

De verordening bevat de regel dat een bestemmingslan c.q. uitwerkings-/wijzigingsplan op de gronden binnen het plangebied de winning van fossiele energie niet mogelijk mag maken ten behoeve van de bescherming van drinkwatervoorziening. Daarbij is het tevens verboden om werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. De provincie streeft ernaar het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening te beschermen. Voor een effectieve en duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening maakt de provincie daardoor onder andere gebruik van regelgeving en vergunningverlening. De provincie wil niet dat fossiele energie (aardgas, aardolie, schaliegas of steenkoolgas) gewonnen wordt in de intrekgebieden voor de drinkwatervoorziening.

Toets

Aangezien voorliggend initiatief enkel de ontwikkeling van een binnenstedelijke locatie ten behoeve van wonen mogelijk maakt, waarbij geen sprake is van de winning van fossiele energie vormt dit geen problemen ten aanzien van de drinkwatervoorziening.

Klimaatadaptatie

De verordening bevat de regel dat in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken.

Toets

De nieuw te bouwen woningen binnen De Wellen Zuid 2, fase 1 zullen aardgasloos worden ontwikkeld en er wordt zoveel mogelijk duurzaam materiaal gebruikt. In het zuiden van het plangebied wordt een nieuwe robuuste groenstructuur, met waterbergings- en recreatiemogelijkheden, gerealiseerd. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt in voldoende mate rekening gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie.

Conclusie

Daarmee vormt de Omgevingsverordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

2.5 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.

De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.


Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.


Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.


De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

Toets

Apeldoorn heeft na vaststelling van de Woonagenda Cleantech Regio 2018 de Woonagenda Apeldoorn 2018-2021 opgesteld. In 2022 is hieraan een addendum toegevoegd voor de periode 2022-2023. Op 21 september 2023 is nieuw gemeentelijk beleid ten aanzien van wonen vastgesteld, nl. het Volkshuisvestingskader 2023-2027. In paragraaf 2.7 en subparagraaf 2.7.1 wordt verder ingegaan op dit beleid.

2.6 Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn'

Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.


Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.


De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

  • 1. 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
  • 2. 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
  • 3. 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en
  • 4. 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).


Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.


Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied


Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:

Wonen

Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).


Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).


Omgevingskwaliteit

Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.

Mobiliteit

De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.


Economie en recreatie

Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies


De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.


Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.


Energie en circulariteit

Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.


Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.


Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.


Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament


De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.


Dit is als volgt opgebouwd:


Natuur en landschap

De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.


Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.


Klimaatadaptatie

Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.


In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.

Milieu en gezondheid

Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.


Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.


Inclusiviteit

Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).


Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0005.png"

Afbeelding 2.2 Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn'


Uitvoering Omgevingsvisie

Gebiedsprofielen

De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.

Afwegingsmatrix

Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.


Onderzoeken

Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.

Toets

In de Omgevingsvisie heeft de gemeente een aantal ruimtelijke ambities geschetst ten behoeve van haar toekomstbestendigheid, waarbij onder andere gesproken wordt over een efficiënt ruimtegebruik en de groei naar 180.000 inwoners.

 

Ten aanzien van wonen wenst de gemeente 12.500 woningen te bouwen tussen 2020 en 2039 om een divers woonaanbod te realiseren met een aanzienlijk deel betaalbare woningen, zoals sociale huur, middeldure huur en betaalbare koopwoningen. Om voldoende variatie in woonmilieus te behouden is nieuwe uitleg van woningen ook benodigd buiten de stadscontouren. Aan de randen van de stad, waaronder voorliggende locatie, zijn stedelijke woonmilieus niet altijd gewenst, maar wordt veelal gebouwd in een meer ontspannen woonmilieu. Met voorliggend project wordt voorzien in een gevarieerd woonaanbod die past bij het gestelde in de Omgevingsvisie.

2.7 Gemeentelijk woonbeleid

2.7.1 Volkshuisvestingskader 2023-2027

In de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn en in de Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling staat wat de gemeente belangrijk vindt ten aanzien van wonen en de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.

Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld.  Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg.

Met de vaststelling van het volkshuisvestingskader, zijn de woonagenda 2018-2022 en het afwegingskader woningbouw 2018-2027 ingetrokken.

Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:

  • de grote behoefte aan goedkope en betaalbare woningen;
  • demografische ontwikkelingen: de voortgaande vergrijzing en de groeiende behoefte aan zorg;
  • het belang van verduurzaming en CO2 neutraal bouwen;
  • zorgen voor een ongedeelde stad door te werken aan veerkrachtige wijken en dorpen.

Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:

  • 1. Doorbouwen aan een diverse woningvoorraad:
  • Tot en met 2030 worden bijna 9.000 woningen toegevoegd;
  • De nadruk ligt op het toevoegen van goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen;
  • Aandacht voor woningen voor alle doelgroepen

  • 2. Veerkrachtige wijken en dorpen
  • Apeldoorn streeft naar gemengde wijken en dorpen
  • Ontmoeten stimuleren
  • Referentienormen voor voorzieningen
  • Toegankelijkheid van de omgeving verbeteren waar dat kan

  • 3. Woningvoorraad verduurzamen
  • Nieuwbouw zoveel mogelijk energieneutraal en natuurinclusief
  • Focus op verduurzaming van de particuliere woningvoorraad
  • De transitievisie warmte zet de lijn uit:
      • a. Isoleren, ventileren en besparen (hoofddoel tot 2030)
      • b. Starten met buurtaanpakken (Wijken van de Toekomst)
      • c. Innoveren

  • 4. Wonen met zorg of ondersteuning
  • Tot 2030 sturen op realisatie van 800 woningen geschikt voor senioren
  • Bouwen aan gebieden waar voorzieningen, zorggeschikte woningen en zorg nabij zijn
  • Ruimte voor particuliere initiatieven
  • Meer woningen beschikbaar stellen voor jongeren.

Doorwerking in het plan

Voorliggend plan maakt in fase 1 de realisatie van 113 woningen mogelijk. Met voorliggende ontwikkeling wordt gehoor gegeven aan verschillende ambities uit het Volkshuisvestingskader 2023-2027. Allereerst draagt onderhavig project bij aan de vermindering van de druk op de Apeldoornse woningmarkt, door de realisatie van circa 113 woningen (met nog 42 extra in fase 2). Het programma bestaat na voltooiing van zowel fase 1 als fase 2 uit 54 appartementen, 42 rijwoningen, 38 twee-onder-één-kapwoningen en 21 vrijstaande woningen. Door verschillende woningtypen te realiseren, wordt tevens voorzien in een diversiteit in woonvoorkeuren, waarbij de nadruk wordt ligt op goedkope en betaalbare woningen. In het project zijn bovendien woningtypen voorzien die aansluiten bij de vraag die ontstaat door demografische trends, zoals reeds beschreven in paragraaf 2.2. Hiermee sluit de beoogde ontwikkeling aan bij de gemeentelijke woonbeleid.

2.8 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.

2.8.1 Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0006.png"

Afbeelding 2.4: Kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

Toets

Er liggen geen gronden in het plangebied die bescherming genieten op basis van de Groene Mal. Dit vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

2.8.2 Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal;
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal;
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied;
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen;
  • Wijkgroenstructuur;
  • Boomrijke gebieden.

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

Toets

Langs de plangrenzen liggen gronden die zijn aangewezen als 'wijkgroenstructuur'. Deze gronden maken echter geen onderdeel uit van de gewenste ontwikkeling. De gewenste ontwikkeling heeft geen invloed op deze structuur.

2.9 Verkeer en parkeren

2.9.1 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

Doorwerking in het plan

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW12, publicatie 381, kencijfers voor wat be-treftverkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Voorliggende ontwikkeling richt zich op het bouwen van circa 155 woningen in twee fasen, waarbij in fase 1 113 woningen zullen worden gebouwd. Gelet op het feit dat het plangebied in een uit te werken woongebied van Apeldoorn ligt, wordt gesteld dat de kencijfers voor ‘rest bebouwde kom’ aangehouden kunnen worden. De gemeente Apeldoorn wordt, conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid, gezien als een ‘sterk stedelijk’ gebied. Onderstaande tabel geeft de verkeersgeneratie weer van de beoogde nieuwbouw waarbij het getal naar boven is afgerond. Zo wordt het worst-case scenario berekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0007.png"

Tabel 2.1 Berekening verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling (fase 1 en 2)

Uit de berekening volgt dat voorgenomen ontwikkeling circa 1.146 verkeersbewegingen zal genereren. Aan de oostzijde van Apeldoorn bevinden zich echter meerdere woningbouwontwikkelingen die van invloed zijn op de verkeersstructuur van Apeldoorn.Om die reden heeft de gemeente de verschillende ontwikkelingen beoordeeld en getoetst aan de hand van het totale woningbouwprogramma in dit gebied met de bijbehorende ontsluitingsstructuur. Daaruit volgt dat er richting de toekomst geen verkeerskundige knelpunten worden verwacht. Voorliggende ontwikkeling is binnen deze beoordeling en toetsing meegenomen. Om die reden kan worden aangenomen dat de ontwikkeling op een deugdelijke manier kan worden afgewikkeld op het (beoogde) omliggende wegennet.

2.9.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.

Doorwerking in het plan

De gemeente Apeldoorn heeft een eigen beleidsregel ‘Parkeren’ vastgesteld. Hierin zijn de parkeernormen per gebied en woningtype vastgelegd binnen de gemeente Apeldoorn. De parkeerbehoefte is in de navolgende tabel weergegeven.

Woningtype   Aantal woningen   P-norm
(incl. bezoek)  
P-behoefte  
Appartement   54   0,50   27,00  
Tussenwoning   34   1,50   51,00  
Hoekwoning   8   1,75   14,00  
2 onder 1 kap woning   38   1,75   66,50  
Vrijstaande woning   21   1,75   36,75  
Totaal / gemiddelde   155   1,26   195,25  

Tabel 2.2 Beoogde parkeerbehoefte voor fase 1 en 2 (Bron: BoschSlabbers)

In totaal zijn circa 198 nieuwe parkeerplaatsen binnen het plangebied beoogd voor fase 1 en 2 samen. Hiermee worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd en vormt het aspect parkeren geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

2.10 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

2.10.1 Nationale regelgeving en beleid
2.10.1.1 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

2.10.1.2 Nationaal Waterplan 2016-2021

p basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

2.10.1.3 Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • 1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • 2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

2.10.1.4 Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • 1. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • 2. de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.
2.10.2 Provinciale regelgeving en beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.

Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.10.3 Waterschapsbeleid

In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

  • 1. Waardevolle leefomgeving
  • 2. Klimaatverandering
  • 3. Energietransitie
  • 4. Circulaire economie
  • 5. Biodiversiteit

Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en Zuiveren.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.10.4 Gemeentelijk beleid
2.10.4.1 Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

  • 1. Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
  • 2. Afkoppelen / niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • 3. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • 4. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.

Grondwaterneutraal bouwen.

2.11 Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

2.12 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:

  • 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
  • 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hierbij aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
  • 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.

De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.

De nota werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0008.png"

Afbeelding 2.5: piramide welstand

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken;
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht;
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

2.13 Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Het gebied Zuidbroek kenmerkt zich als een overgangsgebied van stuwwalrand naar IJsselvallei. De overgang tussen beide landschapstypen wordt gevormd door de stuwwalflank. Deze licht hellende flank van de stuwwal kent van oudsher een agrarisch gebruik. Circa tien jaar geleden bestond de locatie Zuidbroek dan ook nog hoofdzakelijk uit een gebied met een open landelijk karakter met wat verspreid liggende bebouwing. Alleen het terrein van de Wellen kent zowel open als dichte delen. Vanwege de nabijheid van de stad werd het karakter van het gebied mede bepaald door een aantal stadsrand functies, zoals tennisbanen, een tuincentrum, enkele kwekerijen en een volkstuinencomplex.

In 2003 is door de gemeenteraad van Apeldoorn het Masterplan Zuidbroek vastgesteld. Dit plan bevatte een integrale visie op de ruimtelijke hoofdstructuur en de programmatische opbouw van het nieuw te ontwikkelen woongebied Zuidbroek en het bedrijvenpark Apeldoorn-Noord 2. In het masterplan werd daarmee de hoofdstructuur en indeling in deelgebieden vastgelegd. Tevens is er in deze periode een milieueffectrapportage opgesteld in wisselwerking met het Masterplan. Op basis hiervan is in 2005 begonnen met het opstellen van het globaal overwegend uit te werken bestemmingsplan Zuidbroek, dat in 2006 door de gemeenteraad is vastgesteld. Dit bestemmingsplan en de diverse uitwerkingen, wijzigingen en herzieningen vormen de juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling van het gebied.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Zuidbroek bestaat uit een aantal grote deelgebieden. Elk van deze deelgebieden heeft een eigen karakteristiek. Dit komt met name tot uitdrukking bij de drie woongebieden Het Mozaïek, Het Rooster en De Wellen met elk een eigen sfeer en uitstraling in zowel stedenbouwkundige opzet, de architectuur als de inrichting van de openbare ruimte. Park Zuidbroek ligt als een groene long te midden van deze woongebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0009.png"

Afbeelding 3.1 Deelgebied Zuidbroek, Apeldoorn

Voorliggend plangebied is te vinden in het deelgebied ‘De Wellen’. De in oost-west richting lopende Terwoldseweg vormt een 'scheidslijn' tussen het zuidelijke deel ('De Wellen Zuid 1’ en ‘De Wellen Zuid 2’) en het noordelijke deel ('De Wellen Noord’) van het gebied. Tot slot heb je ook nog ‘De Wellen West’ in het westen welke het tussengebied vormt tussen Zevenhuizen en De Wellen Noord. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0010.png"

Afbeelding 3.2 Deelgebied De Wellen, waarbij geldt dat hetplangebied het noordelijk deel van het deelgebied De Wellen Zuid 2 vormt.

Meer specifiek maakt voorliggende ontwikkeling vooral deel uit van ‘De Wellen Zuid 2’, welke het meest zuidoostelijke deel van Zuidbroek uitmaakt. Het gebied kenmerkt zich als agrarisch landschap. Ten westen van het plangebied ligt een gebied met een maatschappelijke bestemming en naast het oostelijke puntje van het plangebied is een tweetal bedrijven aanwezig. Het gaat om een bloemist en een vijvercentrum. Het volledige plangebied van de ontwikkeling De Wellen Zuid 2 is circa 14,5 hectare groot. In fase 1 van de ontwikkeling wordt circa 3,9 hectare ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0011.png"

Afbeelding 3.3 Impressie plangebied, gezien vanaf de Terwoldseweg (Bron: Google Streetview)

3.3 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat om een nieuwe deelontwikkeling van Zuidbroek tot ontwikkeling te brengen. Het gaat om een deelgebied van woningbouwontwikkeling ‘De Wellen’, meer specifiek van De Wellen Zuid 2, ten zuiden van de Terwoldseweg met in totaal circa 155 woningen, verspreid over twee fasen. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op fase 1 en voorziet in de realisatie van circa 113 woningen. Het gaat om circa 27 appartementen, 42 rijwoningen, 34 twee-onder-één-kap-woningen en 10 vrijstaande woningen. Het overig deel zal in een tweede fase worden gerealiseerd. Hiervoor dienen echter nog maatregelen te worden onderzocht wat betreft de hoogspanningsleiding en de akoestische situatie als gevolg van de A50.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0012.png"

Afbeelding 3.4 Impressie beoogde situatie woningbouwontwikkeling 'De Wellen' met daarin fase 1 globaal rood omlijnd.

(Bron: BoschSlabbers)

De woningen zullen worden gerealiseerd in verschillende typen en prijsklassen. Er is ruimte voor zowel grondgebonden als gestapelde woonvormen. De gestapelde woonvormen zullen bestaan uit maximaal vier lagen zonder een kap. Door de variëteit aan woontypen en prijsklassen kunnen starters, gezinnen en ouderen een passende woning vinden binnen het plan.

 

Om de woningen binnen voorliggende onderbouwing, maar ook de (toekomstige) woningen in de omgeving voldoende bereikbaar te maken is een nieuwe hoofdontsluitingsweg beoogd. Deze zal in een noord-zuid richting door het plangebied lopen en verbindt de Deventerstraat met de Terwoldseweg met elkaar. Middels aftakkingen van deze weg worden de nieuwe woningen binnen het plangebied bereikbaar gemaakt. Verder zal ook een calamiteitenroute worden aangelegd in het zuidwesten van het plangebied in de groenzone langs de wetering. Ten slotte zal het parkeren deels op eigen terrein en deels middels parkeervakken en koffers worden verzorgd.

3.4 Groenstructuur

Een belangrijke nieuwe structuurdrager binnen het plan bevindt zich langs de zuidelijke grens. Hier bestaat het voornemen om een robuuste groenstructuur te realiseren. De beoogde groenstructuur loopt parallel aan de huidige watergang die de zuidgrens vormt van het plangebied. De groenstructuur in combinatie met de watergang zal een parkroute vormen waarbinnen de toekomstige bewoners van ‘De Wellen’ kunnen wandelen en recreëren.

3.5 Ontsluiting verkeer

Ten slotte bestaat het voornemen om langs de nieuwe ontsluitingsweg een bomenrij aan te leggen die mede zorg draagt voor een goede begeleiding van het verkeer en een prettige verblijfsruimte.

4 UITVOERBAARHEID

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In de rapportage d.d. 28 juni 2023, opgesteld door De Klinker B.V. en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieronder is verkort de conclusie opgenomen. Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:

  • tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen zintuiglijke afwijkingen in de bodem waargenomen;
  • in de bovengrond en ondergrond zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium, xylenen, naftaleen, zink, benzeen en koper
  • de hypothese dient verworpen te worden, echter de onderzoeksinspanning hoeft niet aangepast te worden.

Het terrein is ons inziens op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Voor het overige wordt verwezen naar de bijlage.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Tabel 4.1 overzich milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van De Wellen Zuid 2, fase 1 en 2 is een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. De quickscan is als bijlage 3 toegevoegd aan de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Aan de hand van de quickscan wordt aangetoond dat er sprake is een 'goede ruimtelijke ordening'. Hieronder is verkort de conclusie ten aanzien van de quickscan opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar de voornoemde bijlage.

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat juridisch-planologisch gezien aan de richtafstanden uit de VNG-brochure wordt voldaan. Voor de bedrijfsgronden direct ten zuiden van het plangebied geldt dat in het stedenbouwkundig plan rekening moet worden gehouden met een richtafstand van 10 meter. Nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarmee niet noodzakelijk. Het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone,
met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn de Rijksweg A50 de Deventerstraat, de Terwoldseweg, de Van Isendoornlaan, de Drostendijk en Balustrade. Verder zullen in het plangebied nog nieuwe 30 km/u-wegen worden aangelegd.

In de rapportage d.d. 23 juni 2023, opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de voornoemde berekend. Hieronder zijn verkort de conclusies ten aanzien van de verschillende wegen opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlage verwezen.

Omliggende 30 km/uur wegen

Als gevolg van de 30 km/uur wegen Terwoldseweg, Van Isendoornlaan, Drostendijk, Balustrade en de nieuwe weg in het plangebied wordt de gehanteerde voorkeurs-grenswaardevan 48 dB niet overschreden. Er is daardoor sprake van een goede ruimtelijke ordening.

 

Deventerstraat (50 km/uur en 80 km/uur)

Als gevolg van zowel het gedeelte met maximumsnelheid 50 km/uur, het gedeelte met maximumsnelheid 80 km/uur, en de gehele weg wordt de gehanteerde voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Er wordt door de Deventerstraat voldaan aan de Wgh.

Autosnelweg A50 

De maximale geluidbelastingen voor 8 bouwvlakken zijn hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. Op 1 bouwvlak vindt een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde plaats. De hoogste overschrijdingen vinden plaats op de oostgevels van de (beoogde) rijwoningen parallel aan de Rijksweg. Voor alle bouwvlakken zijn echter ook gevelgeluidbelastingen waarneembaar die de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden.

Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn onderzocht, maar stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke, civieltechnische en stedenbouwkundige aard. De enige maatregel waarbij deze bezwaren niet gelden, het geluidsscherm van 2,5 meter hoog, kan niet alle overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde voorkomen. Mogelijk kan tot de voltooiing van fase 2 een mobiel geluidsscherm of tijdelijke geluidswal worden toegepast. Indien er geen maatregelen worden toegepast dient een hogere waarde procedure te worden doorlopen conform onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0013.png"

Tabel 4.2 overzicht aan te vragen hogere grenswaarde t.g.v. Rijksweg A50.

Cumulatie en nadere maatregelen bij de ontvanger

Voor onderhavig plan is een hoogste gecumuleerde geluidbelasting waarneembaar van 58 dB, exclusief aftrek artikel 110g Wgh. Bij de aanvraag van een ‘Omgevingsvergunning bouwen’ dient in ieder geval door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek te worden aangetoond dat de binnenwaarde uit het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald voor de nieuwe woningen.

Gemeente Apeldoorn heeft verschillende ontheffingscriteria voor beoogde woningen waarbij geluidswaarden tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde worden toegestaan, waarvan het volgende ontheffingscriterium voor dit plan relevant is:

  • de woningen worden verspreid gesitueerd buiten de bebouwde kom: deze woningen zijn gelegen langs invalsroutes van de stad, waarbij de afstand tot de weg minimaal die van bestaande woningen in de directe omgeving is.

Ook is het gemeentelijk beleid om het gebruik van dove gevels zoveel mogelijk te vermijden. Daar waar niet anders kan zal er altijd tenminste één geluidsluwe gevel aanwezig moeten zijn, terwijl er naar gestreefd wordt het aantal dove gevels tot maximaal één per woning te beperken.

Aangezien er bij toetsing van fase 1 een overschrijding is van de maximale ontheffingswaarde op de rand van bouwvlak 11, zijn hier dove gevels benodigd. Bij toetsing op het stedenbouwkundigplan van fase 1 heeft elke woning waar een dove gevel benodigd zou zijn een geluidsluwe achtergevel, er wordt dus aan het beleid voldaan. Bij toetsing van het gehele plan (fase 1 en 2) is er niet langer een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde op bouwvlak 11.

Doorwerking in het plan

Ten gevolge van de A50 wordt bij 9 van de 12 bouwvlakken (zoals weergegeven in tabel 4.2) niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarden uit de Wet geluidhinder. Hiervoor is gelijktijdig met het doorlopen van de planologische procedure een procedure hogere grenswaarde geluid doorlopen. Het ontwerp-besluit hogere grenswaarde ligt gelijktijdig met voorliggend plan als ontwerp ter inzage. Het besluit hogere grenswaarde voor geluid wordt vastgesteld alvorens voorliggend plan door het college van burgemeester en wethouders wordt vastgesteld.

Bij een deel van bouwvlak 11 (zie rood bolletje bij de onderstaande afbeelding) wordt niet voldaan aan de maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. Als deze gevel doof wordt uitgevoerd kan voldaan worden aan de Wet geluidhinder. Op de verbeelding behorende bij dit uitwerkings- en wijzigingsplan zal dan ook een dove gevel worden opgenomen ter hoogte van het rode bolletje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0014.png"

Afbeelding 4.1 Geluidbelasting vanwege de Autosnelweg A50, labelkleuren indiceren overschrijdingen incl. aftrek artikel 110g Wgh.

Op 3 november 2023 heeft SAB Adviseurs een memo (met projectnummer 220227) aangeleverd waarin wordt gespecificeerd voor welke toekomstige woningen een hogere grenswaarde ten aanzien van geluid vastgesteld dient te worden. Deze memo is als bijlage 5 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING toegevoegd aan dit plan.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of;
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of;
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of;
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m² en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m² en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Voorliggend project voorziet in de realisatie van circa 113 woningen. Daarom kan worden aangenomen dat het plan ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen (zie navolgende tabel). De blootstelling aan luchtverontreiniging is dus beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0015.png"

Tabel 4.3 NSL-monitoringstool van het dichtsbijzijnde meetpunt ten opzichte van het plangebied (Bron: Rijksoverheid)

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend project.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied De Wellen Zuid 2 fase 1 (en 2) is een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligeheid. Dit onderzoek d.d. 3 oktober 2022 is als bijlage 6 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING toegevoegd aan dit plan. Hieronder zijn verkort de onderzoeksresultaten ten aanzien van het Bevi, het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, over het spoor, water, weg en de externe veiligheid ten aanzien van luchtvaart en windturbines te lezen. De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0016.png"

Afbeelding 4.2 Overzicht risicobronnen rondom plangebied (indicatief rood omlijnd) (eigen bewerking uit quickscan EV)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0017.png"

Bevi

Op circa 400 meter van het plangebied van voor de ontwikkeling van De Wellen Zuid 2 fase 1 is een risicovolle inrichting gelegen aan gelegen. Het gaat om het bedrijf WPA-Robertus Vast & Zeker BV. Dit bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Bevi. Voor dit bedrijf geldt een PR-contour van 20 meter. De PR-contour is een richtwaarde voor het toelaten van beperkt kwetsbare objecten. Dat houdt in dat afwijking hiervan vanwege zwaarwegende belangen, mits goed gemotiveerd, mogelijk is. De nota milieu-veiligheid geeft een aantal punten waar deze motivering nader op in moet gaan:

  • het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan het risico;
  • het ontbreken van geschikte alternatieve locaties voor het risico, en;
  • de mate van zelfredzaamheid van de blootgestelde personen.

Gelet op de grote afstand van het bedrijf tot het plangebied van De Wellen Zuid 2 fase 1 en het feit dat er binnen de PR-contour geen beperkt kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt bij voorliggende ontwikkeling, vormt dit bedrijf geen belemmering voor de realisatie van ca. 113 woningen.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Spoor

In de nabijheid van de ontwikkellocatie bevindt zich één relevant spoortraject. In de onderstaande tabel worden de kenmerken van dit spoortraject weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0018.png"

Tabel 4.4 Overzicht invloedsgebied spoor

Geconcludeerd wordt dat het spoortraject gezien de afstand tot de ontwikkellocatie geen belemmering vormt voor het plan. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Water

In de nabijheid van de ontwikkellocatie bevindt zich geen relevante watertrajecten. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Weg

In de nabijheid van de ontwikkellocatie bevindt zich één relevant wegtraject. In onderstaande tabel worden de kenmerken van het wegtraject weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0019.png"

Tabel 4.5 Overzicht invloedsgebied weg

Geconcludeerd wordt dat het wegtraject gezien de afstand tot de ontwikkellocatie een

belemmering vormt voor het plan. Een nader onderzoek is derhalve vereist.  

Luchtvaart

In de nabijheid van de ontwikkellocatie bevind zich geen relevant vliegveld. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Windturbines

In de nabijheid van de ontwikkellocatie bevindt zich geen relevante windturbine. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van de ontwikkellocatie bevinden zich relevante buisleidingen. In de onderstaande tabel worden de kenmerken van de buisleidingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0020.png"  

Tabel 4.6 Overzicht hogedruk aardgasleidingen

Geconcludeerd wordt dat deze buisleidingen gezien de afstand tot de ontwikkellocatie een belemmering kan vormen voor het plan. Een nader onderzoek is derhalve noodzakelijk.

4.1.6.1 Deelconclusie

In voorliggend rapportdeel worden de potentiële risicobronnen beschouwd voor wat betreft het aspect externe veiligheid. Uit de inventarisatie van nabije risicobronnen blijkt het volgende:

  • De ontwikkellocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van risicovolle in-richtingen, spoor- of watertrajecten, luchtvaart en windturbines;
  • De ontwikkellocatie bevindt zich in het invloedsgebied van wegtraject A50 en van buisleiding N-551-70. Een nader onderzoek is derhalve vereist.

De navolgende subparagraven voorzien in het onderzoek m.b.t. het groepsrisico door het wegtraject en de buisleiding en de verantwoording van het groepsrisico.

4.1.6.2 Risicoanalyse

Aan de hand van de Regeling Basisnet en de risicokaart is het nabije wegtraject A50 verkend. Hierbij is tevens de Tabel Basisnet weg (bijlage I van de Regeling Basisnet) gebruikt de aanwezige stofcategorieën en het bijbehorende invloedgebied van het wegtraject te bepalen. Hierna is een samenvatting van de risicoanalyse te vinden. Voor de volledige analyse wordt naar de bijlage verwezen.

Als gevolg van het ontwikkelplan zal de personendichtheid in het invloedsgebied van het wegtraject A50 en buisleiding N-551-70 toenemen. Het wegtraject kent in de nabijheid van de ontwikkellocatie geen PR 10-6/j maar wel een PR 10-7/j contour van 74 meter en een PR 10-8/j contour van 174 meter. Tevens kent het wegtraject een plasbrandaandachtsgebied in de nabijheid van de ontwikkellocatie. De ontwikkellocatie valt hier echter buiten. Er is gebleken dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden en het groepsrisico minder dan 10% toeneemt.

 

Ingevolge artikel 8 van het Bevt kan een volledige verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven als de verandering van de dichtheid van personen met niet meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Wel is het wenselijk het groepsrisico van de in de 10-7/j en 10-8/j plaatsgebonden risicocontour liggende bebouwing zoveel mogelijk te minimaliseren. In het navolgende hoofdstuk zal door middel van een beperkte verantwoording van het groepsrisico hierin voorzien.

 

Buisleiding N-551-70 kent alleen een 10-8/j contour in de nabijheid van de ontwikkellocatie. Er is gebleken dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden en het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt.

 

Ingevolge van artikel 12 van het Bevb dient het groepsrisico beperkt te worden verantwoord. Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de vigerende veiligheidsplannen van de gemeente Apeldoorn en de Veiligheidsregio en de daarin gemaakte keuzes.

4.1.6.3 Beperkte verantwoording groepsrisico

In Apeldoorn bestaat het voornemen om aan de Terwoldseweg circa 155 (waarvan ca. 113 in fase 1) woningen te realiseren. Er kan geconcludeerd worden dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden en dat door de beoogde gebruiksfunctie het groepsrisico minder dan 10% toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. Derhalve kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

 

Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de vigerende veiligheidsplannen van de gemeente Apeldoorn en de daarin gemaakte keuzes. Voor het wettelijke kader alsmede de daadwerkelijke verantwoording van het groepsrisico wordt naar de bijlage verwezen.

4.1.6.4 Eindconclusie

In het voorliggende rapport zijn aan de hand van het wettelijk kader alle mogelijke risicobronnen in de nabijheid van de ontwikkellocatie in beeld gebracht en daar waar vereist nader onderzocht. Uitgaande van de hiervoor opgenomen verantwoording van het groepsrisico bestaat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Er is voor voorliggend plan ook om advies gevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). Op 13 oktober 2023 heeft de VNOG advies uitgebracht. Hieronder is het advies opgenomen:

  • 1. De zelfredzaamheid van de aanwezige personen zo groot mogelijk te laten zijn, door gebruik te maken van NL-alert.
  • 2. De gebouwen dusdanig te situeren dat aanwezigen bij een (dreigende) brand bij een risicobron gelegenheid hebben te vluchten. Hierbij dient minimaal één (nood)uitgang van de risicobron af gericht te zijn. Alle (nood)uitgangen dienen aan te sluiten op de infrastructuur binnen en buiten het plangebied. Hier is in de planvorming reeds invulling aan gegeven.
  • 3. Zorg te dragen dat het ventilatiesysteem goed functioneert. Om te kunnen schuilen voor een toxisch scenario, is het noodzakelijk dat bewoners in zo’n situatie naar binnen gaan, ramen en deuren sluiten en dat de eventueel aanwezige mechanische ventilatie handmatig door de gebruikers kan worden uitgezet. Deze maatregel kunt u borgen in de vergunningverleningsprocedures van diverse objecten.
  • 4. Zorg te dragen voor een goede informatievoorziening aan de aanwezige personen, opdat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit. U kunt hierbij denken aan publieke voorlichtingscampagnes als ‘Denk vooruit’/ ‘Wees Voorbereid’.

Tot slot heeft de VNOG aangegeven graag betrokken te worden bij de verdere planvorming met betrekking tot fase 2 van de Wellen Zuid 2. Hier zal te zijner tijd gevolg aan worden gegeven.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

Direct ten oosten van het plangebied loopt de hoogspanningsverbinding Woudhuis-Hattem (150 kV). Ten behoeve van woningbouwontwikkelingen in het gebied Zuid-broek is een berekening van de magneetveldzone van deze hoogspanningsverbinding uitgevoerd. Deze berekening is als bijlage 7 opgenomen in de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Uit de berekening (d.d. 7 maart 2024) volgt dat voor het gebied tussen mast 216 en mast 217 de specifieke magneetveldzone 70 meter aan beide zijden bedraagt. Het plangebied voor De Wellen Zuid 2, fase 1 valt buiten deze specifieke magneetveldzone van 70 meter, waardoor geen maatregelen benodigd zijn. Voor de tweede fase van de ontwikkeling zal opnieuw dienen te worden gekeken naar de mogelijke negatieve effecten van de hoogspanningsleiding. In navolgende afbeelding is de magneetveldzone van 70 meter ten opzichte van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0021.png"

Afbeelding 4.3 Magneetveldcontour met het plangebied globaal rood omlijnd

Conclusie

Het aspect magneetveldzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van De Wellen Zuid 2 fase 1.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:

  • de initiatiefnemer moet een aanmeldnotitie opstellen (deze verplichting geldt niet wanneer de gemeente initiatiefnemer is);
  • het bevoegd gezag moet een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen; dit besluit moet zijn genomen voordat het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd;
  • de initiatiefnemer moet het m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten categorie 11.2 (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De vormvrije m.e.r. beoordeling is opgenomen als bijlage 8 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebleken dat kan worden uitgesloten dat het realiseren van dit plan belangrijke nadelige milieugevolgen heeft en daarom is het opstellen van een MER niet noodzakelijk. Voor de volledige beoordeling inclusief de bijbehorende (deel)conlusies wordt naar de bijlage verwezen.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

Het plangebied van de ontwikkeling De Wellen Zuid 2 fase 1 in Apeldoorn ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 4 hectare groot. Het plangebied bevindt zich wel binnen enige Keurzone (a- en C-water), maar niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de GHG in het plangebied tussen NAP+ 5,0 m en NAP+ 5,5 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Aan de zuidzijde van het plangebied is een A watergang aanwezig (Sloot Terwoldseweg). Aan de noordzijde, langs de Terwoldseweg zijn C-watergangen aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat er geen lozing op het oppervlaktewater plaats vindt heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

4.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een vuilwater rioolstelsel waar alleen vuilwater op mag worden aangesloten. Hemelwater kan niet worden afgevoerd.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0022.png"

Afbeelding 4.4 Klimaatadaptief ontwikkelen hemelwater - Gemeente Apeldoorn

Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0023.png"

Afbeelding 4.5 Waterladder gemeente Apeldoorn

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater terplekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond. Doordat het geen vervuilingsgevoelige oppervlakken betreffen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke vuilwater rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied dient aangepast te worden voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

4.2.6 Watertoets

In verband met onder andere de hoeveelheid verhard oppervlak en de aanwezigheid van A- en C-watergangen, moet er afstemming zijn met het waterschap. Hier wordt bepaald welke invloed het plan heeft en welke maatregelen genomen moeten worden. De uitkomsten van de afstemming dienen opgenomen te worden in het plan en de maatregelen moeten hierin ook opgenomen worden.

Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Op 12 oktober 2023 ontvingen wij een reactie van het Waterschap. De reactie is hieronder samengevat.

Inhoud van de brief

  • a. Waterberging

Ten aanzien van de waterberging gaan wij ervan uit dat er minstens 60 mm waterberging binnen het plangebied wordt gerealiseerd om de toename van het verharde oppervlak te compenseren. Onze voorkeur gaat uit naar waterberging op het maaiveld (zoals wadi's) op openbaar terrein. In de toelichting staat dat er geen lozing op het oppervlaktewater zal plaatvinden. Mocht er toch een lozingspunt nodig zijn om wateroverlast te voorkomen bij extreme neerslag, dan is hiervoor een watervergunning nodig waarbij met berekeningen aangetoond moet worden op welke manier de waterberging wordt gerealiseerd.

  • b. Onderhoudsstrook langs A-water

Aan de zuidkant van het plangebied ligt een A-watergang (Sloot Terwoldseweg). Langs deze watergang ligt een onderhoudsstrook van 5 meter breed. Deze onderhoudsstrook moet beschikbaar blijven ten behoeve van het onderhoud van de watergang. Graag denken we mee bij het uitwerken van de inrichting van het terrein langs de watergang.

Reactie

De opmerkingen van het waterschap ten aanzien van waterberging en de onderhoudsstrook langs de A-watergang aan de zuidkant van het gebied worden overgenomen in het ontwerp voor de inrichting van de openbare ruimte in het plangebied.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Wettelijk kader en beleid
4.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

4.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en;
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of;
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten.
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen;
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn.
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen;
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten.
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

In het kader van de voorgenomen ontwikking van De Wellen Zuid fase 1 (en 2) is een quickscan natuur uitgevoerd. Deze rapportage d.d. 30 augustus 2022 is opgenomen in bijlage 9 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. In het onderzoek wordt ingegaan op de aspecten 'gebiedsbescherming' en 'soortenbescherming' op basis van de Wet natuurbescherming. Hieronder is de conclusie met betrekking tot het uitgevoerde onderzoek te vinden. Voor het volledige rapport wordt naar de bijlage verwezen.

Gebiedsbescherming

Uit de quick scan blijkt dat Natura 2000-gebied “Veluwe” in de buurt van het plangebied ligt. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe was vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied niet op voorhand uit te sluiten. Om te onderzoeken of er negatieve effecten op Natura 2000-gebied “Veluwe” als gevolg van extra stikstofuitstoot zullen plaatsvinden, is er een AERIUS-berekening uitgevoerd. De berekening (d.d. 13 oktober 2023) is als bijlage 10 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING toegevoegd aan dit bestemmingsplan. Hieronder is de conclusie te vinden. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlage verwezen.

Referentiesituatie

Uit de uitgevoerde berekeningen voor de referentiesituatie blijkt een grootste bijdrage van 0,02 mol stikstof/ha/j op 3.561,77 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie.

Aanlegfase

Met de gehanteerde parameters blijkt uit de uitgevoerde berekeningen voor de aanlegfase een grootste afname van 0,01 mol stikstof/ha/j op 7,86 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onder-deelstikstofdepositie. Daarmee is sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Gebruiksfase

Met de gehanteerde parameters blijkt uit de uitgevoerde berekeningen voor de gebruiksfase een grootste afname van 0,02 mol stikstof/ha/j op 3.077,91 ha gekarteerd Natura 2000-gebied voor de relevante hexagonen in de toekomstige situatie ten opzichte van de referentiesituatie. Dit zijn hexagonen in Natura 2000-gebieden die in het kader van de Wet natuurbescherming relevant zijn bevonden voor beoordeling van het onderdeel stikstofdepositie. Daarmee is sprake van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Eindconclusie ten aanzien van stikstof

Geconcludeerd wordt dat aan de hand van de gehanteerde parameters significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten. Er is geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd.

Verder blijkt uit de quick scan dat het plangebied niet binnen het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, rustgebieden voor winterganzen of weidevogelgebieden ligt. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving.

In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg.

 

Essentiële elementen, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, zijn niet aanwezig. De bescherming van deze categorie soorten staat de ontwikkeling niet in de weg.

Houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

4.4 Duurzame verstedelijking

4.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Voorliggend plan maakt de realisatie van maximaal 155 woningen, waarvan 113 in fase 1, mogelijk. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en dat hierdoor een toets aan de Ladder voor duurzame ontwikkeling noodzakelijk is. Hiervoor is een afzonderlijke rapportage opgesteld, bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. De belangrijkste conclusies worden navolgend beschreven. Voor het volledige onderzoek wordt naar de bijlage verwezen.

Kwantitatieve behoefte

Gelet op de positieve huishoudensontwikkeling binnen de gemeente Apeldoorn, de kwantitatieve woonopgave van de regio en gemeente, het feit dat de ontwikkeling al is opgenomen in de plancapaciteit, de beoogde regionale/gemeentelijke versnellingsopgave en de druk op de woningmarkt in de regio, wordt geconcludeerd dat het plan past binnen de kwantitatieve woningbehoefte van het marktgebied.

Kwalitatieve behoefte

Gelet op de kwalitatieve huishoudensontwikkeling met bijbehorende woonwensen kan gesteld worden dat het plan voor een ruime woonwijk, geschikt voor starters, gezinnen en ouderen, passend is bij de kwalitatieve vraag binnen de gemeente en gezinnen die naar Apeldoorn willen verhuizen. Dit is passend en wenselijk geacht in onder andere de Omgevingsvisie, bij het realiseren van nieuwe woonwijken in Apeldoorn. Daarnaast is er ook ruimte voor kleinere woonvormen met de mogelijkheid deze levensloopbestendig te realiseren. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling voorziet in een kwalitatievebehoefte van het marktgebied.

Deelconclusie

De beoogde woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte van het marktgebied. Gelet op de positieve huishoudensontwikkeling en het tekort aan woningen om aan de vraag te voldoen maakt dat sprake is van een kwantitatieve behoefte. Daarnaast wordt geanticipeerd op de demografische ontwikkeling binnen de gemeente Apeldoorn door onder andere in te zetten op gezinswoningen. Ook wordt een deel van de woningen levensloopbestendig ingericht om aan de groeiende vraag naar seniorenwoningen te kunnen voldoen. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling van het plangebied voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van het marktgebied.

Bestaand stedelijk gebied

Het plangebied ligt aan de rand van de kern Apeldoorn aan de westkant van de rijksweg A50. Momenteel bestaat het plangebied uit braakliggend terrein. De gronden hebben, met uitzondering van een klein deel met een groenbestemming, een bestemming 'Woondoeleinden' en ‘Woondoeleinden - uit te werken’. Met voorliggende ontwikkeling wordt hier invulling aan gegeven. De omgeving van het plangebied wordt aan de zuid- en westkant gevormd door woningen en andere bebouwing/stedelijke functies. Aan de noordzijde van het plangebied is recentelijk een nieuw bestemmingsplan ten behoeve van woningbouw vastgesteld. Ondanks dat het huidige grondgebruik van het plangebied niet ten behoeve van stedelijke functies is, zorgen de omliggende ruimtelijke structuren en functies en de ter plaatse geldende bestemming ervoor dat wordt geconcludeerd dat het plangebied in het bestaand stedelijk gebied ligt.

 

Bovendien kan gezien de heersende functies in de omgeving van het plangebied en het karakter van de beoogde ontwikkeling gesteld worden dat de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie past. De 155 woningen sluiten aan bij de bestaande woonomgeving. Daarnaast wordt de ontwikkeling ruimtelijk gezien ingepast in de ruimtelijke structuren van de omgeving, door onder andere qua schaal en uitstraling aan te sluiten bij de bestaande bebouwing in de omgeving. Ook wordt middels een verkeersonderzoek een passende ontsluiting op de omgeving gecreëerd.

Deelconclusie

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ontwikkeling is voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Bovendien is gemotiveerd dat de voorgestelde ontwikkeling op deze locatie past. De geconstateerde kwantitatieve en kwalitatieve behoefte wordt dan ook gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied.

Eindconclusie

Op basis van het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen. De ontwikkeling voorziet in een behoefte die binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling als haalbaar geacht wordt voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.5 Archeologie

4.5.1 Beleid
4.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

4.5.1.2 Gemeentelijk beleid

De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

 

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m² is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m² archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m² geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m² van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m² altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

4.5.2 Onderzoeksresultaten

Op grond van de Archeologische beleidskaart ligt het plangebied van De Wellen Zuid 2 fase 1 (en 2) in een gebied met een (middel-) hoge archeologische verwachting, categorie 4. Dit betekent dat wanneer bodemingrepen plaats gaan vinden dieper dan 35 cm met een oppervlakte groter dan 500 m² archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De oppervlakte van de plangebieden voor fase 1 en 2 bedraagt circa 6 ha. Ten behoeve van de woningbouw zal boven dieper worden gegraven dan 35 cm. Om die reden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0024.png"

Afbeelding 4.6 Uitsnede Archeologische beleidskaart t.h.v. De Wellen Zuid 2 fase 1 (plangebied globaal rood omlijnd).

Transect heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in de rapportage Apeldoorn De Wellen Zuid (fase 1 en 2) met projectcode 22040099 d.d. 28 juni 2023. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting. Hierna zijn de conclusie en het advies te vinden. Voor het volledige rapport wordt naar de bijlage verwezen.

Conclusie.

Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied ter plaatse van daluitspoelingswaaierafzettingen is gelegen. Bodemkundig worden humuspodzolen verwacht. Met name in het westelijke deel van het plangebied is sprake van een iets hogere ligging. Het maaiveld loopt vanaf hier van 7,3 m NAP in oostelijke richting af tot 6,4 m +NAP. Op basis van de ouderdom van de verwachte afzettingen kunnen hier resten vanaf het Laat-Paleolithicum aanwezig zijn (middelhoge verwachting). In de omgeving, zoals bij het onderzoek aan de Terwoldseweg-Drostendijk 18 (180 m ten noordoosten van het plangebied) zijn ook daadwerkelijk resten uit het Laat-Paleolithicum – Mesolithicum aangetroffen. Hier zijn alleen vuurstenen werktuigen uit deze periode aangetroffen. Het ging om enkele ‘losse’ vuurstenen werktuigen of afslagen in de A-, E- en B-horizont. Op basis van paleogeografische kaarten is het plangebied vanaf het Laat-Neolithicum bedekt geraakt met veen. Deze veengebieden worden niet geschikt geacht voor bewoning of landgebruik. De veenvorming in de omgeving van het plangebied is echter sterk afhankelijk van lokale verschillen in (micro)reliëf en waterhuishouding. Bij de vindplaatsen aan de Drostendijk was sprake van eenzelfde maaiveldhoogte als in het plangebied. Hier waren resten uit de perioden Bronstijd-IJzertijd aangetroffen. Dergelijke vindplaatsen zijn dus (op basis van hoogteligging) ook in het plangebied te verwachten, al speelt de pleistocene ondergrond (dekzand of sandr-afzettingen) hier vermoedelijk ook een rol. Of (en zo ja, wanneer) het plangebied daadwerkelijk bedekt is geraakt met veen is niet met zekerheid te zeggen. Dit kan ook binnen het plangebied nog variëren. Zodoende geldt ook voor de periode Neolithicum – Vroege Middeleeuwen een middelhoge verwachting. Voor wat betreft de Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd geldt een lage verwachting wegens de ligging in een nat en onontgonnen heidegebied. De eerste bebouwing in het plangebied dateert uit de tweede helft van de 19e eeuw.

Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat het plangebied op een sandr is gelegen. De top van de sneeuwsmeltwaterafzettingen ligt op een diepte tussen circa 6,8 en 5,7 m NAP. Bodemkundig gezien is over het algemeen sprake van een C(g)-horizont (circa 40-50 cm -Mv). In één boring is een B-horizont aangetroffen en in vier boringen een BC-horizont. Zodoende kan de ondergrond archeologisch gezien grotendeels als intact beschouwd worden. Uitzondering is in het oosten van het terrein, waar wat diepere bodemverstoringen zijn waargenomen (circa 90-130 cm -Mv). Dit gedeelte ligt tevens wat lager in het landschap. Gezien de lagere ligging en het voorkomen van bodemverstoringen kan de verwachting in deze zone naar laag worden bijgesteld. In de rest van het terrein kunnen gezien de diepteligging van de C-horizont nog grondsporen aanwezig zijn. Gezien de mate van intactheid van de ondergrond en een relatief hogere landschappelijke ligging kan de archeologische verwachting hier gehandhaafd blijven. In de zone waar de top van het pleistocene zand boven circa 6 m NAP ligt is de kans op archeologische resten het hoogst, gezien een wat hogere ligging. In de lagere, intacte delen kan de aanwezigheid van archeologische resten echter niet worden uitgesloten. Een verwachtingskaart is opgenomen in bijlage 10 van de rapportage.

Advies

Men heeft het voornemen om in het plangebied een woonwijk te realiseren met circa 155 woningen verdeeld over twee fasen. Voorliggend plan, fase 1, voorziet in de realisatie van circa 113 woningen. De exacte omvang, aard en diepte van bodemverstoringen als gevolg van deze herinrichting is nog niet bekend. Aangenomen kan worden dat in het gehele gebied in meer of mindere mate graafwerkzaamheden zullen plaatsvinden. Gezien de middelhoge verwachting in het grootste gedeelte van het plangebied wordt een vervolgonderzoek (karterende en waarderende fase) geadviseerd in de gebieden waar sprake is van een middelhoge verwachting. Wegens de verwachting op hoofdzakelijk grondsporen kan dit het beste worden uitgevoerd in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P). Geadviseerd wordt om daarbij eerst te richten op verwachtingszone ‘middelhoge verwachting – hogere ligging’. Dit gedeelte heeft een oppervlak van circa 4,07 ha. Wanneer in dit gebied sprake is van (behoudenswaardige) archeologische resten, kan ook de zone ‘middelhoge verwachting – lagere ligging’ worden onderzocht. Dit gebied heeft een oppervlak van circa 9.000 m². Indien in het hogere deel geen archeologische resten worden aangetroffen, kan ook het lagere deel worden vrijgegeven. Voor dit onderzoek is een Programma van Eisen noodzakelijk, die op voorhand door de bevoegde overheid (gemeente Apeldoorn) moet worden goedgekeurd. Voor de lage verwachtingszone in het plangebied zijn in het kader van de voorgenomen nieuwbouw geen aanvullende maatregelen nodig. Geadviseerd wordt om dit gedeelte van het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven. Op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11, deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Apeldoorn). Bovenstaande vormt een advies. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal de bevoegde overheid (de gemeente Apeldoorn) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

Karterend en waarderend archeologisch vervolgonderzoek

In het kader van de geplande ontwikkeling is vervolgonderzoek noodzakelijk, in de vorm van een proefsleuvenonderzoek en, indien noodzakelijk, een opgraving. Dit noodzakelijke vervolgonderzoek is middels een voorwaardelijke verplichting in het plan geborgd. Het is van belang dat het proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd voor de zone met een middelhoge archeologische verwachting. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek zal bepaald worden of, en zo ja waar, een eventuele opgraving of maatregelen voor behoud in situ noodzakelijk zijn. De ontwikkelaar is op de hoogte van de risico’s (zowel financieel als planning) die uitstel van het proefsleuvenonderzoek met zich meebrengt.

Totdat middels selectiebesluit vrijgave is verleend voor wat betreft archeologie, mogen er in het plangebied behalve ten bate van archeologisch onderzoek geen bodemingrepen plaatsvinden van welke aard dan ook.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Wettelijk kader en beleid
4.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

4.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Bij de nota genoemd in 2.11 hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden;
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

Implementatienotitie modernisering monumentenzorg

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied van De Wellen Zuid 2 fase 1 ligt op basis van de Cultuurhistorische beleidskaart in een gebied met een gemiddelde attentiewaarde. Hieronder is een uitsnede van de beleidskaart te vinden waarop het plangebied globaal met een rode lijn is aangegeven. Doordat het gebied een gemiddelde attentiewaarde heeft dient cultuurhistorisch bureau onderzoek plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.up1050-vas1_0025.png"

Afbeelding 4.7 Uitsnede Cultuurhistorische waardekaart t.h.v. De Wellen Zuid 2 fase 1 (begrenzing plangebied globaal)

4.6.2.1 Cultuurhistorische analyse

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle bouwwerken aanwezig. Tot 2021 was in het plangebied van De Wellen Zuid 2 fase 1 één woning met bijbehorende bebouwing aanwezig. De woning en bijbehorende bebouwing hadden geen cultuurhistorische waarde en alle bebouwing is inmiddels gesaneerd om de voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken. In het plangebied zijn verder geen monumenten aanwezig.

4.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde 'aangewezen bouwplannen' waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m².

 

Het voorliggende project wordt volledig gerealiseerd op particulier initiatief. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten, waarin de rechten en plichten van zowel de initiatiefnemer als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het plan verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

 

De economische uitvoerbaarheid van dit project is hiermee aangetoond.

5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

Hoofdstuk 4 toont aan dat de gewenste ontwikkeling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Zuidbroek uitwerking en wijziging 46 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Groen

Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.


Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Terrassen ten behoeve van nabijgelegen horecavestigingen hebben een verblijfsfunctie en vallen daarmee onder deze bestemming. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.


Wonen

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.

Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.

Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap, aaneengebouwd en gestapeld. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning.

Op een gedeelte van de bestemming 'Wonen' (ter plaatse van bouwvlak 11) is de 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' opgenomen. Deze aanduiding is opgenomen omdat een gedeelte van het plangebied binnen de geluidzone van de Rijksweg A50 is gelegen en de maximale ontheffingswaarde ter hoogte van de tweede verdieping van de nieuw te realiseren woningen wordt overschreden. Ter plaatse van de aanduiding ' specifieke bouwaanduiding - dove gevel' moet de gevel van een woning, respectievelijk de woningen, daarom vanaf de tweede verdieping als dove gevel worden uitgevoerd en in stand gehouden.

Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m² dan is ten hoogste 50 m² aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m² is die oppervlakte maximaal 65 m² en is de kavel groter dan 750 m² dan is ten hoogste 85 m² aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.


Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 9 is een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van archeologie opgenomen. Op basis van deze resultaten is gebleken dat vervolgonderzoek noodzakelijk is voor het gehele plangebied. Het archeologisch vervolgonderzoek dient in eerste instantie te bestaan uit een proefsleuvenonderzoek. Voor dit onderzoek is een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) vereist. Pas als dit PvE is goedgekeurd door het bevoegd gezag, kan het proefsleuvenonderzoek aanvangen. Het onderzoek dient verricht te worden door een archeologisch bedrijf of instantie met een geldig certificaat op basis van de BRL 4000 voor de desbetreffende KNA 4.1 Protocollen. Het onderzoek dient te voldoen aan de eisen die gesteld zijn in het PvE en aan de eisen in de KNA 4.1. De archeologische onderzoeksverplichting, die aan deze voorwaardelijke verplichting gekoppeld is, omvat het laten uitvoeren van het veldwerk, het opstellen van de rapportage en de benodigde analyses om dat te kunnen doen, tot en met het conserveren en deponeren van vondsten en documentatie bij het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten. Dit geldt voor zowel het archeologisch proefsleuvenonderzoek als voor de eventueel daaruit voortvloeiende opgraving.

In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Parkeren

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid 8.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

In de Algemene afwijkingsregels van artikel 12 is in lid 12.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

5.4.3 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m² (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m² (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m² (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m² (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

5.4.4 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

Aan de nieuwe woonpercelen in dit uitwerkings- en wijzigingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.13 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.

5.4.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6 INSPRAAK EN OVERLEG

6.1 Inspraak

De ontwikkeling die dit uitwerkings- en wijzigingsplan mogelijk maakt in lijn is met het Masterplan voor Zuidbroek. Tevens is in 2006 het moederbestemmingsplan Zuidbroek vastgesteld. In dit moederplan heeft de locatie grotendeels de bestemming 'Woondoeleinden - uit te werken', waardoor de ontwikkeling van woningen ter plaatse in de lijn der verwachting ligt. Om deze reden heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om op voorhand een inspraakreactie op het plan in te dienen.

6.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het concept-ontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de Provincie Gelderland, Waterschap Vallei en Veluwe en de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG). De provincie heeft per e-mail op 4 september 2023 laten weten dat het plan in overeenstemming is met provinciaal beleid. De VNOG heeft op 13 oktober 2023 laten weten geen bezwaren tegen het plan te hebben. In paragraaf 4.1.6.3 is het advies van de VNOG opgenomen. De reacties van deze instanties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg die is opgenomen als bijlage van de Bijlagen bij de toelichting. De reactie van het Waterschap en de beantwoording zijn opgenomen in paragraaf 4.2 Waterhuishouding.

6.3 Totstandkoming plan

Van 7 december 2023 tot en met 17 januari 2024 heeft het ontwerp van dit plan ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.