direct naar inhoud van REGELS
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22v Astaweg 5-9 Wenum Wiesel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.tam0023-ont1

REGELS

Preambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Astaweg 5-9 te Wenum Wiesel en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22v) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn.

Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening https://www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22v van het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer 22v gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage 22v gelezen worden.

 

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in artikel 2 daarvan is afgeweken;

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

2.1 TAM-omgevingsplan

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22v Astaweg 5-9 Wenum Wiesel met identificatienummer NL.IMRO.0200.tam0023-ont1 van de gemeente Apeldoorn.

2.2 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.3 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

2.4 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

2.5 aaneengebouwde woning

Een woning in een rij van 3 of meer niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.

2.6 achtererfgebied

Achterefgebied zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.7 AHN2-maaiveld

De maaiveldhoogte die is vastgelegd in het Actueel Hoogtebestand Nederland 2.

2.8 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

2.9 antennedrager

Antennedrager zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.10 antenne-installatie

Antenne-installatie zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.11 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

2.12 beroepsuitoefening aan huis

Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat in een woning of bedrijfswoning inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

2.13 bestaand
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
2.14 functiegrens

De grens van een functievlak.

2.15 functievlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

2.16 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

2.17 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

2.18 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

2.19 bruto vloeroppervlakte

De gezamenlijke vloeroppervlakte ten dienste van kantoren, winkels, horeca of andere bedrijven, met inbegrip van de daarbij behorende magazijnruimte en overige dienstruimten.

2.20 bijzondere boom

Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.

2.21 dependance

Een voor de huisvesting van een zelfstandig huishouden geschikt gebouw, dat blijvend onderdeel uitmaakt van de kavel van de woning.

2.22 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop of te huur aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop of verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen en diensten aan degenen die deze goederen en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2.23 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

2.24 gebouwerf

Gebouwerf zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.25 geluidgevoelig gebouw

geluidgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 3.21 Besluit kwaliteit leefomgeving.

2.26 kamerverhuurbedrijf

Het exploiteren van onroerende zaken door bedrijfsmatige verhuur van in hoofdzaak afzonderlijke kamers ten behoeve van bewoning.

2.27 kampeermiddel

Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen recreatiewoning, trekkershut of stacaravan zijnde; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.

2.28 kantoor

Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

2.29 kavel

De bij een bestaand of te realiseren gebouw behorende gronden, samenvallend met de eigendomsgrens of met de grens van het gehuurde.

2.30 kwekerij

Een agrarisch bedrijf gericht op het telen, kweken en verzorgen van sierteeltgewassen (bomen, heesters, planten en bloemen) of tuinbouwzaden, waarbij de exploitatie van het bedrijf geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.

2.31 langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr, LT (Bkl);

het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld volgens bij ministeriële regeling gestelde regels.

2.32 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

2.33 openbaar toegankelijk gebied

Openbaar toegankelijk gebied zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.34 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

2.35 peil

Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.

2.36 permanente bewoning

Gebruik als woonadres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen, waaronder wordt verstaan:

  • a. het gebruik als woning door een zelfde persoon, (deel van) een gezin of samenwoning op een wijze die ingevolge het in de Wet basisregistratie personen bepaalde leidt tot inschrijving in de basisregistratie personen van de gemeente, en/of;
  • b. het in de periode van 1 november tot 15 maart meer dan 70 maal ter plaatse nachtverblijf houden, terwijl betrokkene niet elders daadwerkelijk over een woonadres beschikt.
2.37 productiegerichte paardenhouderij

Een paardenhouderij waar handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden.

2.38 prostitutie

Het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen.

2.39 publieksgerichte dienstverlening

Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.

2.40 recreatief medegebruik

Extensieve vormen van dagrecreatie, inclusief naar de aard en omvang daartoe behorende voorzieningen, waarbij de recreatievorm geen specifiek beslag legt op de ruimte.

2.41 stacaravan

Onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot het dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand kunnen worden verreden, doch niet bestemd en/of geschikt zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan.

2.42 trekkershut

Een gebouw zonder sanitaire voorzieningen, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor verblijfsrecreatie.

2.43 twee-onder-een-kapwoningen

Twee woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.

2.44 verblijfsgebied

Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.

2.45 verblijfsrecreatie

Recreatief verblijf, waarbij overnacht wordt in kampeermiddelen, trekkershutten recreatiewoningen, groepsaccommodaties en/of stacaravans.

2.46 verkoopvloeroppervlakte

Het voor publiek toegankelijke deel van de winkelvloeroppervlakte, inclusief etalageruimte en de ruimte achter de toonbank dan wel kassaruimte.

2.47 voorerfgebied

Voorerfgebied zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.48 windturbine

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.

2.49 winkel

Een (deel van een) gebouw dat blijkens aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor de uitoefening van detailhandel en/of het verlenen van diensten, waaronder mede worden begrepen videotheken, kapsalons en buffetverkoop. Tot de winkel worden de voor publiek toegankelijke ruimte alsmede de bijbehorende magazijnruimte, kantoren en overige dienstruimten begrepen.

2.50 woning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

2.51 woonadres

Het adres waar:

  • a. betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  • b. waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
2.52 zakelijke dienstverlening

Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.

2.53 zonnecollector

Een ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

2.54 zorgwoning

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 3 Meet - en rekenbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt als volgt gemeten:

3.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

3.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.4 het bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per kavel gemeten.

3.5 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

3.6 de inhoud van een bouwwerk

Boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren.

3.7 de bodemingreep

De oppervlakte van de bodem die daadwerkelijk is afgegraven dan wel wordt afgegraven bij de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.

3.8 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

3.9 de bouwhoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Artikel 4 Toepassingsbereikbepaling

4.1 Toepassingsbereik

De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid van dit artikel.

4.2 Relatie met hoofdstuk 22

De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan.

4.3 Geometrische toepassingsbereik

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie behorend bij dit TAM- omgevingsplan, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.tam0023- zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 2 FUNCTIES EN ACTIVITEITEN

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op locaties die zijn aangewezen als Bedrijf.

5.2 Functieomschrijving

Een als Bedrijf aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies:

  • a. bedrijfsactiviteiten van milieucategorie 1; en
  • b. ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag ten behoeve van een cateringsbedrijf' een opslag ten behoeve van een cateringsbedrijf;
5.3 Voorzieningen en inrichting

Tot de locatie bedoeld in artikel 5.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  • a. tuin en/of erf;
  • b. ontsluitingswegen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. overige voorzieningen ten behoeve van de functie.

Artikel 6 Groen - Landschapselement

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op locaties die zijn aangewezen als Groen - Landschapselement.

6.2 Functieomschrijving

Een als Groen - Landschapselement aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functie:

  • a. de aanleg, versterking en instandhouding van groenvoorzieningen en ter plaatse voorkomende waardevolle beplanting en landschapselementen.
6.3 Voorzieningen en inrichting

Tot de locatie bedoeld in artikel 6.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  • a. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • b. overige voorzieningen ten behoeve van de functie.
6.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de in dit artikel genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren;

  • a. het kappen van bomen.
6.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de onder lid 6.4 sub a genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden wordt verleend als:

  • a. de landschappelijke waarde van het betreffende landschapselement als geheel niet onevenredig wordt aangetast, dan wel wordt aangetoond dat na afloop van de werkzaamheden bomen opnieuw worden aangeplant, zodanig dat de waarden van het landschapselement worden hersteld;
  • b. de werkzaamheden nodig zijn voor het gebruik en beheer van omliggende gronden.
6.6 Landschappelijke inpassing
6.6.1 Gebodsbepaling

De eigenaar van het kavel of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt zorg voor de realisatie van de landschappelijke inrichting, zoals beschreven in het inrichtingsplan (bijlage 8), voor zover deze betrekking op het betreffende kavel binnen twee jaar na gereedmelding van de gerealiseerde woning op dat kavel en de instandhouding van de inrichting nadien.

Artikel 7 Natuur

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op locaties die zijn aangewezen als Natuur.

7.2 Functieomschrijving

Een als Natuur aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies:

7.3 Voorzieningen en inrichting

Tot de locatie bedoeld in artikel 7.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  • a. voetpaden, zoals aangegeven in bijlage 8 (inrichtingsplan).
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • d. overige voorzieningen ten behoeve van de functie.
7.4 Aanwijziging vergunningsplichtige activiteiten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de in dit artikel opgesomde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren;

  • a. het egaliseren, ophogen, verharden en afgraven van gronden;
  • b. het vellen van houtopstanden;
  • c. aanbrengen van ondergrondse leidingen.
7.5 Uitzondering vergunningplichtige gevallen

Het verbod, zoals opgenomen in artikel 7.4, geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan;
  • b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van het bos- en natuurbeheer, waaronder mede begrepen houtproductie in de vorm van uitdunning van bos;
  • c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die in redelijkheid slechts kunnen worden aangemerkt als zijnde van zodanig ondergeschikte aard en omvang dat enige wezenlijke invloed op de betreffende waarde en functies niet te verwachten is;
  • d. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
7.6 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de onder lid 6.4 sub a genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden wordt verleend als:
    • 1. de aanwezige differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden behouden blijft;
    • 2. de aanwezige hoogteverschillen behouden blijven ;
    • 3. de bestaande kwetsbare vegetaties behouden blijven;
  • b. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de onder lid 6.4 sub b genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden wordt verleend als:
    • 1. de landschappelijke waarde van het betreffende houtopstand als geheel niet onevenredig wordt aangetast, dan wel wordt aangetoond dat na afloop van de werkzaamheden bomen opnieuw worden aangeplant, zodanig dat de betreffende houtopstand wordt hersteld;
    • 2. de werkzaamheden zijn nodig voor het gebruik en beheer van omliggende gronden.
  • c. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van de onder lid 6.4 sub c genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden wordt verleend als:
    • 1. aanwezige kwetsbare vegetaties behouden blijven;
    • 2. de recreatieve betekenis behouden blijft;
    • 3. de ondergrondse leidingen noodzakelijk zijn voor het terreinbeheer dan wel het openbaar nut.

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Verkeer - Verblijfsgebied.

8.2 Functieomschrijving

Een als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies:

  • a. verblijfsgebied;
8.3 Voorzieningen en inrichting

Tot de locatie bedoeld in artikel 8.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen;
  • d. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • e. overige voorzieningen ten behoeve van de functie.

Artikel 9 Wonen

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Wonen.

9.2 Functieomschrijving

Een als Wonen aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies:

  • a. wonen;
  • b. beroepsuitoefening aan huis, onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de specifieke functieregels, zoals opgenomen in artikel 9.4:
  • c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis, onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de specifieke functieregels, zoals opgenomen in artikel 9.4.
9.3 Voorzieningen en inrichting

Tot de locatie bedoeld in artikel 9.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  • a. tuin en/of erf;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. overige voorzieningen ten behoeve van de functie.
9.4 Specifieke functieregels
9.4.1 Gebruik niet bebouwde grond

De niet bebouwde grond mag uitsluitend als tuin of erf en/of parkeervoorziening worden gebruikt; gebruik van de niet bebouwde grond ten behoeve van bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

9.4.2 Beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50m² per woning;
  • b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
  • c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
  • d. detailhandel is uitsluitend toegestaan in de vorm van verkoop via internet, met dien verstande dat uitstalling ten verkoop en het ter plaatse afhalen van goederen door klanten niet is toegestaan;
  • e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
  • f. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
  • g. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij dit hoofdstuk behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis, dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst genoemde activiteiten.
9.4.3 Bijbehorende bouwwerken uitgesloten

In afwijking van artikel 4.2 geldt dat de regels als bedoeld in artikel 22.27 en artikel 22.36 van het omgevingsplan niet van toepassing zijn op de locatie met de aanduiding overige zone - bijbehorende bouwwerken uitgesloten.

9.5 Voorwaardelijke verplichting - mitigerende maatregel
9.5.1 Verbodsbepaling

Het is verboden om bouwwerken te bouwen en gronden in gebruik te nemen, waarbij onder bouwen ook het slopen en het aanleggen wordt verstaan, ten behoeve van de functie Wonen, zoals omschreven in artikel 9.2.

9.5.2 Mitigerende maatregel
a uitzondering verbodsbepaling

Het in artikel 9.5.1 genoemde verbod geldt niet indien het bevoegd gezag de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, thans omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit veehouderij, gedeeltelijk heeft ingetrokkken op het perceel Papegaaiweg 28 te Wenum Wiesel, zoals vergund bij besluit van 14 oktober 2019, met kenmerk DOS-2019-010655, waarbij de intrekking specifiek ziet op de gedeeltelijke beëndiging van de bedrijfsvoering en de mogelijkheid tot het houden van 50 vleeskalveren (code HA3.100 Omgevingsregeling).

b gedeeltelijke intrekking

De omgevingsvergunning, als genoemd onder a, is reeds gedeeltelijk ingetrokken bij besluit van 27 maart 2024. De omgevingsvergunning beperkte milieutoets, thans omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit veehouderij d.d. 14 oktober 2019 dient in gezamenlijkheid gelezen te worden met tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning bij besluit van 27 maart 2024.

c voorwaarden

Uit de in onder a genoemde intrekking van de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit veehouderij dienen de volgende voorwaarden te volgen:

  • de intrekking voorziet in de gedeeltelijke beëindiging van de bedrijfsvoering die is ingegeven voor de ontwikkeling, zoals volgend uit het voorliggende TAM-omgevingsplan;
  • het huisvestingssysteem HA3.100 ten behoeve van 50 vleeskalveren is verwijderd en blijft verwijderd op het perceel Papegaaiweg 28 te Wenum Wiesel;
  • de bedrijfsvoering op het perceel Papegaaiweg 28 te Wenum Wiesel, voor zover deze ziet op het houden van 50 vleeskalveren (code HA3.100 Omgevingsregeling) gestaakt is en gestaakt blijft.

Artikel 10 Waarde - A-watergang

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - a-watergang.

10.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - a-watergang aangewezen locatie heeft als functie het in stand houden van een a-watergang.

10.3 Aanwijzing vergunningplichtige activiteiten

Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning bouwwerken te bouwen anders dan ten dienste van het beheer van de a-watergang.

10.4 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De onder 10.3 genoemde omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken anders dan ten dienste van het beheer van de a-watergang wordt slechts verleend indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast én dit het geval is, alsmede omtrent eventueel aan de omgevingsvergunning te verbinden voorwaarden.

10.5 Specifieke functieregels

Het is verboden om locaties met de functie Waarde - a-watergang te gebruiken:

  • a. voor teelten die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet;
  • b. op een wijze die leidt tot het belemmeren van de tijdelijke berging van water.

Artikel 11 Waarde - Beken en sprengen

11.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - beken en sprengen

11.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - beken en sprengen aangewezen locatie zijn heeft de functie van het beheer, herstel en onderhoud van landschappelijk, ecologisch en cultuurhistorische waardevolle beken en sprengen.

11.3 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning bouwwerken te bouwen anders dan ten dienste van het beheer van de beken en sprengen.
  • b. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning de hierna opgesomen werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. oppervlakteverhardingen ten behoeve van parkeren aan te leggen of aan te brengen;
    • 2. wegen en paden aan te leggen en te verharden of andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;
    • 3. de bodem te verlagen en gronden af te graven, op te hogen en te egaliseren;
    • 4. ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en daarmee samenhangende constructies, installaties en apparatuur aan te brengen.
11.4 Uitzonderingen vergunningplichtige gevallen

Het verbod, zoals opgenomen in artikel 11.3 sub b geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
11.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
11.5.1 bouwen

De onder 11.3 sub a genoemde omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken anders dan ten dienste van het beheer van de beken en sprengen wordt slechts verleend indien:

  • a. uit overleg met de beheerder van de beek of spreng blijkt, dat daartegen uit hoofde van dat beheer geen bezwaar bestaat;
  • b. de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden van de beek of spreng niet worden aangetast.
11.5.2 werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

De onder 11.3 sub b genoemde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden wordt slechts verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de beek of spreng niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de beek of spreng niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorisch gebied

12.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - cultuurhistorisch gebied.

12.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - cultuurhistorisch gebied aangewezen locatie heeft als functie het behoud en de bescherming van cultuurhistorische waarden, waaronder in ieder geval wordt begrepen de ouderdom, zeldzaamheid en gaafheid van:

  • a. historische laanstructuren;
  • b. historische boomsingels;
  • c. historische waterlopen;
  • d. reliëf, en de
  • e. kleinschaligheid.
12.3 Specifieke functieregels

Het is verboden om locaties met de functie Waarde - cultuurhistorisch gebied op een wijze te gebruiken die leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke cultuurhistorische kenmerken of cultuurhistorische waarden van het gebied.

Artikel 13 Waarde - Ecologisch water

13.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - ecologisch water.

13.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - ecologisch water aangewezen locatie heeft als functie het herstel en versterking van water van het hoogste ecologische niveau.

13.3 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
  • a. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning bouwwerken te bouwen anders dan ten dienste van het beheer van het water. Zie tevens de algemene Keur van het Waterschap;
  • b. Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden uit te voeren die de waterhuishouding beïnvloeden, zoals de wateraan- en afvoer, door bemaling en onderbemaling, het draineren van gronden, het verbreden en verdiepen, verbeteren en dempen van watergangen en greppels, en het slaan van putten.
13.4 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
13.4.1 bouwen

De onder 13.3 sub a genoemde omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken anders dan ten dienste van het beheer van de a-watergang wordt slechts verleend indien vooraf advies van de waterbeheerder is ingewonnen omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast, en hiervan sprake is, alsmede omtrent eventueel aan de vergunning te verbinden voorwaarden en dit niet leidt tot:

  • a. verlaging van de grondwaterstand;
  • b. verslechtering van de waterkwaliteit;
  • c. aantasting van de morfologie van beken, vennen en waterlopen; en/of
  • d. een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.
13.4.2 werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden

De onder 13.3 sub b genoemde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die de waterhuishouding beïnvloeden wordt slechts verleend indien:

  • a. de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en –kwantiteit niet wordt onevenredig aangetast;
  • b. de hoge grondwaterstanden alsmede het optreden van kwel behouden blijven;
  • c. de differentiatie in abiotische milieu-omstandigheden behouden blijft;
  • d. de waterkwaliteit blijft behouden de morfologie beken en waterlopen behouden blijft; en
  • e. de bestaande kwetsbare vegetaties behouden blijven;
13.5 Maatwerkvoorschriften situering en afmeting bouwwerken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van de aanduiding Waarde - ecologisch water maatwerkvoorschriften te verbinden aan een omgevingsvergunning ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken in verband met het waarborgen van de waterbergende functie van gronden.

Op het verbinden van maatwerkvoorschriften aan een omgevingsvergunning zijn de in artikel 27 opgenomen procedureregels van toepassing.

13.6 Specifieke functieregels

Als strijdig gebruik geldt het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding Waarde - ecologisch water:

  • a. voor teelten die mest en bestrijdingsmiddelen gebruiken, met dien verstande dat bestaand gebruik mag worden voortgezet;
  • b. op een wijze die leidt tot het belemmeren van de tijdelijke berging van water;
  • c. op een wijze die leidt tot verlaging van de grondwaterstand, verslechtering van de waterkwaliteit, aantasting van de morfologie van beken, vennen en waterlopen en/of een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied.

Overtreding van deze bepaling is een strafbaar feit.

Artikel 14 Waarde - Open landschap

14.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - open landschap.

14.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - open landschap aangewezen locatie heeft als functie het in stand houden van de openheid van het landschap.

14.3 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden om zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende omgevingsvergunning werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden uit te voeren die zien op de aanleg van beplanting en het ophogen van gronden met meer dan 1 m.

14.4 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De onder 14.3 genoemde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden wordt slechts verleend indien er wordt aangesloten bij bestaande massa's (bebouwing en beplanting), waardoor gebieden met historische openheid, open blijven.

14.5 Specifieke functieregels

Het is verboden om op locaties met de functie Waarde - Open landschap bebouwing op te richten die de openheid van het landschap schaadt.

Artikel 15 Waarde - Hoge archeologische verwachtingswaarde

15.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Hoge archeologische verwachtingswaarde.

15.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - Hoge archeologische verwachtingswaarde aangewezen locatie heeft de functie om archeologische waarden te beschermen die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting hoog is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.

15.3 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de in dit artikel opgesomde werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden uit te voeren voor zover ze worden gedaan dieper dan 0,35 meter onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 100 m²:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.
15.4 Uitzonderingen vergunningplichtige gevallen

Het verbod zoals opgenomen in artikel 15.3 geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige regels van de Erfgoedwet an toepassing zijn.
15.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • a. De onder 15.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
15.6 Bijzondere aanvraagvereisten
  • a. In aanvulling op de algemene wettelijke aanvraagvereisten, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. In afwijking van het onder a genoemde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
15.7 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 15.6 genoemde rapport dan wel de in dat lid bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld onder 15.3 zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.

Artikel 16 Waarde - Lage archeologische verwachtingswaarde

16.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Lage archeologische verwachtingswaarde.

16.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - Lage archeologische verwachtingswaarde aangewezen locatie heeft de functie om archeologische waarden te beschermen die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting hoog is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.

16.3 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de in dit artikel opgesomde werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden uit te voeren voor zover ze worden gedaan dieper dan 0,35 meter onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500 m²:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.
16.4 Uitzonderingen vergunningplichtige gevallen

Het verbod zoals opgenomen in artikel 16.3 geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige regels van de Erfgoedwet an toepassing zijn.
16.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • a. De onder 16.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
16.6 Bijzondere aanvraagvereisten
  • a. In aanvulling op de algemene wettelijke aanvraagvereisten, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. In afwijking van het onder a genoemde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
16.7 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 16.6 genoemde rapport dan wel de in dat lid bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld onder 16.3 zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.

Artikel 17 Hoofdgebouw bouwen

17.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel hebben betrekking op het bouwen van een hoofdgebouw.

17.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning bouwen - algemeen

De omgevingsvergunning voor het bouwen van het hoofdgebouw alleen verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het aangevraagde hoofdgebouw is gelegen binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte niet hoger is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte;
  • c. de goothoogte niet hoger is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum goothoogte;
  • d. het bebouwd oppervlak in totaal niet groter is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwd oppervlak;
  • e. voor zover sprake is van een ondergrondse bouwlaag: deze niet dieper is dan 3,50 meter en het gebruik daarvan past binnen de toegestane functie;
  • f. er wordt voldaan aan de algemene bouwregels, zoals opgenomen in artikel 20.
17.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning bouwen - functie Wonen

De omgevingsvergunning voor het bouwen van het hoofdgebouw op een locatie die is aangewezen als Wonen wordt alleen verleend als tevens aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de voormalige agrarische bebouwing, zoals weergegeven in bijlage 9, volledig is gesaneerd;
  • b. hoofdgebouwen worden gebouwd overeenkomstig de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding aangegeven woningtype (vrijstaand en aaneengebouwd);
  • c. het maximum aantal woningen niet meer bedraagt dan 24 ter plaatse van de aanduiding overige zone - maximaal 24 woningen.

Artikel 18 Bijbehorend bouwwerk bouwen - uitbreiden hoofdgebouw

18.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel hebben betrekking op het bouwen van een bijbehorend bouwwerk - uitbreiden hoofdgebouw.

18.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning bouwen

De omgevingsvergunning voor het uitbreiden van het hoofdgebouw alleen verleend als:

  • a. de aangevraagde uitbreiding van het hoofdgebouw is gelegen binnen het bouwvlak, achter de voorkant van het bestaande hoofdgebouw;
  • b. de bouwhoogte niet hoger is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte;
  • c. de goothoogte niet hoger is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum goothoogte;
  • d. het bebouwingspercentage niet hoger is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwingspercentage;
  • e. voor zover sprake is van een ondergrondse bouwlaag: deze niet dieper is dan 3,50 meter en het gebruik daarvan past binnen de toegestane functie.
  • f. er wordt voldaan aan de algemene bouwregels zoals opgenomen in artikel 20.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Algemene regels

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming;
  • b. daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
  • c. ter plaatse van de op de weg c.q. de openbare ruimte georiënteerde gevel, is overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen toegestaan, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, waarvan de diepte niet meer dan 1,20 meter en de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter bedraagt;
  • d. Daar waar in dit plan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, worden opgericht, met dien verstande dat indien het gebouwen betreft de inhoud niet meer dan 60 m³ en de goothoogte niet meer dan 4 meter bedraagt, en indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft, de oppervlakte niet meer dan 10 m² en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
20.2 Afdekking van gebouwen
20.2.1 Afdekbepaling

Gebouwen waarvoor een aangegeven waarde voor maximum goothoogte en maximum bouwhoogte geldt, worden vanaf de aangegeven goothoogte afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer bedraagt dan 60 graden, tenzij de maximum goothoogte en bouwhoogte gelijk zijn, met dien verstande dat:

  • a. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60 graden en de voorgeschreven maximum goothoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60 graden en rechtopgaande gevelconstructies zijn toegestaan;
  • b. geringe overschrijding van de (denkbeeldige) 60 gradenlijn door gedeelten van ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen schoorstenen en dakkapellen, is toegestaan;
  • c. goten, druiplijnen, boeiborden en daarmee gelijk te stellen constructiedelen die boven de aangegeven goothoogte liggen, maar die zijn gelegen binnen de (denkbeeldige) dakvlakken als bedoeld onder a, zijn toegestaan.

Artikel 21 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 22 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een hoofdgebouw te bouwen en het is verboden zonder omgevingsvergunning een bijbehorend bouwwerk te bouwen, als niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 22.27 en 22.36 van het omgevingsplan.

Artikel 23 Parkeervoorzieningen

23.1 gebruik

Er is sprake van strijdig gebruik ten aanzien van het gebruik van gronden of bouwwerken, indien niet in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen van goederen. Dit volgens de 'Beleidsregel Parkeren 2024' zoals vastgesteld op 13 juni 2024, die is opgenomen in bijlage 11 van de Bijlagen.

23.2 bouwen

Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen van goederen. Dit volgens de 'Beleidsregel Parkeren 2024' zoals vastgesteld op 13 juni 2024, die is opgenomen in bijlage 11 van de Bijlagen, dan wel haar rechtsopvolger.

Artikel 24 Verbodsbepaling - arseen

  • a. Het is verboden om bodemingrepen plaats te laten vinden voordat is aangetoond dat de bodem is onderzocht op arseen in de bodemlaag van 0 - 1 m-mv conform de Nota bodembeheer, en uit onderzoek is gebleken dat de bodem naar oordeel van het bevoegd gezag geschikt is voor de ter plaatse geldende functie.
  • b. Indien uit het onderzoek als bedoeld onder a blijkt dat sprake is van een sterke verontreiniging met arseen, waardoor bodem naar oordeel van het bevoegd gezag niet geschikt is voor de ter plaatse geldende functie, dient de bodem ter plaatse te worden gesaneerd tot de terugsaneerwaarde.

Artikel 25 Verbodsbepaling - Archeologie

25.1 Verbodsbepaling

Het is verboden om bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv, respectievelijk 90 cm -mv, plaats te laten vinden in de oranje, respectievelijk gele deelzone, zoals aangegeven in figuur 18 uit het archeologisch onderzoek d.d. 11-09-2023.

25.2 Uitzondering verbodsbepaling

Het verbod, zoals opgenomen in artikel 25.1 geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv, respectievelijk 90 cm -mv, mogen plaatsvinden in de gebieden, zoals aangegeven in figuur 18 uit het archeologisch onderzoek d.d. 11-09-2023, als er een Progamma van Eisen voor inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven door bevoegd gezag is goedgekeurd, het inventariserend veldonderzoek heeft plaatsgevonden en de resultaten van dat inventariserend veldonderzoek in een rapport zijn vastgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en een selectiebesluit is genomen;
  • c. in aanvulling op hetgeen onder b geldt dat indien uit het proefsleuvenonderzoek naar voren komt dat sprake is van een behoudenswaardige vindplaats, dient deze vindplaats in situ dan wel ex situ behouden te blijven. Indien in situ behoud niet mogelijk is, dient de vindplaats opgegraven te worden (behoud ex situ). De archeologische onderzoeksverplichting omvat het laten uitvoeren van het veldwerk, het opstellen van de rapportage en de benodigde analyses om dat te kunnen doen, tot en met het conserveren en deponeren van vondsten en documentatie bij het Archeologisch Depot Gelderland. Dit geldt voor zowel het archeologisch proefsleuvenonderzoek als voor de eventueel daaruit voortvloeiende opgraving. Voor zowel het proefsleuvenonderzoek als de eventueel benodigde opgraving dient, voorafgaand aan uitvoering van het onderzoek, een door bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen opgesteld te worden.

Artikel 26 Vergunningplicht voor afwijken

26.1 Afwijkingsbepaling afdekbepaling

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels gesteld in artikel 20.2.1. voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de afwijking doet geen onevenredige afbreuk aan de stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit, zoals door het aangeven van een goothoogte en/of bouwhoogte is beoogd.
26.2 Afwijkingsbepaling diverse bouwwerken

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van het plan ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. het bouwwerk kan in redelijkheid niet worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing;
  • b. indien het gebouwen betreft, is de inhoud maximaal 60m³ en de goothoogte maximaal 3 meter, van deze maximale inhoud zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen;
  • c. in het bouwwerken geen gebouwen betreft, is de oppervlakte maximaal 10m² en de bouwhoogte maximaal 4 meter, van deze maximale bouwhoogte zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen en van deze maximale oppervlakte zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  • e. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.
26.3 Afwijkingsbepaling antenne-installaties

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van het plan ten behoeve van de bouwhoogte van antenne-installaties, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de bouwhoogte is maximaal 40 meter;
  • b. de aangevraagde bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik.
  • c. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd, wordt niet onevenredig aangetast;
  • d. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.
26.4 Afwijkingsbepaling uitmeting terrein

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van het plan ten behoeve van de functiegrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. afwijking is noodzakelijk ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  • c. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.
26.5 Afwijkingsbepaling doelmatig gebruik

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van het plan ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. afwijken is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing;
  • b. de afwijking bedraagt maximaal 10 meter ten opzichte van hetgeen is aangegeven in het plan;
  • c. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  • d. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.
26.6 Afwijkingsbepaling 10%

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van het plan ten behoeve van het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de afwijkingen bedragen maximaal 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  • c. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.

Hoofdstuk 4 ALGEMENE PROCEDUREREGELS

Artikel 27 Maatwerkvoorschriften

Een beslissing omtrent het stellen van maatwervoorschriften wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.