Plan: | Uddelerveen 66 Uddel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.ov1066-vas1 |
Uddelerveen 66 Uddel, behorende bij de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° Wabo
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld ten behoeve van de ontwikkeling op het perceel Uddelerveen 66 te Uddel (verder: het perceel). De aanvraag om omgevingsvergunning ziet op een uitbreiding van de bestaande bedrijfshal, het realiseren van een carport en het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan, respectievelijk wijzigingsplan. Op het perceel Uddelerveen 66 in Uddel zijn het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave', vastgesteld op 25 juni 2014, en het wijzigingsplan Agrarische Enclave wijziging 2, vastgesteld op 11 november 2014, van toepassing. Hieronder zijn de strijdigheden puntsgewijs opgenomen:
Afbeelding 1: Gewenste situatie perceel Uddelerveen 66, Uddel
Afbeelding 2:Bouwplan Uddelerveen 66 - Uitbreiding bedrijfshal en carport blauw omlijnd (eigen bewerking
Afbeelding 3: Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Agrarische Enclave' en geldend wijzigingsplan Agrarisch Enclave wijziging 2
Afbeelding 4: Uitsnede luchtfoto projectgebied Uddelerveen 66, Uddel
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend, mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 3° Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.
Het project valt niet onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist. De gemeenteraad heeft op 19 mei 2022 een ontwerp-verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
In deze paragraaf worden per strijdig onderdeel, zoals beschreven in paragraaf 1.1, de overwegingen gegeven op grond waarvan is geconcludeerd dat medewerking kan worden verleend aan de specifieke onderdelen van de aanvraag omgevingsvergunning ex. artikel 2.12 lid 1 eerste lid, aanhef en onder a onder 3°
Ten behoeve van de omvorming van het perceel Uddelerveen 66 in Uddel van 'Wonen' naar 'Bedrijf' is bij het vaststellen van het wijzigingsplan (in 2015) een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van landschappelijke inpassing van deze ontwikkeling opgenomen. Het landschappelijke inpassingsplan voorziet in groenelementen, zoals bomen en andere bosschages die ervoor zorgen dat de omvorming van wonen naar bedrijf, inclusief de destijds nieuw te bouwen bedrijfshal landschappelijk ingepast werden. De landschappelijke inpassing van het perceel, zoals voorgesteld in 2015, is niet volledig uitgevoerd conform de voorwaardelijke verplichting. In het inpassingsplan zouden de bomen en bosschages op 5 meter van de achterste perceelsgrens, in de bestemming 'Groen - landschapselement', worden voorzien. Echter, in werkelijkheid zijn de bomen en bosschages tot aan de achterste perceelsgrens gezet, zodat deze in de bestemming 'Agrarisch' zijn aangeplant. Vervolgens is de strook met de bestemming 'Groen - landschapselement' in gebruik ten behoeve van (opslag en stalling van materiaal en materieel behorende bij) het bedrijf. Dit levert dus strijdigheden op het met geldende bestemmings- en wijzigingsplan.
Wij zijn bereid om deze strijdigheid planologisch in te passen, omdat ter plaatste van de bosschages op grond van het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave' de wijzigingsbevoegdheid 'wro zone - wijzigingsbevoegdheid 2' ligt. Deze bevoegdheid is in 2014 bij het vaststellen van het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave' specifiek opgenomen op het gehele perceel om de bestemming, onder voorwaarden, te wijzigen van 'Wonen' naar 'Bedrijf'. Het plangebied van het wijzigingsplan 'Agrarische Enclave wijziging 2', die de wijziging naar 'Bedrijf' regelde, omvat echter niet hetzelfde gebied als de wijzigingsbevoegdheid. De achterste strook van 5 meter breed is niet meegenomen in de wijziging van 2015. Aangezien de gemeenteraad in 2014, bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid, reeds heeft overwogen dat het gehele perceel onder voorwaarden gewijzigd mocht worden naar 'Bedrijf', zien wij nu geen reden om onder de dezelfde wijzigingsvoorwaarden van artikel 40 uit het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave', niet alsnog mee te werken aan het toestaan van het gebruik ten behoeve van het bedrijf (dan wel de landschappelijke inpassing ten behoeve van het bedrijf) van de achterste strook op het perceel van 5 meter breed. Hieronder wordt ingegaan op welke wijze wordt voldaan de voorwaarden uit artikel 40 van bestemmingsplan 'Agrarische Enclave':
Op het perceel Uddelerveen 66 is op dit één hoofdgebouw aanwezig. Het betreft de grote bedrijfshal. Door (realisatie van de uitbreiding van de bedrijfshal, neemt het aantal hoofdgebouwen niet toe, enkel de oppervlakte aan hoofdgebouw neemt toe).
In artikel 46.3 van het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave' was het persoonsgebonden overgangsrecht ten aanzien van de in 2014 en daarvoor bestaande twee hoofdgebouwen (c.q. woningen) op het perceel Uddelerveen 66 geregeld. Inmiddels is er geen sprake meer van twee hoofdgebouwen en is enkel één bedrijfswoning aanwezig.
Zoals onder punt 2. aangegeven is de aanwezige woning op het perceel Uddelerveen 66 een bedrijfswoning.
Op dit moment is 438 m² aan gebouwen en overkappingen ten behoeve van het bedrijf aanwezig. De nu voorliggende aanvraag om omgevingsvergunning voorziet weliswaar (ook) in de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal door realisatie van nogmaals 350 m², waardoor het totaal op 788 m², maar dit is niet van invloed op de vraag of aan punt 4 wordt voldaan. Het gaat nu enkel om het 'gebruik', niet om 'bouwen'. De wijzigingsbevoegdheid maakt immers niet de realisatie van de extra m² mogelijk. Hiertoe is juist voorliggende aanvraag ingediend. Er wordt dan ook een afzonderlijke afweging gemaakt, in paragraaf 1.3.2, of sprake is een 'goede ruimtelijke ordening'.
De perceelsgrenzen van het perceel Uddelerveen 66 zijn allemaal voorzien van groen c.q. landschappelijk ingepast. De zijdelingse perceelsgrenzen zijn ingeplant met beukenhagen, waarbij aan de rechter zijdelingse perceelsgrens tevens solitaire zomereiken zijn aangeplant. Aan de achterzijde van het perceel én het laatste achterste gedeelte van de linker zijdelingse perceelsgrens zijn voorzien van grote(re) bosschages. Hier is een houtsingel met struikvormers aangeplant.
Op het perceel Uddelerveen 66 rust de aanduiding 'open landschap'. Ter plaatse van de aanduiding 'open landschap' zijn de gronden mede bestemd voor het instandhouden van de openheid van het landschap. Op het gedeelte van het perceel waar de aanduiding op rust, rust tevens de wijzigingsbevoegdheid. In 2014 heeft de gemeenteraad overwogen om enerzijds de aanduiding 'open landschap' op te nemen, om het toen nog daadwerkelijk open landschap te beschermen, echter door tevens de wijzigingsbevoegdheid op te nemen heeft de raad geacht de toen reeds aanwezige bedrijfsmatige activiteiten planologisch te kunnen inpassen en uit te (laten) breiden en de bestemming om te vormen naar 'Bedrijf' binnen het open landschap. De overweging om de wijzigingsbevoegdheid op te nemen en daarmee het uiteindelijk het bouwen binnen het 'open landschap' toe staan staan is hieronder opgenomen:
Op het perceel Uddelerveen 66 in Uddel was voorheen, voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, enkel opslag ten behoeve van een bouwbedrijf aanwezig. Het wijzigingplan uit 2015 heeft dit gebruik planologisch ingepast. Tevens heeft dit bedrijf door het plan de mogelijkheid gekregen uit te breiden. Hier heeft een bedrijf de kans gekregen om te groeien in verband met de economische vitaliteit van het gebied en de ondernemers. De bebouwing sluit aan bij andere erven en bebouwing, waaronder de er tegenover gelegen machinefabriek op Uddelerveen 65. De bebouwing is landschappelijk ingepast met een groene omzoming en is vlak naast de kern van Uddel gelegen. Bovendien is in de omgeving van Uddelerveen 66 reeds veel bebouwing aanwezig, waardoor slechts beperkt kan worden gesproken van een 'open landschap'.
Het feit dat een deel van de bestemming 'Groen - landschapselement' in gebruik is ten behoeve van het bedrijf heeft geen negatieve impact op de omgeving. Immers, de landschappelijke inpassing van het perceel die aanwezig is zorgt dat vanaf het buitengebied bezien de visuele impact nihil is. Verder heeft de opslag en stalling van materiaal en materieel de afgelopen jaren niet tot klachten geleid die ervoor zorgen dat wij niet bereid zouden zijn medewerking te verlenen aan dit strijdige gebruik. Bovendien is met (milieukundig) onderzoek aangetoond dat het plan (milieukundig) inpasbaar is.
Voorliggende aanvraag ziet op het uitbreiden van de bestaande bedrijfshal met 350 m². Hierdoor komt de totale oppervlakte aan gebouwen en overkappingen ten behoeve van het bedrijf op 788 m². De uitbreiding van de bedrijfshal vindt plaats tussen de bestaande hal en het bijgebouw bij de bedrijfswoning, binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf'. De bouwhoogte van de uitbreiding zal circa 30 cm lager worden dan de bouwhoogte van de bestaande bedrijfshal. Hierdoor zal de ruimtelijke impact van de uit te breiden bedrijfshal, binnen de bestaande footprint van het bedrijf, slechts gering zijn. Juist door de landschappelijke inpassing aan de achterzijde en het feit dat de uit te breiden bedrijfshal lager wordt dan de reeds bestaande hal wordt de visuele impact van de bedrijfshal ook beperkt. Aangezien er binnen de bestaande footprint van het bedrijf wordt gebouwd, heeft de ontwikkeling geen (extra) impact op het open landschap. Ten aanzien van de uit te breiden bedrijfshal is geen aanvullende landschappelijke inpassing vereist.
Tot slot ziet de aanvraag op de realisatie van een carport aan het bijgebouw bij de bedrijfswoning met een oppervlakte van 53 m². De situering van de carport aan de rechtervoorzijde van het reeds aanwezige gebouw heeft een beperkte ruimtelijke impact. Dit komt doordat de carport vanaf openbaar toegankelijk gebied nauwelijks zichtbaar zal zijn, aangezien deze wegvalt achter een reeds aanwezig tuinhuis en groenelementen. Bovendien zal de carport plat worden afgedekt en blijft de voorzijde van de carport open. Hierdoor wordt tevens de visuele impact van het bouwwerk beperkt.
In het navolgende hoofdstuk wordt ingegaan op de van toepassing zijnde beleidskaders, alsmede op welke wijze voorliggende aanvraag passend is binnen de kaders. Verder zal worden ingegaan op de milieukundige inpassing van de gewenste ontwikkeling en worden beargumenteerd waarom sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening'.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Toets
Het plan zorgt ervoor dat de economische vitaliteit van Uddel een impuls krijgt. Hiermee wordt aangesloten op de ambities uit de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'.
Conclusie
Het plan past binnen de ambities uit de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Artikel 1.3 (Reikwijdte begrip bestemmingsplan en toelichting bij een bestemmingsplan)
Op grond van artikel 1.3 van de Omgevingsverordening geldt dat voor de leesbaarheid van de vele instructieregels die betrekking (kunnen) hebben op het bestemmingplan, het wijzigingsplan, het uitwerkingsplan, de beheersverordening en de binnen- en buitenplanse omgevingsvergunning, de reikwijdte van de termen ‘bestemmingsplan’ en ‘toelichting bij een bestemmingsplan’ worden opgerekt in de verordening. De term heeft steeds deze bredere betekenis, tenzij uit de tekst van het artikel anders blijkt, bijvoorbeeld als uitdrukkelijk wordt vermeld ‘bestemmingsplan' als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening).
Artikel 2.12 (Solitaire bedrijvigheid)
In artikel 2.12 van de Omgevingsverordening Gelderland zijn instructieregels opgenomen ten aanzien van bestemmingsplannen omtrent solitaire bedrijvigheid in het buitengebied. De volgende instructieregels zijn opgenomen in de verordening:
Artikel 2.52 (beschermen Groene ontwikkelingszone)
Artikel 2.53a (onderzoek kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone)
Artikel 2.53b (versterkingsplan)
Als de Groene ontwikkelingszone wordt versterkt op grond van artikel 2.52, eerste lid, onderdeel a, bevat het bestemmingsplan dat de activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt een versterkingsplan, dat in ieder geval inzicht geeft in:
Artikel 2.53c (borging versterking)
Planologische verankering van de versterking vindt plaats in hetzelfde of een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan als waarin de nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Artikel 2.53d (borging uitvoering versterking)
Doorwerking in het plan
Solitaire bedrijvigheid
Het perceel Uddelerveen 66 in Uddel is gelegen in het buitengebied van Uddel, op circa 500 meter van de bebouwde kom van Uddel. Op het perceel Uddelerveen 66 is sprake van solitaire bedrijvigheid. Voorliggende aanvraag voorziet in de uitbreiding van de bestaande bedrijvigheid op het perceel. Door de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal met circa 350 m² komt de totale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op 788 m². Hiermee wordt niet voldaan aan de criteria uit artikel 2.12 lid 3 die vereisen dat er een uitgebreide onderbouwing noodzakelijk is.
Groene ontwikkelingszone
Afbeelding 6: Ligging projectgebied Uddelerveen 66, Uddel binnen GO
Op de bovenstaande afbeelding is de ligging van het projectgebied binnen de Groene Ontwikkelingszone, deelgebied 89 'Uddel - Grote Kolonie' te zien. De uit te breiden bedrijfshal en de carport worden beide binnen de GO gerealiseerd. Hieronder volgt een toelichting op welke wijze is rekening gehouden met de GO.
Onderzoek kernkwaliteiten GO
Afbeelding 7: Kernkwaliteiten GO - deelgebied 'Uddel - Grote Kolonie'
Ten aanzien van de landschappelijke inpassing van het perceel en de versterking van de kernkwaliteiten van de GO is in 2015 een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is reeds volledig ten uitvoer gebracht, met dien verstande dat de groenelementen ten opzichte van het landschappelijk inpassingsplan met 5 meter 'naar achteren' zijn verschoven, tot op de perceelsgrens. Dit doet echter niets af aan de kwaliteit van de inpassing. Aangezien het inpassingsplan reeds is uitgevoerd en in stand wordt gehouden en de uit te breiden bedrijfshal niet leidt tot aanvullende landschappelijke impact, is bij voorliggend plan niet opnieuw een (aangepast c.q. aanvullend) landschappelijk inpassingsplan vereist. Bovendien wordt de uit te breiden bedrijfshal gebouwd binnen de bestaande bedrijfsbestemming, zodat er geen (extra) ruimtebeslag in de GO plaatsvindt door de ontwikkeling. Om te voldoen aan de provinciale Omgevingsverordening is verder middels de rekentool aangetoond dat wordt voldaan aan het vereiste om te komen tot versterking van de GO.
De rekentool is ontwikkeld om inzicht te verschaffen omtrent de impact van een ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone. De rekentool berekent het verlies aan oppervlakte GO samen met de impact van de nieuwe ontwikkeling en zet dit af tegen de versterkingsmaatregelen die worden getroffen. Er worden negatieve punten gescoord bij verlies aan GO. Positieve punten worden gescoord bij de aanleg van 'nieuwe natuur'. Een positieve einduitslag duidt op versterking van de GO. In bijlage 1 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing is de ingevulde rekentool te vinden. Bij voorliggende ontwikkeling worden 133,5 punten behaald. Dit betekent dat de ontwikkeling passend is binnen GO en er versterking van de GO plaatsvindt c.q reeds heeft plaatsgevonden.
Hieronder volgt een korte toelichting op de rekentool:
Verliesfactor
Er vindt geen verlies aan oppervlakte GO plaats. Immers, in de huidige situatie heeft het perceel Uddelerveen 66 in Uddel reeds de bestemming 'Bedrijf' en de uit te breiden bedrijfshal en de carport worden binnen deze bestemming gerealiseerd. Zodoende vindt er geen verlies van de GO plaats de gewenste ontwikkeling.
Impactfactor
De impactfactor zegt iets over het toekomstige gebruik van de gronden, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met het bestaande gebruik van gronden. In de toekomstige situatie wordt de bestaande bedrijfshal uitgebreid met 350 m² en wordt een carport van 53 m² aan het bestaande bijgebouw bij de bedrijfswoning gebouwd. Deze oppervlakten zijn ingevuld in het scherm 'Impactfactor'
Versterkingsmaatregelen
Onder de kop 'versterkingsmaatregelen' zijn alle (natuur)elementen genoemd die na 2015 zijn aangelegd om de bestemming 'Bedrijf' en de bedrijfsactiviteiten ter plaatse landschappelijk in te passen. Aangezien de uit te breiden bedrijfshal en de carport slechts een beperkte ruimtelijke impact hebben, zijn geen aanvullende vereisten gesteld aan de versterking van GO. Het landschappelijk inpassingsplan uit 2015 vormt de grondslag voor het invullen van de kop versterkingsmaatregelen.
Bij een positieve eindscore kan worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de provinciale Omgevingsverordening. Zoals aangeven is hiervan sprake bij voorliggende ontwikkeling.
Conclusie
Het plan voldoet aan de bepalingen uit de Omgevingsverordening Gelderland.
Op 24 februari 2022 heeft de raad de Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbij ingetrokken.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Hieronder is een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven opgenomen.
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:
Wonen
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).
Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen vinden zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen onderzoek).
Omgevingskwaliteit
Ingezet wordt op het verbeteren omgevingskwaliteit met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.
Mobiliteit
De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar zuidzijde spoorweg wordt onderzocht, in combinatie met stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw0. Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.
Economie en recreatie
Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra woon-en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies
De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.
Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.
Energie en circulariteit
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien. Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'. Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente. Dit is als volgt opgebouwd:
Natuur en landschap
De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.
Klimaatadaptatie
Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied. In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.
Milieu en gezondheid
Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen. Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.
Inclusiviteit
Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).
Gebiedsprofielen
De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerking en uitvoering van de Omgevingsvisie.
Afwegingsmatrix
Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. In de Omgevinsgvisie is een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.
Onderzoeksagenda
Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.
Toets
Voorliggend bouwplan voorziet in de uitbreiding van bestaande bedrijvigheid. Het sluit aan bij de ambitie om de economische vitaliteit van de dorpen en het buitengebied te versterken. Hiermee is de het bouwplan in overeenstemming met de Omgevingsvisie 'Woest aantrekkelijk Apeldoorn'.
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:
Toets
Bij voorliggend project vindt uitbreiding plaats van een bouwbedrijf binnen de bestaande bedrijfsbestemming. De oppervlakte van deze bestemming wordt niet vergroot. Er vindt dus geen groter ruimtebeslag plaats door voorliggend project. Daarnaast is voor het perceel Uddelerveen 66 in 2015 een wijzigingsplan (Agrarische Enclave wijziging 2) vastgesteld. Bij dit plan was een inrichtingsplan opgenomen als voorwaardelijke verplichting. De landschappelijke inpassing uit dit inrichtingsplan is inmiddels uitgevoerd, zij het 5 meter naar achteren tot op de perceelsgrens, en wordt in stand gehouden. De uitbreiding leidt niet tot een aanvullende eis voor wat betreft landschappelijke inpassing of verevening op basis van de Verordening Groene Balans. Verder is in paragraaf 2.2 reeds onderbouwd op welke wijze de ontwikkeling voldoet aan de bepalingen op grond van de Omgevingsverordening voor ontwikkelingen in de Groene Ontwikkelingszone.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor van het bestemmingsplan moet worden afgeweken en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Het project leidt niet tot hinder omtrent parkeren. Het terrein is voldoende groot, zodat kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
Voorliggend project heeft geen invloed op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Bij voorliggend project is van het bovenstaande geen sprake. Er vinden geen verandering op of rondom het oppervlaktewater of waterkeringen plaats. Er is geen verandering in de mate van waterberging, aangezien het verharde oppervlak niet wijzigt. In de huidige situatie is de locatie waar de uitbreiding van het bouwbedrijf wordt gerealiseerd reeds verhard.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten omgevingsvergunning
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
De Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!' is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen Archeologie respectievelijk Cultuurhistorie
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Op deze locatie is in 2016 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. (Hunneman Milieu-Advies Raalte BV, kenmerk 160007/ik/sh, datum, 25 januari 2016). Bij dit onderzoek is alleen een verhoogd gehalte tetrachlooretheen in het grondwater. Op grond van de beschikbare gegevens geeft de kwaliteit van de bodem geen bezwaren voor het gewenste gebruik.
Er is geen nieuw of aanvullend onderzoek uitgevoerd. Op grond van de tekeningen, behorende bij de AIM-melding met kenmerk 2.3 TEK_AIM24-3 d.d. 24 maart 2020, staat aangegeven dat de uit te breiden bedrijfshal (D) gebruikt zal worden voor de opslag van materialen en de stalling van materieel. Het betreft hier geen verblijfsruimte. Op grond hiervan is nieuw dan wel aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de omgevingsvergunning mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Omgevingstype
Het bouwplan bevindt zich het omgevingstype rustige woonwijk/rustig buitengebied. Het gebied valt aan te duiden als 'landelijk gebied met verspreid liggende woningen en bedrijvigheid'. Hoewel er verschillende bedrijven in de directe omgeving van het bouwplan zijn gelegen is het echter overwegend agrarisch gebied. Er is geen sprake van gemengd gebied.
Inwaartse zonering
De bedrijfsgebouwen van het bouwbedrijf zijn geurgevoelig op basis van de Wet geurhinder en veehouderijen. Aan de Harderwijkerweg 79, de Uddelerveen 72 en 79 zijn veehouderijen voor het fokken en houden van rundvee gevestigd. Het bestaande bedrijf op de planlocatie was al geurgevoelig en de gewenste uitbreiding zal enkel tot maximaal 10 meter ten zuiden van het perceel plaatsvinden. Voor de toetsing of in de gewenste nieuwe situatie wordt voldaan aan de geurnormen zijn zodoende alleen de veehouderijen ten zuiden en westen van de planlocatie relevant. Dit zijn de veehouderijen aan de Uddelerveen 72 en 79.
Voor gevoelige objecten gelegen buiten de bebouwde kom geldt een geurnorm van 14 ou/m3. Ten aanzien van de veehouderij aan de Uddelerveen 72 is een geurberekening uitgevoerd middels het programma V-stacks vergunningen. Hieruit blijkt dat de geurbelasting ter hoogte van de dichtstbijzijnde hoek van het bedrijfsgebouw op de planlocatie kleiner is dan 14 ou/m3. De veehouderij vormt geen belemmering voor de gewenste planlocatie. Zie bijlage.
Voor de veehouderij aan Uddelerveen 79 is bij de laatste bedrijfswijziging een geurberekening uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat aan de geurnorm voldaan wordt ten aanzien van de veel dichterbij gelegen woning aan de Uddelerveen 77. Deze veehouderij vormt daarom ook geen belemmering voor de gewenste planlocatie. Zie bijlage.
Conclusie inwaartse zonering: er zijn geen belemmeringen voor de gewenste activiteiten.
Uitwaartse zonering
De gewenste activiteit op de planlocatie is het uitbreiden van een reeds bestaand bouwbedrijf. De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor deze gewenste activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Milieu cat. | SBI-code 2008 | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Veiligheid |
2 | 41.3 | Aannemersbedrijf met werkplaats: b.o. < 1000 m2 | 0 | 10 | 30 | 10 |
Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt een aan te houden milieuzone van 30 meter. Binnen deze geldende milieuzone zijn 2 woningen gelegen aan de Uddelerveen 68 en 68a op circa 7 en 10 meter. Daarnaast bevindt zich op 18 meter een bedrijfswoning aan de Uddelerveen 67. De feitelijke afstand tussen de bedrijfsactiviteiten en de dichtstbijzijnde woning bedraagt minimaal 40 meter gemeten vanaf de gewenste bedrijfsloods op de projectlocatie. De aspecten gevaar en stof zijn hierdoor niet relevant.
Conclusie uitwaartse zonering: Door het vergroten van de bedrijfsgebouwen van het reeds bestaande bouwbedrijf vindt er geen functieverandering plaats. De reeds bestaande milieuzones die het bedrijf al had, veranderen door uitbreiding van het bedrijf. Geluid is om die reden een relevant aspect. Hierop zal in de navolgende paragraaf, 3.1.4, worden ingegaan.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het projectgebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, maar de Wgh is niet van toepassing op voorliggend plan, omdat de nieuwe bestemming geen geluidgevoelige bestemming is. Onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder voor dit onderdeel is niet nodig.
Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen (industrielawaai) van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking. Daartoe is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
De geluidbelasting vanwege de activiteiten van het aannemingsbedrijf op de omliggendewoningen is berekend conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM 1999). Hiertoe is een akoestisch rekenmodel gemaakt in het programma Winhavik. Bij de berekening van de benodigde geluidruimte is aangesloten bij de uitgangspunten zoals verwoord in de rapportage van het geluidBuro uit 2015. Op basis daarvan is de representatieve bedrijfssituatie opgesteld, uitgaande van een beperkte toename van het aantal transportbewegingen.
Het bedrijf werkt alleen in de dagperiode, tussen 7.00-19.00 uur. Deels op het terrein en deels op locatie. In de RBS is het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de omliggende woningen berekend op LAr;LT= 42 dB(A) in de dagperiode of lager. Maximale niveaus zijn berekend op LAmax=70 dB(A) of lager, ten gevolge van laden en lossen. Andere maximale niveaus liggen op LAmax=61 dB(A) of lager.
Dit voldoet aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit en is inpasbaar vanuit een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie:
Op grond van het uitgevoerde akoestisch onderzoek (kenmerk 2019-013, d.d. 22 maart 2019), als bijlage 2 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, kan worden geconcludeerd dat de verwachte en beschreven activiteiten ruimschoots passen binnen de gangbare kaders en normen in het kader van zowel een goede ruimtelijke ordening als het Activiteitenbesluit.
Hierbij gelden de volgende uitgangspunten, die zullen worden opgenomen in de omgevingsvergunning:
Het is aannemelijk dat ook bij een langere bedrijfsduur of meer voertuigen dan in het onderzoek is aangehouden, geen overschrijdingen optreden. Als de activiteiten ook de avond- en nachtperiode zouden gaan plaatsvinden dan is overschrijding en geluidhinder niet uit te sluiten. Om die reden zijn enkel bedrijfsactiviteiten toegestaan in de periode tussen 07:00 en 19:00 uur.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit alleen verlenen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Voor de omgevingsvergunning Uddelerveen 66 Uddel is de luchtkwaliteit onderzocht. In de rapportage 'Memo lucht uitbreiding Uddelerveen 66 Uddel' met kenmerk 2019-013 nov21-v2 d.d. 25 november 2021, opgesteld door Groenewold Adviesbureau voor milieu & natuur en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing, is het resultaat van dit onderzoek beschreven.
Uit het onderzoek volgt dat op basis van de NIBM tool het bedrijf in niet betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Verdere toetsing aan de grenswaarden is niet nodig.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
De uitbreiding van de bedrijfshal dat is aan te merken als een beperkte kwetsbaar object is (conform artikel 1, lid 1 sub b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen). Op circa 800 meter van het projectgebied bevindt zich een mobiele risicobron, namelijk de provinciale weg N310, die een belemmering zou kunnen zijn voor de ontwikkeling van het projectgebied. Voor de provinciale weg geldt dat deze is aangewezen als doorgaande route voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N310 is dermate beperkt dat er geen significante EV risico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de milieunota externe veiligheid gemeente Apeldoorn.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het perceel Uddelerveen 66 te Uddel bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Onderzoeksresultaten
De omgevingsvergunning maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De effecten op milieu en natuur zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. Op basis van de resultaten, beschreven in de paragrafen 3.1 en 3.3 kan worden uitgesloten dat het project belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Ook is het niet noodzakelijk een passende beoordeling of vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het projectgebied aan de Uddelerveen 66 in Uddel ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het projectgebied is circa 0,5 hectare groot. Het projectgebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland heeft aangewezen.
Het gebied ligt niet in een grondwaterfluctuatiezone. In de nabijheid van de locatie ligt geen representatieve peilbuis uit het gemeentelijk grondwatermeetnet. Derhalve is er geen informatie over de hoogte van de huidige grondwaterstand. Er mag echter op basis van omliggende peilbuizen aangenomen worden dat het grondwater voldoende diep zit om succesvol op eigen terrein te kunnen infiltreren.
Er is op en om de locatie geen grondwateroverlast bekend. De ontwikkelingen mogen rondom de locatie geen grondwateroverlast veroorzaken. De locatie dient zodanig ontwikkeld te worden dat er niet structureel grondwater afgevoerd wordt. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld. De ontwikkelaar of perceelseigenaar is zelf verantwoordelijk voor een voldoende ontwatering voor de beoogde functie van het terrein.
In en om het projectgebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het projectgebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is.
Het buitengebied is voorzien van drukriolering. Op de drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten.
Het regenwater van de daken en percelen moet conform artikel 3.5 uit de Waterwet en gezien de huidige situatie op het eigen perceel worden verwerkt. Dit kan door infiltratie in de bodem via een bovengrondse voorziening (greppel, wadi, zaksloot). Eventueel kan ook een ondergrondse infiltratievoorziening worden toegepast.
Voor de nieuwbouw mag géén gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen die het hemelwater kunnen verontreinigen. Voorbeelden zijn zink en koper.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke drukrioleringstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het projectgebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Uit het voorgaande blijkt dat het plan geen wezenlijk negatieve effecten heeft op de waterhuishouding. In verband met de omvang van de voorgenomen bouwwerkzaamheden in het projectgebied is vooroverleg gevoerd met het waterschap. De resultaten hiervan zijn in deze paragraaf verwerkt.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor omgevingsvergunningen op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 Wabo relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van artikel 2.7 Wnb is het verboden om zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat gelet op de instandhoudingsdoelen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verstoren of een significante verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aaangewezen. Op grond van artikel 2.8 Wnb maakt de aanvrager van de vergunning een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Gedeputeerde staten verlenen de vergunning voor het project uitsluitend indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan de vergunning uitsluitend worden verleend als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het project significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het project nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het project.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Het projectgebied ligt op ca. 800 meter van het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied. Voor het bepalen van de stikstofdepositie in de gebruiksfase is een aeriusberekening gemaakt, bijlage 4 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. In de gebruiksfase bedraagt de stikstofdepositie 0,00 mol/ha/jr. In de gebruiksfase is geen sprake van nadelige effecten door stikstofdepositie op het Natura-2000 gebied 'Veluwe'.
Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe bedrijfshal is en quickscan Flora & Fauna uitgevoerd. De quickscan 'Quickscan natuur bouw nieuwe schuur Uddelerveen 66 Uddel' met dossiernummer 2019-013, versie Jun.20-V2 is opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing. De belangrijkste uitkomsten zijn hieronder opgenomen:
Voor de volledige quickscan wordt u naar bijlage 5 van de Bijlagen bij de ruimtelijke onderbouwing verwezen.
Er is geen sprake van de kap van houtopstanden bij voorliggend project.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit projectgebied relevant geen regels over cultuurhistorie.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Op basis van de Archeologische Beleidskaart 2015 ligt voor liggende planlocatie, Uddelerveen 66, in de zone met categorie 4: 'Zone met (middel)hoge archeologische verwachting'. Bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van de bestaande bedrijfshal en het realiseren van een carport. De oppervlakte van de gewenste te bouwwerken is gezamenlijk niet meer dan 500 m2. Voor dit bouwplan hebben de (middel)hoge archeologische verwachtingswaarden dus geen gevolgen. Wanneer nieuwbouw die vergunningplichtig is wordt gerealiseerd, waarbij groter dan 500 m2 en dieper dan 35 cm wordt gebouwd dient een archeologisch onderzoeksrapport te worden overgelegd.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit projectgebied relevant geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!', staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
Het projectgebied is gelegen in een zone met lage attentiewaarde op de Cultuurhistorische beleidskaart. Het gebied kenmerkt zich als een jonge heideontginningsgebied uit de tweede helft van de 19de en vroege 20ste eeuw. Dit halfopen landschap heeft een middelhoge waarde volgens de Cultuurhistorische Analyse van de Agrarische Enclave uit 2010. Karakteristiek voor het huidige gebied zijn het agrarische gebruik, de rationele verkaveling en de verspreid gelegen erven, die nabij de planlocatie een soort buurtschap vormen.
De weg Uddelerveen is een historische structuur die van het dorp Uddel voerde naar het Uddelsche Veen. Deze in de Cultuurhistorische Analyse een middelhoge waarde toegekend.
De uitbreiding van de bestaande bedrijfshal, de realisatie van de carport vinden plaats binnen de huidige footprint van het bedrijf c.q. de bedrijfsbestemming. Bij vastelling van het wijzigingsplan Agrarische Enclave wijziging 2 is een landschappelijk inpassingsplan opgenomen dat het perceel goed landschappelijk inpast, zodat het aansluit bij de cultuurhistorische (landschaps)elementen in de omgeving.
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met het verlenen van een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a. onder 3 van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a. onder 3 van de Wabo, geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hierin is verzekerd dat het risico van planschade voor rekening van de initiatiefnemer komt. De gemeentelijke kosten worden verhaald middels de legesverordening, waardoor het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.