direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Busbaan Zuidbroek
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.ov1048-ont2

Ruimtelijke onderbouwing

Busbaan Zuidbroek, behorende bij de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Inleiding

In de wijk Zuidbroek-Zevenhuizen is volgens bewoners en gemeente al ruim 15 jaar sprake van een knelpunt in de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid. Dit heeft een negatieve invloed op de leefbaarheid van de wijk. Op 17 december 2015 is de motie Vreemd: "De Weg Kwijt" door de raad van Apeldoorn aangenomen. Hierin wordt het college gevraagd een definitieve oplossing voor dit probleem aan te dragen onder de volgende voorwaarden:

  • een goede verkeersveiligheid;
  • een goede verbinding van deze wijken met de rest van Apeldoorn (externe ontsluiting);
  • een goede en korte verbinding tussen de beide wijken;
  • een toekomstbestendige oplossing.

In een verkeerskundige studie (Royal HaskoningDHV, 16 september 2016) is het probleem integraal beschouwd en uitgewerkt tot een visie. Dit heeft geresulteerd in het plan om drie hoofdentrees voor de wijk te creëren. Daarnaast worden aanvullende maatregelen getroffen om het doorgaande (sluip)verkeer door de wijk te voorkomen. De drie te realiseren hoofdentrees ('voordeuren') voor de wijk Zevenhuizen Zuidbroek zijn:

  • 1. via de Laan van de Leeuw (vanaf de Oost Veluweweg). Dit is een bestaande weg, maar deze krijgt meer herkenbaarheid als 'voordeur' naar de woonwijk.
  • 2. de tweede hoofdentree is voor het toekomstige wijkdeel De Wellen gepland vanaf de Deventerstraat. Met het verder ontwikkelen van dit wijkdeel wordt de verkeersontsluiting vanaf de Deventerstraat meegenomen.
  • 3. via de Sluisoordlaan (vanaf de Laan van Zevenhuizen), langs Winkelcentrum Anklaar, via de Anklaarseweg naar de busbaan tot aan de Laan van de Charleston nabij het Kristal. De wegen worden aangepast om als hoofdentree herkenbaar te zijn en om het auto- en fietsverkeer goed af te kunnen wikkelen.

Deze maatregelen zijn in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0001.png"

Figuur: de drie hoofdentrees ('voordeuren') voor de wijk Zevenhuizen Zuidbroek

1.2 Omgevingsvergunning

Voor de derde hoofdentree Sluisoordlaan-busbaan is het gebruik van de huidige busbaan door regulier gemotoriseerd verkeer op het wegdeel, globaal ten noorden van de Gavottestraat, in strijd met de bestemming. In het bestemmingsplan "Zuidbroek, herziening 2", vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2012, hebben de gronden, waarop de huidige busbaan gelegen is, de bestemmingen 'Groenvoorzieningen' en 'Woondoeleinden uit te werken' met de aanduidingen 'Busbaan' en 'Langzaamverkeersroute'. Op het hieronder weergegeven deel van de plankaart ligt de busbaan globaal in de blauwe cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0002.png"

Figuur : uitsnede plankaart.

Deze ruimtelijke onderbouwing betreft uitsluitend de motivering voor de afwijking van het bestemming ten behoeve van het gebruik van de huidige busbaan door regulier gemotoriseerd verkeer op globaal ten noorden van de Gavottestraat.

1.3 Wettelijk kader omgevingsvergunning

Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wabo kan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan een omgevingsvergunning worden verleend, mits dat gebruik niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Burgemeester en wethouders zijn pas bevoegd deze omgevingsvergunning te verlenen, nadat de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. De gemeenteraad mag deze verklaring alleen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan categorieën van gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.

Op 7 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de 'Notitie Procedure inzake verklaring van geen bedenkingen Wabo' vastgesteld. In deze notitie zijn de categorieën van gevallen aangewezen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Voor die categorieën van gevallen kunnen burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a onder 30 Wabo verlenen zonder dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven.

Over het project heeft de raad een ruimtelijk kader vastgesteld door in te stemmen met het principe van de drie voordeuren of hoofdontsluitingen (zie Bijlage 2). Daarnaast ligt het project in het bestaande stedelijk gebied en valt onder de in bedoelde notitie genoemde categorie V, te weten de aanleg van nieuwe en aanpassing van lokale weginfrastructuur. Daarmee valt het project onder de Lijst met categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen door de raad is vereist.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze Structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.

In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.

Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.

Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor transformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoet water in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd. Het plan past naadloos binnen deze visie.

2.2 Omgevingsvisie Gelderland

De provinciale Omgevingsvisie (vastgesteld door provinciale staten op 19 december 2018) gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties en het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

De Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema’s, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Sinds 2014 is een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer opgenomen in de Omgevingsvisie.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen en aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid. Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen.

Toetsing

De onderhavige ontwikkeling betreft het gebruik van de huidige Busbaan door regulier gemotoriseerd verkeer op globaal ten noorden van de Gavottestraat. Het plangebied zelf maakt onderdeel uit van stedelijke centra, agglomeratie en intrekgebieden en hier is sprake van het (re)vitaliseren van bestaande infrastructuur om de bereikbaarheid van een woonwijk te verbeteren. Een goede bereikbaarheid is essentieel voor bewoners om snel en veilig naar hun werk of naar huis te gaan, elkaar te kunnen ontmoeten. Het is de taak van onder andere provincie om te zorgen voor veiligheid en vlotte doorstroming, faciliteren dat bewoners elkaar kunnen bereiken en ontmoeten. Knelpunten moeten in eerste instantie worden opgelost. Concluderend voldoet de beoogde ontwikkeling dan ook aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland het Actualisatieplan 6 tot wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening bevat regels over ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem. De verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. Deze 6e wijziging is veelal beleidsneutraal en gericht op het verduidelijken van regels, eht schrappen van overbodige teksten en zoveel mogelijk aanpassen in lijn met de komende Omgevingswet. Een aantal beleidswijzigingen zijn doorgevoerd over de onderwerpen: wonen, werklocaties, windenergie, natuur(compensatie), natuurbegraven, natuur brandgang, Natura2000, grondwater en luchthavens. Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.

Afdeling 2.1 Woonlocaties

We willen een goede plek om te wonen voor iederen.

Met het openstellen van de busbaan voor alle gemotoriseerde voertuigen wordt de hele wijk beter bereikbaar voor bewoners.

Artikel 2.38 Intrekgebied

In een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning ex artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wabo krijgen Intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. (Intrekgebieden zijn beschermingsgebieden aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid, onder a van de Wet Milieubeheer.)

Dit plan maak geen winning van fossiele brandstof mogelijk en is in overeenstemming met de verordening.

2.4 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap, heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers. Deze ontwikkeling is en wordt uitgevoerd overeenkomstig deze visie.

2.5 De Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in het Groenplan (september 2018). Met dit Groenplan profileert Apeldoorn zich als groene stad waar het goed wonen, werken en recreëren is. Dit in evenwicht met natuur en biodiversiteit. Meer vulling, differentiatie en contrast in stad en ommeland is goed, maar dan wel met behoud van de groene identiteit. Dat maakt Apeldoorn tot een plek waar je graag wilt wonen. Die groene identiteit is kostbaar en tegelijk kwetsbaar: iets om zorgvuldig mee om te gaan. Daarom heeft de gemeente de belangrijkste groenstructuren vastgelegd in de Groenstructuurkaart.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0003.png"

Figuur: kaart Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek blijkt dat groen bijdraagt aan het oplossen van maatschappelijke problemen zoals klimaatverandering, gezondheidsproblemen en achteruitgang van soortenrijkdom. Daarom zetten we in op drie doelen:

  • bijdragen aan het beperken van overlast door klimaatverandering door maatregelen tegen de effecten van grond- en regenwateroverlast, hitte en droogte;
  • bijdragen aan de gezondheid van onze inwoners door groen meer uitnodigend te laten zijn. Groen betekent ruimte voor bewegen, spelen en ontmoeten;
  • versterken van de ecologie en biodiversiteit door natuur te beschermen, bouwen, beheren en beleven. Daarbij vormt het Apeldoornse bodem- en het watersysteem de natuurlijke basis.

In het Groenplan worden deze doelen in verschillende ruimtelijke opgaven gerealiseerd. Dat doen we zoveel mogelijk samen met de Apeldoorners en met betrokken organisaties.

De eerste opgave vormt het versterken van de groenblauwe netwerk in en om de stad. Dit netwerk bestaat uit lanen, beken en sprengen, de Kanaalzone, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen. Deze sluiten aan op het landschappelijk netwerk van weteringen, beken met beekdalen en de Veluwe. Samen vormt dit een natuurlijk en krachtig geheel. We bouwen daarmee voort aan de Groene Mal die de hoofdgroenstructuur vormt. De tweede opgave bestaat uit het vergroenen en verblauwen van de binnenstad. Hier tref je straks meer bomen, groene parkjes en beken die voor een aangenaam leefklimaat zorgen. De derde omvat het realiseren van meer groen in groenarme wijken en dorpen. Ook bieden we meer groen waar iets te beleven valt. Waar je kunt sporten, bewegen en elkaar kunt ontmoeten, midden in natuur. De vierde opgave richt zich op het versterken van het landschap. We versterken de karakteristieken hiervan, wat zorgt voor een leesbaar cultuurhistorisch landschap en een verscheidenheid aan ecosystemen. De beekdalen die de Veluwe met de IJsselvallei verbinden zijn een sprekend voorbeeld hiervan.

Uit het Groenplan zijn voor het plangebied geen locatie specifieke eisen van toepassing en de ontwikkeling past binnen het beleid.

2.6 Verkeersvisie 2016-2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 - 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

  • Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
  • Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
  • Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
  • Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De e-bike kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de Structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

  • Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
  • Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
  • Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete maatregelen.

Toetsing

Met het openstellen van de busbaan voor al het gemotoriseerd verkeer wordt bijgedragen aan de vebetering van de doorstroming van verkeer in Apeldoorn.

2.7 Waterbeleid

2.7.1 Nationaal beleid
2.7.1.1 Nationaal Waterplan 2 2016-2021 (2015)

Het Nationaal Waterplan 2 (hierna: NWP2) geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor 2016 tot 2021 en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. De verschillende NWP2 onderdelen met bijbehorende mijlpalen en onderlinge relaties zijn samengevat in een routekaart.

Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021 vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met het NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft de overheid naar een integrale benadering door economie, natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het
waterbewustzijn in Nederland.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.7.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.7.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.7.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afvalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.7.4 Gemeentelijk beleid
2.7.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.7.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

  • Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • Grondwaterneutraal bouwen

2.8 Duurzaamheidsbeleid

De uitgangspunten van duurzame ontwikkeling binnen de Gemeente Apeldoorn zijn vastgelegd in de nota's 'Apeldoorn ontwikkelt Duurzaam, Aanpasbaar en Flexibel' (DAF-nota) en 'Apeldoorn Duurzaam, zo doen we dat hier', in de Woonvisie 2010, in het MOP 2005-2009 en in diverse collegebesluiten, waaronder die over het BANS-klimaatprogramma. De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Apeldoorn zijn hoog. Een belangrijk uitgangspunt bij deze duurzame ontwikkeling vormt het besluit van de gemeenteraad om als stad energieneutraal te zijn in 2020.

Bij de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid wordt onder andere gestreefd naar een optimale energieinfrastructuur, waarbij duurzame bronnen als wind- en zonne-energie en bodemwarmte zoveel mogelijk worden benut. Daarnaast worden nieuwe energiebesparende technieken ingezet. Het herstellen van de natuurlijke waterhuishouding van stad en landschap, onder meer door het vasthouden van (regen)water in het stedelijk gebied, is eveneens van belang.

Naast deze beleidsdoelstellingen die een kwaliteitsverhoging op korte en lange termijn dienen te bevorderen, worden in de DAF-nota ook instrumenten aangegeven waarmee kan worden gewerkt. Ook wordt beschreven hoe het beleid intern en extern kan worden gerealiseerd.

De uitgangspunten voor duurzaam waterbeheer zijn vastgelegd in de in 2005 vastgestelde nota 'Werken aan water; Apeldoorns waterplan 2005-2015'. Dit waterplan zal ook als basis dienen voor de voor veel ruimtelijke projecten wettelijk verplichte watertoets.

In het Bouwbesluit zijn eisen geformuleerd met betrekking tot energie en binnenmilieu, zoals de energieprestatienormering. Andere wettelijke instrumenten zijn de Wet milieubeheer en de Bouwverordening. Maatregels die een duidelijke relatie hebben met ruimtelijke ordening, zoals dichtheden, zongerichte oriëntatie van kavels en de hoeveelheden groen, open water en verhard oppervlak, kunnen worden opgenomen in bestemmingsplannen. De ambities van de gemeente Apeldoorn reiken echter verder dan het wettelijke vangnet.

Op grond van doelstellingen uit het Gelders Milieubeleidsplan en het Gelderse Grote Steden Ontwikkelingsbeleid heeft de provincie met gemeenten, waaronder Apeldoorn, afspraken gemaakt over duurzaamheid.

Voor de realisatie van de gemeentelijke ambities en voor het nakomen van de afspraken met de provincie is aanvullend instrumentarium ontwikkeld. Van zowel gemeentelijke als externe partijen wordt verwacht dat zij volop medewerking verlenen aan het realiseren van deze ambities. In veel gevallen zijn door innovatieve oplossingen win-win situaties mogelijk.

2.9 Gemeentelijk beleid

2.9.1 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 4.5 respectievelijk 4.6.

2.9.2 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0004.png"

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing
    Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.
  • Veelvoorkomende bouwwerken:  eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.
    Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen
    Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 3 BESCHRIJVING INITIATIEF

3.1 Bestaande situatie

De verkeersproblematiek Zuidbroek-Zevenhuizen houdt wijkbewoners, de gemeenteraad en het college van Apeldoorn al 15 jaar bezig. Er is sprake van een knelpunt in de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in de hele wijk Zuidbroek-Zevenhuizen, met straten als de Calypsostraat, Operettestraat en Nijbroekseweg die daarvan een levend voorbeeld zijn. Gebleken is dat de ligging van Zuidbroek en de daaruit voortvloeiende mobiliteitsvraag niet aansluit op de aanwezige en beschikbare wegenstructuur. De knelpunten zijn dusdanig van aard dat ze de leefbaarheid in de wijk negatief beïnvloeden.

Op 17 december 2015 is de in paragraaf 1.1 voormelde motie Vreemd: "De Weg Kwijt" door de raad van Apeldoorn aangenomen. Hierin wordt het college gevraagd een definitieve oplossing voor het probleem aan te dragen onder de volgende voorwaarden:

  • een goede verkeersveiligheid;
  • een goede verbinding van deze wijken met de rest van Apeldoorn (externe ontsluiting);
  • een goede en korte verbinding tussen de beide wijken;
  • een toekomstbestendige oplossing.

In een verkeerskundige studie, opgesteld door Royal HaskoningDHV (hierna: RHDHV) op 16 september 2016 (zie Bijlage 1) is het probleem integraal beschouwd en de hiervoor vermelde voorwaarden uitgewerkt tot een visie. Het probleem is dat het Zuidbroek/Zevenhuizen ontbreekt aan duidelijk herkenbare voordeuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0005.png"

Figuur: niet duidelijk herkenbare voordeuren uit de presentatie van RHDHV d.d. 16 juni 2016

3.2 Het plan

In de verkeerskundige studie van RHDHV is de verkeersproblematiek integraal beschouwd en uitgewerkt tot de volgende visie.

Goede ontsluiting Zuidbroek en Zevenhuizen met Apeldoorn

Zevenhuizen en Zuidbroek maken onderdeel uit van de gehele stad Apeldoorn, maar ook daar buiten. Bewoners, werkers en bezoekers komen vanuit andere delen van Apeldoorn of buiten Apeldoorn. Een goede ontsluiting naar andere delen (centra) van Apeldoorn alsmede buiten Apeldoorn dient geborgd te zijn in de beoogde ontsluitingsstructuur.

Goede ontsluiting Kristal (Zuidbroek) - winkelcentrum Anklaar (Zevenhuizen)

Basis voor dit criterium is dat naast veel extern verkeer er ook een interne verplaatsingsbehoefte bestaat. Bewoners uit Zuidbroek doen boodschappen in Anklaar en bewoners uit Zevenhuizen gaan naar de voorzieningen bij het Kristal. Daarmee bestaan er voorname relaties tussen Zuidbroek (Kristal) en Winkelcentrum Anklaar, maar ook andere relaties (herkomsten & bestemmingen) tussen wonen, werken en winkelen binnen het gebied zijn belangrijk.

Prettig en veilig woon- en leef klimaat in alle woonstraten

Woonstraten zijn primair bedoeld om te verblijven. Dat betekent dat doorgaande verkeersstromen uit deze woonstraten geweerd moeten worden en dat de hoeveelheid verkeer in de straat toe staat dat bijvoorbeeld spelen op straat niet direct onveilig is. Daarnaast is hinder van verkeer (lucht en geluid) onwenselijk. Leefbaarheid heeft ook vooral te maken met afstand van woningen tot aan de weg. Grenzen woningen direct of meer indirect aan straten en wegen.

Toekomstvastheid

De wijk Zuidbroek is in ontwikkeling. Er wordt vanuit gegaan dat de verplaatsingsbehoefte vanuit de wijk de komende jaren verdubbeld. Beoordeeld wordt in hoeverre de varianten en modellen het alternatief volwaardig zal laten functioneren op bovenstaande aspecten als Zuidbroek volledig ontwikkeld is.

Verkeerskundige visie en uitgangspunten

Een belangrijk inzicht bij het uitwerken van de visie is dat de huidige hoofdontsluiting van de wijk niet goed functioneert, mede omdat de hoofdentrees van de wijk niet goed herkenbaar zijn. De gedachte is dat een wijk als deze drie duidelijke 'voordeuren' moet hebben. Nu zijn er teveel 'achterdeuren' die ook nog met elkaar verbonden zijn. Het uitgangspunt moet echter zijn dat men de wijk in- en uitrijdt via één van de drie voordeuren, afhankelijk van het deelgebied waar men moet zijn.

  • Eerste hoofdentree is via de Laan van de Leeuw (vanaf de Oost Veluweweg). Dit is een bestaande weg maar moet wel meer herkenbaarheid krijgen als 'voordeur' naar de woonwijk.
  • Tweede hoofdentree is via de Sluisoordlaan (vanaf de Laan van Zevenhuizen), langs Winkelcentrum Anklaar, via de Anklaarseweg naar de busbaan tot aan de Laan van de Charleston nabij het Kristal. De wegen worden aangepast om als hoofdentree herkenbaar te zijn en om het auto,- en fietsverkeer goed af te kunnen wikkelen. De "voordeur Zevenhuizen" heeft een positief effect op andere minder geschikte woonstraten (zoals Calypsostraat en Operettestraat). De te open stellen busbaan is een acceptabel alternatief vanwege het beschikbare profiel (grotendeels aparte ventwegen). De parallelle verbindingen (woonstraten zoals Calypsostraat en Operettestraat) worden rustiger, waardoor het verkeersbeeld hier meer op dat van een woonstraat gaat lijken.
  • Derde hoofdentree is voor het toekomstige wijkdeel De Wellen gepland vanaf de Deventerstraat. Deze voordeur vanaf de Deventerstraat voorziet vooral in een behoefte bij een verdere ontwikkeling van De Wellen. Met het verder ontwikkelen van dit wijkdeel wordt de verkeersontsluiting vanaf de Deventerstraat meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0006.png"

Figuur: impressie inrichting toekomstige situatie huidige busbaan

Met het aanwijzen van 'voordeuren' wordt het verkeer geconcentreerd op enkele routes en neemt de overlast en hinder om meer ander wegen af. Daarnaast worden Zevenhuizen en Zuidbroek met het aanwijzen van herkenbare 'voordeuren' direct ontsloten op de Oost Veluweweg en/of de Laan van Zevenhuizen en Deventerstraat. Het geeft daarmee een directe verbinding op de hoofdstructuur van Apeldoorn en daarmee vervolgens de ontsluiting naar buiten Apeldoorn.

Aanvullende maatregelen om sluipverkeer te voorkomen

Op de Laan van Zevenhuizen is recent een groene golf ingesteld waardoor het autoverkeer via de hoofdwegenstructuur goed en vlot verschillende bestemmingen (woonwijken en bedrijvenparken) kan bereiken. Daarnaast wordt gewerkt aan het vergroten van de capaciteit van de Laan van Zevenhuizen.

Naast het introduceren van de voordeuren zijn er twee verkeersbelemmerende maatregelen voorzien om doorgaand (sluip)verkeer door de wijk tegen te gaan. Door het introduceren van herkenbare en goed begaanbare voordeuren bestaat het gevaar dat hiermee ook aantrekkelijke routes ontstaan voor doorgaand verkeer dat geen bestemming of herkomst in de wijk heeft.

De eerste maatregel betreft een gedeeltelijke afsluiting van de Laan van de Dierenriem, op de grens tussen het woongebied en het bedrijvenpark Apeldoorn Noord, op maandag t/m zaterdag van 06.00 - 08.00 uur en 16.00 - 18.00 uur. Deze afsluiting is vooral bedoeld om werkverkeer met de bestemming Apeldoorn Noord via de Laan van Zevenhuizen te laten rijden en niet door de wijk. De afsluiting wordt vormgegeven door automatisch beweegbare palen, bebording en bijbehorende verkeerslichten, zoals die nu in de busbaan staan. Hulpdiensten kunnen de palen op afstand bedienen, om deze in geval van nood te passeren. Overdag zijn de bedrijven vanuit de wijk bereikbaar.

De tweede maatregel betreft het sluiten van de Anklaarseweg, tussen de Symfoniestraat en de Pythagorasstraat, voor alle gemotoriseerd verkeer. Deze afsluiting is vooral bedoeld om de route naar de wijk Zuidbroek via de Laan van Zevenhuizen en Sluisoordlaan (voordeur) te markeren. De afsluiting wordt vormgegeven door het plaatsen van palen, bebording en ondersteunende wegversmallingen. Hulpdiensten en strooiwagens kunnen de afsluiting passeren door de palen te laten zakken. De genoemde maatregelen zijn in onderstaande figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0007.png"

Figuur: 'voordeuren' en maatregelen Zuidbroek (inclusief Zevenhuizen) en Apeldoorn Noord

Visie en uitgangspunten voor de deelgebieden

Voor de verschillende deelgebieden geldt dat voor de woongebieden alle wegen als erftoegangsweg zijn gecategoriseerd. Er geldt een maximumsnelheid van 30 km/h, waarbij het verkeer wordt gemengd op de rijbanen.

Het parkeren wordt in de bebouwde gebieden opgelost door parkeerplaatsen langs de rijbaan of in afgeschermde parkeerterreintjes buiten de rijbaan. De geldende parkeernormen van de gemeente Apeldoorn worden gehanteerd om de parkeervraag te bepalen.

Naast het wegennet voor het autoverkeer is voor fietsers een separaat netwerk aangelegd dat ook dient voor zowel utilitair als recreatief gebruik. Dit netwerk is gekoppeld aan de groenstructuur in de wijk.

Voor de bedrijventerreinen (Apeldoorn Noord 1 en 2) geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. De wegbreedtes zijn aangepast op zwaarder verkeer. Om ongewenste verkeersstromen door de woongebieden te voorkomen zijn de werkgebieden voor het autoverkeer grotendeels gescheiden van de woongebieden.

Belanghebbenden hebben de gemeente gewezen op verkeersdrukte ter plaatse van de rotonde in de Laan van de Leeuw. De gemeente overweegt dat de economie floreert en dat het daarom momenteel bij tijd en wijle op sommige wegen soms erg druk is. In het algemeen is de wegcapaciteit in de omgeving voldoende, zeker nu een deel van het bedrijventerrein niet meer wordt ontwikkeld.

Verder melden belanghebbenden overlast van geparkeerde vrachtauto's langs onbebouwde kavels op het bedrijvenpark. De gemeente ziet dit als een tijdelijk probleem dat afneemt naarmate deze kavels worden bebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0008.png"

 Figuur: van busbaan naar wijkontsluiting: toelichting op het ontwerp Gavottestraat

Hoofdstuk 4 UITVOERBAARHEID

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro), dat in artikel 5.20 Wabo van toepassing is verklaard op de omgevingsvergunning die wordt verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 30 Wabo, moet de gemeente in de ruimtelijke onderbouwing een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een omgevingsvergunning mag pas worden verleend als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe functie. Wanneer (een deel van) de bodem in het gebied waarvoor de vergunning verleend wordt verontreinigd is, moet worden aangetoond dat de omgevingsvergunning, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheersplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Volgens de beschikbare gegevens is de bodem nu en in de toekomst geschikt voor het beoogde gebruik. Het is niet noodzakelijk voor dit project onderzoek te doen.

4.1.3 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij het verlenen van omgevingsvergunningen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Door het plan wijzigt het gebruik van de busbaan aan de Gavottestraat voor alleen de bus in gebruik voor al het gemotoriseerde verkeer. Hierdoor wijzigen ook de verkeersintensiteiten op een aantal er omheen liggende wegen en de maximale snelheid op enkele wegen.

Om inzicht te krijgen in de gevolgen voor geluid is in november 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Er is geen hard wettelijk kader op basis waarvan het voornemen moet worden getoetst aangezien de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Het onderzoek is dan ook uitgevoerd en beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Uit dit onderzoek, opgenomen in bijlage 3 van deze toelichting, is gebleken dat door lagere verkeersintensiteiten bij enkele wegen en de verlaging van de maximum snelheid bij 2185 woningen een lagere geluidsbelasting optreedt dan in de huidige situatie. Bij 953 woningen neemt de geluidsbelasting toe. Hierbij wordt opgemerkt dat bij het grootste deel hiervan ook in de autonome situatie al een toename zou optreden. Wanneer zuiver wordt gekeken naar de toename als gevolg van de openstelling van de busbaan is het aantal woningen waarbij de geluidsbelasting toeneemt aanzienlijk lager. Het betreft dan alleen de woningen langs en nabij de Gavottestraat/busbaan. Bij meerdere van deze woningen, die direct aan de busbaan (27 woningen) zal het geluid naar verwachting toenemen met meer dan 2 dB, hetgeen een hoorbare toename kan zijn.

Een hoorbare toename is aanleiding geweest om na te gaan of de toekomstige geluidsbelasting op de buitengevel zou kunnen leiden tot een onaanvaardbare geluidsbelasting in de betreffende woningen. De resultaten van dit zogenaamde gevelisolatieonderzoek zijn in maart 2018 gerapporteerd (zie bijlage 4 bij de toelichting). Uit dit onderzoek blijkt dat er bij 8 van de 27 woningen maatregelen aan de gevel nodig zijn. Deze maatregelen zijn niet dusdanig (financieel) ingrijpend dat daarmee het voornemen om de busbaan open te stellen voor al het verkeer onuitvoerbaar is. Op basis van de onderzoeken uit 2017 en 2018 kan worden geconcludeerd dat sprake is van een uitvoerbaar plan en een aanvaardbare geluidkwaliteit, mits de gevels van 8 woningen worden geïsoleerd. Deze maatregelen zullen dan ook moeten worden geborgd in de voorschriften die bij de te verlenen omgevingsvergunning worden bepaald: de busbaan mag slechts worden opengesteld voor al het gemotoriseerd verkeer, als de geluidsisolerende maatregelen zoals opgenomen in het akoestisch onderzoek van maart 2018 zijn getroffen of als de eigenaar van een woning afziet van het treffen van maatregelen.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn grenswaarden opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Ministeriële Regeling “Niet in betekenende mate bijdragen” zijn situaties vastgelegd waarvoor geen luchtonderzoek nodig is. Verder is geen onderzoek nodig als het plan is opgenomen in het NSL en als uit de berekeningen volgens de NIBM-tool van Infomil blijkt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt. Uit een NIBM-berekening blijkt dat door de toename van het verkeer op de busbaan een in betekenende mate verslechtering mogelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0009.png"

Figuur: NIBM berekening

Er zal echter ook bij een groter aantal woningen sprake zijn van een verbetering van de luchtkwaliteit, dan wel een minimale en niet relevante verslechtering (niet overal neemt het verkeer dusdanig toe). Uit de bijgevoegde luchtkwaliteitsrapportage 2016 blijkt verder dat er nergens in Apeldoorn, ook niet nabij wegen met een veel hogere intensiteit dan de busbaan (in de toekomst), sprake is van overschrijding van de normen. Door landelijke maatregelen zal de luchtkwaliteit in algemene zin verbeteren en ook Apeldoorn treft maatregelen om de lokale luchtkwaliteit te verbeteren. Door de toename van verkeer op de busbaan en enkele omliggende wegen is hier weliswaar geen directe verbetering te garanderen, maar er zal nog steeds sprake zijn van een voldoende goede luchtkwaliteit.

4.1.5 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer een omgevingsvergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer de vergunning een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Gevolg van dat laatste is dat in een omgevingsvergunning voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten 

De omgevingsvergunning maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Zodoende is er geen aanleiding voor een MER, vormvrije mer of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van de vergunning. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.4.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

De om te vormen busbaan over de Distelvlinderlaan tussen de Anklaarseweg en Laan van Charleston ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich wel binnen een Keurzone (A-watergang) en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen NAP+ 6,0 m en NAP+ 6,6 m ligt. Het is een gebied waar matige kwel op kan treden. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Langs een groot gedeelte van de huidige busbaan is een watergang gelegen. Deze watergang is opgenomen op de legger van het waterschap als 'A-watergang'. Halverwege ligt hier een stuwtje welke een minimaal waterpeil garandeert aan de noordzijde op NAP+5,95 m. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Het huidige wegvak loost het hemelwater op de naastgelegen watergang en in de heringerichte situatie kan deze afvoer gehandhaafd blijven. Daarmee verandert er niets aan de hoeveelheden afstromende water op de watergang. Er geldt wel een vergunningplicht. Doordat een reeds bestaande situatie van afstromend regenwater op de watergang in stand blijft, heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. De gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving zijn gering vanwege de beperkte omvang van de versmalling. Het schuine talud wordt over een lengte van 60 meter aangevuld en voorzien van een keermuur/schanskorven. In het plan dient gezocht te worden naar compensatie van het verlies van de oeverbreedte en daarmee het verlies in berging van het oppervlaktewatersysteem teniet te doen.

In en om het plangebied komt wel waterafhankelijke natuur voor. Door bij de werkzaamheden de rekening te houden met de aquatische flora en fauna zoals omschreven in de Wet natuurbescherming (Wnb), dan wel te handelen conform de 'Gedragscode Wnb voor waterschappen' heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0011.png"

Figuur: traject versmalling watergang en dwarsdoorsnede D-'D.

4.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd én een gescheiden rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater worden afgevoerd. De capaciteit van de riolering is voldoende om bij een maatgevende regenbui, die eens per twee jaar optreedt, geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.

Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied. Hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater op een gelijkwaardige wijze als in de huidige situatie ingezameld en rechtstreeks geloosd op het oppervlaktewater.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

4.2.6 Watertoets

Het plangebied ligt in een Keurzone van het waterschap. Vanwege dit is het plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. De reactie van het waterschap is hieronder samengevat en van een antwoord voorzien.

Samenvatting reactie waterschap 18 maart 2019

De gevolgen voor de waterhuishouding zijn zeer beperkt. Omdat een (klein) deel van de watergang smaller wordt gemaakt het verzoek om deze oeverversmalling op een ander deel van deze watergang te compenseren door een verbreding.

Voor de uitvoering van het plan is een watervergunning nodig. De details, zoals de gevolgen voor het onderhoud van deze watergang, worden in de vergunning verder uitgewerkt.

Antwoord 

  • Het plan omvat géén extra verhard oppervlak.
  • Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera.
  • Er zal niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater.
  • Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Wettelijk kader en beleid

Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

Rijksbeleid en wetgeving

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De Wnb kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten. De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen. De Wnb bevat -voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden en voor de bescherming van soorten.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast. Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;

Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.

  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;

Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.

  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten

Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • 1. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • 2. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • 3. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Bos- en natuurcompensatie

Bos en natuur worden ook beschermd door de Wnb en de provinciale richtlijn Bos- en natuurcompensatie uit 1998, die is gericht op de instandhouding van het bos- en natuurareaal in de provincie Gelderland. Voor gronden met de hoofd- of medebestemming 'Bos' en 'Natuur' die in het kader van ruimtelijke planvorming wordt aangetast, gelden bepaalde compensatieregels. Deze compensatie is afhankelijk van de vervangbaarheid van de aan te tasten natuur of de leeftijd van het te kappen bos. Bij bos jonger dan 25 jaar geldt een compensatie van 120%; voor bos van 25 tot 100 jaar 130% en voor bos ouder dan 100 jaar, 140%. Voor gronden binnen de bebouwde kom die volgens de criteria van de Boswet herplantplichtig zijn (bosjes van minimaal 10 are of 20 bomen in rijbeplanting) geldt eveneens de compensatieverplichting vanuit de richtlijn. In de richtlijn is bepaald dat er in principe fysieke compensatie plaatsvindt: als natuur of bos moet plaatsmaken voor andere vormen van ruimtegebruik moet er op een andere plek natuur of bos voor terugkomen. Er moet dan gelijktijdig met het bestemmingsplan ten gevolge waarvan bos of natuur verdwijnt, een nieuw aan te leggen natuur- of bosgebied worden bestemd, hetzij in het eigen plangebied, hetzij in een ander plangebied. Slechts wanneer fysieke compensatie niet of maar gedeeltelijk mogelijk is dan wel onaanvaardbare vertraging voor het project oplevert, mag financieel gecompenseerd worden. In het geval van financiële compensatie dient die compensatie gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan geregeld te zijn. Dat kan door het vastleggen van een privaatrechtelijke overeenkomst met een initiatiefnemer maar ook door het instellen van een gemeentelijk groenfonds dat is gericht op natuur- en boscompensatie. De gemeente hanteert daarbij de Groene Kluis, waarin de financiële vergoeding van compensatieverplichtingen gericht worden ingezet op compensatie van de arealen bos of natuur en daarmee op versterking van de Groene Mal.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Algemeen

Het groen ter plekke is nog zeer jong en bestaat uit grasbermen met jonge laanbeplanting. Deze bermen en jonge laanbomen herbergen geen vaste verblijfplaatsen van zwaarder beschermde planten- of diersoorten met mogelijke uitzondering van broedvogels in de laanbeplanting. Bij handhaving van de aanwezige laanbomen heeft inpassing van de busbaan geen negatief effect op beschermde diersoorten. Mochten er laanbomen moeten worden gekapt dan wordt rekening gehouden met het broedseizoen van half maart tot en met half juli, waarin geen bomen worden gekapt. Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura2000 gebied, het GNN of de Groene Ontwikkelingszone.

Stikstof

De planlocatie ligt niet in de onmiddellijke nabijheid van een Natura2000-gebied. Het Natura2000-gebied Veluwe ligt op meer dan 2,5 km afstand. Tussen dit gebied en de planlocatie ligt een groot deel van de stad Apeldoorn. Natura2000-gebieden Rijntakken en Landgoederen Brummen liggen op meer dan 10 km afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0012.png"

figuur: Natura2000-gebieden en de planlocatie

De planlocatie ligt niet in het Gelders natuurnetwerk of de Groene ontwikkelingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0013.png"

figuur: GNN en GO en de planlocatie

De huidige planlocatie is een busbaan waarover dagelijks bussen rijden. De verkeersintensiteit neemt toe van 60 naar 5000. Met deze omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan neemt de verkeersintensiteit voor deze weg toe, maar in totaliteit blijft het aantal verkeersbewegingen voor de wijk Zuidbroek gelijk. Feitelijk is het een verplaatsing van de huidige verkeersbewegingen. Bovendien ondervinden de huidige bewoners van de wijk veel hinder van de gebrekkige ontsluiting van de wijk. Er zijn veel knelpunten en opstoppingen. Met het openstellen van de busbaan verbetert de ontsluiting en daarmee de leefbaarheid van de wijk. Er is derhalve geen sprake van een toename van de uitstoot van CO2 en NOx. Hierdoor is geen sprake van significante negatieve gevolgen van dit plan als gevolg van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd kan worden, dat er geen aanvraag van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming gedaan zal hoeven te worden.

4.4 Duurzame verstedelijking

4.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is geen sprake, want infrastructuur wordt volgens vaste jurisprudentie niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd.

4.5 Archeologie

4.5.1 Beleid
4.5.1.1 Provinciaal beleid

In de hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De provinciale regels bevatten, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

  • Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

  • Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

  • Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

  • Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

  • Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

  • Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

4.5.2 Onderzoeksresultaten

Zoals in paragraaf 4.5.1 al is uiteengezet heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0015.png"
Figuur: relevant deel archeologische beleidskaart en legenda

Het plangebied ligt in de zones met (middel)hoge en geen archeologische verwachting. Dat betekent dat dus deels een onderzoeksplicht geldt, mits de bodemingrepen dieper gaan dan 35 cm onder maaiveld en groter zijn dan 500 m². Het betreft het deel van de weg vanaf de Anklaarseweg langs de Gavottestraat tot aan de Tangostraat. Dit is inderdaad groter dan 500 m² en dieper dan 35 cm. Voordat het plan uitgevoerd kan, dient archeologisch onderzoek te worden gedaan waaruit blijkt dat het geen belemmering vormt.

Door KSP Archeologie is op 26 augustus 2019 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase uitgevoerd (zie Bijlage 6). Hieruit blijkt dat de oorspronkelijke bodem vrijwel geheel is verdwenen en het waarschijnlijk een beekeerdgrond betreft. Het plangebied was door de lage ligging en relatief natte situatie ongeschikt voor bewoning. De kans is klein dat er archeologische vindplaatsen zoals nederzettingen of vuursteenvindplaatsen aanwezig zijn. De hoge verwachtingswaarde is gelet hierop bijgesteld naar laag. Archeologisch vervolgonderzoek is niet nodig. Als tijdens de grondwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, moet hiervan melding worden gedaan bij de sectie Archeologie van de gemeente Apeldoorn op grond van de Erfgoedwet.

4.6 Cultuurhistorie

4.6.1 Wettelijk kader en beleid
4.6.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: de Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie. De Omgevingsvisie bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.6.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.ov1048-ont2_0016.png"

figuur: uit Nota I-cultuur

Volgens de beleidskaart van de nota I-cultuur is het gebied aangewezen als 'lage attentiewaarde'. Het gaat hier slechts om de openstelling en aanpassing van een busbaan zodat al het gemotoriseerde verkeer van de weg gebruik kan maken. Dit heeft geen effecten op cultuurhistorische waarden in het gebied.

4.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Dit project is een initiatief van de gemeente Apeldoorn zelf. Alle met deze omgevingsvergunning samenhangende kosten komen ten laste van het project busbaan Zuidbroek. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.