Plan: | Salland |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1528-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Salland
Vanuit volkshuisvestelijk oogpunt, duurzaamheid en maatschappelijke investering onderzoekt woningcorporatie De Goede woning de mogelijkheden voor renovatie en sloop/nieuwbouw van diverse clusters. Eén van deze clusters omvat de straat Salland in Apeldoorn, waar zich 24 twee-onder-een-kap woningen bevinden. De kwaliteit van de 24 woningen aan Salland zijn reeds een aantal jaren onderwerp van onderzoek en discussie. De woningen hebben op de begane grond een keuken, een douche en een eet-woonkamer, enkele woningen hebben een uitbouw. Op de eerste verdieping bevinden zich twee slaapkamers, maar geen sanitair of badkamer. De woningen zijn niet of slecht geïsoleerd en kennen daarnaast vele gebreken, zoals verzakte begane grond vloeren, uit lood staande gevels, scheuren in de gevels en het doorbuigen van de dakconstructie. De huidige technische kwaliteit van de woningen alsook de gewenste investeringen in duurzaamheid en eisen inzake het afkoppelen van het gas hebben geleid tot de keuze om de woningen te slopen en op de locatie 64 nieuwbouwwoningen te realiseren. Deze realisatie past echter niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken moet dus een nieuw bestemmingsplan worden vastgesteld. Een bestemmingsplan bestaat uit het juridische bindend deel, de regels en verbeelding, en uit een toelichting. Voorliggend document voorziet in een toelichting van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in de buurt Ossenveld-Woudhuis aan de oostelijk rand van Apeldoorn. De buurt maakt onderdeel uit de wijk Osseveld-West. Woudhuis wordt globaal begrensd door de spoorlijn aan de noordzijde, de A50 aan de oostzijde, de Zutphensestraat aan de zuidzijde en de Laan van Osseveld aan de oostzijde. Het plangebied beslaat de woningen Salland 2 t/m 24 en 1 t/m 23. Aan de noordzijde van het plangebied is De Hovenlaan gelegen en de zuidelijke grens wordt gevormd door autobedrijf Smaling en de huizen van de Zuthensestraat 105 t/m 109. Het westen en het oosten wordt tevens begrenst door woningen. Kadastraal gezien maakt het plangebied deel uit van het kadastrale perceel Apeldoorn, sectie M, nummer 7915 en een deel van 6090 en 8806. De oppervlakte van het plangebied is circa 15.620 m2. In navolgende afbeelding is het plangebied met een rode ster weergegeven binnen de kern Apeldoorn.
Globale ligging plangebied (rode ster) in relatie tot de kern Apeldoorn (bron: arcgis.com/map-viewer)
Globale begrenzing plangebied (rood kader) (bron: arcgis.com/mapviewer)
Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan "Osseveld-Woudhuis", dat op 17 december is vastgesteld door de gemeenteraad van Apeldoorn. Tevens gelden ter plaatse ook de thematische paraplubestemmingsplannen "Parapluherziening begeleid wonen" en "Parapluherziening parkeren". Tot slot gelden ook de voorbereidingsbesluiten "Hyperscale datacenters" en "Standplaatsen voor woonwagens en kermisexploitanten". Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan "Osseveld-Woudhuis", met daarop het plangebied globaal rood omlijnd.
Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan "Osseveld-Woudhuis", het plangebied is rood omlijnd (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Enkelbestemmingen
Op grond van het vigerende bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Woondoeleinden' (geel) en 'Verblijfsgebied' (grijs). Daarnaast hebben binnen de bestemming 'Woondoeleinden' enkele delen van het plangebied de lettertekenaanduidingen 'halfvrijstaand of vrijstaande woningen hv' (ter plaatse van de bouwvlakken), 'erf' (aan de achterzijde van de bouwvlakken) en 'tuin' (aan de voorzijde van de bouwvlakken).
Woondoeleinden
De voor 'Woondoeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, tuinen en erven en nutsvoorzieningen met de daarbij behorende bouwwerken. Ter plaatse van de bijbehorende aanduiding zijn half vrijstaande of vrijstaande woningen (hv) toegestaan. Woningen mogen allen worden gebouwd binnen een bebouwingsvlak, mits niet meer dan 60% van de kavel (met inbegrip van alle op de kavel aanwezige bebouwing) bebouwd wordt. De maximale bouw- en goot hoogte zijn respectievelijk 7 meter en 3 meter, zoals is aangegeven de maatvoering op de plankaart. Bijgebouwen, overkappingen en aan- of uitbouwen bij woningen met de aanduiding v, hv, a en w mogen een oppervlakte van 65 m2 beslaan bij een kaveloppervlakte tussen 500 m2 en 750 m2. De bouw- en goothoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter bedragen, voor bijgebouwen en aan- of uitbouwen is dit respectievelijk 5 en 3 meter. Andere bouwwerken, geen overkappingen zijnde hebben een maximale bouwhoogte van 2 meter, met uitzondering van tuinmeubilair (3 meter) en antenne installaties (15 meter).
Verblijfsgebied
De voor 'Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie, markten en standplaatsen voor ambulante handel, nutsvoorzieningen en evenementen met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder geluidwerende voorzieningen. De maximale hoogte voor antenne installaties, speel- en klimtoestellen, overkappingen, geluidschermen en overige bouwwerken bedragen respectievelijk 15 meter, 4 meter, 3 meter, 3,5 meter en 2,5 meter.
Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en wordt in hoofdstuk 3 de toekomstige situatie beschreven. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 5 omvat de toetsing aan de planologische haalbaarheidsaspecten en milieuaspecten en gaat in op de uitvaarbaarheid van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de juridische planopzet (Hoofdstuk 6) en inspraak en overleg (Hoofdstuk 7).
De wijk Osseveld-Woudhuis ligt in het gebied van verschillende dekzandruggen (`zandkoppen') die ontstaan zijn doordat zand vanaf de stuwwal ging stuiven tijdens de laatste IJstijd. De stuwwal en de hoger gelegen zandkoppen waren van oudsher zeer geschikt voor bewoning. De oudste bekende bewoningssporen in Apeldoorn dateren dan ook uit het Mesolithicum (Midden-Steentijd, 8800-4900 v. Chr.).
Tot het begin van de 20ste eeuw was de omgeving van het plangebied voornamelijk in gebruik als landbouwgrond met her en der wat boerderijen. De planlocatie stond nog volledig los van de stad. Dit was nog steeds het geval bij de aanleg van de huizen binnen het plangebied in 1918, al kwam Apeldoorn met rasse schreden dichterbij. De straat kreeg het karakter van een tuindorp, een wijk met een typisch dorps karakter met grote tuinen die vaak vanaf de jaren 20 van de twintigste eeuw zijn gebouwd om een tegenwicht te bieden aan de verpauperde arbeiderswoningen van de grote steden. Salland werd een typische volksbuurt waar mensen soms al hun hele leven wonen.
Pas eind jaren 90 werd Salland volledig onderdeel van de stad Apeldoorn. De omliggende woningen zijn dus in een veel later stadium gebouwd en zijn ruim 60 jaar jonger dan de huizen van Salland. De huizen zijn gesitueerd rondom verscheidene groene hoven en laten een duidelijk verschil zien ten opzichte van de stedenbouwkundige structuur van Salland.
De onderstaande afbeeldingen geven een overzicht van de historie van het plangebied.
Overzichtskaarten van het plangebied in de periode 1900 t/m 2022 (1900 - 1925 - 1950 - 1975 - 2000 - 2022)
Zoals benoemd maakt het plangebied onderdeel uit van de wijk Osseveld-Woudhuis waarvan het grootste deel van de woningen pas in de jaren 90' is gerealiseerd. De wijk bestaat uit verschillende buurten, welke vaak gesitueerd zijn om een hof. Dit is weergegeven in de onderstaande afbeelding.
Analyse gemeente ruimtelijke structuur omgeving plangebied (bron: De Goede Woning)
Deze hoven vormen een belangrijk aspect voor zowel de ruimtelijke structuur als de groenstructuur van de wijk, gezien de hoven of plantsoenen veelal groen zijn ingericht. Andere belangrijke groenelementen in Woudhuis zijn de waardevolle houtopstanden aan de oostzijde van de Lupineweg, de laanbeplanting langs de Woudhuizerallee, de groenstructuur rondom het Kasteel, het Kasteelplein en groene aders en grasbermen tussen de woningen. Binnen het plangebied zelf is groen aanwezig in de vorm van laanbeplanting en grasbermen aan de oostelijke zijde van de weg. De westelijke zijde is de laanbeplanting meer versnipperd en wordt deze onderbroken door openbare parkeerplekken en lantaarnpalen. Het merendeel van het parkeren wordt echter voorzien op eigen terrein. De woningen zijn aangesloten op de straat Salland welke uitmondt op De Hovenlaan en een parallelweg van de Zutphensestraat, zoals tevens is te zien op de bovenstaande afbeelding. De Zutphensestraat is een belangrijke verkeersverbinding, die de snelweg A50 verbindt met de ring en het centrum van Apeldoorn.
In de huidige situatie staan binnen het plangebied 24 grondgebonden twee-onder-een-kap woningen. De 24 woningen hebben op de begane grond een keuken, een douche en een eet-woonkamer, enkele woningen hebben een uitbouw. Op de eerste verdieping bevinden zich twee slaapkamers, maar geen sanitair of badkamer. De woningen zijn niet of slecht geïsoleerd, maar bezitten een relatief grote tuin. De woningen zijn in slechte staat, met onder andere verzakte begane grond vloeren, uit lood staande gevels, scheuren in de gevels en het doorbuigen van de dakconstructie.
Luchtfoto plangebied (opgelicht) (bron: De Goede Woning)
Aanzicht vanaf de zuidelijke kant van het plangebied (bron: google.streetview)
Aanzicht vanaf een van de woningen binnen het plangebied (bron: google.streetview)
De straat Salland is een erftoegangsweg binnen de wijk Osseveld-Woudhuis. De straat mond in het noorden uit op de Hovenlaan die het verkeer verder de wijk in loost. De straat wordt ontsloten via het zuiden, waar een vertakking van de Zutphensestraat overgaat in de N345 Zutphensestraat. De Zutphensestraat vormt een belangrijke verbinding tussen het centrum van Apeldoorn en het buitengebied, gezien de straat in het westen aansluit op snelweg de A15.
Het dichtstbijzijnde bus- en treinstation is Apeldoorn Osseveld, op ongeveer 8 minuten lopen van het plangebied. Hiermee is het plangebied ook met openbaar vervoer goed bereikbaar.
Plangebied ten opzichte van verschillende snel-, auto- en spoorwegen in Apeldoorn (bron: rail.cc)
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. Eerst wordt de indeling en de bebouwing beschreven, om vervolgens in te gaan op infrastructuur en verkeersontsluiting en parkeren. Als laatste wordt ingegaan op het concept duurzaam bouwen.
De bebouwing zal bestaan uit een mix van rijwoningen en boven- en benedenwoningen. De eengezinswoningen krijgen een oppervlakte tussen de 108 en 112 m2, de benedenwoningen een oppervlakte van 62 m2 en de bovenwoningen een oppervlakte van 86 m2. Het woningbouwprogramma bestaat uit 32 eengezinswoningen en 32 boven- en benedenwoningen.
Voor alle woningen wordt uitgegaan van twee lagen en een kap. De woningen zullen worden gesitueerd in korte rijtjes, zodat er meer hoekwoningen beschikbaar zijn voor eventueel terugkerende huidige bewoners. Deze woningen zullen worden voorzien van een grotere tuin.
De woningen worden gerealiseerd rondom een hof, zoals in de rest van de wijk gebruikelijk is. Het hof moet een zo groen mogelijk karakter krijgen, waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten. De onderstaande afbeeldingen laten het ontwerp van het gebied zien.
Ontwerp nieuwbouwwoningen Salland, Apeldoorn (bron: De Goede Woning)
De verkaveling gaat ervan uit dat dat de achterzijden niet aan het nieuwe Sallandhof zullen grenzen. De korte rijen blokken worden zo gepositioneerd zodat extreem diepe achtertuinen worden vermeden. De nieuwbouw zou uit kunnen gaan van een tuindorp-architectuur waarbij geleding en het metselwerkdetail allure geven aan het geheel. Voortuinen en achtertuinen worden structureel omzoomd door hoge- en lage hagen. Daarnaast zorgen tuinmuren voor een aaneengesloten bebouwing aan het hof, waarbij de bestaande bomen zoveel mogelijk behouden blijven. In de onderstaande afbeeldingen zijn referentie beelden te zien van de groenstructuur en en de bebouwing.
Referentie beelden van de groenstructuur (bron: De Goede Woning)
Referentie beelden van de woningen (bron: De Goede Woning)
Door de realisatie van het hoef binnen het plangebied zal de infrastructuur van het plangebied moeten worden aangepast. De aansluiting aan de Zutphensestraat en de Hovenlaan zal op dezelfde locatie blijven. Na het eerste blok huizen zal de weg splitsen rondom het hof, om vervolgens aan de andere kant van het hof weer samen te komen, zoals is te zien in het ontwerp.
Voor de verkeersontsluiting van de niuwbouwwoningen wordt gebruik gemaakt van de gedeeltelijk aanwezige infrastructuur. Zo wordt het verkeer, net als in de huidige situatie, ontsloten via de Hovenlaan in het noorden en de Zutphensestraat in het zuiden. Slechts ter plaatse van het hof moeten grootschalige aanpassingen worden gepleegd.
Parkeren zal plaatsvinden in koffers achter de voorgevel rooilijnen. Net als de tuinen worden de parkeerkoffers structureel omzoomd door hoge- en lage hagen. Daarnaast zal het mogelijk zijn om op enkele plekken langs de straat parkeren. Deze parkeerplekken zijn voornamelijk bedoeld voor bewoners. In totaal worden er 74 parkeerplaatsen gerealiseerd binnen de parkeerkoffers, 16 langsparkeerplaatsen voor bezoekers en 2 parkeerplaatsen op eigen terrein, wat leidt tot een totaal van 92 parkeerplaatsen.
De nieuwbouwwoningen zullen van het gas worden losgekoppeld en zullen voldoen aan de BENG-eisen. Elke van de woningen wordt voorzien van een individuele warmtepomp. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan duurzaam materiaal gebruik. Het terrein wordt zo groen mogelijk ingericht, hiermee is ook rekening gehouden met het stedelijk hitte eiland effect.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Toetsing
Met het onderhavig plan worden 24 verouderde en niet geïsoleerde woningen gesloopt om plaats te maken voor 64 nieuwbouwwoningen die voldoen aan de BENG-normen en worden voorzien van een warmtepomp installatie. Daarnaast wordt het terrein groen en klimaatadaptief ingepast, met een uitbreiding van het openbaar groen binnen het gebied. De voorliggende ontwikkeling is daarmee in lijn met de doelstellingen van de NOVI.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Afbeelding 1: Gelderse Omgevingsvisie
Ambitie energietransitie
Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.
Ambitie klimaatadaptie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Ambitie circulaire economie
Gestreefd wordt naar een voortvarend en innovatief circulair beleid, waarbij de ambitie van de provincie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.
Ambitie biodiversiteit
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
Ambitie bereikbaarheid
Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Ambities vanuit dit streven zijn dat in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier is opgevangen en dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal verplaatsen. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is het busvervoer in Gelderland zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.
Ambitie economisch vestigingsklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.
Woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Toetsing
Het plan sluit aan bij de doelstellingen van een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. Binnen het onderhavig project worden 64 sociale huurwoningen gerealiseerd bestaande uit verschillende woningtypen, waarmee het aanbod aansluit bij de diverse vraag. Door de woningen te realiseren binnen de stadsgrenzen van Apeldoorn op een inbreidingslocatie, hoeft het stedelijk gebied niet uitgebreid te worden. De woningen worden gasloos en worden voorzien van een warmtepomp installatie, er wordt aandacht besteedt aan hittestress en het plaatselijk infiltreren van hemelwater. Het hof dat wordt gerealiseerd in het midden van de straat wordt voor een substantieel deel groen ingericht. Daarom kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Toetsing
Met het onderhavig initiatief worden 24 woningen gesloopt om plaats te maken voor 64 nieuwbouwwoning.
In artikel 2.2 binnen de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
In paragraaf 4.3.1 wordt getoetst aan de regionale woonagenda van Apeldoorn en omstreken. In de paragraaf 5.4 zal de behoefte verder worden toegelicht door het volgen van de ladder toets van duurzame verstedelijking. Hiermee wordt voldaan aan het gestelde binnen de omgevingsverordening.
In artikel 2.65b van de provinciale omgevingsverordening is vastgesteld dat in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken.
In het kader van duurzaamheid worden in voorliggend plan een aantal maatregelen getroffen. Zo worden de woningen aardgasloos gebouwd en wordt zoveel mogelijk duurzaam materiaal gebruik, zoals is besproken in paragraaf 3.4. Het (openbaar) groen zal waar mogelijk uitgebreid worden. Daarnaast wordt voor een deel van de parkeerplaatsen haflverharding gebruikt, wordt het regenwater plaatselijk geïnfiltreerd en worden mogelijkheden tot waterberging gerealiseerd in de vorm van wadi's. Door het nemen van de voorgenoemde maatregelen wordt aangenomen dat voldoende rekening wordt gehouden met de aspecten klimaatadaptatie en duurzaamheid. Gelet op voorgaande, vormen de Omgevingsvisie en -verordening geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.
Toetsing
Het onderhavig plan voorziet in de ontwikkeling van 32 eengezinswoningen en 32 boven- en benedenwoningen allemaal binnen de sociale huursector. Het plan sluit daarmee naadloos aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad en de ambitie om meer sociale huurwoningen te realiseren om de wachtlijsten verder terug te dringen. De behoefte is verder aangetoond in paragraaf 5.4. Hiermee draagt het plan bij aan het speerpunt "woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod".
De nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd binnen de bestaande contouren van de stad, waarbij niet geïsoleerde en sterk gas verbruikende woningen worden vervangen door woningen die voldoen aan de BENG-normen en klimaatadaptief worden ingericht. Hiermee draagt voorliggend plan ook bij aan het speerpunt "woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied" uit de woonagenda. Hiermee is onderhavig plan in lijn met de Woonagenda Cleantech regio 2018.
Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbij ingetrokken.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.
Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:
Wonen
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).
Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).
Omgevingskwaliteit
Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.
Mobiliteit
De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.
Economie en recreatie
Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies
De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.
Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.
Energie en circulariteit
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.
Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.
Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.
Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.
Dit is als volgt opgebouwd:
Natuur en landschap
De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.
Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.
Klimaatadaptatie
Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.
In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.
Milieu en gezondheid
Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.
Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.
Inclusiviteit
Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).
Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:
Uitvoering Omgevingsvisie
Gebiedsprofielen
De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.
Afwegingsmatrix
Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.
Onderzoeken
Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.
Toetsing
In de omgevingsvisie heeft de gemeente een aantal ruimtelijke ambities geschetst ten behoeve van haar toekomstbestendigheid, waarbij onder andere gesproken wordt over een efficiënt ruimtegebruik en de groei naar 180.000 inwoners.
Ten aanzien van wonen wenst de gemeente 12.500 woningen te bouwen en een divers woonaanbod te realiseren met een aanzienlijk deel betaalbare woningen, zoals sociale huur, middeldure huur en betaalbare koopwoningen. In voorliggend plan wordt voorzien in een sociale huurwoningen, waarbij verschillende woningtypen worden gerealiseerd. Dit zorgt voor een gevarieerd woonaanbod.
Het plangebied valt binnen het deel dat in de gemeentelijke omgevingsvisie is aangeduid als 'Verduurzamen en versterken Apeldoornse wijken'. Dit betreft voornamelijk de wijken met veel naoorloogse woningen. In deze wijken wordt ingezet op het opknappen van het openbaar gebied, energietransitie en klimaatadaptatie, een veelzijdiger woningvoorraad en sociale en economische ondersteuning van bewoners. Voor de woongebieden worden vitaliteits-agenda’s opgesteld, gericht op vernieuwing van het openbaar gebied, de energietransitie en verbetering van de woningvoorraad. Voorliggend plan haakt daar volledig op aan en voldoet aan de gemeentelijke ambities voor deze wijken, zoals is nader is toegelicht in 3.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Afbeelding 2: Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Toetsing
Het voorgenomen plan raakt geen van de belangen die benoemd zijn het gemeentelijke groenbeleid en is daarmee niet in strijd met het bepaalde in de Groene Mal.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Toetsing
Het voorgenomen plan is niet in strijd met de uitgangspunten uit de gemeentelijke groenstructuurkaart.
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:
Toetsing
Het plangebied uit voorliggend plan is niet gelegen in de Groene Ontwikkelingszone. Hierdoor is voorliggende ontwikkeling niet in strijd met het bepaalde in de Verordening Groene Balans van de gemeente Apeldoorn.
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Toetsing
Met voorliggende ontwikkeling wordt de hoeveelheid openbaar groen in het plangebied vergroot. Het groen binnen het plangebied is nu voornamelijk aanwezig binnen de tuinen van de bewoners zelf, die veelal ook verhard zijn. Door middel van openbaar groen wordt op verschillende plaatsen in het plangebied verhard oppervlak getransformeerd tot duurzaam groen, wat zorgt voor meer en beter groen in de wijken. Daarnaast wordt de hovenstructuur van de omliggende wijken het plangebied ingetrokken, wat de karakteristieke eigenschappen van de omgeving versterkt. Het creëren van een hof binnen het plangebied draagt bij aan de klimaatadpatieve maatregelen binnen de wijk, het versterken van de biodiversiteit en het nodigt bewoners uit om te bewegen en elkaar te ontmoeten. Hierdoor draagt voorliggend plan bij aan de ambities uit het gemeentelijke groenplan.
De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'Woonagenda 2018-2021, Iedereen een thuis', vastgesteld. De Woonagenda dient meerdere doelen:
De Woonagenda beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.
Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:
Afbeelding 3: Woonagenda Apeldoorn
Toetsing
Met voorliggende ontwikkeling wordt gehoor gegeven aan verschillende ambities uit de gemeentelijke woonagenda. Zo wordt er een divers programma aan woningtypen gerealiseerd, zowel woningtypen voor kleinere huishoudens, levensloopbestendige woningen als grotere woningen voor thuiswerkers en gezinnen. Tevens draagt de toevoeging van ca. 64 woningen bij aan de vermindering van de druk op de woningmarkt. Daarnaast zullen alle woningen vallen onder het betaalbare huur segment, omdat het sociale huurwoningen betreffen. In het plan zijn woningtypen voorzien die aansluiten bij de vraag die ontstaat door demografische trends, zoals zal worden beschreven in paragraaf 5.4. Hiermee sluit het planvoornemen aan bij de gemeentelijke woonagenda.
Burgemeester en wethouders hebben op 5 februari 2019 de beleidsregel 'Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027' vastgesteld. De gemeente wil dat de juiste woningen op de juiste plek worden gebouwd. Het Afwegingskader Woningbouw geeft de prioritering voor woningbouw aan. Doel daarvan is het bevorderen van kansrijke initiatieven en versnellen van de bouw van woningen. De kaders die in de Structuurvisie, de Woonagenda en de Regionale Woonagenda zijn vastgesteld vormen de basis voor het Afwegingskader Woningbouw. Door het prioriteren en richting geven aan de woningbouw kan de gemeente adaptief en flexibel inspelen op de woningbehoefte. Het Afwegingskader Woningbouw geeft ook duidelijkheid en richting aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven in wil vullen. Het Afwegingskader gaat over de programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen. Het Afwegingskader geldt niet voor initiatieven voor de bouw van 1 of 2 woningen, daarvoor vindt alleen een toets op ruimtelijke aspecten plaats.
Toetsing
Het afwegingskader woningbouw heeft de gemeente Apeldoorn opgesplitst in verschillende deelgebieden. De onderhavige ontwikkeling ligt binnen 'De woonwijken', waar de focus ligt op het creëren van een comfortabele gezinsstad. En omdat dit één van de strategische doelen is, is het van belang de leefbaarheid (onderwijs, zorg, openbare ruimte, cultuur), veiligheid en economische vitaliteit van de bestaande wijken op peil te houden en waar mogelijk te versterken. Deze woonwijken kunnen worden gebruikt als inbreidingslocatie, waar er lege, kale plekken in de stad ontstaan die afbreuk doen aan ruimtelijke kwaliteit en sociale veiligheid. Hoewel het terrein in de huidige situatie niet leeg staat, zijn de woningen verouderd, wat afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit. Bij inbreidingslocaties is het doel om de woningen te realiseren in de directe nabijheid van stadsdeel-, wijk- en buurtcentra en aan de stedelijke hoofdinfrastructuur. Het plangebied ligt binnen 500 m van een buurtcentrum met verscheidene winkels en ligt rechtstreeks naast de Zutphensestraat, een belangrijk verbinding tussen het centrum en de ring van Apeldoorn en de snelweg de A50. Tevens kunnen pluspunten worden behaald door een bijdrage te leveren aan de gemeentelijke duurzaamheidsambitie energieneutraal, wonen-en-zorg en levensloopbestendigheid en toevoeging van ruimtelijke kwaliteit op beeldbepalende en/of nu rotte plekken. Het onderhavig plan voorziet in elk van de bovenstaande eisen. Als laatste worden een aantal programmatische criteria benoemd, zoals inzetten op het middeldure segment met huur tussen de 711-900 euro, een mix van typologiën en in woonwijken aandacht voor menging en bijdrage aan een betere verdeling van woningaanbod. Door de realisatie van diverse woningtypen binnen het sociale huur segment wordt hieraan voldaan. Het plan is daarom in lijn met de kaders die worden gesteld binnen het afweginskader woningbouw van de gemeente Apeldoorn.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Toetsing
Voorliggende ontwikkeling raak geen van belangen die genoemd zijn in de gemeentelijke verkeersvisie.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Toetsing
In het kader van voorliggende ontwikkeling is het plan getoetst aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Hieruit volgt dat het plan geen belemmering ondervindt van dit beleid. De inhoud van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren' wordt meegenomen in het nieuwe plan voor de nieuwbouwwoningen aan Salland. De nadere uitwerking hiervan is uiteengezet in paragraaf 5.7.
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5.1.2 respectievelijk 5.6.1.3.
Toetsing
In het kader van voorliggende ontwikkeling is het plan getoetst aan het gemeentelijk archeologisch en cultuurhistorisch beleid. De nadere uitwerking hiervan is uiteengezet in respectievelijk paragrafen 5.5 en 5.6.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:
De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.
De nota werkt vanuit een piramide:
Afbeelding 4: piramide welstand
Toetsing
Het onderhavig plan valt onder de specifieke bouwwerken. Het stedenbouwkundig plan en architectonische uitstraling zal ter zijner tijd getoetst worden aan het welstandsbeleid.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Toetsing
Het doel is om de nieuwbouwwoningen na het onherroepelijk vaststellen van het plan zo snel mogelijk te realiseren vanwege de slechte staat waarin de woningen zich verkeren. Dit zal ruim binnen 3 jaar gebeuren, waarmee beleidsnotitie geen invloed heeft op de uitvoerbaarheid van het onderhavig plan.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 13 juli 2023, opgesteld door PJ Milieu B.V. en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. De aanleiding tot het bodemonderzoek wordt gevormd door de voorgenomen herontwikkeling en bouwactiviteiten op de locatie. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de locatie en nagaan of er mogelijke gebruiksbeperkingen bestaan in relatie tot het beoogde gebruik. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat:
Verkennend bodemonderzoek
Asfaltonderzoek
De volledige asfaltverharding (circa 205 ton) dient als teerhoudend te worden afgevoerd.
Infiltratieonderzoek
De doorlatendheid is gemeten tussen 1,1 en 4,8 meter per dag met een gemiddelde van 3,0 meter per dag. Gesteld kan worden dat de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie geschikt is voor infiltratie van (hemel)water, mits rekening wordt gehouden met de hoge grondwaterstanden.
Nader bodemonderzoek
Ter plaatse van boring 3, 22 en 25 is sprake van een geval van niet-ernstige bodemverontreiniging met respectievelijk PAK, lood en PAK. De omvang boven de interventiewaarde is ingeschat op respectievelijk 10, 12 en 10 m³. De verontreinigingen bevinden zich in de bovenste halve meter.
In het grondwater zijn van nature voorkomende sterk verhoogde gehalten kobalt en nikkel aangetoond. Er is geen sprake van een geval van verontreiniging.
Aanbevelingen
Naar aanleiding van de aangetroffen granulaatfundering ter plaatse van huisnummer 21 is het noodzakelijk om een asbest in puinonderzoek uit te voeren. Door de opdrachtgever is aangegeven dat dit wordt uitgevoerd zodra de woning leegstaat.
Het onderzoek is, voor zover van toepassing, onder certificaat (kwalibo) uitgevoerd, maar een bodemonderzoek is geen partijkeuring. Door derden kan, ongeacht de resultaten van dit bodemonderzoek, een keuring van een af te voeren partij (grond of verhardingsmaterialen) verlangd worden. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan er sprake zijn van verwerkingskosten.
Bij werkzaamheden in verontreinigde grond dienen de veiligheidsmaatregelen te worden getroffen, zoals opgenomen in de CROW 400.
Indien de verontreinigingen verwijderd worden, is het raadzaam voorafgaande aan de werkzaamheden toestemming te verkrijgen van de gemeente Apeldoorn (omgevingsdienst IJsselland) middels een beknopt saneringsplan.
Voor het lozen van de sterk verhoogde gehalten op de riolering dient een maatwerkbesluit te worden aangevraagd bij de gemeente Apeldoorn.
Conclusie
Bij grondwerken dient ter plaatse van de verontreinigde grond een goedgekeurd plan van aanpak opgesteld te worden en de provincie op de hoogte gebracht worden. Wanneer de verontreinigde gronden zijn gesanneerd vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig initiatief.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
De ontwikkellocatie ligt aan de oostzijde van de stad Apeldoorn. Het plangebied wordt voornamelijk omgeven door woningen, maar verspreid door de omgeving bevinden zich tevens maatschappelijke, sport- en bedrijfsbestemmingen, kantoor functies, detailhandel en panden met gemengde functies. Daarnaast liggen er drukke wegen en spoorwegen nabij het plangebied. In de directe omgeving van de ontwikkellocatie is zowel juridisch-planologisch als feitelijk gezien sprake van een afwisseling van functies. De omgeving kan daarom als een 'gemengd gebied' getypeerd worden. Dit betekent dat bij de beoordeling van het aspect 'bedrijven en milieuzonering' de richtafstanden uit de VNG-procedure dienen te worden aangehouden, met verlaging van één afstandsstap (met uitzondering van het aspect 'gevaar').
Hinder als gevolg van onderhavige ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 64 woningen, die allemaal worden voorzien van een warmtepompinstallatie. Deze installaties kunnen geluidsoverlast veroorzaken en kunnen daardoor worden gezien als hinder veroorzakende functie. De functie kan echter niet worden gecategoriseerd binnen de VNG-publicatie en kent daarom geen richtafstanden. Om te onderzoeken of de installaties geluidshinder veroorzaken voor de beoogde woningen, als ook de bestaande woningen in de omgeving, is een akoestische onderzoek uitgevoerd. Deze wordt verder beschreven in de paragraaf 5.1.4.
Hinder van bestaande bedrijvigheid op de ontwikkeling
Naast de hinder die een ontwikkeling zelf kan veroorzaken, dient ook onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling zelf hinder kan ondervinden van hinderveroorzakende functies uit de omgeving. Woningen moeten worden aangeduid als milieuhindergevoelig. Aangezien er in de omgeving van de ontwikkellocatie op grond van het bestemmingsplan diverse hinderveroorzakende functies mogelijk zijn en feitelijk gezien zijn gevestigd, zijn deze geïnventariseerd. De navolgende afbeelding geeft de omliggende functies globaal weer, waarna de verschillende functies nader worden beschreven en getoetst aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie.
Ligging hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied (rood omkaderd) (bron: arcgis.com/mapviewer, bewerking: SAB).
Maatschappelijk
In de omgeving van het plangebied liggen verschillende gebieden met de bestemming maatschappelijk. Hieronder vallen onder andere verscheidene zorgcomplexen, basisscholen en een wijkcentrum. De activiteiten kennen een milieucategorie van 3.1 of lager, waarbij de maximale richtafstand binnen gemengd gebied 30 meter bedraagt. De dichtstbijzijnde maatschappelijke functie betreft thuiszorglocatie Stichting Riwis Zorg & Welzijn. De gemeten afstand tussen de bestemming en de gevel van de beoogde bebouwing is circa 165 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de benodigde richtafstand. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Bedrijf
Nabij het plangebied bevinden zich 3 gebieden met de bestemming bedrijf. De aanwezige bedrijvigheid met de bijhorende richtafstand binnen gemengd gebied is in de navolgende tabel opgenomen, ook is de werkelijke afstand van de bedrijvigheid tot de beoogde woningen weergegeven.
Bedrijfssoort | Adres | Omschrijving VNG | Grootste richtafstand (meter) | Gemeten afstand (meter) |
Autohandel | Zutphensestraat 111 | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 10 (geluid) |
± 5 |
Tankstation | Zutphensestraat 74 | Benzineservisestations met LPG < 1000 m3/j | 50 (gevaar) |
± 280 |
Autowasstraat | Het Rietveld 60 | Autowasserijen | 10 (geluid) | ± 430 |
Voor het bedrijf aan de Zutphensestraat 111 wordt niet voldaan aan de richtafstand. In de rapportage d.d. 21 november 2023 , opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 13 van de Bijlagen bij de toelichting is aangetoond dat de beoogde woningen het bedrijf niet belemmeren en dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Uit dit onderzoek komen de volgende conclusies naar voren:
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
Er zijn overschrijdingen geconstateerd van stap 2, stap 3 en het Activiteitenbesluit, op het naastliggende en tegenoverliggende bouwvlak gedurende de dagperiode. Er zijn voor dit onderdeel geen overschrijdingen gedurende de avondperiode.
Naastliggend bouwvlak
Het doof uitvoeren van de kopgevel en een afschermende muur aan de achterzijde zorgt ervoor dat wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit en stap 3, maar niet aan stap 2. Dergelijke geluidbelastingen worden acceptabel geacht.
Tegenoverliggende bouwvlak
De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 55 dB(A). Er zijn geen doelmatige bron- en overdrachtsmaatregelen die de geluidbelasting beperken. Bij de indeling en bouw van de woningen wordt rekening gehouden met de geconstateerde geluidbelastingen. Voor de gevels met een geluidbelasting boven de 50 dB(A) geldt dat deze exclusief de voordeur doof worden uitgevoerd. Achter de voordeur wordt een niet-geluidgevoelige ruimte gerealiseerd. Omdat de geluidbelastingen plaatsvinden gedurende de dagperiode en er ten opzichte van de huidige situatie geen verslechterde akoestische situatie wordt gerealiseerd wordt de geluidkwaliteit aanvaardbaar geacht. Maatwerkvoorschriften tot 55 dB(A) zijn benodigd.
Maximaal geluidsniveau
Er zijn overschrijdingen geconstateerd van stap 2, stap 3 en het Activiteitenbesluit, op het naastliggende en tegenoverliggende bouwvlak, gedurende de dag- en avondperiode.
Naastliggend bouwvlak
Het doof uitvoeren van de kopgevel en een afschermende muur aan de achter- en voorzijde zorgt ervoor dat wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit en stap 3, maar niet overal aan stap 2. Overschrijdingen van stap 3 en het Activiteitenbesluit gedurende de avondperiode zijn afkomstig van enkele autoportieren. Gezien het geluid incidenteel is van aard en onderdeel is van een normaal omgevingsgeluid wordt de geluidkwaliteit aanvaardbaar geacht.
Tegenoverliggende bouwvlak
De overschrijdingen van stap 3 en het Activiteitenbesluit aan de tegenoverliggende woningen zijn afkomstig van het hameren binnenin de werkplaats. Een dergelijke geluidbelasting kan acceptabel worden geacht gedurende de dagperiode, te meer gezien er bij de indeling en bouw van deze woning rekening wordt gehouden met de geconstateerde overschrijding. Overschrijdingen van stap 2 gedurende de avondperiode zijn afkomstig van enkele autoportieren aan de rand van het bedrijfsterrein. Deze overschrijdingen worden acceptabel geacht.
Indirecte hinder
Er zijn geen overschrijdingen geconstateerd van de voorkeurswaarde voor het aspect indirecte hinder; hieraan wordt voldaan.
Detailhandel
In de omgeving liggen 3 gebieden met de bestemming detailhandel. Binnen deze gebieden bevinden zich onder ander woonwinkels, een tuincentrum en een bouwmarkt. Deze bedrijven vallen onder milieucategorie 2 en hebben een richtafstand van 10 meter binnen gemengd gebied. De dichtstbijzijnde detailhandel bestemming is de woonboulevard, welke op 220 meter van het plangebied ligt.
Kantoor
Nabij het plangebied ligt een gebied met de functiebestemming kantoor. Kantoren vallen binnen de VNG-lijst onder 'Overige zakelijke dienstverlening: kantoren' met milieucategorie 1 en een richtafstand binnen gemengd gebied van 0 meter. De kortste gemeten afstand tussen de bestemming en de gevel van de beoogde bebouwing is circa 210 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de benodigde richtafstand. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Gemengd
De omgeving kent ook nog 2 gemengde gebieden, waarin een combinatie van sport en detailhandel mogelijk is. Van de verschillende functies, heeft de sporthal hier in de VNG-lijst de hoogste milieucategorie van 3.1 met een richtafstand van 30 meter voor geluid. De kortste gemeten afstand tussen de bestemming en de gevel van de beoogde bebouwing is circa 380 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de benodigde richtafstand. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Sport
Als laatste ligt er in de omgeving van de planlocatie een gebied met de bestemming sport. Het betreft een sportveldencomplex, welke in de VNG-lijst valt onder veldsport complex met milieucategorie 3.1 en een maximale richtafstand van 30 meter voor geluid binnen gemengd gebied. De kortste gemeten afstand tussen de bestemming en de gevel van de beoogde bebouwing is circa 600 meter.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig plan.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn. Daarnaast worden op de locatie warmtepomp installaties gerealiseerd. Derhalve worden de verschillende wegen in de omgeving, de spoorlijn en de warmtepomp installaties in een onderzoek beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone,
met uitzondering van:
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
In de rapportage d.d. 22 juni 2023 , opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de bovenstaande wegen berekend. De onderstaande afbeelding laat de vertaling zien naar het akoestisch rekenmodel.
Ui het onderzoek blijkt dat als gevolg van de 30 km/uur wegen Salland, Hovenlaan en een deel van de Zutphensestraat de gehanteerde voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Ook door de overige 30 km/uur wegen in de omgeving van het plangebied tezamen wordt de gehanteerde voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden. Er is daardoor sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Als gevolg van het gezoneerde gedeelte van de Zutphensestraat is de maximale geluidbelastingen voor twee bouwvlakken hoger dan de voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. De hoogste overschrijdingen vinden plaats voor de (beoogde) woningen in het zuiden van het plangebied. Voor alle gebouwen zijn echter ook gevelgeluidbelastingen waarneembaar die die voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden.
Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde, maar stuiten op financiële, landschappelijke of stedenbouwkundige bezwaren. De realisatie van de zuidelijke nieuwbouwwoningen is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. Hogere waarden kunnen worden verleend omdat het project vervangende bebouwing betreft.
Bouwvlak | Aan te vragen hogere grenswaarde in dB ten gevolge van de Zutphensestraat |
1 | 53 |
5 | 52 |
Voor onderhavig plan is een hoogste gecumuleerde geluidbelasting waarneembaar van 59 dB, exclusief aftrek artikel 110g Wgh. Bij de aanvraag van een 'Omgevingsvergunning bouwen' dient in ieder geval door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek te worden aangetoond dat de binnenwaarde uit het Bouwbesluit 2012 wordt gehaald voor de nieuwe woningen.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.
Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen
Op grond van de Wgh hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Het traject Apeldoorn-Deventer heeft een geluidzone van 100 meter. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 68 dB (Lden) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Onderzoeksresultaten spoorweglawaai
In de rapportage d.d. 23 juni 2023, opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorweg Apeldoorn-Deventer berekend. Hieruit blijkt dat voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschreden. Er wordt daardoor voldaan aan de Wet geluidhinder.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.
Akoestisch onderzoek warmtepompen
Voor de beoordeling van geluidshinder afkomstig van warmtepompen binnen woonbestemmingen dient te worden getoetst aan het Bouwbesluit. Op 1 april 2021 zijn in het Bouwbesluit geluidgrenzen in werking getreden met betrekking tot buitenunits van warmtepompen en airco-installaties. Het gaat daarbij om de volgende twee regelingen:
Artikel 3.8. Aangrenzend perceel
2. Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt op de perceelgrens met een perceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Artikel 3.9. Zelfde perceel
3. Een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, veroorzaakt ter plaatse van een te openen raam of deur van een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een aangrenzende op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB, bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai.
Voornoemde regels zijn van toepassing op nieuw te plaatsen installaties bij woningen en dienen ter bescherming van woningen op hetzelfde en het aangrenzende perceel.
Naast de toetsing van individuele installaties is op grond van jurisprudentie ook een beoordeling van de cumulatieve geluidbelasting van meerdere installaties benodigd. Dit in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
In het Bouwbesluit zijn geen handvatten opgenomen waarmee de cumulatieve geluidbelasting van verschillende warmtepompen getoetst kan worden. De 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' geeft wel handvatten voor het toetsen van een gecumuleerde geluidbelasting vanuit verschillende inrichtingen. In de handreiking wordt beschreven dat als algemene vuistregel kan worden aangehouden dat een geluidsniveau dat 10 dB of meer onder een ander geluidsniveau is gelegen, niet tot cumulatie met dat hogere niveau leidt.
Voor een cumulatieve toetsing van de beoogde warmtepompen wordt getoetst aan de maatgevende normering gedurende de nachtperiode van 40 dB(A).
Onderzoeksresultaten akoestisch onderzoek warmtepompen
In de rapportage d.d. 29 juni 2023, opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de beoogde warmtepompen berekend. Hieruit blijkt dat kan worden voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, bijvoorbeeld bij warmtepompen met een bronvermogen 52 dB(A). Voor gestapelde woningen geldt bij een dergelijk bronvermogen dat de verticale afstand tot naburig te openen woongevels verticaal minimaal 3 meter bedraagt om te kunnen voldoen aan het Bouwbesluit. De afstand tot de perceelsgrens bedraagt voor zowel gestapelde als aaneengesloten woningen horizontaal minimaal 2,55 meter.
Daarnaast is de gecumuleerde geluidbelasting berekend op de woningen in en rondom het plangebied (met als uitgangspunt warmtepompen met een bronvermogen van 52 dB(A)). Hieruit volgt dat er geen overschrijdingen zijn van de normering van 40 dB(A) welke is ontleend uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.
Wanneer wordt afgeweken van de gehanteerde uitgangspunten kan niet zonder meer worden voldaan aan de gestelde normen. In dat geval geldt dat een potentiële overschrijding kan worden voorkomen door het toepassen van de volgende maatregelen: het verlagen van het bronvermogen, het vergroten van de afstand tussen warmtepomp en beoordeelpunt (zoals te openen gevels), of afschermende constructies. Er is dan nader onderzoek nodig.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig plan.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van 64 nieuwbouwoningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Met behulp van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) is beoordeeld of er ter hoogte van het plan sprake is van een (dreigende) overschrijding van luchtverontreinigende stoffen. In de volgende tabel zijn voor de jaren 2021 en 2030 voor de relevante stoffen de concentraties en de grenswaarden weergegeven.
Stoffen | Grenswaarde | 2022 | 2030 |
NO2 concentratie | 40 µg/m3 | 10 – 15 µg/m3 | < 10 µg/m3 |
PM10 concentratie | 40 µg/m3 | 16 – 18 µg/m3 | < 14 µg/m3 |
PM2,5 concentratie | 25 µg/m3 | 8 – 10 µg/m3 | 6 – 8 µg/m3 |
Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Voor de concentraties verontreinigende stoffen ter plekke van de te realiseren woningen wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten externe veiligheid
In de rapportage d.d. 11 september 2023 , opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van de QuickScan externe veiligheid weergegeven. De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
Uitsnede met aanduiding plangebied (rood) en 1,5 km grens (blauw) (bron: atlasleefomging.nl)
Bevi
In de nabijheid van de beoogde woningen zijn een LPG-tankstation en een camping met een opslagtank met LPG gelegen aan respectievelijk de Zutphensestraat 74 en Woudhuizerweg 59 te Apeldoorn. Deze bedrijven vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Voor deze bedrijven is op de plankaart een PR-contour opgenomen waarbinnen geen kwetsbare objecten zijn toegestaan. De woningen vallen niet binnen de PR-contour van deze inrichtingen.
Het invloedsgebied van de ontwikkelingen is 150 meter. Het tankstation ligt op circa 260 meter van het plangebied, de camping op circa 1.500 m.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkellocatie ruim buiten het invloedsgebied van de risicovolle inrichtingen valt, een nadere beschouwing is derhalve niet noodzakelijk. Dit type risicobronnen vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Raadpleging van de risicokaart wijst uit dat er één spoorlijntraject binnen een straal van 1,5 kilometer rondom de ontwikkellocatie aanwezig is. Het betreft het de spoorlijn 'Apeldoorn - Deventer West' (spoorroute 30EY.6). De spoorlijn ligt circa 260 meter ten noordwesten van de ontwikkellocatie. Navolgende tabel geeft weer welke stofcategorieën vervoerd worden over het traject.
Aanwezige stofcategorieën | Invloedsgebied (m) | Ontwikkellocatie binnen invloedsgebied? (260 m) |
A | 460 | Ja |
C3 | 35 | Nee |
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkellocatie binnen het invloedsgebied van het spoortraject ligt. Gelet op het feit dat de ontwikkellocatie buiten de meest relevante zone van het groepsrisico (de 200 meter zone) ligt, hoeft het groepsrisico conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes enkel beperkt verantwoord te worden. Het betreft een motivering ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Ook de Veiligheidsregio moet in de gelegenheid gesteld worden om een advies uit te brengen.
Binnen een straal van 1,5 kilometer van de ontwikkellocatie bevinden zich geen risicobronnen in de vorm van vaarroutes. Een nadere beschouwing naar vaarroutes is dan ook niet noodzakelijk. Dit type risicobron vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
Volgens de risicokaart vindt er binnen een straal van 1,5 kilometer rondom de ontwikkellocatie transport van gevaarlijke stoffen over weg plaats. Het gaat om het volgende wegvak: autosnelweg A50: Knp. Hattemerbroek - Knp. Beekbergen.
De autosnelweg A50 bevindt zich circa 1.200 meter ten oosten van de ontwikkellocatie. De weg heeft geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6). Wel kent het wegvak een PAG. De ontwikkellocatie ligt hierbuiten. Volgens de risicokaart worden de volgende stofcategorieën over dit wegvak vervoerd:
Aanwezige stofcategorieën | Invloedsgebied (m) | Ontwikkellocatie binnen invloedsgebied? |
LF1 | 45 | Nee |
LF2 | 45 | Nee |
LT2 | 880 | Nee |
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkellocatie ruim buiten het invloedsgebied van de autosnelweg A50 valt, een nadere beschouwing van dit wegvak is derhalve niet noodzakelijk.
Daarnaast ligt het plangebied aan de Zutphensestraat. Dit is een provinciale weg waarover gevaarlijke stoffen vervoerd kunnen worden. Conform de Nota milieu-veiligheid (2011) van de gemeente Apeldoorn heeft deze weg geen PR 10-6-contour en geen plasbrandaandachtsgebied. Wel ligt het plangebied binnen 200 meter van de Zutphensestraat. De bebouwing wordt buiten de 10 meter contour beoogd. Rond de weg ligt het aantal aanwezigen onder de 140 per hectare. Volgens de Nota milieu-veiligheid (2011) wordt de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden aangezien er aan deze voorwaarden wordt voldaan. Wel wordt aan de hand van de HaRT berekend of er geen overschrijding van 10% van de oriëntatiewaarde optreedt. Volgens de Nota milieu-veiligheid (2011) vinden er 70 transporten per jaar plaats naar het LPG-tankstation aan de Zutphensestraat. Mogelijk worden er ook nog andere tankstations via deze route bevoorraad. Veiligheidshalve wordt een aantal van 140 transporten per jaar aangenomen. Het aantal aanwezigen betreft circa 40 per hectare rond het plangebied. de drempelwaarde voor tweezijdige bebouwing op 10 meter tot de as van de weg is 1.830 transporten per jaar. Het aangenomen aantal van 140 transporten per jaar blijft hier ruim onder. Derhalve wordt ook 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden. Bovendien ligt het plangebied in werkelijkheid op meer dan 10 meter afstand waarmee dit een worst-case benadering is. Ten aanzien van de Zutphensestraat (N345) wordt en beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Er bevinden zich vier buisleidingen in de omgeving van de ontwikkellocatie. Aan de hand van de uitwendige diameter en de werkdruk van de buisleidingen zijn de invloedsgebieden van de risicobronnen bepaald. Deze buisleidingen hebben de volgende kenmerken:
Transportroute |
Uitwendige diameter hogedrukaardgasleiding | Werkdruk | Invloedsgebied groepsrisico |
Afstand tot ontwikkellocatie |
N-552-70 | 12,76 inch | 40,00 bar | 140 meter | ± 830 meter |
N-554-01 | 12,76 inch | 40,00 bar | 140 meter | ± 1.320 meter |
N-552-76 | 12,76 inch | 40,00 bar | 140 meter | ± 1.340 meter |
N-551-70 | 12,76 inch | 40,00 bar | 140 meter | ± 1.380 meter |
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkellocatie buiten het invloedsgebied van de vier buisleidingen valt, een nadere beschouwing is derhalve niet noodzakelijk. Dit type risicobronnen vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
Samenvatting risicoanalyse
Uit het voorgaande blijkt dat de ontwikkellocatie niet binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en/of plasbrandaandachtsgebied van een risicobron ligt. Wel ligt de ontwikkellocatie binnen het invloedsgebied voor groepsrisico. Het gaat om de volgende risicobronnen:
Spoorlijn Apeldoorn - Deventer West (spoorroute 30EY.6)
Provinciale weg Zutphensestraat (N345)
De ontwikkellocatie bevindt zich ten aanzien van deze risicobron buiten de meest relevante zone van het groepsrisico (de 200 meter zone). Conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) betekent dit dat het groepsrisico voor de risicobronnen beperkt dient te worden verantwoord. Er moet worden ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Ook moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld worden om een advies hierover uit te brengen.
Beperkte verantwoording
Door het voorliggende plan zal het gemiddeld aantal aanwezigen in het plangebied wijzigen. In de huidige situatie liggen er 24 twee-onder-een-kapwoningen, in de toekomstige situatie zullen er 64 rij- en boven-/benedenwoningen gerealiseerd worden. Vanwege de ligging van de planlocatie in het invloedsgebied van een risicobron waarvan een fakkelbrand of wolkbrand de maatgevende scenario's zijn, dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Hierbij is de Veiligheidsregio om advies gevraagd. Het advies is verwerkt in de verantwoording.
Scenario('s)
Het relevante scenario voor het plangebied i.r.t. het transport van gevaarlijke stoffen is het ontsteken van brandbaar gas. Door bijvoorbeeld een mechanische impact breekt de ontsluiter van de ketelwagen af of ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van de brandbare stof vrijkomt die vervolgens direct ontsteekt (fakkelbrand) of vertraagd ontsteekt (wolkbrand). De kans op een dergelijk ongeval is bijzonder klein. De gevolgen voor personen zijn afhankelijk van de hoeveelheid warmtestraling en blootstellingstijd aan de fakkel of de omvang van de wolk.
Mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit
De scenario's fakkelbrand en wolkbrand zijn van korte duur. De hulpverlening komt ter plaatse wanneer de brand is geweest. Daardoor ligt bij dit scenario de nadruk op redden en evacueren, uitbreiding voorkomen en blussen van secundaire branden. De bestrijdbaarheid wordt om deze reden als matig beoordeeld.
De mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote aantallen slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen binnen bebouwing en ontvluchten van het plangebied.
Mogelijkheden zelfredzaamheid
De personen in het plangebied dienen geïnformeerd te worden over de verschillende handelsperspectieven en het risicoscenario. Er moeten hierbij duidelijke vluchtroutes worden aangebracht en onderhouden. Tussen de beoogde woningen en de risicobron liggen meerdere huizenblokken, waardoor er afscherming plaatsvindt en het plangebied waarschijnlijk vertraagd getroffen wordt. Mits tijdig gewaarschuwd, zullen de aanwezigen in staat zijn zichzelf in veiligheid te brengen en dekking te vinden ten opzichte van de potentiële risicobron. Waarschuwing zal plaatsvinden via NL-Alert.
Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?
Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden.
Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang, dat het plangebied:
Alarmering
In geval van een calamiteit zal NL-Alert worden ingezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.
Schuilmogelijkheden
Schuilen in de afgesloten bebouwing indien binnen of (haaks op de wind) vluchten en dekking zoeken indien buiten zullen in beginsel de beste manier zijn om een calamiteit met het scenario's fakkelbrand of wolkbrand te overleven. Schuilen voor een fakkel- of wolkbrand kan mogelijk gemaakt worden binnen de bebouwing op de planlocatie door ramen en deuren te sluiten, waarbij sluiten van binnendeuren de uitbreiding van een eventuele brand vertraagt. Om veilig schuilen binnen de bebouwing mogelijk te maken dient de bebouwing aan bepaalde veiligheidseisen te voldoen. Als gevolg van energieprestatie-eisen zijn nieuwe woningen goed geïsoleerd en bieden daarom een goede bescherming. Eventuele aanwezige ventilatieopeningen moeten in geval van een wolkbrand afgesloten kunnen worden.
Vluchtmogelijkheden
Mocht vluchten noodzakelijk zijn, dan is het plangebied naar meerdere zijden te ontvluchten. Ontvluchten kan in alle gevallen van de risicobron af, vanaf de Salland over De Hovenlaan in het noorden of Zutphensestraat in het zuiden.
Advies Veiligheidsregio
In de brief d.d. 8 november 2023 , opgesteld door Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland en opgenomen in bijlage 12 van de Bijlagen bij de toelichting, is het advies vanuit de veiligheidsregio opgenomen.
Op basis van de aangeleverde stukken blijkt dat het voornemen past binnen de de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvaarbaarheid van het onderhavig plan.
Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de gemeentelijke beleidsdocumenten en besluiten met betrekking tot externe veiligheid en de daarin gemaakte keuzes.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten elektromagnetische velden
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Conclusie
Het aspect elektromagnetische velden vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig plan.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, maar de drempelwaarde wordt niet overschreden. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. In de rapportage d.d. 21 november 2023 , opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van de vormvrije m.e.r.-beoordeling weergegeven.
De navolgende tabel geeft een overzicht van de beoordeelde milieuaspecten en de daarbij behorende conclusies weer, zoals de vormvrije m.e.r.-beoordeling aan bod zijn gekomen.
Aspect | Beoordeling milieueffecten |
Natuur (gebiedsbescherming) |
Het uitgevoerde stikstodonderzoek wijst uit dat significant negatieve effecten op Natura 2000 -gebieden niet aan de orde zijn. Hiermee worden geen negatieve milieueffecten verwacht. |
Natuur (soortenbescherming) |
De genoemde strategie welke geldt voor de diverse soorten welke voorkomen volgens het SMP wordt gevolgd en bijbehorende maatregelen worden getroffen. |
Verkeer | De nieuwe ontwikkeling zorgt voor een verkeersaantrekkende werking zonder te verwachten afwikkelingsproblemen op de bestaande infrastructuur. Gezien voorgaande worden wat betreft verkeer geen negatieve milieueffecten verwacht. |
Geluid wegverkeerslawaai |
Voorliggend plan omvat nieuwe geluidsgevoelige functies. De geluidstoename is minder dan 1,5 dB. Op grond van de Wet geluidhinder is geen akoestisch onderzoek nodig. Van een negatief milieueffect voor dit aspect is hierdoor geen sprake |
Geluid industrielawaai | Er wordt voldaan aan de eisen van het bouwbesluit, er worden maatregelen getroffen bij een aantal woningen nabij Auto Smaling en er zijn geen overschrijdingen van de grenswaarde uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. |
Lucht | Er zijn geen nadelige gevolgen te verwachten. Het plan draagt 'Niet in Betekenende Mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en gezien de bestaande achtergrondconcentraties en de planbijdrage is geen sprake van een wezenlijke verslechtering. |
Archeologie | Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied naar verwachting geen archeologische resten bedreigd worden. Het plangebied is vrijgegeven. |
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebleken dat kan worden uitgesloten dat het realiseren van dit plan belangrijke nadelige milieugevolgen heeft en daarom is het opstellen van een MER niet noodzakelijk.
Het bevoegd gezag heeft 5 december 2023 besloten dat bij de voorbereiding van het plan ‘Salland’, als bedoeld in artikel 3.1, lid 1 de Wet ruimtelijke ordening voor het; bouwen van 64 woningen, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen MER hoeft te worden opgesteld. Het besluit is bijgevoegd als bijlage 11 bij de Bijlagen bij de
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:
“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”
Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:
Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en Zuiveren.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
De straat Salland ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,6 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Op dit moment zijn er binnen het plangebied geen oppervlaktewatersystemen aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor.Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater.
Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater zo veel mogelijk plaatselijk geïnfiltreerd, door de beperking en vermindering van verharding binnen het plangebied. Zo wordt het hof zo groen mogelijk ingericht waarbij een deel van het hof kan worden gebruikt als overstroomgebied of wadi. Daarnaast wordt voor een deel van de parkeerplaatsen in het plangebied halfverharding gebruikt. Door gebruikt te maken van duurzame materialen voor de bouw van de woningen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 1.500 m² toevoeging van verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig plan.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Gebiedsbescherming
In de rapportage d.d. 23 mei 2023 , opgesteld door Econsultancy en opgenomen in bijlage 5 van de bijlage bij de toelichting, zijn de resultaten van het onderzoek stikstofdepositie weergegeven.
Aan de straat Salland in Apeldoorn is men voornemens de bestaande 24 woningen te amoveren en in totaal 64 nieuwe woningen te realiseren. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden.
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitatals de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de af- en aanvoer van materialen, het vervoer van personeel en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de werkzaamheden. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan.
De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2022.1). Het projecteffect van de aanlegfase op de Natura 2000-gebieden in vergelijking tot de referentiesituatie is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar, zoals berekend in de Aerius-berekening zoals opgenomen in bijlage 6 van de toelichting. Het projecteffect van de gebruiksfase op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar, zoals berekend in de Aerius-berekening zoals opgenomen in bijlage 7 van de toelichting. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.
Soortenbescherming
Op 12 maart 2019, opgesteld door Regelink en Arcadis en opgenomen in bijlage 8 van de bijlage bij de toelichting, is het soortmanagementplan (SMP) voor gebouwbewonende soorten in Apeldoorn opgesteld. Het SMP is opgesteld ten behoeve van gebiedsgerichte bescherming van vogels en vleermuizen bij onderhoud, renovatie en verduurzaming.
Het SMP is opgesteld in opdracht van gemeente Apeldoorn en in samenwerking met provincie Gelderland en woningcorporaties Ons Huis, De Goede Woning en Woonmensen.
In alle woningen kunnen vleermuizen en vogels (zoals huismus en gierzwaluw) verblijven, vaak zonder dat de eigenaar dit weet. Deze diersoorten - en hun verblijfplaatsen - zijn wettelijk beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze bescherming kan een belemmering vormen bij onderhoud, renovatie en verduurzaming van woningen en gebouwen omdat dieren kunnen worden verstoord, gedood en verblijven verloren gaan. Bij deze ingrepen dient dan ook altijd rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van beschermde diersoorten. Verblijfplaatsen mogen niet zomaar verloren gaan, ook niet tijdelijk. Er zullen dus tijdig alternatieve verblijfplaatsen gerealiseerd moeten worden. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met kwetsbare perioden, zoals de broedperiode (vogels) en overwinteringsperiode (vleermuizen). Om dit op de wettelijk voorgeschreven wijze te doen, is onderzoek vooraf noodzakelijk. Als beschermde soorten daadwerkelijk aanwezig zijn, is een ontheffing Wnb vereist op basis van een beschermingsplan. Het gehele woningbestand van Apeldoorn valt onder het SMP en behoort dus tot het plangebied van de gebiedsontheffing Wnb.
De gemeente Apeldoorn is formeel ontheffingshouder zodra de gebiedsontheffing Wnb is verleend door de provincie Gelderland. Op verzoek kunnen machtigingen worden verstrekt aan derden zoals Woningcorporatie De Goede Woning.
Het SMP wordt in onderhavig plan aangehouden als leidraad. De genoemde strategie welke geldt voor de diverse soorten welke voorkomen volgens het SMP wordt gevolgd en bijbehorende maatregelen worden getroffen.
Houtopstanden
Er zijn geen houtopstanden gelegen in het plangebied.
Conclusie
Het aspect natuurwaarden vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig plan.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van in totaal circa 64 woningen. Relevant is of deze ontwikkeling is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Bij de beantwoording van deze vraag moet volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande plan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het voorliggende plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande plan. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een dorpskern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van 12 woningen wordt daarentegen wel aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gelet op het programma van circa 64 woningen kan worden gesteld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gelet op het voorgaande is voorliggende woningbouwontwikkeling aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro. Daarom is een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Deze toets vindt in dit document plaats.
Marktgebied
De kwantitatieve en kwalitatieve vraag wordt mede bepaald door de omvang van het marktgebied. Het marktgebied verschilt per ontwikkeling en valt niet per se samen met de bestuurlijke regio. Een belangrijke indicator voor de omvang van de marktregio is het aantal verhuisbewegingen binnen en naar de betreffende regio of gemeente. Wanneer de verhuisbewegingen voor de gemeente Apeldoorn worden geanalyseerd, blijkt uit gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat circa 60% van alle gevestigde personen uit de gemeente zelf afkomstig is. Er zijn geringe verhuisrelaties met de gemeenten uit de omgeving van de gemeente Apeldoorn, voornamelijk de gemeente Arnhem en Deventer, maar ook de gemeenten Amsterdam, Epe, Zutphen, Voorst en Utrecht.
Behoefte
Aangetoond moet worden dat de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte binnen het markt- of verzorgingsgebied. Bij het bepalen van de behoefte is zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte van belang.
Kwantitatieve behoefte
In de woningmarktmonitor worden onder andere de huishoudensprognose en de woningbouwprogrammering bijgehouden. De huishoudensprognose tot 2040 laat een stabiele groei van het aantal huishoudens zien van 75.701 huishoudens in 2023 tot 82.339 huishoudens in 2040. Dit komt neer op een groei van circa 6.600 huishoudens.
Op 5 juli 2023 is de woningbouwprogrammering van de gemeente Apeldoorn geraadpleegd. Deze woningbouwprogrammering omvat zowel harde als zachte plannen. Harde plannen zijn plannen met een onherroepelijke status. Zachte plannen daarentegen zijn plannen waarvoor nog geen wettelijke status is gegeven. Zachte plannen zijn daardoor nog onzeker en zullen niet altijd tot uitvoering komen. De meest recente stand, van het eerste kwartaal van 2023, geeft een totale woningbouwprogrammering van 9.050 woningen tot 2030. Dit sluit min of meer aan bij de gemeten woningbehoefte uit de regionale agenda. Wanneer het volledige programma gerealiseerd wordt, kan meer dan worden voorzien in de behoefte. De praktijk wijst echter uit dat circa 30% van de plannen uitvalt. Hierdoor is het gerechtvaardigd om voorliggend plan te realiseren. Navolgende afbeelding geeft de woningbouwprogrammering weer inclusief het verwachte startjaar van de bouw.
In de regionale woondeal wordt een doorvertaling naar gemeenten gemaakt van de afspraken tussen Rijk en provincie. De gemeenten zetten zich, in samenwerking met corporaties en marktpartijen, in voor de realisatie van de woningbouwopgave. Het gaat in de regio Stedendriehoek (exclusief gemeente Deventer) om de realisatie van in totaal 17.000 woningen in de periode tot en met 2030 als bijdrage aan de provinciale en nationale opgave, waarvan 70% betaalbaar en inclusief minimaal 30% sociale huurwoningen.
De gemeente Apeldoorn neemt een groot aandeel van de woningbouw in de provincie Gelderland voor haar rekening. In Regio Stedendriehoek realiseert de gemeente Apeldoorn met de bouw van 8.800 woningen 51% van de regionale woningbouwopgave. Daarvan behoren 6.700 woningen tot de betaalbare woningen.
Gelet op de positieve huishoudensontwikkeling binnen de gemeente Apeldoorn, de kwantitatieve woonopgave van de regio en gemeente, de beoogde regionale/gemeentelijke versnellingsopgave en de druk op de woningmarkt in de regio, wordt geconcludeerd dat het plan past binnen de kwantitatieve woningbehoefte van het marktgebied.
Kwalitatieve behoefte
In de Bevolkings- en huishoudensprognose van de provincie Gelderland wordt aangegeven dat veel gebieden in Nederland te maken hebben met een toenemend aandeel ouderen. Met het ouder worden van de grote naoorlogse (babyboom) generatie neemt het aantal personen in de leeftijd van 65 jaar en ouder, maar vooral in de leeftijd van 75 jaar en ouder, sterk toe. Het aandeel 75-plussers op de bevolking verdubbelt in Gelderland in de periode tot 2040 bijna. Op dit moment is 8% van de inwoners van de provincie 75 jaar en ouder. Over ruim twintig jaar is dit aandeel toegenomen naar 15%. Het aandeel 65-74-jarigen blijft in die periode vrijwel gelijk, maar het aandeel 45-64-jarigen neemt aanzienlijk af, van 29% in 2019 naar 22% in 2040. De leeftijdsgroepen tot 45 jaar blijven naar verhouding even groot. Er is daarmee geen sprake van een grote ontgroening in Gelderland, maar wel van een aanzienlijke vergrijzing.
In de omgevingsvisie wordt Apeldoorn beschreven als een gezinsstad. Hierin staan kindvriendelijkheid, ruimte en groen centraal. Apeldoorn wilt een gevarieerd aanbod aan woningen aan kunnen bieden. Hierbij worden stedelijke woonmilieus gerealiseerd in de binnenstad, spoorzone en kanaalzone. En meer ontspannen woonmilieus in de dorpen en aan de randen van de stad. Dit manifesteert zich in ruim opgezette woonwijken met weinig verkeer en veel (openbaar) groen. Voorliggend plan voorziet in de sloop en nieuwbouw van een woonbuurtje, waarbij veel aandacht is voor de heersende hovenstructuur met een open opzet met veel tuinen en openbaar groen. De helft van de woningen zijn geschikt voor gezinnen, waardoor aangesloten wordt bij de kwalitatieve ambities van de gemeente Apeldoorn als gezinsstad.
Naast de kwantitatieve afspraken die de gemeente Apeldoorn in de Cleantech Regio heeft gemaakt, zijn er ook kwalitatieve afspraken gemaakt ten aanzien van woningbouwontwikkelingen. Zo maakt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de regio een belangrijk onderdeel uit van de regionale woonagenda. Een speerpunt daarbinnen is bijvoorbeeld het vinden van oplossingen van ruimtelijke en maatschappelijke knelpunten door transformatie of sloop van leegstaand vastgoed. Op het gebied van wonen is vraaggericht bouwen met een rol van de consument in de ontwikkeling een van de richtinggevende principes binnen de regionale woonagenda.
Gelet op de kwalitatieve huishoudensontwikkeling met bijbehorende woonwensen kan gesteld worden dat het plan voor de nieuwbouw van 64 sociale huurwoningen, geschikt voor gezinnen en ouderen, passend is bij de kwalitatieve vraag binnen de gemeente en gezinnen die naar Apeldoorn willen verhuizen. Dit is passend en wenselijk geacht in onder andere de Omgevingsvisie, bij het realiseren van nieuwe woonwijken in Apeldoorn. Daarnaast is er ook ruimte voor kleinere woonvormen met de mogelijkheid deze levensloopbestendig te realiseren. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve behoefte van het marktgebied.
Bestaande stedelijk gebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van de bebouwde kom van Apeldoorn. In de huidige situatie kent het plangebied reeds een woonbestemming en zijn er 24 woningen aanwezig. De omgeving van het plangebied wordt voornamelijk gevormd door woningen en andere bebouwing/stedelijke functies. Dit tezamen maakt dat, gelet op de huidige ruimtelijke structuren en bebouwing rondom het plangebied, wordt geconcludeerd dat het plangebied in het bestaand stedelijk gebied ligt.
Bovendien kan gezien de heersende functies in de omgeving van het plangebied en het karakter van de beoogde ontwikkeling gesteld worden dat de voorgestelde ruimtelijke ontwikkeling op deze locatie past. De beoogde woningen sluiten aan bij de bestaande woonomgeving. Daarnaast wordt de ontwikkeling ruimtelijk gezien ingepast in de ruimtelijke structuren van de omgeving, door onder andere te werken met een hovenstructuur en qua schaal en uitstraling aan te sluiten bij de bestaande bebouwing in de omgeving.
Conclusie
Op basis van het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen. De ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en vindt binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Daarmee wordt de ontwikkeling als haalbaar geacht voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over archeologie.
De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Het plangebied valt binnen een zone met (middel)hoge archeologische verwachting, waar onderzoek moet plaatsvinden bij bodemverstoringen met een oppervlakte vanaf 500 m2. Dit zal het geval zijn bij de realisatie van de nieuwbouwwoningen. Bureau voor Archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in Bureau voor Archeologie Rapport 1362, Salland, Apeldoorn, gemeente Apeldoorn: een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen in de verkennende fase. Deze rapportage, gedateerd 18 september 2023 , is opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de.
De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische resten bij de voorgenomen ontwikkeling? Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocollen 4002 en 4003. Voor het onderzoek zijn kaarten, databases en literatuur geraadpleegd om te komen tot een gespecificeerde archeologische verwachting van het gebied.
In het plangebied worden de huidige woningen gesloopt. Hiervoor komen nieuwe woningen in de plaats. De exacte ingrepen zijn nog niet bekend. Uit het bureauonderzoek blijkt dat de ondergrond bestaat uit fluvioperiglaciale afzettingen die mogelijk bedekt zijn met dekzand. In het plangebied hebben zich mogelijk veldpodzolgronden gevormd, al zijn in de omgeving ook goor- en beekeerdgronden aangetroffen. Mogelijk is sprake van (oorspronkelijk) ondiepe grondwaterstanden. Het pleistocene landschap (fluvioperiglaciale afzettingen en dekzand) kan, indien de omstandigheden niet te nat zijn, bewoond zijn geweest vanaf het Laat-Paleolithicum. Halverwege de 19e eeuw wordt het plangebied ontgonnen. In dezelfde periode is in het noorden van het plangebied een woning of boerderij gebouwd. In 1918 zijn de huidige woningen gebouwd.
Tijdens het booronderzoek zijn twaalf boringen gezet met einddieptes tussen 120 en 180 cm -mv. De bodem in het plangebied bestaat uit een sterk humeuze bovengrond op een schone ondergrond (C-horizont). Dit zijn fluvioperiglaciale afzettingen. De humeuze bovengrond is waarschijnlijk opgebracht bij de bouw van de woningen omstreeks 1918. Resten van B-horizonten ontbreken. Podzolprofielen waren oorspronkelijk niet aanwezig of zijn afgegraven. Dit komt overeen met de bodemkaart waarop het plangebied grotendeels als afgegraven staat gekarteerd. Gezien de verstoringen is de kans klein dat archeologische resten aanwezig zijn.
Bureau voor Archeologie adviseert daarom het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.
Dit onderzoek is met grote zorgvuldigheid uitgevoerd. Het is echter nooit uit te sluiten dat bij de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen op plaatsen en dieptes waar die niet worden verwacht. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met de Erfgoedwet. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Apeldoorn.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig plan.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Bij de nota genoemd in Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!' hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Implementatienotitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Volgens de cultuurhistorische beleidskaart gelegen in een gebied met een lage attentiewaarde, zoals is te zien op de onderstaande afbeelding.
Uitsnede cultuurhistorische beleidskaart 2006 (plangebied: rode ster) (bron: coda-apeldoorn.nl)
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevinden zich geen monumenten en kandidaat-monumenten.
Tot het begin van de 20ste eeuw was de omgeving van het plangebied voornamelijk in gebruik als landbouwgrond met her en der wat boerderijen. De planlocatie stond nog volledig los van de stad. Dit was nog steeds het geval bij de aanleg van de huizen binnen het plangebied in 1918, al kwam Apeldoorn met rasse schreden dichterbij. De straat kreeg het karakter van een tuindorp, een wijk met een typisch dorps karakter met grote tuinen die vaak vanaf de jaren 20 van de twintigste eeuw zijn gebouwd om een tegenwicht te bieden aan de verpauperde arbeiderswoningen van de grote steden. Salland werd een typische volksbuurt waar mensen soms al hun hele leven wonen. Door het toepassen van een hof en veel groen in het ontwerp wordt referentie gegeven aan het voormalige tuindorp. Ook in de architectuur van de nieuwbouw wordt sterk verwezen naar het historische tuindorp door het realiseren van huizen met een dorps karakter, om zo een band met het verleden te behouden. Bij voorkeur zou op straat ook een stuk informatievoorziening voor bewoners en passanten worden gegeven, zodat mensen op de hoogte zijn van de cultuurhistorie van het gebied.
Pas eind jaren 90 werd Salland volledig onderdeel van de stad Apeldoorn. De omliggende woningen zijn dus in een veel later stadium gebouwd en zijn ruim 60 jaar jonger dan de huizen van Salland. De huidige woningen hebben zodoende enige cultuurhistorische waarde, maar niet zodanig dat deze behoudenswaardig zijn. De woningen zijn niet of slecht geïsoleerd en kennen daarnaast vele gebreken, zoals verzakte begane grond vloeren, uit lood staande gevels, scheuren in de gevels en het doorbuigen van de dakconstructie. De huidige technische kwaliteit van de woningen alsook de gewenste investeringen in duurzaamheid en eisen inzake het afkoppelen van het gas hebben geleid tot de keuze om de woningen te slopen en op de locatie 64 nieuwbouwwoningen te realiseren.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig plan.
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Voor de stedelijkheidsgraad van het plangebied is de gebiedsindeling geraadpleegd die bijgesloten zit bij de 'Beleidsregel parkeren'. Gelet op de ligging van het plangebied buiten het centrum van Apeldoorn, maar binnen de bebouwde kom, worden de kencijfers voor het gebied 'rest bebouwde kom' gehanteerd. De gemeente Apeldoorn hanteert voor dit gebied de stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk'. In het onderhavig plan worden 64 sociale huurwoningen gerealiseerd, bestaande uit 32 eengezinswoningen en 32 boven- en benedenwoningen. Voor de eengezinswoningen zijn de kencijfers van het CROW van de categorie huur, huis, sociale huur gehanteerd. Voor de boven- en benedenwoningen de kerncijfers van de categorie huur, appartement, midden/goedkoop. De onderstaande tabel geeft de verkeersgeneratie weer van de beoogde nieuwbouw waarbij het getal naar boven is afgerond. Voor de toevoeging van 64 sociale huur woningen volgt uit de kerncijfers de volgende verkeersgeneratie:
Huur, huis, sociale huur (32) | |
Minimaal | 4,5 x 32 = 144 |
Maximaal | 5,3 x 32 = 169,6 |
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) (32) | |
Minimaal | 3,2 x 32 = 102,4 |
Maximaal | 4,0 x 32 = 128 |
Geconcludeerd wordt dat de woningen in totaal maximaal 298 verkeersbewegingen per etmaal zullen genereren. In de huidige situatie staan binnen het plangebied 24 twee-onder-één kap woningen. Dit betreffen eveneens sociale huurwoningen, waarvoor de kencijfers van het CROW van de categorie huur, huis, sociale huur gehanteerd. De onderstaande tabel geeft de verkeersgeneratie weer van de huidige situatie waarbij het getal naar boven is afgerond.
Huur, huis, sociale huur (24) | |
Minimaal | 4,5 x 24 = 108 |
Maximaal | 5,3 x 24 = 127,2 |
Geconcludeerd wordt dat de woningen in de bestaande situatie in totaal maximaal 128 verkeersbewegingen per etmaal genereren. De beoogde woningen zullen daarom (298 - 128 =) 170 extra verkeersbewegingen per etmaal genereren ten opzichte van de huidige situatie.
Het verkeer wordt ontsloten via de Hovenlaan in het noorden en de Zutphensestraat in het zuiden. Voor deze wegen waren geen verkeersintensiteiten bekend bij Omgevingsdienst Veluwe IJssel. Binnen het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is voor de Zutphensestraat tussen Mansardehof - Ommeland echter een verkeersintensiteit van 1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal aangehouden. Voor de Hovenlaan tussen Mansardehof - Gooiland eveneens. De wegen kunnen worden geclassificeerd als een erftoeganngsweg binnen de bebouwde kom met een 30 km/uur zone. De CROW richtlijnen, conform ASVV 2004, publicatie 216 en handboek wegontwerp, geeft voor deze wegen een maximale intensiteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De inschatting is dat de beoogde ontwikkeling maximaal 170 extra verkeersbewegingen zal genereren. Stel dat deze motorvoertuigen allemaal via de Zuthensestraat of de Hovenlaan zouden ontsluiten, dan geeft dat een verkeerintensiteit van ca. 1200 verkeersbewegingen per etmaal op wegen die een intensiteit van 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal kunnen ontsluiten. Derhalve wordt geconcludeerd dat dit extra verkeer niet zal leiden tot significante veranderingen in het verkeersbeeld.
De gemeente Apeldoorn geeft in het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren' aan de parkeernormen te hebben vastgelegd in de 'Beleidsregel parkeren' welke is vastgesteld op 21 maart 2019. In het stedenbouwkundig plan wordt voorzien 16 benedenwoningen met een oppervlakte van 62 m2 en 16 bovenwoningen met en oppervlakte van 86 m2. Daarnaast worden er 32 eengezinswoningen gerealiseerd met een oppervlakte tussen de 108 en 112 m2. Volgens de 'Beleidsregel parkeren' kent het plangebied de stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk' en valt het onder 'rest bebouwde kom Apeldoorn'. Net zoals wat betreft het aspect verkeersgeneratie wordt worst-case gekeken naar de maximale parkeernormen.
Als de verschillende typen wooneenheden worden beschouwd, die zijn beschreven binnen de 'Beleidsregel parkeren', vallen de 16 benedenwoningen onder de categorie 'Woning > 40 m2 en < 75 m2 bvo'. De overige woningen vallen onder de categorie 'Woning zonder een eigen parkeerplaats', met uitzondering van de twee woningen die zijn voorzien van een eigen parkeerplaats, welke vallen onder de categorie 'Woning met tuinparkeerplaats'. Voor de toevoeging van de 64 woningen volgt uit de kerncijfers uit de 'Beleidsregel parkeren' de volgende parkeerbehoefte:
Parkeerbehoefte | |
Woning > 40m2 en < 75 m2 bvo (16) | 1,0 x 16 = 16 |
Woning zonder een eigen parkeerplaats (44) | 1,5 x 44 = 66 |
Woning met tuinparkeerplaats (4) | 2,25 x 4 = 9 |
Totaal | 91 |
Aandeel in openbaar gebied (voor bezoekers) (64) | 0,25 x 64 = 16 |
Dit resulteert in een totale parkeerbehoefte van 91 parkeerplaatsen. In het stedenbouwkundig plan wordt voorzien in 96 parkeerplaatsen. Het grootste deel van de parkeerplaatsen vindt plaats in parkeerkoffers achter de woningen, hier worden 76 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden er 4 parkeerplaatsen gerealiseerd op eigen terrein. Als laatste worden er voor bezoekers 16 langsparkeerplaatsen gerealiseerd binnen openbaar gebied. Door het merendeel van de parkeerplaatsen in parkeerkoffers achter de woningen te realiseren, worden de parkeerplaatsen grotendeels uit het zich ontnomen. Daarnaast worden de parkeerplaatsen omringd door lage- en hoge groenhagen, waardoor het geheel een zo groen mogelijk karakter krijgt. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd binnen het plangebied op eigen terrein. Op deze manier kan worden voorzien in de benodigde parkeervraag.
Parkeervoorziening binnen het plangebied
In de regels van dit bestemmingsplan wordt de parkeernorm juridisch-planologisch vastgelegd. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'parkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig plan.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat een bestemmingsplan vergezeld wordt van een toelichting waarin inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden door het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, anders is sprake van een oneigenlijke bestemming. Hierna wordt inzicht gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan.
Het voorliggende plan wordt volledig gerealiseerd op initiatief van de woningbouwstichting. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin de rechten en plichten van zowel de initiatiefnemer als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het plan verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.
De financieel-economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Salland is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Voor het opstellen van de regels en het maken van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.
Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Deze bouwvlakken hebben de vorm van de bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Een voorbeeld daarvan vormt de boven- en beneden woningen binnen het plangebied. Het bouwvlak voor de gestapelde woningen is strak om de gebouwen getrokken.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: aaneengebouwd en gestapeld. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning.Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Op een aantal plaatsen komen woonwagenstandplaatsen met woonwagens voor. Ook dezen hebben de bestemming Wonen gekregen. Deze locaties zijn aangeduid met de aanduiding woonwagenstandplaats. In de regels is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding woonwagens en vrijstaande woningen zijn toegelaten. Hiermee is het mogelijk gemaakt een woonwagen te vervangen door een vrijstaande woning. In het bebouwingsschema is een gedetailleerde regeling voor de maatvoering van woonwagens (en vervangende vrijstaande woningen) opgenomen.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid 8.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 11 is in lid 11.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Aan de nieuwe woonpercelen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf Beperking realisatieduur woningbouw private partijen is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
of
Overeenkomstig het in de gemeentelijke inspraakverordening bepaalde heeft het voorontwerp van dit bestemmingsplan met ingang van <datum> gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen met de mogelijkheid een inspraakreactie in te dienen. Er zijn <x> reacties ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg die is opgenomen als bijlage 14 van de Bijlagen bij de toelichting.
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan <...>. De reacties van deze instanties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg die is opgenomen als bijlage 14 van de Bijlagen bij de toelichting. De reactie van het Waterschap en de beantwoording zijn opgenomen in paragraaf 5.2 Waterhuishouding.