Plan: | Molenstraat-Centrum 258-272 en Veldhuisstraat 35 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1518-ont1 |
behorende bij het bestemmingsplan Molenstraat-Centrum 258-272 en Veldhuisstraat 35
Woningcorporatie De Goede Woning wil samen met OMA Apeldoorn en Trebbe sociale woningbouw realiseren aan de Molenstraat-Centrum 268 - 272 op de percelen kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AA nummers 818, 819, 820 en 1023. Het plan bestaat uit de realisatie van twee woongebouwen, bestaande uit 4 woonlagen met 16 appartementen voor de goedkope koop en 11 woonlagen met 60 appartementen voor de sociale huur.
Op deze locatie zijn thans drie vrijstaande woningen met bijbehorend erf aanwezig. Het geldende bestemmingsplan staat de realisatie van de woongebouwen niet toe. Het nu voorliggende bestemmingsplan moet deze ontwikkeling mogelijk maken.
Daarnaast zullen de panden Molenstraat Centrum 260 - 266 een woonbestemming krijgen en de percelen kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AA nummers 811 ged. en 812 ged. en 2840 ged. en 3130 ged. ten noorden van de Veldhuisstraat 35 een groenbestemming krijgen. Het perceel achter Veldhuisstraat 35 kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie AA nummers 811 ged. krijgt de bestemming (erf bij) Gemengd.
De planlocatie is geheel in eigendom van de gemeente Apeldoorn. Voor de realisatie van dit plan zal overdracht van gronden plaatsvinden.
Het plangebied is gelegen in het centrum van Apeldoorn, ten zuidoosten van de binnenstad . De locatie is onderdeel van het gebied Veldhuis. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de Molenstraat-Centrum, aan de westzijde aan de Sophialaan en het perceel van Royal Talens aan de zuidzijde aan Veldhuisstraat 33 en Veldhuisstraat 48 en 50 en aan de oostzijde aan het woonzorgcomplex KleinGeluk Veldhuis. Het plangebied is verdeeld in een oostelijk en een westelijk deel. De delen worden doorsneden door de Veldhuisstraat.
Ligging plangebied in Apeldoorn
Luchtfoto plangebied
Plangebied rood omlijnd
Voor het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan Binnenstad Zuid-Oost, vastgesteld door de gemeenteraad op 13-06-2013. De volgende bestemmingen en aanduidingen zijn binnen dit plangebied van toepassing.
Bestemming Wonen
Binnen deze bestemming zijn vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen toegestaan met de daarbij behorende bouwwerken. Ook is beroepsuitoefening aan huis en niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis onder voorwaarden toegestaan.
Bestemming Detailhandel
Binnen deze bestemming is detailhandel, met uitzondering van supermarkten en wonen toegestaan met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen. Ook is op Molenstraat-Centrum 266 een kantoor toegestaan vanaf de 1e verdieping.
Bestemming Gemengd - 1
Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan, zoals woningen, kantoren en/of zakelijke dienstverlening, nader genoemde maatschappelijke voorzieningen, nader genoemde voorzieningen voor cultuur en ontspanning en congres- en vergaderruimten met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen. Ook is beroepsuitoefening aan huis en niet-publiekgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis onder voorwaarden toegestaan.
Bestemming Verblijfsgebied
Binnen deze bestemming is verblijfsgebied toegestaan. Daarmee wordt bedoeld gebied voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend. Daarnaast zijn markten, standplaatsen voor ambulante handel, watergangen, nutsvoorzieningen, fietsenstallingen en tuin toegestaan binnen deze bestemming met de bij deze functies behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwaanduiding karakteristiek
De panden Molenstraat-Centrum 258 en 260 en Veldhuisstraat 35 en 52 hebben de bouwaanduiding karakteristiek. Binnen de bestemming Wonen, Detailhandel en Gemengd -1 zijn deze panden mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden.Ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning cultuurhistorisch waardevolle bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen. Sloopwerkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien uit een nadere onderbouwing van de aanvraag blijkt dat handhaving van het pand redelijkerwijs niet kan worden geëist, gezien de huidige bouwkundige en/of gebruikstechnische staat van het gebouw in verhouding tot de kosten van waardedaling en renovatie.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan Binnenstad Zuid-Oost, met plangebied rood omlijnd
De huidige bestemming staat de realisatie van twee woongebouwen met bijbehorende voorzieningen niet toe. Deze bestemming moet daarom worden aangepast. De ontwikkeling wordt door middel van dit nieuwe bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Onderhavig bestemmingsplan Molenstraat-Centrum 258-272 en Veldhuisstraat 35 vervangt gedeeltelijk bestemmingsplan Binnenstad Zuid-Oost.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een kaart waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, regels behorend bij de op de plankaart vermelde bestemmingen en een toelichting met de onderbouwing van het bestemmingsplan . De plankaart vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met de aanleiding voor de planherziening. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en omgeving beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de (nieuwe) ruimtelijke en functionele opzet van het plan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de belangrijkste beleidskaders. In hoofdstuk 5 wordt per planologisch (beleids)aspect de uitvoerbaarheid toegelicht. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische planopzet. Tot slot wordt ingegaan op de wijze van overleg in hoofdstuk 7 .
Agrarisch gebied
Het gebied Veldhuis was voor de aanleg van het zuidelijke deel van het Kanaal (1858 – 1884) en het Spoor (1875) voornamelijk agrarisch gebied. De Kanaalbeek (later Kayersbeek, vernoemd naar de Keyers(papier)molen ten zuiden van het gebied) voedde het noordelijke deel van het kanaal en was structuurgevend voor de verkaveling en in mindere mate voor de bebouwing in het gebied. Deze agrarische verkaveling als structuurdrager is nauwelijks meer leesbaar. Een overblijfsel is de driehoek van voormalige gemeenschappelijke heidegrond (de noordelijke punt van de Wormensche Mark) tussen het kanaal en spoor in het zuidoosten van het gebied. Ook is het beloop van de Kanaalbeek als één van de oude lijnen uit de vroege 19e eeuw, nog zichtbaar in het gebied. Hetzelfde geldt voor de Molenstraat-Centrum, een oude landweg verbond het dorpsgebied van Apeldoorn met de heidegronden in het buitengebied, en de Molendwarsstraat, een landweggetje parallel aan de Kanaalbeek.
Gevolgen aanleg kanaal en spoor
De eerste ingrijpende verandering in het gebied was de verlenging van het Apeldoorns Kanaal in zuidelijke richting dat begon in 1858 en werd afgerond in 1884. Dit deel van het kanaal maakte geen onderdeel uit van het havengebied en kreeg daarom een meer natuurlijk profiel en groene kades. Langs het kanaal ontwikkelde zich lintbebouwing, met kleine bedrijvigheid, waarbij een verdere opdeling van de oude agrarische verkaveling plaatsvond. Een tweede grote ingreep was de aanleg van de spoorlijn, omstreeks 1875, die het kanaal kruist. Hiermee kwam het projectgebied volledig los te liggen van de zuidelijkere delen van de Wormense Mark. Samen vormen het kanaal en de spoorlijn de meest leidende dragers, maar ook barrières van dit gebied.
Met de komst van het station raakte de ontwikkeling van Apeldoorn in een stroomversnelling en werden er meerdere villawijken aangelegd. Ter hoogte van het station ontstond een villapark; het Sophiapark, Rond 1880 was het villapark tussen de Stationsstraat, Molenstraat-Centrum en de nieuwe Sophialaan volledig ingevuld met vrijstaande villa's. In de huidige situatie is hier, los van een enkel woonhuis aan de Molenstraat-Centrum, niets meer van terug te zien.
Eind 19e en begin 20e eeuw voegden zich ook andere functies in het representatieve stationsgebied, zoals de scholen aan de Molendwarsstraat en Spoorstraat en kreeg het gebied een verdere industriële stimulans.
Industrie
De nabijheid van twee uitstekende transportroutes was een goede reden voor bedrijven om zich juist in dit gebied te vestigen en daardoor nam de bedrijvigheid sterk toe. Rond 1880 startte de verffabriek van Talens in een klein pand aan de vroegere Kanaalbeek en groeide uit tot een groot fabriekscomplex ten zuiden van de Sophialaan. In 1883 vestigde de Nettenfabriek zich ten noorden van het spoor en ook dit bedrijf groeide uit tot een omvangrijk complex. Passend bij de voorname stationsbuurt kregen beide fabriekscomplexen zeer representatieve hoofdgebouwen: het imposante hoofdgebouw van de Nettenfabriek uit 1907 (dat in de jaren '60 afbrandde) en het hoofdgebouw van Talens uit 1927 dat deel uitmaakte van de chique Sophialaan en nu monumentale status heeft. Beide fabrieken vormde een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid en zetten Apeldoorn op de kaart als gemoderniseerde gemeente met internationale succesvolle producten.
Ook aan de randen van Veldhuis, ten noorden van de Molenstraat-Centrum en aan de Spoorstraat langs de zuidrand van het projectgebied ontwikkelde zich aan het eind van de 19e eeuw enige industrie. Rond 1900-1910 werden de grote industrieën verder uitgebouwd, waardoor ook het tot dan toe nog agrarische binnengebied plaats moest maken.
Woonbuurt
Er ontwikkelde zich een nieuw woongebied met voornamelijk kleinschalige arbeidershuizen langs de Veldhuisstraat en Polstraat. De Veldhuisstraat werd omstreeks 1890 aangelegd langs de perceelsgrenzen van bouwlanden en ook de haaks daarop staande Polstraat volgde de oude verkavelingsstructuren. De eerste (dubbele) woningen kwamen rond 1890-1900 en een tweede reeks, merendeels enkelvoudige woningen werd rond 1910 gebouwd. In de loop van de 20e eeuw verdichtte de lintbebouwing langs beide straatjes met nieuwe huizen en kleinschalige bedrijfjes. Deze dorpse lintbebouwing is vrij gaaf bewaard gebleven, met op de straat gerichte vrijstaande bebouwing, grindbermen, smalle en ondiepe voortuinen soms omkaderd met ijzeren hekken of ligusterhagen.
De Molenstraat-Centrum werd van landelijke uitvalsweg steeds meer een doorgaande hoofdstructuur met een mix van wonen, winkels en bedrijfjes. Enkele, wat jongere, woonwinkelhuizen staat nog bij de aansluiting van de Veldhuisstraat op de Molenstraat. Ook het Kanaal Noord is de laatste decennia aan verandering onderhevig. Met de komst van twee grote supermarkten en een appartementengebouw is het beeld langs het Kanaal veranderd.
Het plangebied is onderdeel van het gebied Veldhuis. Veldhuis is een gemengd gebied waarin de functies wonen en werken nauw met elkaar verweven zijn. Deze combinatie is ook ruimtelijk terug te zien in het gebied door de opvallende combinatie van grootschalige (fabrieks)bebouwing met kleinschalige vrijstaande arbeiderswoningen. Een aantal bijzondere panden met een waardevol architectonisch beeld en veelal industriële uitstraling geven het gebied een eigen karakter. In het plangebied zijn dat de karakteristieke panden Molenstraat Centrum 258 - 260, het gebouw achter Molenstraat Centrum 260-264 en Veldhuisstraat 35 en 52. Buiten het plangebied is dat onder andere verfstoffenfabriek Talens, het ketelhuis en de voormalige Nettenfabriek.
Naast de belangrijkste structurerende en begrenzende elementen op het hogere schaalniveau (spoor, kanaal en historisch lint in de vorm van de Molenstraat-Centrum) omvat het gebied Veldhuis enkele kleinschalige historische linten, namelijk de Molendwarsstraat, Sophialaan, Veldhuisstraat en Spoorstraat. Deze linten zijn qua profiel en inrichting duidelijk anders dan de Molenstraat-Centrum. Waar de Molenstraat-Centrum als belangrijke verkeersader vooral ingericht is op doorgaand verkeer zijn de historische linten met een smaller profiel veel meer gericht op de verblijfsfunctie.
Het plangebied grenst aan Molenstraat Centrum en de Sophialaan die onderdeel zijn van de wijkgroenstructuur. Bij de herinrichting van Molenstraat-Centrum is een nieuwe laanbomenstructuur toegevoegd. Deze laanbomenstructuur vormt de verbinding met de bomenstructuur langs het kanaal en de Kayersbeek, die beide tot de Groene Mal (hoofdgroenstructuur) behoren. Ten noordwesten van Veldhuisstraat 35 en onderdeel van het plangebied is een grasveld omzoomd door een haag met enkele bomen, dat bekend staat als 'weitje met de koe'.
Uitsnede groenstructuurkaart plangebied en omgeving, in donkergroen De Groen Mal, in lichtgroen de wijkgroenstructuur en in blauw Beken en sprengen, weteringen en kanaal
Foto 'weitje met de koe' met op de achtergrond Veldhuisstraat 35
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Molenstraat-Centrum. Deze weg is van oudsher een belangrijke verkeersader en voor de oostelijk van het kanaal gelegen stadsdelen een belangrijke toegangsweg tot het centrum. Vanaf de centrumring wordt via deze weg één van de vijf binnenstedelijke parkeergarages ontsloten (parkeergarage Koningshaven) en het OV-knooppunt (NS-station en busstation). Molenstraat-Centrum is niet alleen een belangrijke route voor autoverkeer, maar op deze weg wordt het overgrote deel van de bussen gebundeld op hun weg naar het NS-station. Tot slot vormt deze weg een belangrijke fietsroute tussen de binnenstad en de woonwijken gelegen in het oostelijke deel van de stad. Vanwege de grote hoeveelheden fietsers in combinatie met veel bussen en autoverkeer, zijn om redenen van verkeersveiligheid vrijliggende fietsvoorzieningen aanwezig.
Onderdeel van het plangebied is (het begin van) de Veldhuisstraat.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologisch beschermd (moeten) worden.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. Paragraaf 3.1 beschrijft het te realiseren programma, de stedenbouwkundige opzet, de bebouwing en de groenstructuur, paragraaf 3.2 beschrijft de toekomstige Infrastructuur, verkeersontsluiting en parkeren en tot slot beschrijft paragraaf 3.3 hoe dit plan rekening houdt met duurzaam, natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen.
Het plangebied is verdeeld in een oostelijk en een westelijk deel. De delen worden doorsneden door de Veldhuisstraat.
Oostelijk deel plangebied
In het oostelijk deel van het plangebied worden twee nieuwe losse en ruimtelijk gekoppelde gebouwen gerealiseerd. Hierdoor ontstaat er ruimte tussen de gebouwen. De gebouwen zijn onderscheidend van elkaar. De één is onderdeel van de bebouwingswand met 4 lagen en de ander een op zichzelf staand hoogbouw element van 11 lagen. Dit zorgt ervoor dat het ontwerp de relatie aangaat met schaal en maat van het lint en tegelijkertijd een relatie aangaat met het Masterplan Veldhuis. Door draaiing van de woontoren ontstaat er ruimte aan de straatzijde voor groen. Met deze groene zone sluit de plint aan bij de naastgelegen groenzone aan de voorzijde van het appartementsgebouw Klein Geluk. De woontoren is daarmee een beëindiging van het groen en intoduceert de grillige rooilijn van het lint. Daarnaast is het volume van de toren een aankonding van de volumes in het Masterplan Veldhuis. De vormgeving van de plinten dragen bij aan een levendige beleving op straat. De laagbouw heeft wonen in een transparante plint. De plint van de woontoren is zorgvuldig vormgegeven met een luifel die de bouwmassa beëindigd en de menselijk schaal op straatniveau introduceert. De assymetrische vormgeving van de plint zorgt ervoor dat de woontoren zich oriënteert naar de straat. Aan de straatzijde is de hoofdentree in een tansparante plint hoger dan de plint aan de overige zijdes. Het binnengebied is bedoeld als verblijfsruimte voor de toekomstige bewoners. Daar bevinden zich ook twee fietsenbergingen.
Sfeerbeeld van de nieuwe woongebouwen, bezien vanuit Molenstraat Centrum
Sfeerbeeld van de nieuwe woongebouwen, bezien vanuit het binnengebied
Situatie nieuwe woongebouwen op het perceel
Het beoogde programma van de ontwikkeling is circa 6.400 m² bruto vloeroppervlak (bvo) voor wonen. Er zullen 76 nieuwe appartementen mogelijk worden gemaakt, variërend in oppervlakten tussen 48 en 88 m2 bvo en verdeeld over twee woongebouwen. Zestig woningen zijn bestemd voor sociale huur en 16 woningen voor goedkope koop. De woningen zijn bedoeld voor reguliere één- of twee-persoonshuishoudens.
appartementen huur goedkoop | Aantal appartementen | bvo in m2 | |
40 | > 50 en < 75 m2 | ||
20 | > 80 m2 | ||
appartementen koop goedkoop | |||
16 | > 45 en < 60 m2 | ||
Totaal | 76 |
Onderverdeling programma
De panden Molenstraat-Centrum 260 - 264 krijgen in lijn met het Masterplan een woonbestemming.
De karakteristieke panden aan de Molenstraat-Centrum 258-260, het gebouw achter Molenstraat Centrum 260-264 en aan de Veldhuisstraat 52 en 35 en de panden aan de Molenstraat-Centrum 262 en 264 blijven behouden, de rest van de panden worden gesloopt om de ontwikkeling mogelijk te maken.
Westelijk deel plangebied
Het westelijk deel van het plangebied haakt aan op de bestaande groenstructuren van de Sophialaan en Molenstraat Centrum die een verbinding vormen tussen de bomenstructuur langs het Kanaal en de Kayersbeek zone. Deze structuren zijn zowel ecologisch als recreatief van belang. Dit biedt kansen voor de plek die een functie gaat vervullen voor recreatie, natuur en infiltratie van regenwater. Van het groen zal minimaal de helft een biodiverse inrichting krijgen.
Het gebied krijgt een nieuwe groene invulling en gaat in de toekomst onderdeel uitmaken van de Groene Campus Veldhuis. Het blijft een groen gebied, maar krijgt een verblijfsplek, een pleintje met banken en een waterelement. Paden leiden van de Veldhuisstraat en van de Groene Campus door het groen naar de verblijfsplek. De inrichting van de plek past bij de kleine schaal/korrel van de Veldhuisstraat. Er worden meer bomen geplant, de huidige bomen blijven behouden. De plek wordt goed verlicht.
De materialen die voor de inrichting van het plekje worden gebruikt zijn hoogwaardig en sluiten aan bij het karakteristieke beeld van de Groene Campus Veldhuis: industrieel, natuurlijk, grotere eenheden.
Toekomstige bebouwing die gaat grenzen aan de plek krijgt bij voorkeur een groene gevel. Voor de entree naar de parkeergarage wordt ter hoogte van de verblijfsplek een muur geplaatst als scheiding tussen de auto's die de parkeergarage binnenrijden en de verblijfsplek. Deze muur wordt beplant.
Veldhuisstraat 35 krijgt een bijbehorend achtererf.
Concept schetsontwerp westelijk deel plangebied
Concept ontwerp westelijk deel plangebied
Concept ontwerp westelijk deel plangebied
Concept ontwerp westelijk deel plangebied
Voor de ontwikkeling van twee nieuwe woongebouwen is geen nieuwe ontsluiting nodig, of wijziging van de infrastructuur nodig.
De benodigde 81 autoparkeerplaatsen, 60,75 voor bewoners en 20,25 voor bezoekers, krijgen in eerste instantie een plek in de gemeentelijke parkeergarage Koningshaven - Centrum, die op 450 m loopafstand van de nieuwe woongebouwen ligt. Voor het aantal parkeerplaatsen die nodig zijn voor bewoners kan een parkeervergunning worden aangevraagd in garage Koningshaven-Centrum. Een deel van de benodigde pakeerplaatsen kan later ook in een nieuw te ontwikkelen parkeervoorziening aan de zuidzijde van het spoor worden opgevangen.
Er worden 40 inpandige en individueel afsluitbare bergingen gerealiseerd voor de stalling van fietsen van bewoners van het woongebouw van 11 lagen. Deze bergingen liggen op de begane grond en zijn bereikbaar via de ingang aan de oostzijde van het gebouw en via de achterzijde van het gebouw. Op het bijbehorende (achter) erf worden twee fietsenstallingen met 40 respectievelijk 32 plekken gerealiseerd voor de overige bewoners. Op het achtererf is tevens ruimte voor fietsen van bezoekers.
Duurzaam bouwen
Bij de realisatie van het woongebouw bestaande uit 76 appartementen wordt conform het energiebeleid van de gemeente ingezet op duurzaam bouwen. Het nieuwe woongebouw zal voldoen aan de BENG-norm conform het Bouwbesluit. De appartementen in het woongebouw krijgen geen gasaansluiting. Nog niet duidelijk is welk energiestysteem zal worden toegepast voor de verwarming van de woningen en of daarvoor zonnepanelen nodig zijn. Op de daken van het woongebouw is in ieder geval ruimte beschikbaar voor zonnepanelen. De appartementen worden voorzien van extra isolatie.
Natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen
Dit plangebied maakt deel uit van het grotere gebied Veldhuis, waarvoor het Masterplan Veldhuis is opgesteld en ter vaststelling aan de raad is aangeboden. Het Masterplan Veldhuis zorgt voor voldoende groen op maaiveld, 40% of meer van het maaiveld kent een groene inrichting. Het Masterplan is de basis voor onder andere dit bestemmingplan. Van dit plangebied wordt 30% van het maaiveld groen ingericht. Van dit groen zal minimaal de helft een biodiverse inrichting krijgen. Tevens worden in het plangebied 15 nieuwe bomen gepland.
Voor wat betreft slopen en bouwen worden de standaardmaatregelen uit en conform het op te stellen werkprotocol Soortenmanagementplan (SMP) toegepast waarbij in de betreffende gevels kasten voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen worden ingebouwd.
Meer dan 50% van het regenwater voor de ontwikkeling in dit plangebied wordt opgevangen en geïnfiltreerd door middel van infiltratiekratten. Noodoverloop van de kratten zal worden geloosd op het gemeentelijke infiltratieriool aan de oostkant van het plangebied.
Zie paragraaf 5.6.1 voor een beschrijving van en de afstemming met het concept beleid natuurinclusief en klimaatadaptief ontwikkelen. Zie hierover ook paragraaf 5.7 Waterhuishouding.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plan zorgt ervoor dat woningen worden gerealiseerd die passen binnen de ambities van de NOVI. Hierbij is rekening gehouden met de duurzaamheidsdoelstellingen, de fysieke leefomgeving en de milieutechnische aspecten. Daarmee sluit dit plan aan bij de uitgangspunten van de NOVI. Voor een verdere toelichting daarop wordt verwezen naar hoofdstukken 3 en 5 van deze toelichting.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van de Nationale omgevingsvisie. Het gaat onder meer om nationale belangen als rijksvaarwegen, defensie, Ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Het Barro geeft een aantal regels mee waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het Barro heeft geen specifieke regels waarin in dit bestemmingsplan moet worden voldaan.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Afbeelding 1: Gelderse Omgevingsvisie
Ambitie energietransitie
Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.
Ambitie klimaatadaptie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Ambitie circulaire economie
Gestreefd wordt naar een voortvarend en innovatief circulair beleid, waarbij de ambitie van de provincie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.
Ambitie biodiversiteit
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
Ambitie bereikbaarheid
Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Ambities vanuit dit streven zijn dat in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier is opgevangen en dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal verplaatsen. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is het busvervoer in Gelderland zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.]
Ambitie economisch vestigingsklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.
Ambitie woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plan sluit aan bij de ambitie van een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. Met de onderhavige ontwikkeling wordt voorzien in de grote behoefte aan sociale woningbouw. De woningen worden aardgasloos uitgevoerd, in de daken en gevels worden nestvoorzieningen opgenomen voor vleermuizen, mussen en gierzwaluwen, het regenwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd en het openbare gebied wordt voor 30 % met groen ingericht waarbij gekozen wordt voor beplanting die de biodiversiteit versterkt. Daarom kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Regionale woonagenda
De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Artikel 2.65b (klimaatadaptie)
De verordening bevat tevens regels over klimaatadaptie. Aleen als een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, bevat de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het dagelijks bestuur van het waterschap waar de activiteit wordt verricht of de ontwikkeling plaatsvindt.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De onderhavige woningbouwontwikkeling past binnen de afspraken van de vastgestelde regionale woonagenda en de regionale woondeal, zie paragraaf 4.3.1. Het onderwerp klimaatadaptie word nader beschreven in paragraaf 3.3, 5.6 en 5.7. Voor het overige bevat de Omgevingsverordening Gelderland geen voor dit plangebied relevante regels. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
In december 2020 zijn in een addendum op de Woonagenda tussen de Cleantech Regio en provincie Gelderland nadere afspraken toegevoegd over drie nieuwe thema's : de positionering van de regio in de landelijke verstedelijkingsopgave, betaalbaar wonen en de huisvesting van arbeidsmigranten.
In de woondeal Regio Stedendriehoek van maart 2023 zijn nieuwe afspraken gemaakt over woningbouw in de regio tussen gemeenten, provincie Gelderland en Rijk. In totaal gaat het in de regio om de bouw van 24.000 woningen in de periode tot en met 2030. Apeldoorn neemt daarvan ruim 8.800 woningen voor haar rekening, waarvan 6.700 betaalbaar. De woningbouwaantallen in deze Woondeal in treden in de plaats van de in het addendum van de regionale woonagenda afgesproken woningbouwaantallen.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Dit plan maakt de bouw van sociale huur- en koopwoningen mogelijk. Daarmee sluit het plan aan op de ambitie om op korte termijn meer sociale woningbouw te realiseren binnen de bestaande contouren van de stad. De ontwikkeling sluit aan op de regionale inzet op betaalbaar wonen en draagt daarnaast bij aan de kwantitatieve opgave.
Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.
Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:
Wonen
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).
Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).
Omgevingskwaliteit
Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.
Mobiliteit
De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.
Economie en recreatie
Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies
De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.
Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.
Energie en circulariteit
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.
Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.
Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.
Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.
Dit is als volgt opgebouwd:
Natuur en landschap
De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.
Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.
Klimaatadaptatie
Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.
In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.
Milieu en gezondheid
Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.
Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.
Inclusiviteit
Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).
Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:
Uitvoering Omgevingsvisie
Gebiedsprofielen
De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone Centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.
Het gebiedsprofiel voor Spoorzone Centrum is een van de zes gebiedsprofielen die nader uitgewerkt is in de Omgevingsvisie. Veldhuis en daarmee dit plangebied valt binnen dit gebiedsprofiel. Het gebiedsprofiel zet in op Veluws-stedelijk wonen, werken en leren.
Met verdichting wordt ruimte gecreëerd voor veluws groen. Bebouwing in hoge dichtheden en in variërende hoogtes, waardoor er veel programma, wonen en niet-wonen, kan worden toegevoegd. Iedere ontwikkeling is natuurinclusief en klimaatadaptief. Tegelijkertijd een plek waar ruimte is voor natuur en cultuur, in de vorm van industrieel erfgoed. Doorontwikkeling van station Apeldoorn als mobiliteitsknooppunt met voorzieningen als busstation, shared mobility faciliteiten en parkeren.
Gebiedsprofiel Spoorzone Centrum
Afwegingsmatrix
Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.
Onderzoeken
Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Met deze ontwikkeling voor voornamelijk bijgedragen aan de ambities 1, 3 en 4 en passend binnen het gebiedsprofiel voor Spoorzone Centrum, dat nader is uitgewerkt in de gebiedsvisie en het masterplan Veldhuis. Door de realisatie van twee woongebouwen op de planlocatie wordt voorzien in woningbouw in het stedelijk gebied. En dan specifiek sociale huur- en koopwoningen, waar een groot tekort aan is. Bij de realisatie wordt rekening gehouden met klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen en zal aandacht worden besteed aan de realisatie van groen van goede kwaliteit. Het woongebouw wordt minimaal BENG (Bijna energie neutraal gebouw) uitgevoerd. Deze ontwikkeling past hiermee binnen de ambities van de gemeente zoals deze in de Omgevingsvisie zijn verwoord.
Op 8 juli 2021 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Gebiedsvisie Veldhuis vastgesteld. In de gebiedsvisie staat dat Veldhuis een voorbeeld moet worden van een duurzame binnenstedelijke verdichting in Apeldoorn. Een gebied op steenworp afstand van het station, waar je woont, werkt en ontmoet tussen het industrieel erfgoed en in een groene en natuurlijke omgeving: een groene, stoere en levindige stad.
In de visie Veldhuis zijn uitgangspunten bepaald. Binnen de uitgangspunten is nog veel vrijheid en flexibiliteit. Voor de locatie Molenstraat Centrum wordt in de visie uitgegaan van een bouwveld aan de westzijde van de Veldhuisstraat met een bouwhoogte tot maximaal 3 bouwlagen en een bouwveld aan de oostzijde van de Veldhuisstraat van 3 – 5 bouwlagen, de zogenaamde basislaag. Aan de oostzijde is ook voorzien in een toren van 5 – 8 bouwlagen (indicatie). Uitgangspunt is dat het bouwveld de maximale bebouwingsmogelijkheden bepaalt. Gebouwdelen boven de basislaag worden aan de straat- en parkzijde teruggelegd (setback). De locaties van de toren in de uitgangspuntenkaart kunnen worden verplaats, mits het geen afbreuk doet aan de stedenbouwkundige principes. Voor kwalitatieve doeleinden kan van de bouwhoogtes worden afgeweken tot circa 10% van de bouwhoogte.
Het programma (kwantitatief en kwalitatief) voor Veldhuis is bepaald voor het hele gebied. Het programma op de Molenstraat Centrum bestaat voornamelijk uit wonen. Het bouwveld en bijbehorende bouwhoogten bepalen het programma.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Het plan voor de Molenstraat Centrum laat het deel ten westen van de Veldhuisstraat onbebouwd. Dat deel zal een groene pocketparkachtige invulling krijgen. Het bouwvolume dat daar gerealiseerd kon worden, is verplaatst naar het bouwveld aan de oostzijde van de Veldhuisstraat en maakt dat de toren hoger wordt, van 8 in de visie naar 11 bouwlagen. Ook is geen sprake van een setback.
Van 29 juni 2023 tot en met 9 augustus 2023 heeft het ontwerp Masterplan Veldhuis ter inzage gelegen. Het Masterplan Veldhuis is ter vaststelling aangeboden aan de raad, maar is nog niet vastgesteld. De afbeeldingen hieronder komen uit het Masterplan Veldhuis zoals dat ter vaststelling aan de raad is aangeboden.
Het Masterplan Veldhuis is een uitwerking en actualisatie van de op 8 juli 2021 vastgestelde Gebiedsvisie Veldhuis. Het Masterplan is het ruimtelijk kader voor de beoogde ontwikkeling en transformatie van het gebied Veldhuis in een stedelijk woongbied in het groen na de verplaatsing van Royal Talens uit het gebied. Het Masterpaln bevat een geactualiseerd en groter programma, bestaande uit circa 1.020 woningen, waaronder 175 studentenwoningen, circa 4.600 m2 voorzieningen/bedrijfsunits en circa 8.000 - 10.000 m2 onderwijsgebouwen. Daarbij is wel vastgehouden aan de principes van de Visie Veldhuis, zoals het inpassen van erfgoed, een duurzaam mobiliteitssysteem, hoogbouw in het groen, stad in twee lagen en hoog aan de randen en lager in het midden.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan is uitgewerkt binnen de kaders van het Masterplan.
In de raad van 23 november 2023 is de kaderwijziging Molenstraat-Centrum vastgesteld.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan is uitgewerkt binnen de kaders van het Masterplan en de kaderwijziging. Onderdeel van dit besluit is het vaststellen van het stedenbouwkundig plan 'Schetsboek, Apeldoorn Molenstraat-Centrum' d.d. 27 juli 2023 (oostelijk perceel) en het schetsontwerp voor de openbare ruimte 'Entree groene Campus Veldhuis' (westelijk perceel), waarmee het ruimtelijk kader wordt vastgelegd voor de realisatie van 76 woningen in het goedkope segment in een groene setting zoals weergegeven in het ‘Masterplan Veldhuis d.d. november 2023’.
In de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn is vastgelegd wat de gemeente Apeldoorn belangrijk vindt voor wonen. En in de Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling staat wat de gemeente belangrijk vindt voor de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.
Op 21 september 2023 is het 'Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld.
Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg.
Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:
- de ontwikkeling naar kleinere huishoudens, 1- en 2-persoonshuishoudens;
- de voortgaande vergrijzing en de groeiende behoefte aan zorg;
Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Dit plan is het eerste plan in Veldhuis. In Veldhuis worden woningen voor alle doelgroepen gerealiseerd. Dit plan zorgt voor toevoeging van beschikbare en betaalbare (sociale huur- en koop) woningen voor één- en tweepersoonshuishoudens met een laag inkomen. De woningen worden zoveel mogelijk energieneutraal en natuurinclusief gerealiseerd (zie hiervoor paragraaf 3.3). Het zorgt ook voor de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.
In Veldhuis, maar ook in dit plan is veel ruimte voor groen en daarmee voor ontmoeting.
De ontwikkeling draagt bij aan het verhogen van de slagingskansen in de sociale huursector en draagt bij aan de duurzaamheidsambitie uit de prestatieafspraken.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. Deze nota is verlengd tot het moment dat het omgevingsplan voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn vigerend is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Omgevingskwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn wil dat overal in de gemeente er een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze prominente gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:
De exacte locaties van de prioritaire gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp welstand.
De gemeente Apeldoorn werkt voor welstandstoetsing vanuit een piramide:
Afbeelding 4: piramide welstand
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Zoals hiervoor is aangegeven wil de Gemeente Apeldoorn dat er een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. En sommige gebieden zijn hierbij extra belangrijk. In deze zogenaamde prominente gebieden streeft gemeente Apeldoorn naar een nog hogere omgevingskwaliteit. De planlocatie ligt in zo'n prominent gebied voor wat betreft 'Dynamisch gebied', ‘Identiteit’ en ‘Zichtbaarheid’. Deze ligging in de stad maakt dat een ontwikkeling in dit gebied aan hoge kwaliteitseisen moet voldoen. Daarom is er voor de ontwikkeling van het woongebouw op deze locatie een beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld genaamd 'beeldkwaliteitsplan Molenstraat Centrum Locatie'. Het doel van het BKP is dat een locatiespecifiek en passend ontwerp gemaakt wordt, dat duurzaam is en bijdraagt aan de ambities van Apeldoorn. De in het BKP opgenomen randvoorwaarden en handreikingen vormen de basis voor een ontwerp van het woongebouw, het perceel en de directe omgeving. Dit boekwerk vormt tevens het toetsingskader voor de Gemeente Apeldoorn en de Commissie Omgevingskwaliteit (CieO) voor de beoordeling van een bouwplan. Na realisatie zal dit nieuwe kader onderdeel worden van de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn'.
De procedure tot vaststelling van het BKP loopt gelijk op met die van dit bestemmingsplan. Het concept-beeldkwaliteitsplan 'Molenstraat Centrum Locatie' is voor advies voorgelegd aan de Commissie Omgevingskwaliteit en positief beoordeeld.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend $gbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft woningbouw. In de regels van het bestemmingsplan is daarom, in overeenstemming met de beleidsnotitie, een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzigen, mocht het plan niet binnen 3 jaar tot ontwikkeling zijn gebracht.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Voorliggend bestemmingsplan maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied. Voor de realisatie van woningen ligt, op basis van jurisprudentie, de drempel waarbij wordt gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling op 12 woningen. Gezien de omvang van de ontwikkeling, de realisatie van 76 woningen, is daarom in dit geval sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In hoofdstuk 4 van deze toelichting is in verschillende paragrafen ingegaan op de behoefte aan de hier voorgenomen sociale woningbouw. Op basis van onder andere paragraaf 4.4.5 kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan bijdraagt aan de ontwikkelingskoers van gemeente Apeldoorn. Het plan sluit zowel kwantitatief als kwalitatief aan op de vraag in de stad, de grote behoefte aan sociale huurwoningen. Daarnaast is de planlocatie gelegen in stedelijk gebied. Deze ontwikkeling voldoet dan ook aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Betekenis Verkeersvisie 2016 - 2030 voor dit bestemmingsplan
De mobiliteitsvisie is een nadere uitwerking van de verkeersvisie 2016-2030 specifiek voor de binnenstad, waarvan Veldhuis een onderdeel is.
De mobiliteitsvisie voor de binnenstad is op 17 juni 2021 door de gemeenteraad vastgesteld.
In de mobiliteitsvisie staat centraal dat mensen zich in de binnenstad vooral lopend of met de fiets verplaatsen. En dat de stad goed bereikbaar is met het openbaar vervoer. Daarnaast is de binnenstad ook goed bereikbaar voor auto’s, maar automobilisten parkeren vooral aan de rand van de binnenstad, in parkeergarages. Auto’s zijn ‘te gast’ en krijgen in de stad zelf minder ruimte. Parkeren op maaiveld (bovengronds) willen we zo veel mogelijk verschuiven naar parkeren in kwalitatief goede parkeergarages. In of dichtbij de parkeergarages wordt het ook mogelijk over te stappen op andere vormen van vervoer.
Je kunt straks alleen nog in de binnen stad rijden als je een bestemming hebt in de binnenstad. Er rijdt geen doorgaand autoverkeer meer.
In de binnenstad als stadspark blijven belangrijke bushaltes als Marktplein en Amaliapark behouden. Daarnaast kijken we of we enkele buslijnen kunnen verleggen zodat er op een aantal plaatsen meer ruimte is voor voetgangers, fietsers en groen in de straat. We denken bijvoorbeeld aan het verleggen van de lijnen die over de Hofstraat/Kanaalstraat rijden naar de Kalverstraat.
In de binnenstad rijden nu al alleen maar elektrische bussen, maar vanaf 2025 wordt ook het logistieke verkeer (vrachtverkeer en bestelbusjes) zoveel mogelijk uitstootvrij. We werken een nieuwe ‘parkeernorm’ uit; met lagere parkeernormen kunnen we autoluwe ontwikkelingen stimuleren.
In het voetgangersgebied komen minder fietsers, voor het parkeren van fietsen zijn er stallingen beschikbaar. In de Kapelstraat mag tussen 11.00 en 18.00 uur (donderdag tussen 11.00 en 21.00 uur) niet meer gefietst worden. De fietsroute om de binnenstad aan de noordzijde te passeren gaan we verbeteren. Ook kijken we goed naar de fietsroutes aan de oostzijde (langs het kanaal), aan de zuidzijde (langs de spoorlijn) en aan de westzijde (via de Roggestraat en de De Ruyterstraat). Het gaat dan om het aanleggen van nieuwe routes of het verbeteren van bestaande routes.
Betekenis Mobiliteitsvisie Binnenstad voor dit bestemmingsplan
In de mobiliteitsvisie beschrijven we een groot aantal initiatieven die we de komende jaren oppakken om onze visie ook waar te maken. Veel van de initiatieven hebben een relatie met elkaar. En het ene initiatief kan sneller opgepakt worden dan het andere. In de visie is te lezen welke initiatieven we op korte, middellange en lange termijn willen realiseren.
De speerpunten uit de mobiliteitsvisie Binnenstad die relevant zijn voor dit plangebied zijn:
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21-03-2019).
De Beleidsregel Parkeren (vastgesteld 21-03-2019) is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Betekenis Parkeerbeleid voor dit bestemmingsplan
In het plangebied, dat gelegen is in het gebied binnen de centrumring (maar buiten het voetgangersgebied), worden 76 appartementen mogelijk gemaakt, variërend in oppervlakte.
Autoparkeren
De parkeernorm op grond van de Beleidsregel Parkeren voor de betreffende appartementen is als volgt:
Aantal parkeerplaatsen per wooneenheid | Totaal aantal wooneenheden | Totaal aantal parkeerplaatsen | ||
woning > 40 m2 en <75 m2 bvo | 1,00 | 56 | 56 | |
woning zonder eigen parkeerplaats 75 m2 en < | 1,25 | 20 | 25 | |
76 | 81 |
Van het aantal parkeerplaatsen per wooneenheid is 0,25 parkeerplaats bestemd voor bezoekers. Het gaat in totaal om 81 parkeerplaatsen, waarvan 60,75 voor bewoners en 20,25 voor bezoekers.
Bezoekersparkeerplaatsen voor wonen worden binnen de centrumring in bestaande gebouwde parkeervoorzieningen gerealiseerd. De parkeerplaatsen voor bewoners worden in beginsel op eigen terrein gerealiseerd. Wanneer dit niet mogelijk is, bestaat de mogelijkheid om de parkeerplaatsen te realiseren in een bestaande gemeentelijke parkeervoorziening onder voorwaarde dat hierin structureel capaciteit beschikbaar is, de gemeentelijke parkeervoorziening op acceptabele loopafstand ligt van de ontwikkeling en de gemeente de parkeerbehoefte overneemt tegen betaling van €12.000 per parkeerplaats.
Alle 81 parkeerplaatsen benodigde parkeerplaatsen krijgen een plek in de gemeentelijke parkeergarage Koningshaven - Centrum. In deze parkeergarage is nog voldoende capaciteit beschikbaar. De loopafstand van de ontwikkeling naar de parkeergarage bedraagt 450 m en vinden we acceptabel om zo onze doelen uit de mobiliteitsvisie Binnenstad te bereiken. Deze kunnen worden samengevat onder het motto 'de binnenstad als autoluw stadspark'. Een deel van de benodigde pakeerplaatsen kan later ook in een nieuw te ontwikkelen parkeervoorziening aan de zuidzijde van het spoor worden opgevangen.
Fietsparkeren
Het Bouwbesluit (tot 1-1-2024) en het Besluit bouwwerken leefomgeving (vanaf 1-1-2024) bepaalt dat een nieuw woongebouw afsluitbare bergruimte heeft om fietsen of scootmobielen op te bergen. Dit kan zowel een individuele als een collectieve voorziening zijn. Op grond van de beleidregel parkeren geldt bij het toevoegen van woningen daarom geen aanvullende parkeernorm voor de fiets.
Om parkeeroverlast door fietsen in de omgeving te voorkomen, is de bergruimte goed bereikbaar en logisch gelegen ten opzichte van de ingang van het appartementsgebouw.
Hetgeen beschreven is in paragraaf 3.2 voldoet hieraan.
Wijziging beleidsregel parkeren
De huidige beleidsregel parkeren wordt aangepast aan de mobiliteitsvisie Binnenstad zoals beschreven in paragraaf 5.2.2 Na vaststelling van de aangepaste beleidsregel parkeren wordt deze voor omgevingsvergunning bouwen, automatisch onderdeel van dit bestemmingsplan (zie artikel 9.3). Voor gebruik kan, zo nodig en onder voorwaarden, met de in artikel 12.2 opgenomen afwijkingsbevoegdheid worden afgeweken.
In oktober 2008 is de beleidsnota hoogbouw 'Ruimte door Hoogte' vastgesteld. Deze nota geeft de koers aan voor hoogbouw in Apeldoorn. De nota heeft alleen betrekking op gebouwen hoger dan 25 m in het stedelijk gebied van Apeldoorn. In het hoogbouwbeleid speelt de Grote Lijn een centrale rol. De Grote Lijn loopt langs het Apeldoorns Kanaal en vanaf het Apeldoorns Kanaal langs de spoorlijn naar het westen. In deze zone is hoogbouw vanuit stedenbouwkundig perspectief zonder meer verantwoord, mits landschappelijk juist geplaatst en passend bij de karakteristiek van de omgeving. Buiten de Grote Lijn is ook hoogbouw mogelijk, maar dat vraagt om maatwerk en inpassing in de bestaande structuur. Hier wordt hoogbouw alleen op basis van een concreet initiatief afgewogen. Een hoogte van 70 meter geldt buiten de Grote Lijn als maximum.
Na een positieve stedenbouwkundige conclusie wordt ieder hoogbouw-initiatief getoetst aan een Hoogbouw Effect Rapportage (HER). Deze toetsing is gericht op het minimaliseren van hinder door het gebouw zelf en het gebruik van gebouw en omgeving.
Het plangebied ligt binnen de Grote Lijn. In deze zone is aldus de beleidsnota hoogbouw 'Ruimte door Hoogte' vanuit stedenbouwkundig perspectief hoogbouw zonder meer verantwoord, mits landschappelijk juist geplaatst en passend bij de karakteristiek van de omgeving. Daarnaast is op grond van dit beleid een HER uitgevoerd omdat één van de woongebouwen hoger wordt dan 25 meter.
De HER d.d. 14 november 2023, opgesteld door Witteveen en Bos en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting is opgesteld om inzicht te krijgen in de effecten van de voorgenomen hoogbouw op de (directe) omgeving. Daarbij is ook gekeken naar de uitwerking van architectonische, stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten. Uit de conclusie blijkt het volgende:
Ruimtelijke en architectonische inpassing, sociale veiligheid, uitzicht en privacy
De ontwikkeling van de locatie Molenstraat Centrum 266-272 past binnen het hoogbouwbeleid van Apeldoorn. Door de verdraaiing van de woontoren ontstaat er lucht in profiel van de straat. De woontoren komt met slechts 1 hoek op de rooilijn te staan waardoor de toren op een tweede lijn wordt gezet.
De leesbaarheid van de gebouwen op meerdere schaalniveau's zorgt voor een goede ruimtelijke inpassing van het ontwerp in de omgeving. De verfijning in de gevel geeft een menselijk maat op straatniveau. De asymmetrische plint draagt bij aan een oriëntatie naar de straat wat wordt versterkt door een transparante gevel op maaiveld in beide gebouwen. Door het private binnengebied wordt de veiligheid tussen en achter de gebouwen vergroot en draagt bij aan het veilig thuiskomen van bewoners. De balkons aan de oostzijde zijn gericht op de groenstrook en de blinde gevel van het naastgelegen gebouw Klein Geluk. De balons aan de westzijde zijn in eerste instantie gericht op het private binnegebied en daarna op de achtertuinen aan de Veldhuisstraat. Door de blinde zijgevels van het lage gebouw en de verdraaiïng van de woontoren in combinatie met de oriëntatie van de balkons wordt geen onaanvaardbare afbreuk gedaan aan de privacy.
Bezonning, windhinder, luchtkwaliteit, straalpaden en radarverstoring, infrastructuur en verkeer
In de Beleidsnota hoogbouw 'Ruimte door Hoogte' is het uitgangspunt dat de omgeving niet onevenredig overlast ervaart van de hoogbouw door schaduw en windhinder. Ook zijn de effecten van deze ontwikkeling op de luchtkwaliteit, op straalpaden of radarverstoring en het omligende verkeernetwerk beschouwd of onderzocht.
Ten aanzien van bezonning hanteert de gemeente voor woningen de Lichte TNO-norm. Deze norm gaat uit van ten minste 2 mogelijk bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 23 oktober in midden vensterbank binnenkant raam. Daarnaast geldt dat de zonhoogte ten minste 10 graden moet zijn voor alle uren die worden meegnomen voor de bezonning. Dit is van belang om bij een zonnestand lager dan 10 graden de omliggende bebouwing en begroeiing voor schaduw zorgen.
In het kader van de m.e.r. beoordeling (zie paragraaf 5.4.8) is door Witteveen en Bos een Bezonningsonderzoek, d.d. 7 november opgesteld. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting. In de HER is gebruik gemaakt van dit onderzoek. Conclusie is dat de hoogbouw leidt tot een onderschrijding van de lichte TNO-norm op een aantal gevels in de directe omgeving van de hoogbouw. Vastgesteld is dat het merendeel van deze gevel niet relevant zijn, aangezien het gaat om hoofzakelijk blinde en commerciële gevels. Op een klein aantal woongevels treedt een onderschrijding van maximaal 1 uur op. Daarmee is het effect van de hoogbouw op de bezonning van omliggende panden gering.
In het kader van de m.e.r. beoordeling is door Witteveen en Bos een Windhinderonderzoek d.d. 21 juli 2023 opgesteld. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de. In de HER is gebruik gemaakt van dit onderzoek. Conclusie is dat de hoogbouw niet leidt tot windhinder rondom het gebouw.
In het kader van de m.e.r. beoordeling is door Witteveen en Bos een onderzoek luchtkwaliteit d.d. 10 juli 2023 opgesteld. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de. In de HER is gebruik gemaakt van dit onderzoek. Conclusie is dat de verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de beperkte verkeersaantrekkende werking 'niet in betekende mate' is en daarmee voldet aan de relevante wet- en regelgeving. Zie ook paragraaf 5.4.5 Luchtkwaliteit.
Tot slot leidt de hoogbouw niet tot het blokkeren van straalpaden of radarverstoring. Het effect op het omliggende verkeersnetwerk is, voor zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer beperkt, gezien de kleine verkeersaantrekkende werking van de nieuwbouw en de al aanwezige verkeersintensiteiten en aandachtspunten ten aanzien vvan de verkeersveiligheid rondom het plangebied. Er treden op voornoemde aspecten geen (onaanvaardbaar) nadelige effecten op op de omgeving door de voorgenomen hoogbouw.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 8 decmeber 2023, opgesteld door Tauw en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven.
Hieruit blijkt dat in het westelijk deel van het plangebied in de grond licht verhoogde gehalten van zware metalen, PAK en PCB zijn aangetoond. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties van zink en cresolen.
In het oostelijk deel van het plangebied zijn sterke verontreinigingen met lood en matige verontreiningingen met koper, lood en zink aangetoond ter plaatse van de voormalige radiofabriek (Veldhuisstraat 52) en zijn sterke verontreinigingen met koper, lood en zink aangetoond ter plaatse van de achtertuinen van Molenstraat Centrum 268, 270 en 272. De verontreinigingen zijn verticaal afgeperkt waarbij deze zich voornamelijk in de eerste meter onder het maaiveld bevinden. In de achteruinen van Molenstraat Centrum 260, 262 en 264 zijn matig verhoogde gehalten met zink aangetoond. Gezien het heterogene karkter van de verontreiniging is niet uit te sluiten dat deze percelen plaatselijk sterk verhoogde gehalten aanwezig zijn. Ter plaatse van de stoep Molenstraat Centrum zijn lichte verontreinigingen met zware metalen en Pak aangetoond.
Tevens is asbest aangetoond, maar de concentratie bevindt zich ruim beneden de toetsingsnorm. Er zijn geen losse asbestvezels aangetoond. Er zijn gehaltes aan PFAS boven de rapportagegrens aangetoond. Er zijn geen belemmeringen voor de afvoer van de grond, met uitzondering van de toepassing in grondwaterbeschermingsgebied.
Conclusie
Het bodemonderzoek geeft inzicht in de aard en omvang van de bodemkwaliteit ter plaatse. Er is sprake van twee gevallen van bodemverontreiniging. Om de bodem geschikt te maken voor de beoogde bestemming is sanering van de grond nodig. In paragraaf 5.10 wordt de financieel-economische uitvoerbaarheid onderbouwd. De saneringskosten maken daarvan onderdeel uit.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Voor het initiatief is een onderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in de rapportage d.d. 17 juli 2023, opgesteld door Tauw en opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting.
Uit het onderzoek blijkt dat met uitzondering van het bedrijf Royal Talens, voldaan wordt aan de richtafstanden uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Voor het bedrijf Talens is voor de vier milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar een onderbouwing en berekening gemaakt waarbij aangetoond is dat het bedrijf (uitgaande van de verleende milieuvergunning) niet wordt beperkt in de bedrijfsvoering en dat bij de nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Milieuzonering is geen belemmering voor dit initiatief.
Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe geluidgevoelige bestemming mogelijk. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van dit soort bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone,
met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn. In het actieplan Geluid van de gemeente Apeldoorn staat dat de plandrempel voor bestaande situaties maximaal 63 dB (zonder aftrek artikel 110) mag zijn
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn Burgemeester Jhr. Quarles van Uffordlaan en Molenstraat Centrum (oostelijk deel) . Voor deze wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. De overige wegen in de omgeving: Korte Molenstraat, Havenweg, Molenstraat Centrum (gedeeltelijk), Molendwarsstraat, Sophialaan, Kanaal Noord, hebben geen geluidzone. Deze wegen worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel beschouwd.
In de rapportage d.d. 09 oktober 2023, opgesteld door Witteveen + Bos en opgenomen in bijlage 7 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van Burgemeester Jhr. Quarles van Uffordlaan en het oostelijk deel Molenstraat Centrum berekend.
Geluidsniveau bestaande woningen
Hieruit blijkt dat het plan niet leidt tot een ander geluidniveau op bestaande woningen. De geluidkwaliteit blijft ook na realistie gelijk. Er is daarmee geen sprake van negatieve milieugevolgen ten gevolgen van dit plan.
Geluisniveau nieuwe woningen ten gevolge van wegen met geluidzone
Uit het onderzoek blijkt dat de hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de zoneplichtige wegen 49 dB bedraagt, zowel ten gevolge van de Burgemeester Jonkheer Quarles van Uffordlaan als het oostelijke deel van de Molenstraat Centrum. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer voor de nieuwe appartementen wordt aldus overschreden.
De ontwikkeling van deze appartementen is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden. Op grond van de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn zijn bij een benodigde waarde van 49 dB geen bijzondere eisen van toepassing. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is vervanging bestaande bebouwing en in omgeving van station of voorstadhalte gesitueerd. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.
Voor dit bestemmingsplan is het besluit hogere waarde op xx-xx-2024 verleend.
Geluidsniveau nieuwe woningen ten gevolge van wegen zonder geluidzone
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in het onderzoek ook de geluidsbelasting ten gevolge van de wegen zonder geluidzone beschouwd. Ten gevolge van het westelijk deel van de Molenstraat Centrum (30 km/u) bedraagt de maximale geluidsbelasting 61 dB en van Kanaal Noord (eveneens 30 km/u) 35 dB. Door het nemen van geluid reducerende maatregelen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden bereikt.
Bronmaatregelen en/of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn op dit moment niet mogelijk of nog niet geëffectueerd dan wel stuiten op financiële en/of stedenbouwkundige bezwaren. Wel heeft de raad in diverse visies de intentie uitgesproken om Molenstraat Centrum af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer, wat naar verwachting een aanzienlijke reductie van geluid zal opleveren.
Om een aanvaardbaar binnen niveau te kunnen garanderen zullen vooralsnog extra gevelmaatregelen worden getroffen. Deze maatregelen worden haalbaar geacht. Daarmee kan op grond van het voorgaande geconcludeerd worden dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar geluidsklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemming.
Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen
Op grond van de Wgh hebben spoorlijnen van rechtswege een geluidzone. Het traject Amersfoort - Deventer heeft een geluidzone van 300 meter. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 68 dB (Lden) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Onderzoeksresultaten spoorweglawaai
In de rapportage d.d. 9 oktober 2023, opgesteld door Witteveen + Bos en opgenomen in bijlage 7 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorweg Amersfoort - Deventer berekend. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden. De maximale geluidbelasting die voor railverkeer berekend wordt is 54 dB. Voor railverkeer hoeft dan ook geen vervolgonderzoek te worden uitgevoerd. Wel zal railverkeer moeten worden meegenomen in de berekening van het cumulatieve geluidniveau in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Industrielawaai: nieuwe geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaand bedrijventerrein
Voor geluidgevoelige bestemmingen nabij een afzonderlijke bedrijfsbestemming wordt verwezen naar paragraaf 5.4.3. Uit de vormvrije mer beoordeling blijkt dat het geluid van de warmtepompen zal opgaan in het omgevingsgeluid.
Cumulatieve geluidsbelasting
De cumulatieve geluidsbelasting (alle wegen en het spoor) bedraagt maximaal 66 dB, waarbij de Molenstaat Centrum (deel met 30 km/u) maatgevend is. Dit is een hoog geluidsniveau. Er zijn maatregelen nodig om een acceptabel woon- en leefklimaat te borgen. Deze maatregelen zijn beschreven bij de beoordeling van het aspect wegverkeer.
Conclusie
Het plan leidt niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Voor dit bestemmingsplan is de luchtkwaliteit onderzocht. In de rapportage d.d. 10 juli 2023, opgesteld door Witteveen + Bos en opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de toelichting, is het resultaat van dit onderzoek beschreven.
Het bestemmingsplan beoogt 76 appartementen mogelijk te maken. Op basis van het aantal appartementen is door middel van CROW-kentallen bepaald dat er maximaal 224 vervoersbewegingen plaatsvinden. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Uit het onderzoek volgt dat voldaan wordt aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. De ontwikkeling zal niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
Risicobronnen in en nabij plangebied (bron: signaleringskaart externe veiligheid)
Bevi
In de nabijheid van het plangebied die de ontwikkeling van 76 appartementen mogelijk maakt bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling. Ook maakt het plan geen nieuwe Bevi-inrichtingen mogelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich een spoorlijn waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van nieuwe kwetsbaar objecten (woningen) mogelijk. Het plangebied ligt in het invloedsgebied van spoorroute 30 waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Dit is de route tussen Amersfoort-Oost en Deventer-West. In dit invloedsgebied is een explosiescenario mogelijk en kan reiken tot 460 meter. Het plangebied ligt op circa 215 meter van de spoorroute. Er is dus een ruimtelijke onderbouwing nodig op basis van artikel 7 en 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Daarbij moeten de bestrijdbaarheid (bereikbaarheid van de hulpdiensten en aanwezige bluswatervoorzieningen) en de zelfredzaamheid van bewoners worden beschouwd.
Over deze onderwerpen is advies gevraagd aan de VNOG. Zie voor een samenvatting van het advies paragraaf 7.2
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, kan het zijn dat op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r..te weten een 'stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D11.2). Het projectgebied is kleiner dan de drempel van 100 ha. of meer. Ook blijft het project met maximaal 76 woningen en een totaal bouwvolume van 6.500 - 7.500 m2 bvo ruim onder de drempel van 2.000 woningen of 200.000 m2.
Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld door Witteveen + Bos (d.d. 14 november 2023). Deze vormvrij m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling is gebleken dat kan worden uitgesloten dat het realiseren van dit plan belangrijke nadelige milieugevolgen heeft en daarom is het opstellen van een MER niet noodzakelijk.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling en paragraaf 5.5 is gebleken dat kan worden uitgesloten dat het realiseren van dit plan nadelige gevolgen voor de kwetsbare natuur heeft en daarom is het opstellen van een passende beoordeling en een MER niet noodzakelijk.
Het besluit vormvrije m.e.r.-beroordeling van 28 november 2023 is opgenomen in bijlage 13 van de Bijlagen bij de toelichting.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Omgevingsvisie en -verordening Gelderland
De provincie beschermt het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarnaast bestaat de Groene Ontwikkelingszone (GO). Deze kent een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De omgevingsverordening kent ook regels voor GO.
Groenstructuurkaart
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
• Groenstructuur: Groene Mal
• Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal
• Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied
• Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen
• Wijkgroenstructuur
• Boomrijke gebieden
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Groene Mal
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Groenplan
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Algemene plaatselijke verordening 2014
In de Algemene plaatselijke verordening 2014 (Apv, Gemeenteblad 2020 nr. 251317, 24 september 2020) is het gemeentelijk beleid opgenomen ten aanzien van het vellen van houtopstanden. Het is in principe verboden om houtopstanden te vellen, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend. In de Apv is geregeld welke bomen vergunningplichtig zijn (aan de hand van soort en stamomvang) en wat de beoordelingscriteria zijn voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Er bestaat een mogelijkheid om een herplantplicht op te leggen. Ook zijn gebieden aangewezen waar het verbod om houtopstanden te vellen niet geldt. Voor het kappen van bomen in deze gebieden hoeft dus geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Tot slot voorziet de APV in de bescherming van bijzondere bomen. Dit zijn bomen van minimaal 80 jaar oud, die van grote cultuurhistorische en/of ecologische waarde zijn.
Soortenmanagementplan
Bouwen en slopen kan gevolgen hebben voor beschermde diersoorten. Voor gebouwbewonende beschermde diersoorten (huismus, gierzwaluw, vleermuizen en steenmarter) binnen de bebouwde kom Apeldoorn/Ugchelen is door de gemeente een soortenmanagementsplan (SMP) opgesteld. Op basis van het SMP is door de provincie Gelderland een langdurige ontheffing Wet natuurbescherming verleend. Deze kan onder voorwaarden gebruikt worden door iedere initiatiefnemer. Om als initiatiefnemer gebruik te mogen maken van het SMP moet door de gemeente Apeldoorn een machtiging verleend worden. Door gebruik te maken van het SMP is er geen uitgebreid onderzoek naar het voorkomen van die soorten binnen een project nodig. Bij ieder project moet wel voorzien worden in ‘vervangende huisvesting’ voor beschermde soorten. Bijvoorbeeld het plaatsen van nest- of broedkasten.
Onderzocht is of er op grond van de hiervoor beschreven regelgeving en beleid beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het meest nabije Natura 2000-gebied (Veluwe) ligt op ruim 3,5 kilometer afstand. In de rapportage d.d. 14-11-2023, opgesteld door Witteveen en Bos zijn de effecten van stikstofdepostie vanwege dit plan in de aanleg- en gebruiksfase beschreven en berekend. Overige significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden en de aard van de ingreep op voorhand worden uitgesloten. De rapportage is opgenomen in bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting.
Aanlegfase
De aanlegfase bestaat uit sloopwerkzaamheden, bodemsanering (sloopfase) en bouwfase. De aanlegfase vindt gefaseerd en (deels) met elektrisch materieel plaats. Uit de AERIUS berekening voor de aanlegfase blijkt dat het planvoornemen niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op beschermde Natura 2000-gebieden.De AERIUS berekeningen zijn opgenomen in bijlage I (aanlegfase 2024) en III (aanlegfase bouw elektrische variant) van bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting. Ter borging van deze fasering en inzet van materieel is in artikel 6.5 een voorwaardelijke verplichting voor de bouwfase opgenomen.
Gebruiksfase
Uit de AERIUS berekening voor de gebruiksfase blijkt dat het planvoornemen niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op beschermde Natura 2000-gebieden. De AERIUS berekening is opgenomen in bijlage IV (gebruiksfase) van bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting.
Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)
Het plangebied ligt ver buiten de gebieden die aangewezen zijn als behorende tot GNN en GO. Om deze reden is het provinciale beleid en regelgeving hierover niet van toepassing. Ook de gemeentelijke Verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' (Gemeenteblad 2018 nr. 57813, 21 maart 2018) is niet van toepassing.
Groenstructurenkaart
Uitsnede groenstructuurkaart plangebied
De Molenstraat Centrum en de Sophialaan zijn onderdeel van de Wijkgroenstructuur en zijn gelegen buiten het plangebied.
Soortenbescherming
In de rapportage d.d. 13-07-2023, opgesteld door Tauw worden de resultaten van de uitgevoerde quickscan Wet natuurbescherming met betrekking tot soorten beschreven. De rapportage is opgenomen in bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting.
Uit de quickscan blijkt dat de ontwikkeling in het plangebied mogelijk negatieve effecten op door de Wnb beschermde soorten heeft. Het gaat om vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, jaarrond beschermde vogels en broedvogels.
Door het nemen van mitigerende maatregelen kunnen negatieve effecten op broedvogels worden voorkomen. Nader onderzoek naar deze soorten is daarom niet nodig. Daarnaast zijn maatregelen nodig in het kader van de zorgplicht voor egel en andere soorten. Voor vleermuizen, steenmarter, huismus en gierzwaluw is de methodiek uit het SMP leidend.
Ontheffing SoortenManagementPlan (SMP)
Voor vleermuizen, steenmarter, huismus en gierzwaluw kan gebruik gemaakt worden van de gebiedsbrede ontheffing gebouwbewonende soorten die voor de bebouwde kom Apeldoorn geldt en verkregen is bij het vaststellen van het SMP.
Het plan ligt binnen de reikwijdte van de aan gemeente Apeldoorn verleende ontheffing Wnb voor beschermde gebouwbewonende soorten conform het SMP (besluit Provincie van 9 juli 2019 nr. 2019-005024). Het ecologische werkprotocol d.d. 08-09-2023, opgesteld door Tauw, waarin de voorwaarden zijn vastgelegd, is opgenomen in bijlage 12, Bijlagen bij de toelichting.
Zorgplicht
Voor alle planten en dieren (dus ook voor soorten, die niet zijn opgenomen in de Wnb) geldt de algemene zorgplicht conform Wnb art. 1.11. Deze plicht houdt in dat eenieder 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. Veelal komt de zorgplicht erop neer dat tijdens werkzaamheden negatieve effecten op planten en dieren zoveel mogelijk moet worden voorkomen en dat bij de inrichting aandacht moet worden besteed aan de realisatie van geschikt habitat voor plant en dier.
Houtopstanden
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom. Er geldt daarom op grond van de Wnb geen verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. In de achtertuinen van Molenstraat Centrum 266 - 272 zijn twee berken, twee larierkersen en een wilg aanwezig. Voor deze bomen geldt op grond van de Algemene plaatselijke verordening dat voor het kappen een omgevingsvergunning bij de gemeente moet worden aangevraagd.
De agenda klimaatadaptatie en natuur is vastgesteld door het college op 20 juni 2023.
De agenda is een uitwerking van de omgevingsvisie Apeldoorn. Met deze agenda beperken we niet alleen de risico's en gevolgen van klimaatverandering. We dragen ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving, versterken van de natuur en biodiversiteit, gezondheid en brede welvaart van onze inwoners en onze kernkwaliteit van groene stad op de Veluwe. De opgave voor klimaatadaptatie en natuur wordt opgepakt via zes deelopgaven:
Procedure
Het beleid voor 'Natuurinclusief en Klimaatadaptief ontwikkelen en bouwen (het NIKA beleid)' is vastgesteld door het college op 21 november 2023 en wordt op 14 decenber 2023 ter consultatie aan de raad voorgelegd. Het beleid treedt na publicatie in werking.
Iedere nieuwe stedelijke ontwikkeling in Apeldoorn krijgt een natuurinclusieve en klimaatadaptieve invulling.
Onder stedelijke ontwikkeling verstaan we een ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is (artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving).
Het NIKA beleid is uitgewerkt in twee onderdelen. Het eerste onderdeel bestaat uit vaste waarden. Deze gelden alleen voor stedelijke ontwikkelingen waarvoor een aanpassing van het omgevingsplan of vergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) nodig is en die voldoende substantieel zijn. Onder voldoende substantieel verstaan we een stedelijke ontwikkeling waarbij het exploitatiegebied groter is dan 1.500 m2 en waarbij ten minste 11 woningen of andere bebouwing met een oppervlakte van ten minste 200 m2 bebouwing of bouwvlak gerealiseerd wordt.
Voor kleinere ontwikkelingen die niet voldoen aan deze voorwaarden, is het vaste deel niet van toepasing en vallen we terug op de wettelijke regels met betrekking tot waterberging en soortenmanagementplan.
Het tweede onderdeel bestaat uit variabele waarden. Initiatiefnemers kunnen hier maatregelen uit drie sporen kiezen, waarbij je minimaal vijf punten moet behalen. Dit geldt voor alle ontwikkelingen, substantieel en klein.
Vaste waarden
De vijf vaste waarden zijn:
Variabele waarden
Naast de vaste waarden zijn er (aanvullende) variabele waarden met extra maatregelen waaraan punten zijn toegekend. Het is de bedoeling om 5 punten te scoren. Uit deze maatregelen kun je vrij kiezen.
Biodiversiteit
Er kan in 1 punt voor nestkasten/ nestvoorzieningen en 1 punt voor biotopen worden behaald in deze categorie. De nadere voorwaarden staan in het NIKA beleid (bijlage 5).
Dak- en gevelgroen
Er is 1 punt te verdienen per 10% gevel die wordt voorzien van gevelgroen. Er zijn maximaal 2 punten te verdienen per 10% dakoppervlakte dat wordt voorzien van een groen. De nadere voorwaarden staan in het NIKA beleid (bijlage 6).
Klimaatadaptatie
Voor zowel het beperken van hittestress als het creëren van extra waterberging zijn 2 punten te verdienen. De nadere voorwaarden staan in het NIKA beleid (bijlage 7).
Het NIKA-beleid is na inwerkingtreding niet van toepassing op stedelijke ontwikkelingen waarvoor al een anterieure overeenkomst is gesloten en/of waarvoor een ontwerp omgevingsplan ter inzage heeft gelegen en/of een omgevingsvergunning is aangevraagd en/of een door het bestuur akkoord bevonden stedenbouwkundig plan.
Betekenis NIKA-beleid voor dit bestemmingsplan
Er wordt voldaan aan de vaste waarden ten aanzien van natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen, zoals vastgelegd in het NIKA-beleid.
Meer dan 50% van het regenwater wordt op het terrein van de ontwikkeling opgevangen en geïnfiltreerd door middel van infiltratiekratten. Noodoverloop van de kratten zal worden geloosd op het gemeentelijke infiltratieriool aan de oostkant van het plangebied. Er is daarmee voldoende rekening gehouden met het opvangen en vasthouden van regenwater op de planlocatie. Aanvullend kan regenwater evt. ook geborgen worden op een 'groen' dak.
Verder worden voor sloop en nieuwbouw de standaardmaatregelen uit het werkprotocol SMP gebouwbewonende soorten toegepast, waarbij in de gevels kasten voor vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen worden ingebouwd.
Van het plangebied Molenstraat Centrum wordt 30% van het maaiveld groen ingericht Het plangebied maakt echter deel uit van het gebied Veldhuis. Het masterplan Veldhuis bevat voldoende groen op maaiveld, 40% of meer van het maaiveld kent een groene inrichting. Het masterplan vormt de basis voor het vervolgtraject zoals dit bestemmingplan. Van dit groen zal minimaal de helft publiek toegankelijk zijn en uit biodivers groen bestaan.
Het bouwvlak van de te realiseren gebouwen is ongeveer 800 m2. Er worden met het toevoegen van 15 bomen voldaan aan deze waarde. Ook blijven er bestaande bomen in het plangebied gehandhaafd.
Ten aanzien van windcomfort is een windhinderonderzoek gedaan in het kader van de Hoogbouw Effect Rapportage. Uit dit onderzoek blijkt dat op de meeste plekken voldaan wordt aan kwaliteitsklasse A, ook bij de geplande entree. Bij slechts en klein deel van het verblijfsgebied, bij de zuidwestpunt van de toren, is sprake van kwaliteitsklasse B. wordt ten aanzien van windcomfort verwezen naar paragraaf 5.3.2 Hoogbouw Effect Rapportage (HER).
Het is de verwachting dat door middel van het plaatsen van bomen in het straatprofiel van Molenstraat-Centrum en beplanting in de vorm van hagen of heesters op eigen terrein de windsnelheid ter plekke van kwaliteitsklasse B nog verder zal worden verminderd.
Nationaal beleid
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan 2016-2020 heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Watertoets
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Provinciaal beleid
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
Waterschapsbeleid
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Gemeentelijk beleid
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk waterplan opgesteld. Het Waterplan Apeldoorn is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid. Uitgangspunt is dat deze ontwikkeling niet leidt tot wateroverlast. Het afstromende hemelwater mag niet op het gemeentelijke (druk)riool worden aangesloten .
Binnen deze ontwikkeling wordt het afstromende hemelwater op eigen terrein opvangen, geborgen en vertraagd afgevoerd naar het grondwater (infiltratie) dan wel vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater indien aanwezig. Dit volgens de huidige richtlijnen van de gemeente Apeldoorn.
De ruimtelijke inrichting wordt tevens zodanig aangepast dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast, bijvoorbeeld door het oppervlak aan verhardingen te verminderen, de maaiveldmorfologie te optimaliseren enzovoorts. Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones en wordt aandacht gevraagd voor grondwaterneutraal bouwen.
Algemeen
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,3 hectare groot; 0,2 hectare voor wonen en 0,1 hectare voor openbaar groen. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Grondwater
Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied behoorlijk kan fluctueren en tussen de 70 en 200 centimeter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
In de directe nabijheid is géén oppervlaktewater gelegen. Het Apeldoorns kanaal bevindt zich op 100 meter ten oosten van het plangebied. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Door opvangen en infiltreren van regenwater in de bodem heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.
Het waterschap en de gemeente eisen voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden. In het concept NIKA beleid is voor waterberging opgenomen dat neerslagwater met een piekbelasting van 60 mm moet worden opgevangen. Waarvan maximaal 50% op openbaar terrein.
Voor de ontwikkeling is vereist om in een fysieke berging en infiltratievoorziening van tenminste 20 en bij voorkeur 36 mm op eigen terrein te voorzien. En om tot in totaal 60 mm water te kunnen opvangen, dient nog eens 24 mm 'water op straat' /maaiveld te kunnen staan, zonder overlast te geven.
Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Hoe met hemelwater wordt omgegaan, is uitgewerkt in een waterhuishoudkundig plan d.d. 26 september 2023, opgesteld door Twin B.V. en opgenomen in bijlage 14 van de Bijlagen bij de.
De hoofdpunten voor het omgaan met hemelwater zijn:
Door opvangen en infiltreren in de bodem (bodempassage) wordt voorkomen dat grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
Afvoer van afvalwater
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Watertoets
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Transect heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in Transect-rapport 4521 Apeldoorn, Molenstraat Centrum Gemeente Apeldoorn (GD). Deze rapportage, gedateerd 15-06-2023, is opgenomen in bijlage 15 van de Bijlagen bij de toelichting.
Het plangebied is conform de archeologische beleidskaart gelegen in categorie 5: zone met lage archeologische verwachting. Vanwege deze aanduiding is een archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen, die groter zijn dan 2.500 m2 en dieper dan 35 cm -Mv reiken. Dit betekent dat gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling archeologisch onderzoek nodig is.
Archeologische beleidskaart met roodomlijnd het plangebied
Op basis van het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied landschappelijk op een daluitspoelingswaaier aan de voet van de stuwwal ligt, in ee gebied dat wordt gekenmerkt door gooreerdgronden. Hier is het gebied redelijk laag en nat en daarom is de verwachting op archeologische resten uit bijna alle periodes laag. Het is echter niet uitgesloten dat binnen dit relatief laaggelegen landschap kleine dekzandruggen voorkomen. Als deze aanwezig zijn, geldt juist een verwachting op resten uit de peirode Laat-Paleolithicum-Mesolithicum. Voor de Nieuwe tijd is de archeologische verwachting laag, omdat er op historisch-topografische kaarten geen bebouwing zichtbaar is en het plangebied niet in de oorspronkelijke historische kern van Apeldoorn ligt. sporen van landgebruik kunnen wel voorkomen.
De huidige bebouwing heeft de bodem niet dieper dan 35-65 cm verstoord, met uitzondering van een kelder onder een deel van Molenstraat 266 die tot 180 cm - Mv reikt
Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat vanaf 70 cm -Mv (14,14 m NAP) tot maximaal geboorde diepte van 150 cm - Mv (13,18 m NAP) daluitspoelingswaaierafzettingen aanwezig zijn. De omstandigheden waardonder deze afzettingen zich bevonden, waren nat getuige de grote concentratie roestvlekken in het sediment. Sporen van bodemvorming (zoals podzolering), die onder meer op droge omstandigheden zouden kunnen wijzen, zijn in de top van de afzettingen niet aangetroffen. Bovenop de daluitspoelingswaaierafzettingen is een verstoringslaag aangetroffen, die gevormd is door ophoging en vergraving. In de verstoringslaag zin brokken daluitspoelingswaaierafzettingen aanwezig, die van dieper afkomstig zijn. Dit wijst erop dat in ieder geval een deel van de daluitspoelingswaaierafzettingen verstoord zijn geraakt.
Op basis van het bureauonderzoek zijn in het plangebied gooreerdgronden te verwachten. Een referentieprofiel van een gooreerdbodem laat zien dat een Ap en B/Ce laag boven de Cg-horizont gevormd zouden moeten zijn. De C is dan op een diepte van 25-65 cm -Mv aanwezig. Uit het veldonderzoek zijn geen van deze horizonten in de top van de daluitspoelingswaaierafzettingen meer aanwezig. Dit zou betekenen dat in iedr geval 65 cm van de oorspronkelijke top van de bodem en daarmee het relevante archeologische niveau is verdwenen. Met deze omvang van verstoring is de kans daarom klein dat er in het plangebied nog intacte archeologische resten aanwezig zouden kunnen zijn. Omdat de top van de afzettingen verstoord is, is de kans klein dat resten uit de periode Laat-Paleolithicum-Mesolithicum nog intact zijn. De verwachting voor resten uit deze periode is daarom naar laag bij te stellen. Voor de overige perioden is de verwachting reeds laag.
Conclusie en gevolgen voor bestemmingsplan
Voor het plangebied zijn in het kader van de voorgenomen nieuwebouw geen aanvullende maatregelen nodig. De voornaamste reden hiervoor is de verstoring van de bodem die minstens 65 cm omvat. Met deze omvang van verstoring is de kans klein dat er in het plangebied nog intacte archeologische resten aanwezig zullen zijn.
Nu het plangebied een zeer lage tot geen archeologische verwachting kent, de bodem grotendeels verstoord lijkt tot in de C-horizont en daarom alleen nog zou zijn op restanten van zeer diepgaande sporen, is nader onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk en hoeft in het bestemmingsplan geen archeologische aanduiding meer opgenomen te worden conform het selectiebesluit van 19-06-2023 zoals opgenomen in bijlage16 van de Bijlagen bij de toelichting.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Cultuurhistorische beleidskaart
Bij de nota hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waar den een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
De gemeente Apeldoorn heeft cultuurhistorisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in de cultuurhistorische analyse Veldhuis. Deze rapportage, gedateerd juli 2004, is opgenomen in bijlage 17 van de Bijlagen bij de toelichting. Hieronder een korte samenvatting van deze cultuurhistorische analyse, voor zover voor het plangebied relevant.
De Molenstraat is van oorsprong een landweg tussen de Dorpsstraat en de heidegronden van het buitengebied. Het heeft tegenwoordig een sterk doorlopend karakter, wat door de recente bebouwing geaccentueerd wordt. Het tracé van de Veldhuisstraat is tot stand gekomen rond 1890 vanwege de perceelgrenzen van bouwlanden, waarlangs mogelijk ook een zandpad liep. De dorpse lintbebouwing heeft vorm gekregen in de vroeg 20ste eeuw en het beeld van deze tijd is vrij gaaf bewaard gebleven. Het straatbeeld wordt gevormd door op de straat gerichte, vrijstaande bebouwing, grindbermen en smalle, ondiepe voortuinen soms omkaderd door hekwerken. Deze vormgeving is typerend voor Apeldoornse straatbeelden. De langgerekte achtererven van de Veldhuisstraat is tevens een karakteristiek van het dorp Apeldoorn.
Kleinschalige nijverheid was lang typerend voor de bredere Apeldoornse economie omdat een handvaardige gemeenschap en de waterkracht van de sprengen tot kleinschalige productie leidden. De combinatie wonen en werken karakteriseerde de Veldhuisstraat, ook nu nog. De bedrijfsarchitectuur van de kleinere ondernemers was eenvoudig. Veldhuisstraat 35, een kartonnagefabriek, is een goed voorbeeld. Het pand kreeg na brandschade in 1938 een meer traditioneel zadeldak. Wat dit gebied interessant maakt, is de aanwezigheid van beide soorten nijverheidsstimulatorsbeek en kanaal; de beek voor kleinschalige productie en het kanaal voor de grootschalige aanpak van productie en distributie.
Op het grasveldje dat nu bekend staat als het 'weitje met de koe' stonden ooit de woningen Sophialaan 62 en 66-68. Samen vormde zij een historisch ensemble uit ca. 1900. De gevel sprong stapsgewijs terug ten opzichte van de diagonaal lopende Sophialaan. De bijzondere vormgeving van het hoekpand vormde een accent en een opmaat naar de lintbebouwing in de Veldhuisstraat. Deze woningen zijn na 2004 gesloopt.
Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.
Door Monumenten Advies Bureau is de rapportage Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing gebied binnenstad Zuid-Oost opgesteld. Het rapport, gedateerd maart 2011, is opgenomen in bijlage 18 van de Bijlagen bij de toelichting . Deze rapportage bevat de resultaten van een cultuurhistorische inventarisatie van niet beschermde bebouwing in het bestemmingsplangebied Binnenstad Zuid-Oost waar bestemmingsplangebied Molenstraat-Centrum 258-272 en Veldhuisstraat 35 onderdeel van uitmaakt. Het rapport vormt een aanvulling op de cultuurhistorische analyse Veldhuis.
Op basis van een inventarisatie en analyse is een selectie gemaakt van panden die aanmerkelijke cultuurhistorische waarden bezitten en die bepalend en waardevol zijn voor het ruimtelijke beeld van het gebied. In de rapportage zijn de cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten van deze panden gewogen, onder andere aan de hand van de gebiedskarakteristiek.
De objecten die in de rapportage met een Hoge totaalwaarde zijn gewaardeerd hebben in dit bestemmingsplan een beschermende regeling gekregen. Onder Hoge totaalwaarde wordt in dit geval verstaan: "Alle beschermenswaardige onderdelen (gebouwen, objecten en ensembles), die vanwege de voornamelijk hoge ruimtelijke waarden, historische waarden en objectwaarden van wezenlijk en onlosmakelijk belang zijn voor het projectgebied en zijn historisch-ruimtelijke gebiedskarakteristiek. Instandhouding van het gevelbeeld en/of hoofdvormen is noodzakelijk." Het doel van de beschermende regeling is het behoud van een herkenbaar en voor het stadsdeel karakteristiek beeld, waarin de historische gelaagdheid en het onderscheiden karakter van de deelgebieden en objecten zichtbaar blijven.
In het plangebied komen de volgende objecten voor met een Hoge totaalwaarde:
Deze panden hebben thans ook al de aanduiding 'karakteristiek in het bestemmingsplan Binnenstad Zuid-Oost en hebben in dit plan (opnieuw) de aanduiding 'karakteristiek' gekregen.
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van hetBesluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaalinzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met deinwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake isvan ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voorde aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen wordenverhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd inprivaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaargeen overeenkomst is gesloten en kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient eenexploitatieplan te worden opgesteld die tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet wordenvastgesteld.
De gemeente Apeldoorn is eigenaar van alle gronden binnen de grenzen van dit bestemmingsplan waar ontwikkelingen zullen plaatsvinden. De gronden binnen dit plan maken deel uit van een grotere gebiedsontwikkeling waarvoor met diverse private grondeigenaren gesprekken gaande zijn om te komen tot een anterieure overeenkomst.
De programmatische en kwalitatieve uitgangspunten van het voorliggende plan vormen één grondexploitatie. Deze grondexploitatie laat zien dat de gemeentelijke kosten niet met de verwachte inkomsten kunnen worden gedekt ten aanzien van de rente, de inrichting van de openbare ruimte, het bouw- en woonrijpmaken en de bijbehorende plankosten. Voor het tekort in de grondexploitatie is binnen de Algemene Reserve van de gemeente Apeldoorn een verliesvoorzieningingesteld waarmee het voorzienbare tekort is gedekt. De door de gemeenteraad vastgestelde grondexploitatie is taakstellend voor de verdere uitwerking.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Molenstraat-Centrum 258-272 en Veldhuisstraat 35 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. ....
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Gemengd
Op gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn woningen, maatschappelijke voorzieningen (t/m categorie 2), kantoren en/of zakelijke dienstverlening, congres- en vergaderruimen en cultuur en ontspanning (t/m categorie 2) toegestaan. Dit zijn de bestaande rechten uit het bestemmingsplan Binnenstad Zuid-Oost.
In de regels wordt verwezen naar lijsten van toegelaten functies om te bepalen welke vormen van maatschappelijke voorzieningen en cultuur en ontspanning zijn toegelaten.
In de gemeentelijke Nota Milieuveiligheid is bepaald dat bijzonder kwetsbare objecten (zoals verpleeghuizen, basisscholen en jeugd-, kinder- en naschoolse opvang) zoveel als mogelijk uit het invloedsgebied van risicobronnen moeten worden geweerd. De reden hiervoor is dat een groot deel van de personen die zich doorgaans in zo'n object bevinden minder zelfredzaam zijn en daardoor, wanneer zich een calamiteit voordoet bij zo'n risicobron (in dit geval de spoorlijn Amersfoort - Deventer) bijzondere aandacht van de hulpverlenende instanties nodig hebben. Onder voorwaarden kunnen deze objecten toegelaten worden, waarbij afstemming wordt gezocht met de veiligheidsregio zodat een adequate rampenbestrijding kan worden ingericht. Om deze reden is in de bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2 en Gemengd - 3 bij het onderdeel maatschappelijke voorzieningen bepaald dat (de bijzonder kwetsbare objecten) ziekenhuizen, verpleeghuizen, basisscholen en jeugd-, kinder- en naschoolse opvang niet zijn toegestaan. Aan die bestemmingen is een afwijkingsbevoegdheid toegevoegd om die bijzonder kwetsbare objecten toch toe te laten. Voorwaarde voor het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid is dat daardoor geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico optreedt. Daardoor kan in een concreet geval aan de hand van een aanvraag om omgevingsvergunning worden beoordeeld of er voldoende en adequate vlucht- en reddingsmogelijkheden voor de bijzonder kwetsbare personen zijn.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Terrassen ten behoeve van nabijgelegen horecavestigingen hebben een verblijfsfunctie en vallen daarmee onder deze bestemming. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.
Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen zijn de bouwvlakken gelijk aan de bouwvlakken in het bestemmingsplan Binnenstad Zuid-Oost. Het bouwvlak voor gestapelde woningen is strak om de gebouwen getrokken.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: twee-onder-een-kap en gestapeld. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmignsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
In artikel 6.5 is een voorwaardelijke verplichting voor de bouwfase opgenomen, die borgt dat de depositie in de aanlegfase niet toeneemt.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Regeling karakteristieke panden
De panden die in de rapportage Ruimtelijke en cultuurhistorische waardering van de karakteristieke bebouwing gebied binnenstad Zuid-Oost, die is beschreven in paragraaf 5.9.2.2, een Hoge totaalwaarde hebben zijn in dit bestemmingsplan aangewezen als karakteristiek pand. Op de plankaart hebben ze de aanduiding 'karakteristiek' gekregen. In de bestemmingsomschrijving van die bestemmingen waar deze aanduiding voorkomt is bepaald dat ter plaatse van die aanduiding de gronden (ook) bestemd zijn voor behoud en herstel van cultuurhistorisch waardevolle panden. Verder is bepaald dat het ter plaatse van die aanduiding verboden is de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te slopen zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Kort gezegd wordt deze vergunning alleen verleend wanneer de kos ten van renovatie zo hoog zijn dat handhaven van het pand redelijkerwijs niet meer kan worden geëist. De aanvrager dient dit met een rapport van een deskundige aan te tonen. Voor een aantal werkzaamheden geldt het verbod om zonder vergunning te slopen niet. Dat is het geval wanneer het slopen op last van het bevoegd gezag plaatsvindt, wanneer al een sloopvergunning is verleend voordat het verbod in werking is getreden en voor ondergeschikte sloopwerkzaamheden. Het verbod is ook niet van toepassing wanneer een pand dat in het bestemmingsplan als karakteristiek is aangewezen, later wordt aangewezen als rijksmonument of als gemeentelijkt monument; in dat geval is een vergunningstelstel op grond van de Erfgoedwet dan wel de gemeentelijke Monumentenverordening gaan gelden en zou een vergunningstelsel op grond van het bestemmingsplan een dubbele vergunningplicht inhouden. Ook sloopwerkzaamheden aan niet cultuurhistorisch waardevolle (delen van) bebouwing zijn niet vergunningplichtig. Deze laatste bepaling ziet op bouwwerken die vergunningvrij gebouwd kunnen worden op percelen waarop zich een karakteristiek pand bevindt. Het vergunningvrije bouwwerk heeft zelf geen cultuurhistorische waarde. door deze bepaling is er geen vergunning nodig om zo'n niet waardevol bouwwerk weer te kunnen slopen.
De volgende panden hebben (opnieuw) de aanduiding 'karakteristiek' gekregen:
Deze panden hebben thans ook al de aanduiding 'karakteristiek in het bestemmingsplan Binnenstad Zuid-Oost.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 8 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 8.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 8.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In lid 9.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 9.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 9 in lid 9.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 12 is in lid 12.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
Aan de nieuwe woonpercelen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 4.4.7 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
De ontwikkeling in dit plangebied is als deelproject Molenstraat Centrum onderdeel van de gebiedsontwikkeling Veldhuis. Participatie in het kader van het masterplan heeft tot juni 2023 plaatsgevonden via meerdere inwonersbijeenkomsten, vragenmomenten, persoonlijke gesprekken, een nieuwsbrief op de website.
De afspraken over de wijze en mate van participatie zijn op basis van de participatieverordening vastgelegd in het participatiekader voor de gebiedsontwikkeling Veldhuis (collegebesluit van 9 mei 2023).
Tijdens de inwonersbijeenkomst op 29 november 2022 is op masterplanniveau de start van het deelproject Molenstraat Centrum aangekondigd en is de buurt geïnformeerd over mogelijke uitbreiding van programma op deze locatie. Via de nieuwsbrief is hierover aanvullend gecommuniceerd en tussen november 2022 en juni 2023 konden bewoners gebruik maken van de vragenmomenten.
Tijdens de inwonersbijeenkomst Veldhuis op 28 juni 2023 is naast een algemene presentatie van het concept masterplan een thematafel georganiseerd voor het deelproject Molenstraat Centrum. Tijdens deze bijeenkomst zijn de eerste schetsbeelden getoond van de hoofdopzet en ontwerprichtlijnen en is de buurt geraadpleegd over het plan. Ook konden bewoners hun opmerkingen en ideeën kenbaar maken voor het vervolgproces. Tijdens deze bijeenkomst is met circa 50 betrokkenen gesproken over de ontwikkeling.
Vanuit de buurt zijn er positieve signalen over het landschapsplan voor het groene veldje aan de westzijde van het plangebied en over het behoud van de karakteristieke panden. De zorgen van bewoners richten zich met name op de hoogte van de bebouwing, het opplussen van het programma en de mogelijke effecten van het nieuwe bouwvolume. Men vreest voor geluidsoverlast, vermindering van privacy vanwege het zicht op de tuinen en vermindering van zonlicht. Dit zijn punten die in dit bestemmingsplan zijn beschouwd.
Het Masterplan Veldhuis, waar deze locatie ondereel vanuit maak, heeft ter inzage gelegen van 23 juni 2023 t/m 9 augustus 2023. De zienswijzen zijn beantwoord in het eindverslag Masterplan Veldhuis. Het Masterplan Veldhuis is ter vaststelling aan de raad aangeboden en is behandeld in de PMA van 16 en 30 november 2023. Besluitvorming over het Masterplan zal naar verwachting plaatsvinden op 21 december 2023.
Het concept ontwerp van dit bestemmingsplan is op 11 oktober 2023 respectievelijk 15 november 2023 voor informeel vooroverleg toegestuurd aan de VNOG en aan de Provincie Gelderland. De reacties van deze instanties zijn hieronder samengevat en van antwoord voorzien.
De provincie Gelderland geeft aan dat het aantal (betaalbare) woningen voldoet aan de Woondeal.
Reactie gemeente
Deze reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.
De VNOG geeft aan dat het bestemmingsplan past binnen de normen van het Bevi, Bevb en Bevt. Daarnaast geeft de VNOG advies over de algemene fysieke veiligheid. Het advies van de VNOG is opgenomen in bijlage 19 van de Bijlagen bij de toelichting.
Reactie gemeente
In dit advies zijn geen zaken die aanleiding geven om het bestemmingsplan te wijzigen. In het Bouwbesluit en vanaf 1-1-2024 in afdeling 22.2 van het omgevingsplan ook wel 'de bruidschat' geheten, staan de regels over bereikbaarheid bouwwerk voor hulpdiensten, opstelplaats voor brandweervoertuigen en bluswatervoorziening. De adviezen zijn met name bedoeld om in het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen rekening mee te houden. In dat kader is het advies doorgestuurd aan de ontwikkelaar.
6.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening
Het concept ontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie Gelderland, het waterschap Valei en Veluwe en de gemeente Voorst. De reacties van deze instanties zijn hieronder samengevat en van antwoord voorzien.
6.2.1 Provincie Gelderland
Dit plan betreft mede een provinciaal initiatief. Afstemming over het concept ontwerpbestemmingsplan en de daarin beschreven provinciale belangen heeft intern plaatsgevonden. De provincie heeft aangegeven dat formeel vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening daarmee niet nodig is.
6.2.2 Waterschap Valei en Veluwe
Door de provincie Gelderland is over dit intiatief overleg gevoerd met het waterschap Valei en Veluwe en over de inrichting van de locatie klimaatbos Groote wetering. Het Waterschap heeft geen reactie op het concept ontwerpbestemmingsplan gegeven.
6.2.3 Gemeente Voorst
Door de provincie Gelderland is over dit intiatief overleg gevoerd met de gemeente Voorst en over de inrichting van de locatie klimaatbos Groote wetering. De gemeente Voorst heeft geen reactie op het concept ontwerpbestemmingsplan gegeven.