Plan: | Marleweg naast 90 Wenum Wiesel |
---|---|
Status: | concept |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1512-ont1 |
behorende bij het bestemmingsplan Marleweg naast 90 Wenum Wiesel
De eigenaar van de Marleweg 90 te Wenum Wiesel heeft ruim zeven hectare grond in eigendom en is voornemens om hier een nieuw landgoed te stichten met een landhuis voor eigen bewoning. Hiernaast wordt een drie-onder-één-kap woning en een vrijstaande woning in een agrarische erfsetting gerealiseerd.
De eigenaar heeft de wens om het landgoed zo veel mogelijk in harmonie met de natuurlijke omgeving te realiseren en het landschap te verfraaien. Er wordt een natuurontwikkeling van circa 6 hectare gerealiseerd, passend bij de oorspronkelijke structuren, met zicht op bijzondere elementen in de omgeving.
Het huidige bestemmingsplan laat de realisatie van het plan niet toe. Om de plannen mogelijk te maken moet het bestemmingsplan herzien worden.
Het plangebied ligt in het buitengebied, ten noordoosten van Wenum Wiesel. Het plangebied ligt aan de Marleweg, tussen huisnummer 80 en 90. Het plangebied behelst de kadastrale percelen bekend als gemeente Apeldoorn, sectie D, nummers 5927, 6519, 6585, 7072, 7073 en 7990. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 7,7 hectare.
Afbeelding 1: luchtfoto met plangebied in rood omlijnd
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Wenum Wiesel en buitengebied' (onherroepelijk vastgesteld op 03-10-2013) en is bestemd als 'agrarisch'. De noordzijde van het plangebied is valt onder de dubbelbestemming 'waarde - Archeologie hoog'. Het zuidelijk deel valt onder de dubbelbestemming 'waarde - Archeologie middelhoog'.
Aan de oostzijde van het plangebied ligt een persleiding, die de dubbelbestemming 'leiding - riool' heeft. De beken in het zuiden van het plangebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Beken en sprengen' en bevatten de gebiedsaanduiding 'a-watergang'. De westzijde van het plangebied ligt deels in de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
Het gehele plangebied valt binnen de gebiedsaanduidingen 'cultuurhistorisch landschap', 'open landschap' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Afbeelding 2: uitsnede bestemmingsplankaart 'Wenum Wiesel en buitengebied' met plangebied in rood omlijnd
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting begint met de beschrijving van de relevante beleidskaders in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie beschreven. In hoofdstuk 4 wordt de ruimtelijke en functionele opzet van de ontwikkeling toegelicht. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de wijze van overleg.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 januari 2024. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De ontwikkeling van een nieuw landgoed is niet in strijd met de Nationale Omgevingsvisie.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Afbeelding 3: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Groene Ontwikkelingszone
De provincie en haar partners streven samen naar een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. De Groene Ontwikkelingszone (GO) heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.
De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De Ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Enkele weidevogelreservaten maken deel uit van het GNN. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden.
In de Groene Ontwikkelingszone heeft de provincie de volgende doelstellingen:
De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de Groene Ontwikkelingszone (GO) initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en voor een uitbreiding van bestaande bedrijven, woningen en bouwwerken en andere functies. Voor landbouw, het landgoedbedrijf en extensieve openluchtrecreatie ligt hier ontwikkelingsruimte, waarbij de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast.
Bij een uitbreiding voor de overige functies gaat het om het 'per saldo' niet signicant aantasten (bij een beperkte uitbreiding) dan wel om het substantieel versterken (bij een grote uitbreiding) van de kernkwaliteiten. In dat saldo zijn een vergroting van de oppervlakte natuur en versterking van de ecologische samenhang een belangrijke randvoorwaarde.
De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De ontwikkeling volgt de lijn van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het plangebied ligt deels binnen de Groene Ontwikkelzone. De ontwikkeling gaat gepaard met een versterking van de Groene Ontwikkelzone. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.3.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting.
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is één van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Het plangebied ligt deels in het Nationaal Landschap en deels in de Groene Ontwikkelzone, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland.
Nationaal landschap
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, mag alleen bestemmingen mogelijk maken die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
Afbeelding 4: luchtfoto met arcering Nationaal landschap (maar buiten het Gelders natuurnetwerk en Groene Ontwikkelzone) (Omgevingsverordening Gelderland)
In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
De Omgevingsverordering beschrijft de volgende kernkwaliteiten voor het gebied rondom Vaassen en Wenum Wiesel:
Tabel 1: overzicht kernkwaliteiten (Omgevingsverordening Gelderland)
Niet alle kwaliteiten en doelen zijn op het plangebied van toepassing. In onderstaande tabel staan de kernkwaliteiten en doelen die van toepassing zijn op het landgoed. Deze zijn aanwezig of hebben de potentie om hier ontwikkeld te worden.
Kernkwaliteiten deelgebied natuur en landschap | Ontwikkelingsdoelen natuur en landschap Groene Ontwikkelingszone |
Leefgebied steenuil | Vermindering barrièrewerking A50 en N794 |
Sprengen- en bekencomplexen | Ontwikkeling natte schraallanden en singels langs de beekoevers |
Ecosysteemdiensten: recreatie, drinkwater | Ontwikkeling biotopen voor reptielen en amfibieën |
Ontwikkeling cultuurhistorische patronen en beheersvormen |
Tabel 2: aanwezige kernkwaliteiten plangebied
De kernkwaliteiten van toepassing op het landgoed zijn meegenomen in het ontwerp van het landschappelijk inpassingsplan. Zo is ingezet op de ontwikkeling van schraalland en vochtig hooiland. Ook is ingezet op het behoud van de bestaande cultuurhistorische patronen en bescherming van de bestaande beken.
Groene Ontwikkelzone
Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op locaties binnen de Groene ontwikkelingszone, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat:
Gedeputeerde Staten stellen regels vast om de versterking uit te werken.
Met de ontwikkeling van het plangebied tot landgoed wordt binnen het GO gebied circa 675 m2 aan woningen en bijgebouwen gebouwd (het landhuis met bijgebouwen komt buiten GO gebied te liggen). Dit is verlies aan GO gebied. Het betreft verlies aan agrarisch grond (weiland). Als hulpmiddel om te bepalen of het verlies aan GO gebied voldoende wordt gecompenseerd met de versterking van de kernkwaliteiten is door provincie Gelderland een webformulier opengesteld. Hiermee kan de versterkingsopgave worden berekend (Provincie Gelderland, 2023). Voor de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, welke is toegevoegd als bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Het deel van het plangebied dat in de GO ligt, ligt in het deelgebied 166 Vaassen - Wenum. De berekening is toegevoegd als bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Met een impactfactor van 534 punten en een versterkingsfactor van 15.357 punten vindt er een grote versterking van de natuurwaarden in het gebied plaats. Als de plannen gerealiseerd worden kan dus gesteld worden dat de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van de GO naar rato en per saldo versterkt worden. Op basis van het Provinciaal beleid borgt het inrichtingsplan voldoende in de noodzakelijke versterking van de kernkwaliteiten van het landschap.
Afbeelding 5: uitsnede Groene Ontwikkelzone (Omgevingsverordening Gelderland)
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plangebied ligt (deels) in het Nationaal Landschap en Groene Ontwikkelzone, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening. Het realiseren van een landschap moet gepaard gaan met een versterking van het landschap op basis van de kernkwaliteiten. Dit is middels een landschappelijk inrichtingsplan geborgd. Het plan voldoet aan de benodigde compensatie voor ontwikkelingen in de Groene Ontwikkelzone. Het inrichtingsplan wordt inhoudelijk toegelicht in paragraaf 4.2 en is als bijlage 1 opgenomen in de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. De regionale woonagenda . Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De woonagenda Cleantech Regio zet zich in voor een vitaal platteland, waarin lokaal beleid gericht op landgoederen en vrijkomende agrarische bebouwing nodig blijft. Bij landgoederen staat het landschap en het behoud en de versterking daarvan voorop. Bij planontwikkeling in het buitengebied staan de kwaliteit van het landschap, de cultuurhistorie, de dorpse schaal en duurzaamheid centraal. Dat wordt bereikt door een kwalitiatieve ruimtelijke inpassing met landschapsversterking en het realiseren van nieuwe natuur. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 2.6 en 4.2. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Middels de ontwikkeling worden in totaal 5 woningen voor verschillende doelgroepen toegevoegd. De ontwikkeling is niet in strijd met de woonagenda Cleantech Regio.
Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie "Woest en aantrekkelijk Apeldoorn" vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbij ingetrokken.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.
Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:
Wonen
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).
Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen vinden zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen onderzoek).
Omgevingskwaliteit
Ingezet wordt op het verbeteren omgevingskwaliteit met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.
Energie en circulariteit
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.
Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.
Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.
Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.
Dit is als volgt opgebouwd:
Natuur en landschap
De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.
Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.
Klimaatadaptatie
Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.
In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.
Milieu en gezondheid
Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.
Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.
Inclusiviteit
Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).
Uitvoering Omgevingsvisie
Gebiedsprofielen
De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.
Afwegingsmatrix
Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. In de Omgevinsgvisie is een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.
Onderzoeken
Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het bestemmingsplan volgt de speerpunten van de Omgevingsvisie "Woest aantrekkelijk Apeldoorn". Het betreft een buitenstedelijke ontwikkeling, waarbij nieuwe natuur rondom een beekdal wordt toegevoegd. De woningen worden klimaatadaptief en energieneutraal.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Afbeelding 6: de Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
De zone rondom de Wenumse beek, welke deels de zuidelijke begrenzing van het plangebied vormt, is in het Groene Mal aangemerkt als 'beken en sprengen'. De beken en sprengen hebben een belangrijke (grond)waterregulerende functie. Om de waterhuishoudkundige- en ecologische waarden te beschermen, is een vrijwaringszone opgenomen.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen. Binnen het plangebied zijn de aanwezige beken in de groenstructuurkaart opgenomen.
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:
De Provincie heeft tevens eigen beleid vastgesteld om te bepalen welke versterking nodig is bij een ontwikkeling in een Groene Ontwikkelingszone, waardoor er twee puntensystemen naast elkaar bestaan. In paragraaf 2.3 is gemotiveerd dat de ontwikkeling voldoet aan het provinciaal kader. Onderstaand wordt de toets aan de gemeentelijke verordening toegelicht.
Toets Verordening Groene Balans
Deze gemeentelijke verordening schrijft voor dat de kernkwaliteiten van de omgeving moeten worden versterkt. Deze versterking moet middel verevening worden geraliseerd. Aan verevening ligt een puntensysteem ten grondslag. In de verordening is bepaald dat er 80 punten per 100 m³ nieuwbouw moeten worden gerealiseerd. De ontwikkeling gaat uit van het realiseren van één landhuis (1200m3), een vrijstaande woning (700m3) en een drie-onder-één-kap woning (gezamelijk 700m3) in een agrarische erfsetting. Daarmee moet conform de verordening een verevening met 2080 punten worden gerealiseerd.
In artikel 5.1 van de verordening is de 'hardheidsclausule' opgenomen. Op basis van de hardheidsclausule kunnen één of meer bepalingen buiten toepassing worden gelaten of worden afgeweken voor zover toepassing gelet op het belang van, in dit geval compensatie, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Het landschappelijk inrichtingsplan, welke is toegevoegd als bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, is beoordeeld aan de hand van de verordening. Er worden verschillende landschapselementen toevoegd, waarbij nauw is gelet op de waarden van het bestaande landschap. Hiervoor kunenn de volgende punten worden toegekent:
Onderdeel | Punten |
Poel | 75 |
Boomgaard | 160 |
Natuur / Hooiland | 1550 |
Houtwal | 13 |
Haag | 25 |
Wandelpad | 172,5 |
Materhopen | 5 |
Takkenril | 15 |
Overig / solitaire bomen | 80 |
Totaal | 2095,5 |
Tabel 3: puntentelling Verordening Groene Balans
Met de beoogde landschappelijke inpassing worden 2095,5 punten behaald. Conform de verordening zijn er 2080 punten benodigd. Op basis van bovenstaande puntentelling wordt voldaan aan de Verordening Groene Balans. De realisatie en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan is als voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan opgenomen.
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Met de ontwikkeling van een landgoed gaat een natuurontwikkeling gepaard, waarmee wordt bijgedragen aan het groen-blauwe netwerk om de stad.
In de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn en in de Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling staat wat de gemeente belangrijk vindt ten aanzien van wonen en de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.
Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg. Met de vaststelling van het volkshuisvestingskader, zijn de woonagenda 2018-2022 en het afwegingskader woningbouw 2018-2027 ingetrokken.
Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:
Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:
1. Doorbouwen aan een diverse woningvoorraad
2. Veerkrachtige wijken en dorpen
3. Woningvoorraad verduurzamen
4. Wonen met zorg of ondersteuning
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het bestemmingsplan volgt de uitgangspunten van het gemeentelijk volkshuisvestingskader. Het plan omvat 5 woningen, waarvan één woning voor eigen bewoning van de initiatiefnemers. Er wordt een vrijstaande woning en een drie-onder-één-kap woning in een agrarische erfsetting gerealiseerd. De drie-onder-één-kap woningen zullen met name voor starters en senioren interessant zijn. Daarmee wordt een divers programma gerealiseerd.
De gemeenteraad heeft op 31 mei 2018 de 'Kaderstellende notitie Nieuwbouw van woningen in Wenum Wiesel' vastgesteld voor het gebied waarvoor bestemmingsplan Wenum Wiesel en buitengebied geldt.
In dit gebied is het behouden van de waardevolle ruimtelijke en landschappelijke karakteristiek van groot belang: afwisseling van onder meer openheid en bebouwing. Ondanks dat op sommige plekken in het gebied sprake is van verdichting met bebouwing, heeft het landschap nog vooral een agrarisch karakter met daarmee samenhangende kwaliteiten en wordt dit gebied met name beschouwd als buitengebied. Dit is de reden om voor het hele gebied aan te sluiten bij de beleidsprincipes voor woningbouwontwikkelingen die gelden voor het buitengebied.
Uitgangspunt van de notitie is dat nieuwbouw van woningen op gronden zonder planologische bouwrechten in beginsel ruimtelijk niet aanvaardbaar is. Wanneer sprake is van een kwaliteitsverbetering in het gebied, bijvoorbeeld door sloop en/of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of de ontwikkeling van nieuwe natuur (nieuwe landgoederen), is het onder voorwaarden mogelijk hierop een uitzondering te maken. De voorwaarden voor functieverandering staan in de beleidsnota voor functieverandering 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' (2008, deels gewijzigd in 2014). Voor landgoederen heeft de gemeente zelf geen beleid vastgesteld; bij concrete verzoeken is in het verleden aangehaakt bij het provinciale beleid. Uiteraard moeten dergelijke verzoeken ook overigens in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Daarnaast blijft het mogelijk om woningen toe te voegen op basis van het beleid voor woningsplitsing en dependances dat in het bestemmingsplan 'Wenum Wiesel en buitengebied' is vastgelegd. Hiermee blijft er voldoende ruimte om te voorzien in de behoefte aan woningen in dit gebied, terwijl de landschappelijke waarden worden beschermd.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De ontwikkeling voorziet in het realiseren van een nieuw landgoed met 5 woningen en een natuurontwikkeling. Conform de kaderstellende notitie mag hiervoor een uitzondering worden gemaakt, mits sprake is van een kwaliteitsverbetering van het gebied. Deze kwaliteitsverbetering wordt bereikt middels de natuurontwikkeling. Dit wordt toegelicht in paragraaf 4.2.
Het college van B&W heeft in juli 2022 het ontwikkelperspectief 'De blauwe motor van Wenum Wiesel 2040' vastgesteld. Het ontwikkelperspectief heeft als doel om richting te geven aan de wijze waarop het wenselijk is om het beekdallandschap voor de toekomst te herstellen,behouden optimaliseren en ontwikkelen. Werken aan de toekomst betekent plannen maken op gebiedsniveau en niet op opgaveniveau. In het ontwikkelperspectief is de diversiteit aan opgaven integraal bij elkaar gebracht en waar mogelijk met elkaar verbonden. Resultaat: één kaart waar de samenhang tussen de verschillende opgaven zichtbaar is. Zo kan het ontwikkelperspectief ingezet worden ter inspiratie bij planontwikkeling van ruimtelijke initiatieven,maar ook als fundament voor de uitvoering en samenwerking aan de ontwikkeling en inpassing van (nieuwe) opgaven in het gebied.
Afbeelding 7: integraal ontwikkeperspectief Wenum Wiesels beekdal
Het plangebied ligt in de zone aangeduid als waardevolle cultuurhistorische- landschapswaarden. Voor de landschappelijk beschermde delen van het Wenum Wiesels beekdal is conserveren van de bestaande woonstructuur het uitgangspunt voor de toekomst. Ontwikkeling van woningbouw wordt onder zeer strikte voorwaarden toegestaan. Voorbeeld hiervan is de functieverandering of de oprichting van een nieuw landgoed. In deze gebieden moet altijd gezocht worden naar een win-win situatie, waarbij de initiatiefnemer flink moet bijdragen aan landschap en natuur (groen), wil daar nieuwbouwtegenover staan (rood). Hiervoor gelden de regels zoals opgesteld in de verordening compensatie en verevening.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Met dit bestemmingsplan wordt een nieuw landgoed gerealiseerd, waarbij een win-win situatie wordt behaald door een natuurontwikkeling. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van het landschap. Dit is nader onderbouwd in paragraaf 2.3, 2.6 en 4.2. Het toevoegen van woningen onder strenge voorwaarden volgt daarmee de lijn van het ontwikkelperspectief.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De ontsluiting en parkeervoorziening voldoet aan het Apeldoorns beleid. Dit is ondergebracht in het plan en is nader onderbouwd in paragraaf 4.3.
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Bij de nota horen een archeologische beleidskaart en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5 respectievelijk 5.6.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:
De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.
De nota werkt vanuit een piramide:
Afbeelding 8: piramide welstand
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Dit hoofdstuk geeft de bestaande ruimtelijke opzet van het plangebied.
Het plangebied ligt in het buitengebied, ten noordoosten van Wenum Wiesel. Het plangebied ligt aan de Marleweg, tussen huisnummer 80 en 90.
Afbeelding 9: plangebied en omgeving
Het plangebied behoort tot het open agrarisch gebied tussen de Zwolseweg en het Apeldoorns kanaal. Hier zijn vooral burgerwoningen en (voormalige) agrarische bedrijven gevestigd. Grote beplantingselementen ontbreken, met uitzondering van erfbeplanting. Kenmerkend is de landschappelijke overgang van de hoge en droge enk van Wenum aan de noordkant op een oude dekzandrug, naar de nattere laagte van het beekdal. Op die enk lagen vanouds de akkers, met de boerderijen vooral langs de rand, en in de laagte lagen de hooilanden voor de wintervoervoorraad voor het vee. In het open gebied (in het noordoosten van het plangebied) valt deze enk goed op door de hogere ligging ten opzichte van het omliggende landschap.
Op grotere schaal gelegen ligt het plangebied op de overgang tussen de stuwwal van de Veluwe en de laaggelegen natte broekgebieden van het IJsseldal. Het landschap wordt gekenmerkt door beken, akkers en hooilanden op korte afstand van elkaar. Karakteristiek is de oost-west oriëntatie in het landschap. Dekzandruggen met daartussen beekdalen en laagten lopen vanaf de Veluwe in oostelijke richting. De beken zijn deels natuurlijk, deels aangelegd of aangepast (opgeleid). Uit de geomorfologische kaart, bodemkaart en hoogtekaart blijkt dat het gebied een driedeling kent in de ondergrond. De geomorfologische- en bodemkaart zijn van een zeer hoog en grof schaalniveau. De hoogtekaart is tot op enkele centimeters nauwkeurig en laat het meest gedetailleerde beeld zien. Het noordelijke deel is een hoge zwarte enkeerdgrond. Het deel ten zuiden hiervan kent een afwisseling van watergangen (beken) en weiland.
Afbeelding 10: landschappelijke structuur (Ontwikkelperspectief Wenum Wiesels beekdal, 2022)
Het plangebied ligt in cultuurhistorisch gebied van eeuwenoud en waardevol agrarisch gebied met oude graslanden in het beekdal en akkers op de hoger gelegen gronden. De Marleweg, Grift het kanaal en de Wenumse beek zijn oude structuren met hoge erfgoedwaarde. De verschijningsvorm van het landschap als geheel kent, los van deze afzonderlijke elementen, een divers verleden.
In het plangebied is in de bestaande situatie geen bebouwing aanwezig. In de omgeving liggen diverse (voormalige) boerderijen en woonhuizen verspreid in het agrarische landschap. Bij diverse erven in de omgeving ligt het bijgebouw aan de kant van de Marleweg en het hoofdgebouw hier achter. Dit kent per erf een verschillende ontstaansgeschiedenis.
Vanaf het rioolgemaal ten westen van Vaassen loopt een rioolpersleiding door het gebied De Poel en vanaf de Marleweg langs het Apeldoorns kanaal naar de zuiveringsinstallatie op het bedrijventerrein Stadhoudermolen. De persleiding loopt door het plangebied. Deze persleiding komt (via de Wenumsedwarsweg) ook een zijtak uit, afkomstig van een klein rioolgemaal aan de Oude Zwolseweg.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het nieuwe plan.
Het initiatief voorziet in de realisatie van een landhuis, een vrijstaande woning en een drie-onder-één-kap woning. Het landhuis wordt aan de westzijde van het plangebied gesitueerd. De locatie van het landhuis is gepositioneerd op de grens van de es. Daarmee is het pand goed te zien vanuit de Marleweg. Het achterliggende landschap ligt lager.
Aan de oostzijde van het plangebied wordt een agrarisch erf ensemble met vrijstaande woning en drie-onder-één-kap woning gerealiseerd. De drie-onder-één-kap woning heeft een maximale massa van 700m3. Daarmee heeft deze een bouwmassa van 1 reguliere woning. De woningen worden in een agrarische erfsetting passend bij het kampenlandschap gesitueerd en in eenzelfde stijl (onder architectuur) vormgegeven verwant aan het hoofdhuis, zodat een eenduidige ‘familie’ van gebouwen ontstaat. In bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING is de vormgeving van de bebouwing nader weergegeven.
Afbeelding 11: uitsnede inrichtingsplan nieuwe bebouwing
Het totale landgoed zal circa 7,7 ha groot zijn. Als onderdeel van de landgoedontwikkeling, zal een groot deel van de gronden als natuur worden ingevuld. Circa 6 ha wordt ingericht en beheerd als natuur. Met de voorgestane natuurontwikkeling wordt ingespeeld op het klimaatrobuust maken van het beekdal. Onder andere gaat het om:
Met de natuurontwikkeling worden meerdere natuurtypen toegevoegd, waaronder kruiden en faunarije akker (1,8 ha), kruiden en faunarijk grasland en vochtig hooiland (3,6 ha) en nat schraalland (1,4 ha). Ook wordt de bestaande landschapsstructuur versterkt middels de opwaardering van singels en beplanting langs cultuurhistorische kavelgrenzen, de realisatie van poelen en een boomgaard en de aanplanting van hagen. Dit is nader omschreven in bijlage 1 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Afbeelding 12: uitsnede inrichtingsplan
De woningen worden ontsloten via de Marleweg. De toevoeging van 5 woningen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeersdruk op de Marleweg. Het landhuis krijgt een eigen inrit. De vrijstaande woning en drie-onder-één-kap woning worden in een agrarische erfsetting gerealiseerd en hebben daarom een gezamenlijke inrit. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In een verkennend bodemonderzoek is nabij bodem onderzocht op 2 terreindelen met een gezamenlijke grootte van circa 5900 m² aan de Marleweg 90 in Wenum. In de rapportage Rapport verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 d.d. november 2021, opgesteld door Kruse Milieu BV en opgenomen in bijlage 3 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. In totaal zijn er 25 boringen verricht, waarvan er 6 zijn doorgezet in de diepere ondergrond. Er zijn 2 diepe boringen afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit matig fijn, zwak siltig, zwak grindig zand. In de boven- en ondergrond zijn roesthoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen op het maaiveld of in de bodem waargenomen. Het freatische grondwater is aangetroffen op 0.70 m-mv (PB 1) en 1.40 m-mv (PB 21).
In het grondwater (PB 1 en PB 21) zijn enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG - 01, BG - 02, BG - 03 en BG - 04) en in de ondergrond (OG - 01 en OG - 02) zijn geen verontreinigingen aangetoond. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In de rapportage Rapport vooronderzoek conform NEN 5725 Marleweg - Wenum Wiesel d.d. juli 2023, opgesteld door Kruse Milieu BV en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Het vooronderzoek dient om inzicht te krijgen in hoeverre verontreinigingen kunnen zijn ontstaan door huidige en/of voormalige (bedrijfs)activiteiten en of dat er mogelijk sprake is van een (historische) verontreiniging.
Het besluitvormingsgebied en de omgeving zijn op de topografische kaarten vanaf 1871 in gebruik als landbouwgrond. De huidige ligging van de Marleweg, de Wenumse Beek en het Apeldoornsch Kanaal is weergegeven op deze topografische kaart. Op de historische topografische kaarten en luchtfoto’s is te zien dat het besluitvormingsgebied altijd in gebruik is geweest als landbouwgrond. Rondom de landbouwpercelen ten zuiden van de Marleweg zijn nog enkele sloten en houtwallen aanwezig als afscheiding. Op basis van de bodemkwaliteitskaart wordt aangenomen dat de boven- en ondergrond binnen het besluitvormingsgebied niet verontreinigd is (voldoet aan klasse Landbouw/natuur).
Tijdens het locatiebezoek zijn op het maaiveld geen puin of asbestverdachte materialen waargenomen. Op basis hiervan wordt de bodem als onverdacht beschouwd voor de aanwezigheid van asbest. De waterbodem en de oever van de Wenumse Beek zijn ten zuiden van het besluitvormingsgebied gelegen en valt buiten de scope van het vooronderzoek. Het is niet bekend of een (water)bodemsanering heeft plaatsgevonden.
Er is geen informatie waaruit blijkt dat de bodem mogelijk verontreinigd is. Het besluitvormingsgebied kan daarom als onverdacht worden beschouwd. Vanuit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de wijziging van het bestemmingsplan en de voorgenomen nieuwbouw. De bodem wordt geschikt geacht voor het toekomstige gebruik.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie(s).
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel 4: richtafstanden milieucategorieën
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Binnen het onderzoeksgebied (150 à 200 meter rond het plangebied) is één bedrijf aanwezig. Het betreft een rijwielhandel in tweewielers aan het Kanaal noord 476. Het bestemmingsplan staat bedrijven toe tot milieucategorie 2, met een maximale richtafstand van 30m. Het bedrijf ligt op circa 140m van het plangebied en vormt derhalve geen belemmering. Aan de Marleweg 80 ligt een agrarisch bouwvlak. De afstand van de beoogde woningen tot de agrarische bestemming van de locatie Marleweg 80 te Wenum Wiesel is meer dan 50 meter. Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden de Marleweg en het Kanaal Noord beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van /53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Marleweg en het Kanaal Noord. Voor de wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Deze buitenstedelijke wegen hebben een geluidzone van 250 meter.
In de rapportage d.d. 11 april 2023, opgesteld door Kraaij Akoestisch Adviesbureau en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Marleweg, Ramsbrugweg en het Kanaal Noord berekend.
De berekende geluidbelasting van de Marleweg bedraagt ten hoogste 48 dB op de gevels van de vrijstaande woning, ten hoogste 44 dB op de gevels van de 3/1 kapwoningen en ten hoogste 42 dB op de gevels van het hoofdhuis en voldoet daarmee overal aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
De berekende geluidbelasting van het Kanaal Noord bedraagt ten hoogste 44 dB op de gevels van de 3/1 kapwoningen, ten hoogste 40 dB op de gevels van de vrijstaande woning en ten hoogste 39 dB op de gevels van het hoofdhuis en voldoet daarmee overal aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Omdat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, is de blootstelling aan geluid vanwege deze weg akoestisch niet relevant en is geen aanvullend onderzoek naar geluidreducerende maatregelen noodzakelijk. Voor deze weg hoeft ook geen hogere waarde te worden aangevraagd.
Gelet op de bovengenoemde overwegend goede kwalificatie voor het akoestisch woon- en leefklimaat in relatie tot de ligging van de planlocatie, namelijk in het buitengebied, zijn er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de beoogde nieuwbouw binnen het toekomstig landgoed aan de Marleweg in Wenum Wiesel.
Met betrekking tot de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie moet de nieuwbouw van het plan voldoen aan de minimale eis van 20 dB uit het Bouwbesluit. In onderhavige situatie zal daarmee ook een goed woonmilieu in de verblijfsruimten van de woningen gewaarborgd worden, omdat de gecumuleerde geluidbelasting de 53 dB niet overschrijdt. Een bouwakoestisch onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van een landgoed met 5 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet noodzakelijk om luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied en/of de directe omgeving van het perceel zijn geen risicobronnen aanwezig. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plangebied aan de Marleweg ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 7,7 hectare groot. Het plangebied bevindt zich wel binnen enige Keurzone (A-, B- en C-watergangen en een persleiding rond 250 mm van het waterschap), maar niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de GHG in het plangebied tussen NAP+ 7,5 m en NAP+ 8,5 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In en om het plangebied liggen diverse A-, B- en C-watergangen. In de keurzone van deze watergangen worden wel werkzaamheden uitgevoerd. Door dit plan ontstaat extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat er geen lozing op het oppervlaktewater plaats vindt heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daardoor ook geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een drukriool waarmee afvalwater wordt afgevoerd. Hemelwater kan niet worden afgevoerd.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.
Afbeelding 13: beslisboom regenwater
Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:
Afbeelding 14: waterladder
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater terplekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond – er wordt géén hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Doordat het geen vervuilingsgevoelige oppervlakken betreffen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt in een Keurzone, maar binnen de Keurzone worden geen werkzaamheden uitgevoerd. Het plangebied ligt niet in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
Vanaf het rioolgemaal ten westen van Vaassen loopt een rioolpersleiding door het gebied De Poel en vanaf de Marleweg langs het Apeldoorns kanaal naar de zuiveringsinstallatie op het bedrijventerrein Stadhoudermolen. De persleiding loopt door het plangebied. De persleiding heeft een vrijwaringszone, waardoor binnen 5m van het hart van de leiding in beginsel niet mag worden gebouwd.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
In de rapportage Quickscan Wet natuurbescherming d.d. 02-10-2023 opgesteld door Eelerwoude en opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het onderzoek naar natuurwaarden weergegeven.
De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.
Broedvogels
Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden, door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer er redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.
Er worden binnen het plangebied geen bomen gekapt. Een nadere toetsing van houtopstanden is daarom niet noodzakelijk.
Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten en natuurbeleid aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.
Stikstof
Om eventuele effecten van stikstofdepositie inzichtelijk te maken is een stikstofberekening uitgevoerd door Eelerwoude. Deze is te vinden in bijlage 7 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING. Uit de berekeningen met Aerius-calculator blijkt dat er ter hoogte van kwetsbare habitattypen in de Natura-2000, ten gevolge van de stikstofuitstoot binnen dit planproject, geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar zijn. De stikstofemissie ten gevolge van de aanlegfase en gebruiksfase vormt daarmee geen belemmering.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Voorliggend bestemmingsplan maakt 5 woningen mogelijk buiten bestaand stedelijk gebied. Voor de realisatie van woningen ligt, op basis van jurisprudentie, de drempel waarbij wordt gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling op 11 woningen. Gezien de omvang van de ontwikkeling waar een toevoeging is van 5 woningen, is hier geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Op basis van paragraaf 2.7 en 2.8 kan geconcludeerd worden dat het voorgenomen plan bijdraagt aan de ontwikkelingskoers van gemeente Apeldoorn. In het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking zijn er gezien het voorgaande geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Laagland Archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in een inventariserend veld- en proefsleuvenonderzoek. Deze rapportage, gedateerd mei 2023, is opgenomen in bijlage 8 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
De doelstelling van het proefsleuvenonderzoek is het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein dan wel de archeologische vindplaats. Hiertoe dient het in het PvE opgenomen gespecificeerde verwachtingsmodel getoetst te worden. Daarnaast dient van eventuele vindplaatsen de aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit te worden vastgesteld.
Het onderzoek bestond uit een proefsleuvenonderzoek conform het KNA protocol 4003 IVO-P. Tijdens het onderzoek zijn in totaal twaalf proefsleuven gegraven op de locaties van de geplande bodemingrepen. Het plangebied bevindt zich op de flank van een droogdal op de overgang naar een noordelijk gelegen glooiing van sneeuwsmeltwaterafzettingen. In het lager gelegen zuidelijke deel bevinden zich gooreerdgronden. Het eerddek is grotendeels vergraven, waarna het terrein is opgehoogd. In het noordelijke deel bevinden zich verspoelde dekzanden. De oorspronkelijke podzol in de dekzanden is verstoord door latere bodembewerkingen. In de Nieuwe tijd is op de top van dit dekzand als gevolg van plaggenbemesting een plaggendek ontstaan met een dikte van meer dan 50 centimeter.
In totaal zijn tijdens het onderzoek 77 sporen aangetroffen. Het grootste deel van de sporen bevindt zich in het hoger gelegen noordelijke deel van het plangebied. De sporen bestaan hoofdzakelijk uit paalsporen en greppels. In enkele paalsporen is handgevormd aardewerk aangetroffen zonder diagnostische kenmerken. Daarom kan het aardewerk niet nader worden gedateerd dan tussen het Laat-Neolithicum en de Romeinse tijd. Op basis van de aanwezigheid van prehistorische sporen binnen het plangebied en de omgeving van het plangebied, kan worden vastgesteld dat binnen het plangebied een prehistorische vindplaats aanwezig is.
Tevens is een cirkelvormige greppel aangetroffen die het plaggendek doorsnijdt. Deze greppel is geïnterpreteerd als een greppel rond de voet van een voormalige molenbelt. Zowel binnen de cirkelvormige greppel als daar vlak buiten zijn sporen aangetroffen die vermoedelijk uit dezelfde periode dateren. Opvallend is dat in Wenum-Wiesel geen historische gegevens bekend zijn van een molen voor 1872 en de molen niet op historische kaarten aanwezig is.
Beide vindplaatsen zijn gewaardeerd conform de criteria van de KNA 4.1 en zijn behoudenswaardig bevonden. Geadviseerd is om ter plaatse van de prehistorische vindplaats vervolgonderzoek uit te voeren indien de geplande ingrepen dieper reiken dan 40 cm -mv. Voor de molenlocatie wordt vervolgonderzoek geadviseerd indien de ingrepen dieper reiken dan 20 cm -mv.
Selectiebesluit
Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn twee vindplaatsen aangetroffen. De oudste vindplaats betreft een nederzettingslocatie uit de Late-Prehistorie en de andere vindplaats betreft een molenlocatie. Beide vindplaatsen zijn op basis van de KNA-criteria als behoudenswaardig gewaardeerd. De prehistorische vindplaats wordt afgedekt door een antropogeen dek met een dikte van 60 – 80 centimeter. De molenlocatie snijdt door het plaggendek heen en wordt alleen afgedekt door een recente bouwvoor met een dikte van 40 centimeter.
Geadviseerd wordt om ter plaatse van de prehistorische vindplaats vervolgonderzoek uit te voeren indien de ingrepen dieper reiken dan 40 cm -mv. Voor de molenlocatie wordt voorgesteld om vervolgonderzoek uit te voeren indien bodemingrepen dieper reiken dan 20 cm -mv. Geadviseerd wordt om dit onderzoek uit te voeren in de vorm van een definitieve opgraving. Dit is middels een selectiebesluit en voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingplan geborgd.
Het selectiebesluit is onder bijlage 9 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING toegevoegd.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, de volgende instructieregel over cultuurhistorie: een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen een molenbiotoop geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt. De molenbiotoop van de Wenumse watermolen overlapt aan de westzijde deels het plangebied.
Cultuurhistorische beleidskaart
Bij de nota genoemd in paragraaf 2.11 hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
Het plangebied valt in de cultuurhistorische beleidskaart onder de hoge attentiewaarde. Gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden krijgen in het bestemmingsplan een beschermende regeling.
Implementatienotitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Het plangebied ligt in cultuurhistorisch gebied. Een eeuwenoud en waardevol agrarisch gebied met oude graslanden in het beekdal en akkers op de hoger gelegen gronden. De Marleweg, Grift het kanaal en de Wenumse beek zijn oude structuren met hoge erfgoedwaarde. De verschijningsvorm van het landschap als geheel kent, los van deze afzonderlijke elementen, een divers verleden.De reeks met historische kaarten toont hoe divers het landschap was.
Op de topografische kaarten uit 1850 is al een duidelijke groenstructuur zichtbaar als begrenzing van de esgronden. Ook ten zuiden hiervan, richting de Wenumsche beek is beplanting op de perceelsgrenzen ingetekend. Op de kleurenkaart uit 1870 is dit laatste duidelijk herkenbaar aan de dikke groene lijnen en de stippeltjes langs de meeste perceelsgrenzen, houtwallen en singels. Ten zuiden van het huidige erf van de Marleweg 90 is een fijnmazige structuur van sloten getekend. Deze structuur verdwijnt pas van de kaart omstreeks 1958. De hoeveelheid beplanting in het beekdal is dan ook flink afgenomen. Ten zuiden van het oude erf, ten noordwesten van het plangebied is de grote boomgaard duidelijk zichtbaar op kaart van 1933 tot ca 1980. De Wenumsche beek die ter plekke van het plangebied verhoogd in het landschap ligt is al decennia als zodanig ingetekend. De beek Marleweg is nooit als zodanig op kaart aanwezig en wordt dan ook in het veld als gewone sloot beleefd. Passend bij de ligging in een laag en nat gebied is het landgebruik altijd weiland of hooiland geweest.
Afbeelding 15: historische kaart +/- 1920
Als nadere detaillering van het beleid, zijn in het plangebied drie landschapstypen te onderscheiden, met ieder een eigen verschijningsvorm. Het enklandschap, het broeklandschap en het beeklandschap. De Wenumse beek ligt enigszins gescheiden van de natuurlijke hoogte van het landschap doordat deze is opgeleid middels twee dijkjes vlak langs de beek. Daarmee heeft deze een cultuurlijkere uitstraling dan de Beek Marleweg. Deze typen verschillen van elkaar en zijn herkenbaar aan de landschapsstructuren en verschijningsvorm van de landschapselementenen plantsoorten.
Afbeelding 16: landschapsstructuur op hoofdlijnen
Bij diverse erven in de omgeving ligt het bijgebouw aan de kant van de Marleweg en het hoofdgebouw hierachter. Dit kent waarschijnlijk per erf een verschillende ontstaansgeschiedenis. Mogelijk waren de erven vroeger op een andere weg georiënteerd of stond een deel van de gebouwen er zijn een aantal andere vervangen en is daarmee het huis verder van de weg terug gebouwd of zijn er schuren tussen de weg en het huis gekomen. Onder andere bij de erven aan nummer 90 en 80 is dit het geval.
Het plangebied ligt in een gebied met hoge cultuurhistorisch-landschappelijke waarde. De ontwikkeling van het landgoed zal deze waarde tot op zekere hoogte aantasten door toevoeging van bebouwing. Het is daarom van groot belang dat het plan en de uitvoering ervan in zoveel mogelijk gebiedseigen typologie plaatsvindt: geen protserige bebouwing in burgerlijke typologie, maar aansluitend bij de bestaande waardevolle agrarische typologie van de omgeving. Ook de erfinrichting en de beplanting zijn zoveel mogelijk aansluitend aan de gebiedskarakteristieken ontworpen en gekozen.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevinden zich geen monumenten en kandidaat-monumenten.
Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden hebben een hoge cultuurhistorische waarde, maar krijgen geen specifieke regeling in het bestemmingsplan. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Erfgoedwet, Wabo en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningensysteem. Bovendien is het monumentenbestand nog in ontwikkeling. Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten en beeldbepalende panden zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht. Vergunningvrij bouwen is in veel gevallen niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten.
Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie. In het plangebied bevinden zich geen karakteristieke panden.
Voor dit bestemmingsplan wordt geen exploitatieplan vastgesteld.
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten en hoofdstuk 4 geeft de gemeentelijke visie op het gebied weer. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Marleweg naast 90 Wenum Wiesel is een ontwikkelplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de bouw- en gebruiksregels voor de woningen wordt in beginsel gebruik gemaakt van de standaardregels voor het buitengebied. Voor het landhuis wordt een grotere inhoudsmaat van 1.200m3 mogelijk gemaakt. De totale massa van de drie-onder-één-kap woning is beperkt tot 700m3, zodat de totale massa gelijk is aan de reguliere bouwmassa van 1 woning.
Natuur
De gronden die zijn aangewezen voor een natuurontwikkeling onder de vereveningsopgave, zijn bestemd als Natuur. Het water in het plangebied vervult een belangrijke waterhuishoudkundige functie, maar is ook van visuele betekenis. Deze waterpartijen zijn ook opgenomen in de bestemming Natuur.
Leiding - Riool
De gronden met de dubbelbestemming Leiding - Riool zijn mede bestemd voor een ondergrondse rioolleiding. Op de gronden met deze dubbelbestemming mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van de leiding worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van een afwijkingsbevoegdheid. Deze kan pas worden verleend wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Er is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen waarbij aan de aanleg van diepwortelende beplanting, grondwerken, het aanbrengen van verhardingen en heiwerkzaamheden, beperkingen worden gesteld.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 8.1.1 en 8.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 8.1.2 en 8.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 22 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 23 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Zoals in paragraaf 5.5 al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
A-watergang
Deze gronden zijn, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de a-watergang.
Beken en sprengen
De (gebieds)aanduiding 'overige zone - beken en sprengen' is gegeven aan het tracé van de beek Marleweg. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk, cultuurhistorisch en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De regeling beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het aanduidingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden waar deze aanduidig voorkomt mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijk, cultuurhistorisch en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt dat ze alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Cultuurhistorisch gebied
Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding van de cultuurhistorische waardevolle/karakteristieke objecten en structuren. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de bescherming van de cultuurhistorische waarden, nadere eisen stellen aan de omvang en situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Aan de aanduiding is een aanlegvergunning gekoppeld voor opgaande beplanting en voor grondverzetwerkzaamheden.
Open landschap
Deze gronden zijn, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de openheid van het landschap.
Vrijwaringszone molenbiotoop
Deze gronden zijn, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de instandhouding van de molenbiotoop.
Aan de nieuwe woonpercelen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.13 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Op 10 mei 2023 heeft de initiatiefnemer een inloopbijeenkomst georganiseerd, waarvoor omwonenden, raadsleden en de dorpsraad zijn uitgenodigd. Tijdens de bijeenkomst is het plan gepresenteerd, vragen beantwoord en reacties geinventariseerd. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in het verslag van de inloopbijeenkomst die is opgenomen als bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting.
Het concept van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de Provincie Gelderland en het Waterschap Vallei en Veluwe. De reacties van deze instanties zijn hieronder samengevat en van antwoord voorzien. De reactie van het Waterschap en de beantwoording zijn opgenomen in paragraaf Waterhuishouding.
Uit het vooroverleg met de Provincie Gelderland zijn geen aandachtspunten naar voren gekomen. Het uitvoeren en beheren van de landschappelijke versterking in het kader van de Groene Ontwikkelingszone wordt middels een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan geborgd.