Plan: | Terwoldseweg 2-6 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1492-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Terwoldseweg 2-6
De gemeente Apeldoorn heeft een groeiende behoefte aan het ontwikkelen van extra woningen in haar gemeente. Om tot een juiste afweging en woonkwaliteit te komen heeft de gemeenteraad het 'afwegingskader woningbouw 2018 t/m 2027' vastgesteld. Hiermee wordt een juiste afweging gemaakt om te bepalen of woningbouwinitiatieven bijdragen aan de ontwikkeling van de stad.
De bestaande plekken die niet langer bijdragen aan de woon- of werkkwaliteiten van de stad kunnen in aanmerking komen voor transformatie. Verwaarloosde of braakliggende plekken in de stad doen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit en sociale veiligheid. Door het ontwikkelen van van deze plekken met met een passend (woon-)programma kan worden bijgedragen aan de woonbehoefte van Apeldoorn.
Wil Apeldoorn zich blijven profileren als 'comfortabele gezinsstad' door aantrekkelijk te zijn voor (startende) gezinnen en jong volwassenen dan heeft het toevoegen van met name sociale nieuwbouwwoningen aan de huidige woningvoorraad prioriteit. Daarnaast is er grote behoefte aan woningen in het middeldure segment.
Het hier voorliggende plan omvat de herontwikkeling van de huidige kwekerij Bonekamp aan de Terwoldseweg 2, 4 en 6 in Apeldoorn. In de nieuwe situatie worden er 82 grondgebonden woningen gerealiseerd. Het gaat hierbij om 62 rijenwoningen (waaronder 12 hoekwoningen), 12 half vrijstaande woningen en 8 vrijstaande woningen. De nieuwe woningen worden allemaal gasloos uitgevoerd. Daarnaast wordt in het projectgebied de nodige infrastructuur, parkeer- en groenvoorzieningen aangelegd. Het projectgebied wordt ontsloten vanaf de Terwoldseweg.
Afbeelding 1: inrichtingsplan
Het terrein ligt in de wijk Sprenkelaar in Zevenhuizen, op de grens met De Wellen-Zuidbroek. Aan de zijde van Sprenkelaar is er een planmatig opgezette woonwijk met een strokenverkaveling met hoofdzakelijk eengezinswoningen. Aan de zijde van De Wellen grenst het plangebied aan een bomenlaan en landgoed (voormalig instellingsterrein van GGNet). Dit terrein zal de komende jaren worden getransformeerd naar een lommerrijke woonwijk.
Het plangebied vormt een 'overgangsgebied' tussen deze twee gebieden. Dit uit zich in de t.o.v. de omgeving afwijkende verkaveling, een eigen uitstraling in architectuur en inrichting en een autonome ontsluiting op de Terwoldseweg. Ook is het plangebied aan de twee lange zijden die grenzen aan Sprenkelaar en De Wellen ingekapseld in riante groenstructuren; aan de zijde van Sprenkelaar door een bestaande groene zoom en aan de zijde van het landgoed door een bestaande bomenlaan. Hierdoor wordt er letterlijk afstand gecreëerd tussen de verschillende gebieden.
Afbeelding 2: ligging plangebied (blauwe kader), Terwoldseweg 6 (niet gearceerd) en het naast gelegen bedrijf (rode kader) en de omgeving.
Het plangebied Terwoldseweg 2-6 is een langwerpige strook agrarische grond in de wijk Sprenkelaar-Zevenhuizen. Aan de (smalle) noordwestzijde grenst het plangebied grenst aan de Terwoldseweg. Vanaf deze weg wordt het plangebied ontsloten voor (auto-)verkeer. Aan de noordoostzijde grenst het plangebied aan De Wellen-Zuidbroek. Deze grens wordt gemarkeerd door een bomenlaan. De (smalle) zuidoostzijde van het plangebied grenst aan een openbaar bosje met opgaand groen. Aan de zuidwestzijde grenst het plangebied aan een riante groenstrook dat de achterliggende buurt omzoomd.
Het gaat om de percelen, kadastraal genummerd als AF 3390 en AF 1047. Later zijn daar de percelen AF 3389 en AF 504 aan toegevoegd (zie afbeelding 4).
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Terwoldseweg, het bosje (AF 6915), het oppervlakte water van de Schopenhauerstraat en de Beukenlaan bij het GGNet-terrein. De percelen van de Terwoldseweg huisnummer 2 en 6 (deels) zijn nu wel onderdeel van het plangebied. De bestaande woning van de Terwoldseweg 6 komt als zodanig te vervallen.
Afbeelding 3: ligging en locatie plangebied Terwoldseweg 2 - 6.
Afbeelding 4: kaart uit het kadaster
De planlocatie is gelegen in het gebied waar het bestemmingsplan 'Sprenkelaar en Anklaar' geldt. De vigerende bestemming is Agrarisch met een functieaanduiding 'intensieve kwekerij' en de dubbelbestemming Waarde- Archeologie middelhoog.
Binnen de agrarische bestemming zijn agrarische bedrijven, geen intensieve veehouderij, een kwekerij (ter plaatse van de aanduiding 'intensieve kwekerij'), zorgboerderij, beroepsuitoefening aan huis, nevenactiviteiten in categorie 1, natuurbeheer en nutsvoorzieningen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met de aanleiding voor de planherziening. In hoofdstuk 2 worden de geldende beleidskaders beschreven die van toepassing zijn. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven en in hoofdstuk 4 wordt de nieuwe situatie toegelicht. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de uitvoerbaarheid van het plan aan de hand van diverse planologische en milieuhygiënische aspecten. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de inspraak- en overlegreacties.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Afbeelding 5: Gelderse Omgevingsvisie
Ambitie energietransitie
Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.
Ambitie klimaatadaptie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.]
Circulaire economie
Gestreefd wordt naar een voortvarend en innovatief circulair beleid, waarbij de ambitie van de provincie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.]
Ambitie biodiversiteit
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.]
Ambitie bereikbaarheid
Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Ambities vanuit dit streven zijn dat in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier is opgevangen en dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal verplaatsen. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is het buvervoer in Gelderland zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.
Woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.]
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plan sluit aan bij de ambitie van een duurzaam en divers woon- en leefklimaat. Met de onderhavige ontwikkeling wordt voorzien in de grote behoefte aan sociale woningbouw. De woningen worden aardgasloos uitgevoerd, er komen de nodige zonnepanelen op de daken, het regenwater wordt ter plaatse geinfiltreerd en het openbare gebied wordt voor een substantieel deel met groen ingericht. Daarom kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen. De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening bevat de regel dat nieuwe woningbouwontwikkelingen alleen zijn toegestaan wanneer deze passen in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda nietmeer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De onderhavige woningbouwontwikkeling past binnen de afspraken van de vastgestelde regionale woonagenda, zie paragraaf 2.3.1 Woonagenda Cleantech Regio 2018. De Omgevingsverordening is verder slechts in beperkte mate relevant voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. De bepalingen uit de Omgevingsverordening die gelden ter plaatse van de planlocatie hebben betrekking op intrekgebieden voor drinkwater en een tijdelijk verbod voor nieuwvestiging, uitbreiding en hervestiging van glastuinbouw in bestemmingsplannen. Duidelijk mag zijn dat dit bestemmingsplan niet ziet op ontwikkelingen met betrekking tot glastuinbouw. Het plangebied ligt in een gebied dat in de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland is aangewezen als intrekgebied. Een intrekgebied is een beschermingsgebied grondwater waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn. Hieraan is in de Omgevingsverordening de instructieregel gekoppeld dat een bestemmingsplan binnen een intrekgebied de winning van fossiele energie niet mogelijk maakt (artikel 2.38). Met dit bestemmingsplan wordt de winning van fossiele energie niet mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voldaan uit de instructieregel uit de Omgevingsverordening. Het bestemmingsplan is gezien het voorgaande in overeenstemming met de Omgevingsverordening Gelderland.
De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
In december 2020 zijn in een addendum op de Woonagenda tussen de Cleantech Regio en provincie Gelderland nadere afspraken toegevoegd. Afgesproken is dat in de regio meer woningen mogen worden gebouwd dan in 2018 is afgesproken. Voor Apeldoorn betekent dit dat in de periode 2020-2030 7.950 woningen mogen worden gebouwd.
In het addendum zijn over drie nieuwe thema's aanvullende afspraken gemaakt: de positionering van de regio in de landelijke verstedelijkingsopgave, betaalbaar wonen en de huisvesting van arbeidsmigranten.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Dit plan maakt de bouw van onder andere sociale huurwoningen mogelijk. Daarmee sluit het plan aan op de ambitie om op korte termijn meer sociale woningbouw te realiseren binnen de bestaande contouren van de stad. De ontwikkeling sluit aan op de regionale inzet op betaalbaar wonen en draagt daarnaast bij aan de kwantitatieve opgave.
Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken. Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente. De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.
Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:
Wonen
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).
Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen 9 onderzoek).
Omgevingskwaliteit
OmgevingskwaliteitIngezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.
Mobiliteit
De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.
Energie en circulariteit
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt
een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien. Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'. Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.
Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.
Dit is als volgt opgebouwd:
Natuur en landschap
De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.
Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.
Klimaatadaptatie
Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied. In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.
Milieu en gezondheid
Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen. Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.
Inclusiviteit
Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).
Op onderstaande afbeelding is weergegeven waar de verschillende ambities hun uitwerking krijgen in de gemeente Apeldoorn:
Afbeelding 6: gebiedsindeling/ thema's omgevingsvisie
Uitvoering Omgevingsvisie
Gebiedsprofielen
De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand Zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.
Afwegingsmatrix
Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.
Onderzoeken
Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'Woonagenda 2018-2021, Iedereen een thuis', vastgesteld. De Woonagenda dient meerdere doelen:
De Woonagenda beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.
Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:
Afbeelding 7: Woonagenda Apeldoorn
In december 2020 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn ingestemd om de Woonagenda te verlengen voor de periode 2022-2023 door middel van een addendum. Het addendum houdt vast aan drie speerpunten uit de Woonagenda en vult het actieprogramma
aan op een drietal punten:
1. het verhogen van de slagingskansen in de sociale huursector door het vergroten van aanbod
2. een aanpak op het gebied van woonlasten ten behoeve van de betaalbaarheid, en;
3. het onderzoeken van de inzet van beleidsinstrumenten om de woningmarkt effectief te kunnen reguleren.
Afwegingskader Woningbouw 2018-2027
Burgemeester en wethouders hebben op 5 februari 2019 de beleidsregel 'Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027' vastgesteld. De gemeente wil dat de juiste woningen op de juiste plek worden gebouwd. Het Afwegingskader Woningbouw geeft de prioritering voor woningbouw aan. Doel daarvan is het bevorderen van kansrijke initiatieven en versnellen van de bouw van woningen. De kaders die in de Structuurvisie, de Woonagenda en de Regionale Woonagenda zijn vastgesteld vormen de basis voor het Afwegingskader Woningbouw. Door het prioriteren en
richting geven aan de woningbouw kan de gemeente adaptief en flexibel inspelen op de woningbehoefte. Het Afwegingskader Woningbouw geeft ook duidelijkheid en richting aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven in wil vullen. Het Afwegingskader geldt niet voor initiatieven voor de bouw van 1 of 2 woningen, daarvoor vindt alleen een toets op ruimtelijke aspecten plaats.
Prestatieafspraken 2022-2023
Eind 2021 hebben burgemeester en wethouders de Prestatieafspraken 2022 en 2023 vastgesteld. Hiermee zijn afspraken gemaakt tussen de Apeldoornse samenwerkende woningcorporaties (VSW), huurdersbelangenverenigingen en gemeente Apeldoorn.
Partijen willen met de afspraken werk maken van de volgende ambities:
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het bestemmingsplan voldoet aan het afwegingskader.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De toetsing van de parkeerregels zijn vastgelegd van het bestemmingsplan. In Parkeernormen van de regels zijn de parkeernormen, waaraan moet worden voldaan opgenomen. De regels gelden voor de aanlegfase/ activiteit bouwen (omgevingsvergunning) als voor de gebruiksfase.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:
“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”
Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:
Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
In 2016 heeft de gemeenteraad de Beleidsnota 'Hereiking uitgiftebeleid openbaar groen' vastgesteld. De belangrijkste ambities op het gebied van de ruimtelijke leefomgeving daarbij zijn het vergroten van woongenot door uitgifte van openbaar groen mogelijk te maken en het behouden van de groenstructuur. Tevens wordt oneigenlijk gebruik van gemeentegrond aangepakt.
Aan de verkoop van dit zogenaamde snippergroen is een aantal voorwaarden verbonden. Groen dat onderdeel is van de hoofd- en wijkgroenstructuur wordt niet uitgegeven. Daarbuiten geldt een 'verkoop, tenzij'-principe. Bij verkoop mag bijvoorbeeld de veiligheid en bereikbaarheid van het omliggende gebied niet in gevaar komen en dienen de nieuwe grenzen logisch en goed te beheren te zijn. Grond waarop in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen zijn gepland komt ook niet in aanmerking voor uitgifte.
Bouw- en gebruiksmogelijkheden van een perceel zijn afhankelijk van de bestemming. De bestemming van de betreffende grond wordt bij de uitgifte niet gewijzigd. In principe wordt de bestemming van de grond gewijzigd bij de eerstvolgende reguliere herziening van het bestemmingsplan. Indien een wijziging van de bestemming op korte termijn gewenst is, kan de bewoner daartoe een verzoek bij de gemeente indienen.
Als er op de uit te geven strook grond een bijzondere boom staat, dan wordt in de koopovereenkomst een onderhoudsverplichting voor die boom opgenomen. Verandering van eigenaarschap leidt niet tot een wijziging in het bestemmingsplan en de APV aangaande de bijzondere boom.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:
De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.
De nota werkt vanuit een piramide:
Afbeelding 8 piramide welstand
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Zoals hiervoor is aangegeven wil de Gemeente Apeldoorn dat er een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn.
Daarom is er voor de ontwikkeling op deze locatie een beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld genaamd Beeldkwaliteitsplan Terwoldseweg 2-6 van 6 december 2022. Het doel van het BKP is dat een locatiespecifiek en passend ontwerp gemaakt wordt, wat duurzaam is en bijdraagt aan de principes van Apeldoorn Buitenstad. De in het BKP opgenomen randvoorwaarden en handreikingen vormen de basis voor een ontwerp van de 82 te bouwen woningen, het perceel en de directe omgeving. Dit boekwerk vormt tevens het toetsingskader voor de Gemeente Apeldoorn en de Commissie Omgevingskwaliteit (Cie O) voor de beoordeling van een bouwplan. Na realisatie zal dit nieuwe kader onderdeel worden van de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn'.
De procedure tot vaststelling van het BKP loopt gelijk op met die van dit bestemmingsplan. Het concept-beeldkwaliteitsplan 'Terwoldseweg 4' is vooradvies voorgelegd aan de Commissie Omgevingskwaliteit en positief beoordeeld.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
In de beleidsregel wordt aangegeven dat eerst in overleg wordt gegaan met de initiatiefnemer/ ontwikkelende partij en alle belangen en omstandigheden (in redelijkheid en zorgvuldigheid) eerst worden afgewogen voordat er überhaupt toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid.
Betekenis bestemmingsplan
Zoals aangegeven wordt er in overleg met de ontwikkelende partij i.v.m. toepassing van de beleidsregel rekening gehouden met alle relevante belangen en omstandigheden. In dit geval is de procedure en realisatie van de nieuwe onsluitingswet Deventerstraat - Terwoldseweg deels gekoppeld aan de realisatie van het woongebied Terwoldseweg 2-6. Volgens verwachting lopen deze procedures met elkaaar in de pas. Mocht de procedure m.b.t. de realisatie van de nieuiwe ontsluitingsweg om een of andere reden vertragen, zal er met toepassing van de door de raad vastgestelde beleidsregel zonder meer rekening worden gehouden met onder andere deze omstandigheid.
Het plangebied is gesitueerd aan de rand van de jaren '60 wijk Sprenkelaar, in Zevenhuizen. Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt het een landgoed dat deel uitmaakt van de wijk De Wellen-Zuidbroek.
Afbeelding 9: overzicht bestaande situatie gezien vanuit het noorden. Rechtsboven ligt de wijk Sprenkelaar-Zevenhuizen en linksonder het landgoed in De Wellen-Zuidbroek
`
Afbeelding 10: foto's bestaande situatie.
De kwekerijlocatie ligt in Sprenkelaar op de grens met De Wellen-Zuidbroek. De locatie zelf vormt als het ware een 'zoom' tussen Zevenhuizen en Zuidbroek (zie afbeelding 12).
Deze 'Zoom Wellen-West' onderscheidt zich ruimtelijk duidelijk van de flankerende gebieden.
Afbeelding 11
De huidige kwekerij voegt zich naadloos in de landelijke context van dit deel van Apeldoorn. De locatie staat letterlijk op de grens van een grootschalige, projectmatig opgezette wijk (Zevenhuizen, Sprenkelaar) en landschap (Zuidbroek, De Wellen). Qua karakter past een kwekerij goed in deze landelijke omgeving met andere kwekerijen, boerderijen en akkers.
Context
Afbeelding 12 gebiedsindeling Zevenhuizen - Zuidbroek. Het plangebied (rode langwerpige vlak) maakt deel uit van Sprenkelaar (blauwe vlak).
Ten zuiden van het plangebied bevindt zich aan de Terwoldseweg 2 een Bloemen en plantenhandel. Bloemen- en plantenhandel H. Bonekamp is gelegen aan de Terwoldseweg 2 en verkoopt bloemen en planten zowel binnen de inrichting als op diverse markten. Het huidige bedrijfsperceel ligt ten noorden en westen van het plangebied. Zowel het perceel Terwoldseweg 2 als perceel Terwoldseweg 6 zal met dit plan deel gaan uitmaken van het nieuwe woongebied en een woonbestemming krijgen.
Afbeelding 13 Bloemen- en plantenhandel Terwoldseweg 2 rood gemarkeerd.
De landschappelijke waardevolle elementen bevinden zich aan de randen van het plangebied. Deze elementen geven kwaliteit aan het gebied en nemen een belangrijke plek in de beleving van de locatie. Indirect heeft het landschap, zoals oude bomen, watergangen en zichtpunten een impact op de toekomstige ontwikkeling. In onderstaande kopjes staan de randvoorwaarden die we opleggen vanuit deze landschappelijke elementen.
Landschappelijke dragers
De planlocatie wordt begrensd door groene randen met hierin voetpaden. Aan de rand van Zevenhuizen is dit het voetpad met het omliggende groen. Aan de oostzijde is dit de Beukenlaan met er langs een greppel/sloot. Aan de zuidzijde vormt een sloot, met daarachter het bosje een logische grens. Deze randen vormen een groene omlijsting van de kavel en moeten als rand behouden blijven. Ook moeten ze vanuit de nieuwe wijk zichtbaar zijn en bereikbaar voor voetgangers. Dit kan door het maken van nieuwe verbindingen in de vorm van voetpaden en groen.
Hoofdgroenstructuur
Beukenlaan oostzijde
Afbeedling 14: dwarsdoorsnede beukenbomen
De 73 bomen ter weerszijden- en langs van de Beukenlaan, zijn in de groenstructuurkaart aangemerkt als 'bijzondere bomen'. Daarom is er op de plankaart van dit bestemmingsplan een "overige zone - bijzondere boom" is opgenomen en zijn hier regels aan verbonden in artikel 10 van de regels. Hierdoor wordt er minimaal 2.00 meter groene berm aanhouden langs de bestaande greppel/sloot. De totale maat van de groene zone naast het pad is dan ca. 7.50m en de afstand van evt. verharding tot hart van de boom is dan minimaal 6.00m.
Door bureau Staring Advies is in maart 2021 een Bomen effect analyse uitgevoerd in verband metb de realisatie van de 82 woningen binnen het plangebied. In dit rapport zijn de volgende onderdelen behandeld:
• De actuele vitaliteit en levensverwachting van de bomen;
• De inpasbaarheid van de bomen in het plan;
• De maatregelen om de bomen duurzaam in stand te houden;
• De verplantbaarheid van de bomen.
Afbeelding 15: Zone boom effect analyse
Aan de hand van de resultaten van de boom effectanalyse kan de volgende conclusie worden getrokken:
De beukenlaan kan met de juiste maatregelen, in principe in stand gehouden worden. Een flink aantal bomen heeft een verminderde vitaliteit en zal vermoedelijk de komende 20 jaar afsterven. De oorzaak hiervan is zeer waarschijnlijk vooral de droogte van de afgelopen jaren en staat los van de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk. Door op termijn dode en afgetakelde bomen te vervangen door nieuwe aanplant kan de laan in stand gehouden worden. Voor het behoud van de beukenlaan is het belangrijk dat tijdens en na de realisatie van de nieuwe woonwijk de (grond)waterhuishouding ongewijzigd blijft en de volgende maatregelen worden nageleefd:
Zoals hiervoor al aangegeven worden de bijzondere bomen op zone op de plankaart aangegeven en geldt daarvoor een beschermingsregime op basis van de regels van het bestemmingsplan.
Afbeelding 16 foto Beukenlaan aan de rand van het plangebied.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied. (korte samenvatting hoofdstuk)
Uitgangspunt bij de transformatie van de kwekerijlocatie naar woongebied is dat het nieuwe woongebied kan worden beschouwd als een intermediairgebied tussen een planmatig opgezette woonbuurt uit de 70er-80-er jaren en een (voormalig) instellingsterrein in een parkachtig-landschappelijke setting. Dit onderscheid komt tot uitdrukking in de ruimtelijke opzet (verkaveling en terreininrichting) en in de architectuur van de woningen.
Het stedenbouwkundig plan (zie afbeelding 19 hieronder) voor dit langwerpige gebied bestaat uit een ontsluitingsstraat die aantakt op de Terwoldseweg en langs de noordoostelijke zijde van het plangebied loopt, parallel aan de bomenlaan. Het benodigde parkeren wordt aan deze straat opgelost.
Annex aan deze lange lijn liggen een vijftal rechthoekige hofjes, waarvan er drie autovrij zijn en twee toegankelijk voor auto's. Aan elk hof zijn aan de lange zijde woningen gesitueerd. De groene hofjes vormen ontmoetings- en speelplekjes voor buurtbewoners en ze zijn een verbinding tussen de groene zoom van de Sprenkelaar en de bomenlaan. Voetgangers kunnen hierdoor op een informele wijze door het gebied bewegen tussen de Sprenkelaar en het landgoed.
De 'ladderstructuur' van afwisselend kavels en hofjes vormt een eigen structuur welke zich onderscheidt van de verkaveling van de Sprenkelaar en het landgoed De Wellen. De opzet van parallel gesitueerde woningblokjes is een verwijzing naar de kassen die hier in het verleden stonden.
Aan de Terwoldseweg zijn twee kavels met vrijstaande woningen. Deze voegen zich in de structuur van het lint dat bestaat uit een combinatie van vrijstaande woningen en tweekappers, afgewisseld met riante tuinen rondom.
'Groen' Het plangebied is naast de hofjes dooraderd met groen. Parkeervakken worden omzoomd door hagen, erfafscheidingen en kopgevels worden begroeid met hedera. Hiermee ontstaat er een natuurlijke omgeving met een prettig woonklimaat.
Afbeelding 17 verkavelingsplan
Naast het voorliggende bestemmingsplan als het juridische kader voor uitvoering van de plannen is er ook een separaat ruimtelijk kader waaraan de plannen moeten voldoen; een beeldkwaliteitsplan (BKP).
In dit BKP wordt nader ingegaan op het stedenbouwkundige plan, de visie op de openbare ruimte en het streefbeeld van de bebouwing op hoog- en laag schaalniveau. De uitgangspunten, voorwaarden en/of richtlijnen zijn 'richtinggevend' voor de uitwerking van de bouwplannen door architecten en de inrichting van de openbare ruimte door landschapsontwerpers.
Het BKP dient daarnaast ook als toetsingskader voor beoordeling van de plannen door de Gemeente en de welstandscommissie (CieO).
In het beeldkwaliteitplan zijn een aantal harde en meer flexibele randvoorwaarden opgenomen. De harde randvoorwaarden zorgen voor de samenhang in de wijk. De meer flexibele randvoorwaarden geven een bandbreedte aan waarbinnen kan worden ontworpen. Het BKP zal samen met voorliggende bestemmingsplan door het College en de Raad worden vastgesteld zodat het een status als beleidsnota krijgt.
Het Beeldkwaliteitsplan Terwoldseweg 2-6 is opgenomen in bijlage 14 bij deze toelichting.
Afbeelding 18: bouwplan woningen met typologieën
Het plangebied wordt ingevuld met een variatie aan woningtypen; rijenwoningen, tweekappers en vrijstaande woningen. Hiermee ontstaat er een breed woningaanbod voor elke beurs.
Middels de Anklaarseweg, Aristotelesstraat, De Spinozastraat en de Terwoldseweg is het plangebied te bereiken. Tevens wordt nu gewerkt aan een extra ontsluiting van het gebied vanaf de Deventerstraat, via de Wellen naar de Terwoldseweg.
De ontwikkeling van het woongebied met 82 woningen is getoetst aan de vigerende parkeernota en parkeerbalans. Het plan voldoet hiermee aan de gestelde parkeernormen. Voor alle rijenwoningen is de gehele parkeerbehoefte centraal langs de hoofdontsluiting van het plangebied gelegen, hierdoor ontstaan autoloze groene hoven met fijn verblijfsklimaat voor langzaam verkeer en spelen. De vrijstaande woningen en tweekappers hebben allen tenminste voor 1 voertuig parkeren op eigen terrein en maken deels gebruik van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte
Parkeerbalans
Afbeelding 20 Parkeren
Afbeelding 19 gegevens parkeerbalans
Afbeelding 20 Voorgestelde rijbaan
Binnen het gebied van de uitwerking worden maatregelen mogelijk gemaakt op het gebied van vergroenen en verduurzamen. Groen-, ecologische- en watervoorzieningen alsmedezonnepanelen op de grond worden bij recht toestaan. Zonnepanelen op daken zijn sowieso toegestaan omdat de panelen dan onderdeel vormen van het gebouw. Een ander aspect, dat momenteel vrijwel dagelijks in het nieuws is, betreft het gasloos bouwen van woningen. Voor heel Zuidbroek is al geregeld dat (vrijwel) alle nog te bouwen woningen gasloos worden gebouwd. Omdat Zuidbroek al op een warmtenet is aangesloten, ligt een keuze voor dat alternatief voor de hand. Ontwikkelaars zijn echter vrij om een andere alternatieve energievoorziening te kiezen. Gasloos bouwen is en wordt geborgd via privaatrechtelijke afspraken.
Toelichting: het warmtenet is, eenvoudig gezegd, een buizensysteem met warm water. Dat
water is afkomstig van de Rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) die ten noorden van Zuidbroek
ligt. Naast de zuivering van rioolwater worden hier ook grondstoffen (fosfaat) en warmte
teruggewonnen. Een gedeelte van deze warmte kan worden wordt gebruikt voor de verwarming
van de nieuwe op te richten woningen.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Ten behoeve van de locatie zijn meerdere bodemonderzoeken verricht. In de rapportage Verkennend bodemonderderzoek van mei 2019 is al geconcludeerd dat er in hoofdzaak geen directe milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de aan/verkoop/ontwikkeling van en/of bouwplannen op de locatie. Alleen voor wat betreft asbest werd nader onderzoek geadviseerd. Uit dit Bodemonderzoek asbest van juli 2019 van de Bijlagen bij de toelichting, is de conclusie, dat de verontreinigende grond bij voormalige schuur 1 nader dient te worden onderzocht. Uit het nader Rapportage bodemonderzoek Terwoldseweg 4blijkt dat er verder geen asbest is aangetroffen of aangetoond en er dus verder geen milieuhygiënische belemmeringen voor de aan/verkoop/ontwikkeling van en/of bouwplannen op de locatie. Zie verder ook nadere onderzoeken en meetresultaten: Analyse- en toestingsresultaten Verkennend bodemonderzoek bijllage 3, Rapportage bodemonderzoek Terwoldseweg 6.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Aan de Terwoldseweg 2 bevindt zich op dit moment nog een Bloemen en plantenhandel. De Bloemen- en plantenhandel is gelegen aan de Terwoldseweg 2 en verkoopt bloemen en planten zowel binnen de inrichting als op diverse markten. Het bedrijf zal ter plaatse worden beëindigd, waarbij het perceel een woonbestemming zal krijgen en daarmee is er geen sprake meer een milieubelastende functie dat invloed heeft op het plangebied.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van met name de Terwoldseweg. In de directe nabijheid van het plangebied loopt geen spoorbaan noch is er sprake van een bedrijventerrein met industrielawaai. Om met name de ontwikkeling van dit plangebied qua verkeerslawaai mogelijk te maken wordt er ingezet op de een nieuwe ontsluitingsweg vanaf de Deventerstraat richting Terwoldseweg. De geluideffecten voor de locatie Terwoldseweg 2-6 zijn onderzocht en vastgelegd in Bijlage 7 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Terwoldseweg,
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone,
met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied. Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Het voornemen bestaat om binnen het plangebied woningbouw te realiseren. In dit onderzoek worden, in het kader van goed ruimtelijk ordenen, de geluidsbelastingen gepresenteerd ten gevolge van wegverkeerslawaai van de 30 km/uur weg Terwoldseweg/De Spinozastraat. Uit de resultaten blijkt dat vanwege de 30 km/uur weg Terwoldseweg/De Spinozastraat de geluidsbelasting 1 dB hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB conform de Wgh, die geldt voor geluidsgezoneerde wegen. De overschrijding vindt plaats ter plaatse van de direct langs de weg gesitueerde vrijstaande woningen. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt exclusief 5 dB correctie artikel 110g Wgh ten hoogste 54 dB. Hiermee is geen sprake van een onaanvaardbare geluidssituatie. Overwogen wordt dat het nemen van maatregelen in de vorm van het verbeteren van het wegdektype en/of het toepassen van een scherm of wal in de onderhavige situatie onvoldoende doelmatig zijn. Daarmee resteert het zorgen voor voldoende geluidsisolatie zodat in de woningen sprake is van een aanvaardbaar binnenniveau en een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. De minimaal benodigde geluidswering bedraagt voor deze woningen 21 dB. Met de bouwconstructies en materialen die op de huidige bouw worden gehanteerd zal zonder aanvullende voorzieningen worden voldaan.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de onwikkeling van een woongebiedje van 82 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen luchtkwaliteitseisen)'/valt onder het toepasbaarheidsbeginsel/valt onder het NSL. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de realisatie van het woongebied..
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Belemmeringenstrook
Rond ondergrondse gastransportleidingen wordt een belemmeringenstrook aangehouden van 4 meter aan weerszijde van de leiding. Deze strook is primair bedoeld voor beheer en onderhoud van de gasleiding. Ten behoeve van de belemmeringenstrook is een dubbelbestemming opgenomen in het bestemmingsplan. Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding(en), worden bepaalde activiteiten in de belemmeringenstrook niet toegestaan zonder voorafgaand overleg met en schriftelijke advies van de leidingbeheerder.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De effecten op milieu en natuur zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Op basis van de resultaten, beschreven in de paragrafen 5.1 en 5.3, kan worden uitgesloten dat het plan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Ook is het niet noodzakelijk een passende beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plangebied Terwoldseweg 4-6 ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 2,9 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving is geschat dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen NAP+6,70 en NAP+5,65. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Binnen het plangebied liggen een aantal C-watergangen die op de Legger van het waterschap Vallei en Veluwe staan. Deze C-watergangen voeren af naar een A-watergang aan de zuidoostzijde van het plangebied. Deze watergang voert in noordoostelijke richting af richting de bermsloot parallel aan de A50. Ter hoogte van GGNet zit er een stuw in de watergang met een maximum peil van NAP + 5,90 m. Het plan ligt in het peilgebied welke onderhevig is aan het peil van deze stuw. Er zal bij hevige danwel langdurige buien geloosd worden op het oppervlaktewater. Hierbij wordt niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd omdat in het plangebied 60mm berging/infiltratie wordt gerealiseerd. Er geldt een vergunning-/meldplicht. Doordat regenwater via bodempassage zal infiltreren heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is niet voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken. Daarom wordt er het vuilwater met een rioolgemaal en een persleiding afgevoerd naar een inspectieput van het gemengde rioolstelsel voor Spinozastraat 14.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.
Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem nIn dit plangebied wordt het regenwater opgevangen in het te ontwikkelen groen in wadis plus zal het kunnen infiltreren in verschillende ondergrondse infiltratievoorzieningen. Door bodempassage wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan is groter dan 10 woningen maar heeft door het omvormen van de kassen naar woningen minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Uit het onderzoek Verkennend Flora en Faunaonderzoek van 7 januari 2022 zijn de volgende conclusies naar voren gekomen:
Nader ecologisch onderzoek Terwoldseweg 6
In verband met de voorgenomen sloop van een woning met garage op het adres Terwoldseweg 6 te Apeldoorn, is de bebouwing in de periode april-september 2022 onderzocht op de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen en nestplaats van huismussen en gierzwaluwen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vleermuizen er een verblijfplaats bezetten of dat gierzwaluwen of huismussen er een nestplaats bezetten. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 9 Nader ecologisch onderzoek Terwoldseweg 6 In het kader van de Wet natuurbescherming hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden om de woning en garage in het plangebied te slopen.
Het projectgebied bevindt zich op circa 3,3 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied de ‘Veluwe’. Overige Natura 2000-gebieden liggen op circa 9 kilometer of meer van het projectgebied. Om de stikstofdepositie van het voornemen op Natura 2000-gebieden te bepalen zijn twee berekeningencgemaakt, namelijk: een berekening van de stikstofdepositie als gevolg van de aanlegfase en als gevolg van de gebruiksfase.
Uit het Stikstofonderzoek 2023 van 2 maart 2023 blijkt dat dat er in de aanlegfase Bijlage 11 Aeriusberekening aanlegfase) alsook in de gebruiksfase (zie Bijlage 12 Aeriusberekening gebruiksfase) geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Gelet op het vorenstaande is hiermee dan ook geen sprake van een stikstofdepositie met een significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningplichtig.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er qua stikstof geen problemen zijn voor wat betreft de realisatie van het onderhavige woongebied.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Gezien de enorme actuele woningbouwbehoefte als beschreven in 2.6 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021 en 2.7 Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027 van de toelichting kan zonder enioge twijfel worden gesteld dat er wordt voorzien in de behoefte aan woningen binnen dit deel van het stedelijk gebied.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Bureauonderzoek
Ingenieursbureau Aeres heeft een archeologisch bureauonderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in Rapport Archeologisch bureauonderzoek Terwoldseweg 4. Deze rapportage, gedateerd 1 december 2021, is opgenomen in bijlage Archeologisch bureauonderzoek van de Bijlagen bij de toelichting op dit bestemmingsplan.
Geomorfologisch ligt het plangebied in een dekzandvlakte of -laagte op helling- of daluitspoelingswaaierafzettingen. Bodemkundig is het plangebied niet gekarteerd, maar 15 m NO komen grofzandige veldpodzolgronden voor. Deze zijn ook in het plangebied te verwachten. Op de locatie van de voormalige kassen is de bodem tot tenminste 50 cm verstoord. Ongeveer 315 m NW van het plangebied lag de hofstede Sprenkelaar. Deze wordt in historische bronnen voor het eerst genoemd in 1336. ‘Sprenkelaar’ verwijst toponymisch naar een open plek in het bos waar hout werd gekloofd en opgestapeld. De hofstede lag aan de doorgaande weg richting Deventer. Vanwege deze strategische positie was het hof volgens de overlevering betrokken bij krijgshandelingen tijdens de Tachtigjarige oorlog. De boerderij is tijdens één van de gevechten in brand gestoken. Binnen een straal van 500 m rondom het plangebied is een AMK-terrein van hoge archeologische waarde geregistreerd. Hier zijn vuursteenvondsten aangetroffen. Vermoedelijk is op deze locatie een neolithische nederzetting aanwezig. Tijdens archeologisch onderzoek in de omgeving van het plangebied zijn enkele vuurstenen met sporen van bewerking aangetroffen. Deze dateren waarschijnlijk in de periode Neolithicum – Bronstijd. Bij een verkennend booronderzoek (zaakid 4022802100) ongeveer 140 m W van het plangebied zijn onder een subrecent plaggendek smeltwaterafzettingen aangetroffen met een grotendeels intacte natuurlijke bodemopbouw, beginnend op circa 8 m +NAP. In de smeltwaterafzettingen – die bestaan uit grove, matig gesorteerde en grindhoudende zanden – is een veldpodzolbodem/haarpodzolbodem gevormd. In veel boringen is nog een dunne Bhe-horizont aanwezig met daaronder een BC-horizont. Dekzand is niet aangetroffen. Hier heeft vervolgens een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden (zaakid. 4026237100). Daarbij zijn geen relevante vondsten of grondsporen aan het licht gekomen. Het terrein werd echter geacht gunstige bewoningscondities te hebben gehad. Geadviseerd wordt de middelhoge verwachting op resten uit de periode Laat-Paleolithicum tot en met de Middeleeuwen voor het omliggende gebied met smeltwaterafzettingen te handhaven. In historische tijden – in ieder geval vanaf 1807 – lag het huidige plangebied in een uitgestrekt heidegebied (Het Ankeler Veld). Op een kaart uit 1850 is aangegeven dat delen van het heideveld zijn ontgonnen. Dan ook is de voorloper van de huidige Terwoldseweg aangegeven. Het plangebied is rond 1880 ontgonnen en in gebruik als bouwland. Vanaf ongeveer 1950 is het ingericht als weiland. Rond 1976 ontstaan de eerste kassen in het plangebied.
In het verwachtingsmodel is een hoge verwachting opgenomen voor de periode Paleolithicum – Mesolithicum (jagers/verzamelaars). Resten uit deze periode worden onder andere aangetroffen op de flanken van hoger gelegen terreindelen, bij voorkeur nabij open water. Uit het bureauonderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van een laagte op helling- en daluitspoelingswaaierafzettingen. Gezien de relatief lage ligging van het plangebied was het terrein waarschijnlijk niet een aantrekkelijke vestigingslocatie voor landbouwers (vanaf het Neolithicum). Toch worden resten vanaf het Neolithicum tot de Vroege Middeleeuwen niet uitgesloten. Voor deze periode geldt daarom een middelhoge verwachting. In historische tijden maakte het plangebied onderdeel uit van een uitgestrekt heidegebied. Tot circa 1976 blijft het ongebouwd. Voor resten uit de Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd geldt daarom een lage verwachting.
Selectiebesluit april 2022
Het bevoegd gezag stemt in met de conclusies en het advies van Aeres Milieu. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek dient de intactheid van de bodem en de (middel)hoge archeologische verwachting getoetst te worden door middel van een verkennend booronderzoek. Gezien de hoge verwachting voor resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Mesolithicum dient daarbij specifiek ook aandacht uit te gaan naar eventuele aandachtslocaties voor vuursteenvindplaatsen binnen het plangebied en naar de mate waarin eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen nog intact in de bodem aanwezig zouden kunnen zijn.
Verkennend booronderzoek
Door bureau Laagland Archeologie is aan de hand van het eerdere bureauonderzoek en het selectiebesluit gemeente Apeldoorn een verkennend booronderoek (IVO-O, verkennende fase) uitgevoerd. Deze rapportage, gedateerd juni 2022, is opgenomen in bijlage Archeologisch veldonderzoek verkennende fase van de Bijlagen bij de toelichting op dit bestemmingsplan.
In het plangebied is overwegend sprake van een afgetopt podzolprofiel, waarbij de verstoring merendeels tot in de C-horizont reikt. In drie verspreid van elkaar liggende boorpunten zijn Bh-horizonten gezien, waarbij één weliswaar sporen van verstoring vertoont, maar nog wel als zodanig herkenbaar is. De nog intacte natuurlijke bodem ligt op een hoogte van ongeveer 7 – 7,25m +NAP. Ongeveer 140 m W - op de locatie waar eerder achtereenvolgens een verkennend booronderzoek en daarna een proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd - ligt deze top wat hoger, circa 8 m +NAP. Op grond van de lagere ligging en aanwezigheid van een veldpodzolbodem in het onderhavige plangebied mag worden uitgegaan van nattere, en dus minder gunstige omstandigheden. Dit maakt dat het verwachtingsmodel naar beneden kan worden bijgesteld.
De verwachting voor resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Mesolithicum kan worden bijgesteld naar laag. Mobiele resten (bewerkt vuursteen) uit deze periode kenmerken zich door een zeer oppervlakkige ligging. Grondsporen (haardkuilen) kunnen tot wat grotere diepte doorlopen. De verwachting voor resten uit de periode Neolithicum – Vroege Middeleeuwen kan grotendeels worden bijgesteld naar laag. Deze bijstelling is deels gebaseerd op de lagere ligging van de top van de natuurlijke ondergrond en deels op het grotendeels afgetopte podzolprofiel. De sterk grindige en natte grond is bovendien weinig geschikt voor vroege vormen van landbouw. De middelhoge verwachting op locaties waar nog een intacte B-horizont aanwezig is, kan blijven gehandhaafd. Echter: dit betreft locaties die verspreid over het plangebied voorkomen, zodat een wat grotere vindplaats hier vermoedelijk hooguit nog gedeeltelijk intact is. Laagland Archeologie adviseert rondom elk van de drie boringen met een intacte B-horizont vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van vier karterende boringen. Voor het resterende deel van het plangebied wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Selectiebesluit
Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek valt te concluderen dat de podzolbodem weliswaar slechts in 3 boringen op de noordwestelijke helft van het plangebied nog deels intact is, maar ook dat een B/C horizont in een 3-tal boringen op het zuidoostelijk deel en in één in het uiterste noorden is aangetroffen. Daarmee kan ook in het zuidelijk deel zo mogelijk nog een indicatie verkregen worden of een vuursteenvindplaats aanwezig is geweest. De boorstaten in het rapport laten zien dat de C-horizont hier maximaal 10 tot 15 cm verstoord is. Resten van dieper gaande (haard)kuilen zouden dus nog in de C-horizont aanwezig kunnen zijn.
Het karterend booronderzoek dient derhalve te worden uitgevoerd rondom zowel de noordelijke boringen als de zuidelijke boringen boringen waar restanten van het podzolprofiel zijn aangetroffen. Op die manier kan de aan- of afwezigheid alsook de gaafheid/intactheid van eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen vastgesteld worden. Het karterend booronderzoek dient uitgevoerd te worden in een boorgrid van 80 boringen per hectare, met een boordiameter van 15 cm. Het opgeboorde materiaal dient gezeefd te worden over een zeef met maaswijdte 4 mm. Indien in de karterende boringen aanwijzingen voor de aanwezigheid van vindplaatsen worden aangetroffen, dient het onderzoek mogelijk uitgebreid te worden naar de overige delen van het plangebied.
Karterend booronderzoek
Door bureau Laagland Archeologie is naar aanleiding van de resultaten van het verkennend booronderzoek een karterend booronderzoek (IVO-O, karterende fase) uitgevoerd Dit Inventariserend archeologisch veldonderzoek karterende fase, gedateerd december 2022, is opgenomen in bijlage Archeologisch veldonderzoek karterende fase van de Bijlagen bij de toelichting op dit bestemmingsplan.
De resultaten van het karterend booronderzoek komen wat betreft bodemopbouw overeen met het eerder verkregen beeld uit het verkennend booronderzoek. In negen van de 63 boringen werd een Bh/Bhs- horizont aangetroffen en in negen andere boringen een BC horizont. Tijdens het karterend booronderzoek zijn, behalve in de bouwvoor (A-horizont), geen archeologische indicatoren of archeologisch relevante lagen of sporen aangetroffen. Daarom kan worden aangenomen dat in het plangebied geen archeologische resten aanwezig zijn. Door Laagland Archeologie wordt op basis van de resultaten van het veldonderzoek geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie.
Selectiebesluit januari 2023
Met bovenstaand advies is ingestemd (zie Selectiebesluit APD NO). Tijdens het karterend booronderzoek is geen indicatie in de vorm van vondsten of sporen verkregen dat een of meer vuursteen- of andere vindplaatsen aanwezig zijn geweest. De kans op aantreffen van vindplaatsen uit alle perioden is daarmee dermate laag dat het plangebied vrijgegeven kan worden voor het aspect archeologie. Nader archeologisch onderzoek is derhalve in het kader van de geplande ontwikkeling niet meer noodzakelijk. De archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied kan worden afgeschaald naar beleidscategorie 6 'Geen archeologische verwachting' en behoeft geen duiding op de plankaart.
Resultaat/ Conclusie
Gelet op de laatste onderzoeken zijn verdere onderoeken niet meer noodzakelijk. De gebiedsaanduiding "overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde" kan vervallen (plankaart en regels).
Er is binnen het plangebied geen sprake objecten met bijzondere cultuurhistorische waarde.
Met ontwikkelende partij is een anterieure overeenkomst gesloten. Het wettelijk verhaal van kosten is, voor zover aan de orde, anderszins verzekerd. Een exploitatieplan is dan ook niet nodig.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Terwoldseweg 2-6 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen, paden, hondenuitlaatplaatsen, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. De bouwhoogte van speel- en klimtoestellen mag bij recht niet meer dan 4 meter bedragen. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor speel- en klimtoestellen tot een hoogte van 6 meter.
Woningen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.
Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. In de meeste gevallen heeft dit bouwvlak de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen.
Door middel van bouwaanduidingen is onderscheid gemaakt tussen de verschillende bouwwijzen van de woningen: vrijstaand, twee-onder-een-kap en aaneengebouwd. Ter plaatse van de aanduiding twee-aaneen zijn zowel twee-onder-een-kapwoningen als vrijstaande woningen toegestaan. Bij de woningen zijn standaarddieptes voor de bouwvlakken gehanteerd: 10 meter voor aaneengesloten woningen, 12 meter voor halfvrijstaande en 15 meter voor vrijstaande woningen. De nog beschikbare uitbreidingsruimte hangt daarmee af van de diepte van de bestaande woning. In principe krijgt een rijtjeswoning minder uitbreidingsmogelijkheden dan een vrijstaande woning. De reden hiervoor is dat een achteraanbouw aan een vrijstaande woning in het algemeen minder van invloed is op het woongenot van de buren, dan wanneer het gaat om een rijtjeswoning.Voorwaarde bij het toekennen van de diepte van het bouwvlak is dat de tuinen diep genoeg zijn: in principe wordt een afstand van 16 meter tussen twee tegenover elkaar liggende (potentiële) achtergevels aangehouden.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen in het hele plangebied (zowel binnen als buiten het bouwvlak) is toegestaan, mits de ondergrondse ruimten een functionele eenheid vormen met en dienstbaar zijn aan de woon-, kantoor- en werkfuncties in de omgeving./Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie.> Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid 8.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 11 is in lid 11.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Bijzondere bomen
De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
Aan {keuze: de nieuwe woonpercelen/het nieuwe woongperceel} in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.13 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. <Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd / of planspecifieke beschrijving>. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Donderdag 8 december 2022 is een informatieavond geweest voor omwonenden en andere belangstellenden. Omwonenden zijn uitgenodigd d.m.v. een bewonersbrief. Zowel gemeente als ontwikkelende partij Roosdom Tijhuis waren aanwezig om belangstellenden en bewoners te woord te staan en uitleg te geven over het voorgenomen plan. Het plan werd positief ontvangen en er was de nodige animo voor een woning in het gebied.
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan o.a. Provincie Gelderland. De provincie stemt in met de ontwikkeling. Zie voor de watertoets hetgeen is openomen in paragraaf 5.2 Waterhuishouding.