Plan: | Elsbosweg 39 en 64 Klarenbeek en Lierderstraat 55 en 57 Lieren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1469-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Elsbosweg 39 en 64 Klarenbeek en Lierderstraat 55 en 57 Lieren
De bewoners van de Elsbosweg 64 te Klarenbeek willen graag een (gelijkvloerse), toekomstbestendige woning bouwen op hun huidige woonperceel. Zij bewonen hier momenteel de helft van een tweekapper. De nieuwe woning is gepland op de plek van de schuur/berging, aan de oostzijde van de bestaande woning.
De planlocatie Elsbosweg 64 bevindt zich in buitengebied. Volgens het regionale en gemeentelijke beleid is in het buitengebied nieuwbouw van burgerwoningen in principe niet toegestaan, tenzij dat gebeurt in het kader van functieverandering. Om een woning te mogen (bij)bouwen, moet er volgens het beleid minimaal 500 m2 aan (voormalige) agrarische bebouwing worden gesloopt.
Deze vereiste 'sloopmeters' worden in het onderhavige plan gerealiseerd op twee locaties: aan de Elsbosweg 39 verdwijnt (voormalige) agrarische bebouwing en aan de Lierderstraat 55 en 57 te Lieren. De genoemde locaties verkrijgen daarbij een woonbestemming, waarmee herbouw van de betreffende agrarische gebouwen planologisch is uitgesloten.
Het plan vereist kortom drie planologische wijzigingen:
Dit bestemmingsplan realiseert deze wijzigingen.
De ontwikkellocatie Elsbosweg 64 te Klarenbeek, kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie A, nummer 5902 ligt ten noordwesten van het dorp Klarenbeek, in het buitengebied. Op deze locatie wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Deze locatie heeft een woonbestemming.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van Elsbosweg 64 aangegeven.
Ligging van Elsbosweg 64 Klarenbeek
De noordkant van het perceel grenst aan de Elsbosweg. De westelijke kant grenst aan weilanden. Het perceel ten oosten is een woonkavel: het huidige woonhuis op nummer 64 is een twee-onder-een-kapwoning die op de twee naastgelegen percelen staat.
Luchtfoto Elsbosweg 64, rood omkaderd
Circa 500 meter ten westen van nummer 64 ligt Elsbosweg 39, kadastraal bekend gemeente Beekbergen, sectie A, nummers 7308, 7381, 7599 en 7678. Deze percelen zijn omgeven door weilanden. Ten zuiden van de Elsbosweg ligt bijbehorend perceel nummer 6515, dat onbebouwd is. Tussen perceel 6515 en de Elsbosweg bevindt zich een A-watergang, beheerd door Waterschap Vallei en Veluwe. Naast 6515 bevindt zich een kavel begroeid met bomen, eveneens in handen van het Waterschap.
Elsbosweg 39 ten noorden van de weg betreft een voormalig boerenerf. Het perceel is feitelijk al geruime tijd een woonlocatie, en de oude boerderij is enkele jaren geleden gerenoveerd / verbouwd tot woonhuis.
Op het bijbehorend erf verdwijnt circa 370 m2 aan (voormalige) agrarische schuren. Zie bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, een overzicht van de te slopen (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing. Ook wordt een silo aan de noordzijde van de planlocatie gesloopt. Daarmee verdwijnt alle overtollige agrarische bebouwing. Om te waarborgen dat de voormalige agrarische bebouwing in het plangebied wordt verwijderd en verwijderd wordt gehouden is een voorwaardelijke verplichting tot sloop opgenomen. Daarbij verkrijgt Elsbosweg 39 in het onderhavige plan een woonbestemming, met bijbehorende bouwmogelijkheden, die beperkter zijn dan de huidige bouwmogelijkheden van de agrarische bestemming. De bomenrij en het andere groen rondom het erf op nummer 39 krijgt de bestemming Groen - Landschapselement. Het perceel aan de overzijde van de Elsbosweg, met nummer 6515, krijgt de bestemming Groen. Hiermee wordt geborgd dat de te slopen bebouwing niet kan worden teruggebouwd.
Op onderstaande afbeelding is de ligging van Elsbosweg 39 aangegeven.
Ligging van Elsbosweg 39 in het buitengebied van Klarenbeek
Luchtfoto Elsbosweg 39, met ten zuiden van de Elsbosweg het onbebouwde perceel 6515.
Aan de Lierderstraat 55/57, staat een gesplitste voormalige boerderij met boerenerf, met oude gebouwen, oude erfstructuur en oude opgaande beplanting. Op onderstaande afbeelding is de ligging van Lierderstraat 55/57 aangegeven.
Ligging Lierderstraat 55/57
Het perceel is, net als Elsbosweg 39, feitelijk al geruime tijd een woonlocatie. Op deze locatie verdwijnt 225 m2 aan voormalige agrarische bebouwing, namelijk de schuur direct gelegen achter de woonboerderij. Zie bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, dat een overzicht is van de te slopen (voormalige) agrarische bedrijfsbebouwing. De locatie verkrijgt in het voorliggende bestemmingsplan een woonbestemming, in overeenstemming met het huidige gebruik. Daarmee verliest de locatie de bouwrechten behorend bij de huidige agrarische bestemming zodat is geborgd dat voor de te slopen oppervlakte geen nieuwbouw terugkomt.
Luchtfoto 'slooplocatie' Lierderstraat 55 / 57
De ontwikkellocatie Elsbosweg 64 maakt deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied Het Woud' en heeft daarin de bestemming Wonen. Verder heeft deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie hoog' en de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Per bestemmingsvlak is er één woning toegestaan. Om het (bij)bouwen van de gelijkvloerse woning mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden.
Figuur: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied het Woud
Elsbosweg 64 is gelegen binnen nationaal landschap Veluwe, deelgebied Twello. In hoofdstuk 4 bij het thema Natuurwaarden wordt hierop verder ingegaan.
Elsbosweg 39 maakt deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied Het Woud' en heeft daarin de bestemming Agrarisch, en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog. Daarbij geldt op de planlocatie de gebiedsaanduiding 'Waardevol verkavelingspatroon' en de gebiedsaanduiding 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
Ook perceel 6515, ten zuiden van de Elsbosweg, maakt onderdeel uit van het plan. Dit perceel wordt ingezet om landschappelijke kwaliteitsverbetering te realiseren, die vereist is in het kader van het functieveranderingsbeleid. Onderdeel van de nieuwe inrichting zijn een poel met kruidenrand, een rij (knot)wilgen, landschappelijke beplanting en landschappelijk struweel.
Dit perceel is gelegen binnen nationaal landschap Veluwe, deelgebied Twello. In hoofdstuk 4 bij het thema Natuurwaarden wordt hierop verder ingegaan.
Figuur: uitsnede bestemmingsplan Buitengebied het Woud
Lierderstraat 55 en 57 maakt deel uit van bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid en heeft daarin de bestemming Agrarisch met landschappelijke- en natuurwaarde. Daarbij kent de planlocatie de aanduiding 'agrarisch bedrijf', en de aanduiding '2e bedrijfswoning'. Verder komt op de locatie de gebiedsaanduiding 'natte verspreide natuurwaarden' voor.
De locatie is gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone, in deelgebied 170: Beekbergen. In hoofdstuk 4 bij het thema Natuurwaarden wordt hierop verder ingegaan.
Figuur: uitsnede bestemmingsplan Stuwwalrand Parkzone Zuid
Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:
De toelichting is als volgt opgebouwd: Hoofdstuk 2 beschrijft op hoofdlijnen het geldende beleid. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie en de nieuwe inrichting per locatie beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid: daarbij komen de voor dit plan relevante planologische aspecten aan bod. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet van het bestemmingsplan uiteen gezet. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt nader toegelicht hoe afstemming heeft plaatsgevonden ten behoeve van het plan.
Op 1 maart 2019 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland in werking getreden. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Afbeelding 1: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat.
Een van die ambities is het streven naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Verder streeft de provincie naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.
Daarbij wordt gestreefd naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Betekenis voor dit plan
Dit plan past in het streven naar een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Zoals bij ieder actueel woningbouwplan wordt in ieder geval op de volgende wijzen rekening gehouden met klimaat en duurzaamheid: door de voorwaarde te stellen dat hemelwater moet worden geïnfiltreerd op eigen terrein en doordat woningen niet meer mogen worden aangesloten op het aardgasnet. Verder moeten vanaf 1 januari 2021 alle nieuwe gebouwen in Nederland bijna energieneutrale gebouwen (BENG) zijn en moet rekening worden gehouden met overige duurzaamheidsnormen uit onder andere het Bouwbesluit, waaronder eisen op het vlak van isolatie. Door deze regels is verzekerd dat nieuwbouwwoningen duurzaam zijn.
Op 28 februari 2022 hebben Provinciale Staten van Gelderland de geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie promoot het werken met Regionale Woonagenda's. Regionale woonagenda's lenen zich bij uitstek voor woonprogrammering. Op grond van artikel 2.2 van de Omgevingsverordening worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
Betekenis voor dit plan
Het voorliggende plan betreft een klein initiatief, dat toevoeging van één woning mogelijk maakt, en past binnen de afspraken van de regionale Woonagenda.
Verder liggen de planlocaties in een Intrekgebied, een waterbeschermingsgebied aangewezen op grond van artikel 1.2, tweede lid, onder a van de Wet Milieubeheer. Volgens artikel 2.38 van de Omgevingsverordening Gelderland krijgen in een bestemmingsplan intrekgebieden geen bestemming die de winning van fossiele energie mogelijk maakt. Dit bestemmingsplan maakt een dergelijke bestemming niet mogelijk en is daarmee ook op dat vlak in lijn met de Omgevingsverordening.
De overige regels van de Omgevingsverordening Gelderland die op dit plan van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 4.
In de regio Stedendriehoek is het beleid 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies' van kracht. Dit beleid is in samenwerking met de gemeenten: Brummen, Lochem, Voorst, Zutphen en Apeldoorn tot stand gekomen en is op 15 juli 2008 van kracht geworden.
Het beleid biedt belangrijke kansen voor het verbeteren van de leefbaarheid van het landelijk gebied en het verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies. In het beleid is aangegeven onder welke voorwaarden wonen of wonen en werken in of ter plaatse van vrijkomende gebouwen mogelijk is. Uitgangspunt hierbij is winst voor economie, leefbaarheid en landschap.
Voor functieverandering naar wonen onderscheidt het beleid een aantal zones. Rond de steden en dorpen worden zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden, dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.
Voor functieverandering is een kwalitatieve koppeling aan het woningprogramma alleen vereist wanneer meer dan drie nieuwe woningen per locatie worden gerealiseerd. Bij drie woningen of minder is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten.
Verbeteren vitaliteit en leefbaarheid en de kwaliteit van het landschap
Het doel van functieverandering is het verbeteren van de economische vitaliteit en leefbaarheid van het landelijk gebied en het verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Functieverandering zorgt per saldo voor minder steen door het slopen van overbodige stallen en schuren en voor een aantrekkelijke vormgeving en (groene) inpassing van nieuwe functies ter plaatse van die stallen en schuren. Een voorwaarde voor meewerken aan functieverandering is dan ook dat een initiatief per saldo een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving (zogenaamde 'verevening'. Deze bijdrage zal zoveel mogelijk gericht moeten zijn op erf-transformaties, bij voorkeur op of in de directe omgeving van de locatie zelf. Als dat niet mogelijk is, is een financiële afdracht aan de gemeente ook mogelijk ten behoeve van versterking van het landschap in de omgeving.
De gemeenteraad van Apeldoorn heeft op 19 december 2013 ingestemd met een wijziging van het regionale functieveranderingsbeleid (hoofdstuk 3, algemene voorwaarden, onder 5). Doel van de aanpassing is meer flexibiliteit mogelijk te maken ten aanzien van de maatvoering van nieuwe woningen en bijgebouwen. Met de beleidswijziging wordt voor de maximaal toegestane maatvoering van nieuwe woningen en nieuwe bijgebouwen aangesloten op het gemeentelijk ruimtelijk beleid zoals dat onder meer is opgenomen in de bestemmingsplannen buitengebied van de afzonderlijke gemeenten. Op 1 april 2014 is deze beleidswijziging door Gedeputeerde Staten van Gelderland geaccordeerd.
Het functieveranderingsbeleid is door de gemeente Apeldoorn geëvalueerd. Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn ingestemd met een striktere toepassing van het functieveranderingsbeleid. Bij functieverandering naar wonen geldt sindsdien het uitgangspunt dat in beginsel maximaal twee woningen (exclusief bestaande bedrijfswoning) mogen worden gerealiseerd. Daar waar aantoonbaar sprake is van een versterking van de (ruimtelijke) kwaliteiten kan meer ruimte worden geboden, tot een maximum van 50% van het voormalig agrarisch bebouwd oppervlak. Het te slopen of her te gebruiken oppervlak moet altijd minimaal 500 m² (exclusief bestaande bedrijfswoning) bedragen. Ruimtelijke kwaliteit is de belangrijkste beoordelingsgrond.
Clusteren en salderen
Het functieveranderingsbeleid biedt de mogelijkheid om de oppervlakte van de te slopen bedrijfsbebouwing op meerdere erven op te tellen, om aan het minimale te slopen oppervlakte te komen (clusteren). En als woningbouw op de locatie waarop sloop plaatsvindt niet mogelijk of gewenst is, kan er onder het beleid ook elders een woning gebouwd worden (salderen).
Betekenis voor dit plan
Het plangebied ligt in de zone 'tot 50% hergebruik voor wonen'. Dat betekent dat wonen is toegestaan tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen, binnen de volgende regels:
In dit plan wordt op twee locaties met een agrarische bestemming, namelijk Elsbosweg 39 en Lierderstraat 55 en 57, voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Gezamenlijk heeft deze bebouwing een oppervlakte van afgerond 600 m², (308, 47 en 18 m2 aan de Elsbosweg 39; en 225 m2 aan de Lierderstraat 55 en 57). Zie ook bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting. Overigens wordt aan de Elsbosweg 39 ook een silo afgebroken, maar deze telt volgens het beleid niet mee voor het aantal sloopmeters. Het regionale en het gemeentelijke functieveranderingsbeleid vereist het slopen van minimaal 500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing. Daaraan voldoet het plan. Omdat in dit gebied wonen is toegestaan tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen, in dit geval 600 m2, mag men nieuwe woon-opstallen bouwen tot een maximum oppervlakte van 300 m2.
Om de daadwerkelijke sloop van de agrarische bebouwing te effectueren is in de regels een 'voorwaardelijke verplichting' tot sloop opgenomen van de in bijlage 1 van de Bijlagen bij de aangeduide opstallen. De bestemming van de 'slooplocaties' Elsbosweg 39 en Lierderstraat 55 en 57 zal van 'Agrarisch' worden gewijzigd in 'Wonen', waarmee herbouw van de te slopen agrarische bebouwing planologisch onmogelijk wordt gemaakt.
Door de sloop ontstaat op de twee 'slooplocaties' meer lucht en ruimte. Daarbij wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt door middel van een voorgeschreven landschappelijke inpassing, zie het inrichtingsplan, bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting.
Hiertegenover staat dat op de locatie Elsbosweg 64 op de plaats waar nu een schuur staat één woning wordt bijgebouwd van ca 170 m2 / 500 m3 en een bijgebouw. De oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de maximale oppervlakte die bij één hoofdgebouw is toegestaan.
Het voorliggende plan voldoet daarmee aan de gestelde criteria. Realisering van de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting voor sloop van de oude opstallen en van een voorwaardelijke verplichting voor realisering en instandhouding van het inrichtingsplan.
De gemeenteraad heeft op 18 april 2019 de 'Woonagenda 2018-2021, Iedereen een thuis', vastgesteld. De uitgangspunten van de woonagenda zijn ondertussen verlengd.
De Woonagenda dient meerdere doelen:
De Woonagenda beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.
Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:
Afbeelding 3: woonagenda
Betekenis voor dit plan
Dit plan maakt realisatie mogelijk van een duurzame, levensloopbestendige woning en past binnen de kaders van de Woonagenda.
Burgemeester en wethouders hebben op 5 februari 2019 de beleidsregel 'Afwegingskader woningbouw 2018 - 2027' vastgesteld. De gemeente wil dat de juiste woningen op de juiste plek worden gebouwd. Het Afwegingskader Woningbouw geeft de prioritering voor woningbouw aan. Doel daarvan is het bevorderen van kansrijke initiatieven en versnellen van de bouw van woningen. De kaders die in de Structuurvisie, de Woonagenda en de Regionale Woonagenda zijn vastgesteld vormen de basis voor het Afwegingskader Woningbouw. Door het prioriteren en richting geven aan de woningbouw kan de gemeente adaptief en flexibel inspelen op de woningbehoefte. Het Afwegingskader Woningbouw geeft ook duidelijkheid en richting aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven in wil vullen. Het Afwegingskader gaat over de programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen. Het Afwegingskader geldt niet voor initiatieven voor de bouw van 1 of 2 woningen, daarvoor vindt alleen een toets op ruimtelijke aspecten plaats.
Betekenis voor dit plan
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een kleinschalig initiatief, dat één woning mogelijk maakt. Voor dergelijke initiatieven stelt de gemeente jaarlijks ruimte beschikbaar, waaraan wordt getoetst. Verder worden kleinschalige initiatieven kwalitatief afgewogen, waarbij doorslaggevend is of een initiatief ter plaatse past en of er reëel vooruitzicht is op realisatie.
In de programmering is ruimte voor het onderhavige plan. Verder wordt in hoofdstuk 4 onderbouwd dat het initiatief ter plaatse past. Ook is er vooruitzicht op realisatie: in dit bestemmingsplan is voor het college de bevoegdheid opgenomen het bestemmingsplan te wijzigen indien binnen 3 jaar na de datum van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan niet is aangevangen met de bouw van de woning. Door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vervalt het recht om de woning te bouwen. Eventuele verleende omgevingsvergunningen worden dan eveneens ingetrokken.
Daarmee voldoet het plan aan het Afwegingskader.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Betekenis voor dit plan
Aan de Elsbosweg 64 wordt een nieuwe woning gebouwd. De bijbehorende parkeerbehoefte wordt op eigen terrein opgelost. Op de andere twee locaties is geen sprake van een ontwikkeling die een toename van parkeerdruk tot gevolg heeft. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het parkeerbeleid.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Betekenis voor dit plan
In dit bestemmingsplan is de genoemde wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zie verder in de onderhavige toelichting 5.4.2.2.
In dit hoofdstuk wordt per locatie de bestaande situatie, de toekomstige situatie en de nieuwe inrichting beschreven.
Elsbosweg 64 is een woonperceel, waarop zich een twee-onder-een-kap woning bevindt die wordt gedeeld met buurerf Elsbosweg 66. Ten westen van de woning staat een schuur/berging van 168 m2 uit 2008. Direct om de woning bevindt zich een tuin, maar de grond aan de voorzijde van de bestaande schuur/berging is betegeld. Het gebied achter de schuur is grotendeels groen en daar staat een boom. De perceelsgrens aan de westzijde bestaat uit een haag. Aan de zuid- en westzijde van het perceel ligt een weide. Aan de noordzijde ligt de Elsbosweg. Aan de oostzijde bevindt zich een woning.
Het perceel valt binnen nationaal landschap Veluwe, deelgebied Twello. In hoofdstuk 4 bij het thema Natuurwaarden wordt hierop verder ingegaan.
Huidige situatie Elsbosweg vanaf de Elsbosweg
Huidige situatie Elsbosweg 64 vanuit de lucht
De schuur van 168 m2 maakt plaats voor een nieuwe toekomstbestendige woning met bijgebouw. De woning verkrijgt een vloeroppervlakte van 190 m2. Het bijgebouw komt te staan schuin achter de woning. De bestaande boom blijft behouden. Rondom het perceel is een heg aanwezig. Deze heg blijft na de ingreep intact.
In bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting treft u het inrichtingsplan aan.
Nieuwe situatie Elsbosweg 64, vanaf de Elsbosweg (noordkant)
Perceel Elsbosweg 39 een voormalig boerenerf in het buitengebied van Klarenbeek. Aan de voorzijde van het perceel bevindt zich de (agrarische) bedrijfswoning, die de afgelopen jaren is gerenoveerd met behoud van authentieke elementen.
Op het erf bevinden zich boerenschuren, waaronder een grote schuur van 308 m2 recht achter de woonboerderij. Achter het erf bevindt zich in het weiland een silo. Aanvrager heeft de omliggende grond aangekocht, zodat deze silo gesloopt kan worden, ten behoeve van de (ruimtelijke) kwaliteitsverbetering die voor onderhavig plan nodig is.
Ten zuiden, aan de overzijde van de Elsbosweg, ligt bijbehorend perceel nummer 6515, dat bestaat uit grasland met een paardenbak. Tussen perceel 6515 en de Elsbosweg bevindt zich een A-watergang, beheerd door Waterschap Vallei en Veluwe. Naast 6515 bevindt zich een kavel begroeid met bomen, eveneens in handen van het Waterschap.
Dit perceel 6515 valt binnen nationaal Landschap Veluwe, deelgebied Twello. In hoofdstuk 4 bij het thema Natuurwaarden wordt hierop verder ingegaan.
Huidige situatie Elsbosweg 39, met grote schuur en silo
Het voormalige boerenerf Elsbosweg 39, met woonboerderij, krijgt een woonbestemming. Daarbij wordt een schuur gesloopt, om ruimte te maken voor tuin, zie ook bijlage 3 van de Bijlagen bij de regels. Het erf verkrijgt een nieuwe inrichting, met groenelementen zoals een boomgaard met hoogstambomen, elzengroepen en landschappelijk struweel. De silo ten noorden van het erf is voor het onderhavige plan gesloopt.
Aan de overzijde van de Elsbosweg ligt het perceel gemeente Beekbergen, sectie A, nummer 6515. Daarop vinden ontwikkelingen plaats ter compensatie, in het kader van de Verordening groene balans. Op dit perceel wordt onder meer een poel met kruidenrand, een bomenrij en landschappelijk struweel gecreëerd. Daarbij komt in de toekomst langs de weg het nieuwe fietspad Apeldoorn - Klarenbeek te lopen.
In de afbeelding hieronder in het klein en in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting in het groot treft u het inrichtingsplan voor Elsbosweg 39 aan.
Nieuwe inrichting Elsbosweg 39 en zuidelijke perceel 6515
Planlocatie Lierderstraat 55 en 57 is een voormalig boerenerf in het buitengebied van Lieren. Aan de voorzijde van het perceel bevindt zich een woning die is gesplitst. Op het erf bevinden zich drie schuren van elk ruim 200 m2 oppervlak.
Het perceel is gelegen in de Groene Ontwikkelingszone, binnen deelgebied 170: Beekbergen. In hoofdstuk 4 bij het thema Natuurwaarden wordt hierop verder ingegaan.
Luchtfoto Lierderstraat 55 en 57, met drie schuren
Dit perceel dat nu nog een Agrarische bestemming heeft, krijgt een Woonbestemming. Daarmee wordt de woning die ooit een agrarische bedrijfswoning was, maar feitelijk al regulier bewoond wordt omdat van een agrarisch bedrijf geen sprake meer is, een reguliere woning. De schuur direct achter de woning wordt gesloopt. Daarvoor in de plaats komt tuin. Zie ook het inrichtingsplan, bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting.
Nieuwe situatie Lierderstraat 55 en 57: zonder schuur direct achter de woning
Door de wijziging naar een 'Woonbestemming' met bijbehorende bouwmogelijkheden, die beperkter zijn dan bij de 'Agrarische' bestemming, is er planologisch geen ruimte om de schuur te herbouwen. Het bouwen dient in de toekomst te voldoen aan de regels van het bouwen binnen de Woonbestemming, met bijbehorende maximum-mogelijkheden voor het bouwen van bij- en uitbouwen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het gebied inzichtelijk zijn. Het is belangrijk om te weten of de bodemkwaliteit geschikt is, of geschikt te maken is, voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit Bodemkwaliteit en de Nota bodembeheer van de gemeente zijn normen opgenomen over de kwaliteit van de bodem.
Onderzoeksresultaten bodem Elsbosweg 64
Op de locatie Elsbosweg 64 wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Voor zover bekend zijn op de schuren geen asbestdaken aanwezig.
Uit de rapportage 'Verkennend bodemonderzoek Elsbosweg 64', d.d. 17 maart 2023, opgesteld door Carool Installatiebedrijf B.V. en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. De bodem is geschikt voor de beoogde functie Wonen.
Elsbosweg 39 en Lierderstraat 55 en 57
Op de planlocatie Lierderstraat 55 en 57 staat al een woning. Er wordt in dit plan niets (bij)gebouwd, maar wel verdwijnt een schuur. Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem zijn de locaties Elsbosweg 39 en Lierderstraat 55 en 57 onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. De bodem van de locaties is, op basis van de beschikbare bodeminformatie, geschikt voor de toekomstige functie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horeca-concentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering (m.u.v. het aspect geur agrarische bedrijven)
Elsbosweg 64 en Elsbosweg 39 Klarenbeek
In een zone van 50 meter rondom de Elsbosweg 64 en Elsbosweg 39 in Klarenbeek zijn geen bedrijven aanwezig. Milieuzonering vormt voor deze locatie geen belemmering.
Overigens is op 30 mei 2022 een melding ingevolge het Activiteitenbesluit ingediend voor het beëindigen van een mestbassin op Elsbosweg 39. Dat bassin is inmiddels gesloopt.
Lierderstraat 55 en 57 Lieren
Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) liggen de volgende bedrijven en instellingen:
Adres | Activiteiten |
Milieu- categorie |
Huidige milieuzone |
Nieuwe bestem- ming |
Nieuwe milieuzone | Afstand tot locatie | Belemme-ring |
Lierder- straat 59 |
constructie- werkplaats |
3.1 | 30 (gemengd gebied) | Bedrijven/ aannemer >1200 m2 |
3.1 correctie gemengd gebied | aangrenzend | ja |
Lierderstraat 55 en 57 bevinden zich binnen de milieuzone van de Lierderstraat 59. Daarom moet worden onderbouwd dat de omliggende bedrijven in de toekomst niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en er ter plaatse van de woning Lierderstraat 55 en 57 sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In de rapportage 'Onderzoek bedrijven en milieuzonering, d.d. 13 mei 2022, opgesteld door WSP en opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, is de uitkomst neergelegd van het onderzoek naar de vraag of sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning en of door het plan bedrijfsbelangen zouden kunnen worden geschaad. De rapportage geeft het volgende aan.
Voor wat betreft hinder afkomstig van Lierderstraat 59 is van belang dat het buitenterrein is gelegen aan de zijde van De Brink (aan de noordoost-zijde), afgekeerd van de nieuwe woonbestemming en achter de bestaande bebouwing van het bedrijf. Activiteiten op het buitenterrein en het laden en lossen van groot materieel, de activiteiten die de meeste hinder veroorzaken, gebeuren dus aan de Brinkzijde, achter de bebouwing. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat de milieubelasting als gevolg van het bedrijf aan de Lierderstraat 59 naar de nieuwe woonbestemming beperkt zal zijn, zodat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ook vormt de nieuwe woonbestemming geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de inrichting aan de Lierderstraat 59, omdat de de bestaande woningen aan de Wippenpol 4 en De Brink 7 op kortere afstand zijn gelegen van het ‘akoestisch’ zwaartepunt van de inrichting.
De conclusie luidt dat dat sprake zal zijn van een 'goede ruimtelijke ordening’ voor wat betreft het aspect 'bedrijven en milieuzonering'.
Milieuzonering aspect agrarisch / geur
Elsbosweg 64
Binnen een onderzoeksgebied van 50 a 300 m vanaf Elsbosweg 64 bevinden zich twee varkenshouderijen. Daarom moet voor deze planlocatie worden onderzocht of er ter plaatse van de nieuwe woning een goed woon-en leefklimaat is voor het aspect geur en of de bedrijven worden belemmerd in de bedrijfsvoering.
In de rapportage 'Geuronderzoek Elsbosweg 64 te Klarenbeek, d.d. 19 december 2022, opgesteld door WSP en opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, is de uitkomst neergelegd van het onderzoek naar de geurbelasting ter plaatse van de toekomstige woning.
Daaruit blijkt dat andere bestaande woningen al bepalend zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden van omliggende veehouderijen. Daarmee vormt het plan geen belemmering voor de twee omliggende veehouderijen. Verder blijkt uit het rapport dat de geurbelasting ter plaatse van het plangebied wordt beschouwd als goed. Dat betekent dat met betrekking tot geur sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Daarmee is er met betrekking tot geur geen sprake van een belemmering voor het plan.
Elsbosweg 39 Klarenbeek en Lierderstraat 55 en 57
Voor wat betreft de bestaande (bedrijfs)woningen aan de Elsbosweg 39 en Lierderstraat 55 en 57 geldt dat het beschermingsniveau met betrekking tot het aspect geur niet wijzigt. Er is voor beide woningen feitelijk al sprake van een “gewone” woning. Verder worden er geen veehouderijen in de omgeving belemmerd in de bedrijfsvoering.
Achter de locatie Elsbosweg 39 is een mestbassin aanwezig. Deze is door de aanvrager aangekocht en is al gesloopt.
Voor het omzetten van beide bestemmingen zijn derhalve geen belemmeringen voor het aspect agrarisch.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, te weten de Elsbosweg, de Dalk, Hooiland en Iemschoten. Derhalve worden deze 4 wegen beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Elsbosweg 64 Klarenbeek
Aan de Elsbosweg 64 wordt een nieuwe geluidsgevoelige bestemming gerealiseerd. In de nabijheid liggen gezoneerde wegen. Er is voor deze locatie een onderzoek uitgevoerd in het kader van de Wet geluidhinder.
De relevante wegen zijn de Elsbosweg, de Dalk, Hooiland en Iemschoten. In de rapportage 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Elsbosweg 64 te Klarenbeek', d.d. 13 mei 2022, opgesteld door WSP en opgenomen in bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de genoemde wegen berekend.
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van zowel de Elsbosweg, de Dalk, Hooiland als Iemschoten minder bedraagt dan de ter plekke geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Daarbij blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai variëren tussen 34 en 47 dB exclusief aftrek op basis van art. 110g Wgh ter plaatse van de verblijfsruimten van de woning. Er is daarmee sprake van een zeer goed akoestisch woon- en leefklimaat.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen op dit perceel.
Elsbosweg 39 Klarenbeek en Lierderstraat 55 en 57 Lieren
Voor de locaties Elsbosweg 39 en Lierderstraat 55 en 57 is geen akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit zijn reeds bestaande woningen en met alleen een wijziging naar de bestemming Wonen geldt er geen onderzoeksverplichting op grond van de Wet geluidhinder. Daarnaast is de geluidsbelasting vanwege de afstand tot de relevante wegen, de intensiteiten over deze wegen en de rijsnelheden, niet dusdanig hoog dat sprake is van een onaanvaardbare geluidkwaliteit.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt realisatie van één woning, aan de Elsbosweg 64, en sloop van voormalige agrarische bebouwing. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Daarom is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Externe veiligheid is daarmee geen relevant milieuaspect.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In en direct nabij het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan 2016-2021
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
Eén van de ambities uit de Omgevingsvisie is klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de Omgevingsvisie het volgende:
“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”
Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:
Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Apeldoorn
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
De planlocaties Elsbosweg 39 en 64 Klarenbeek en Lierderstraat 55/57 Lieren liggen buiten bestaand stedelijk gebied. De planlocaties bevinden zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.
Elsbosweg 64 ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de berekende voorjaarsgrondwaterstand op circa NAP +8,00 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door grondwaterneutraal te bouwen zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Elsbosweg 39 ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de berekende voorjaarsgrondwaterstand op circa NAP +8,00 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door grondwaterneutraal te bouwen zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Lierderstraat 55 en 57 liggen ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de berekende voorjaarsgrondwaterstand tot vlak onder maaiveld. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Op deze planlocatie vindt alleen sloop en toevoeging van groen plaats. Grondwater wordt niet structureel afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Rond de drie planlocaties zijn sloten aanwezig. Bij locatie Elsbosweg 64 ligt, op het perceel ten zuiden van de Elsbosweg, een A-watergang, beheerd door waterschap Vallei en Veluwe. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om de drie planlocaties komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Elsbosweg 64
Op deze planlocatie bevindt zich een mechanische riolering (drukriolering) waar alleen vuilwater op mag worden aangesloten. Er is een vuilwaterput aanwezig op de hoek van het perceel van nummer 66-68. Op deze put zitten 3 huisaansluitingen t.b.v. de nummers 64,66 en 68. Op deze put kan een 4e aansluiting worden gerealiseerd t.b.v. de nieuwe woning. Het vuilwater van de extra woning op de bestaande pompput is geen bezwaar voor de pomp. De nieuwe woning dient een aparte aansluiting te krijgen.
In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap:
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen. In dit plangebied wordt het hemelwater geïnfiltreerd in de ondergrond.
Elsbosweg 39
Op deze planlocatie bevindt zich een mechanische riolering (drukriolering) waar alleen vuilwater op mag worden aangesloten.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap. Zie hiervoor de beslisboom onder de paragraaf Elsbosweg 64.
Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen. In dit plangebied wordt al het hemelwater geïnfiltreerd in de ondergrond.
Lierderstraat 55 en 57
Op deze planlocatie vindt alleen sloop plaats en toevoeging van groen. Er vindt dus geen wijziging plaats in de afvoer van afvalwater en hemelwater.
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. De drie planlocaties liggen niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Op de planlocatie Elsbosweg 39 grenst het perceel ten zuiden van de weg echter aan een A-watergang, beheer door het Waterschap Vallei en Veluwe. Daarom is het ontwerp van dit plan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe.
Het Waterschap heeft positief gereageerd. Het Waterschap geeft aan dat het voor de waterhuishouding gunstig is dat er meer verhard oppervlak verwijderd wordt dan dat er wordt gebouwd. Zo wordt namelijk het hemelwater in de toekomstige situatie minder snel afgevoerd en kan dus beter op de locatie zelf infiltreren. Dat maakt de kans op wateroverlast minder groot. Ook heeft het een positieve invloed op het grondwater waardoor er meer grondwater beschikbaar is in droge periodes.
In de directe omgeving van de plannen liggen verschillende watergangen waaronder een aantal A-watergangen. Voor het waterschap is het belangrijk dat er voldoende ruimte beschikbaar blijft om de watergangen te kunnen onderhouden. Hiervoor is een vrije strook van minimaal 5 meter nodig. De verschillende ontwikkelingen blijven op voldoende afstand van de A-watergang. Ook wat betreft staat het Waterschap positief tegenover het plan.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijn-gebied, een Habitatrichtlijn-gebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat – voor zover voor bestemmingsplannen relevant – regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Gelders Natuurnetwerk
Conform de bepaling uit de Wet natuurbescherming heeft de provincie Gelderland gebieden aangewezen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', in Gelderland 'Gelders Natuurnetwerk' (GNN) genaamd. In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is het beleid voor het GNN als volgt beschreven. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied nieuwe natuur. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden.
Het GNN en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities, zoals stilte. Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het GNN.
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels voor het GNN gesteld (artikel 2.39 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen het GNN in principe geen nieuwe functies mogelijk maakt. Uitbreiding van bestaande functies kan alleen worden mogelijk gemaakt als de kernkwaliteiten van het gebied per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in het bestemmingsplan.
Groene Ontwikkelingszone
Naast het GNN heeft de provincie ook gebieden aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO). In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is het beleid voor de GO geformuleerd. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van die dubbele doelstelling. Er is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande functies.
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels voor het GO gesteld (artikel 2.52 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan dat van toepassing is op locaties binnen de Groene ontwikkelingszone, een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toelaat als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt; en de samenhang niet verloren gaat. De versterking van de kernkwaliteiten moet worden verankerd in hetzelfde dan wel een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Nationaal Landschap
Het Rijk heeft in de Nota Ruimte twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er zeven liggen in Gelderland. Eén daarvan is de Veluwe. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Sinds 2012 zijn nationale landschappen geen onderdeel meer van het rijksbeleid en zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is er op gericht om de kernkwaliteiten van de als Nationaal Landschap aangewezen gebieden te behouden en verder te ontwikkelen en de landschappelijke samenhang te vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.
Dit wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat activiteiten die de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken ('niet aantasten') zijn toegestaan (artikel 2.56 Omgevingsverordening Gelderland).
Ingrepen die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantasten, zijn alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau.
De kernkwaliteiten worden beschreven in bijlage 6 bij de Omgevingsverordening: Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.
Het gemeentelijk natuur- en groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart, de Groene Mal, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. De voor dit plangebied relevante beleid wordt hier besproken.
Groenstructuurkaart
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Groene Mal
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Afbeelding 2: de Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Verordening Groene Balans
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt. De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:
Bij functieverandering als bedoeld in paragraaf 2.3 is de 'Verordening Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' van toepassing. De verordening schrijft voor dat de kernkwaliteiten van de omgeving moeten worden versterkt. Deze versterking moet gebeuren door verevening. Verevening houdt in dat tegelijk met die ruimtelijke ontwikkeling ook een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van dat gebied plaatsvindt, op gebied van bijvoorbeeld natuur, landschap en/of recreatief medegebruik. Dat kan zijn het realiseren van arealen natuur, het aanleggen van kleine landschapselementen, maar ook het verbeteren van recreatieve dooradering en beleefbaarheid.
Uitgangspunten:
Aan verevening ligt een puntensysteem ten grondslag. Bij het toevoegen van woningen en andere ruimtevragen ten behoeve van wonen, werken en gebruik vindt verevening plaats waarvoor geldt dat voor elke 100 m3 aan ruimtevraag minimaal 80 punten dienen te worden verzilverd in één of meer kernkwaliteiten, een en ander overeenkomstig de in de verordening op pagina 6 opgenomen tabel. Daarbij geldt volgens artikel 4.1 lid 2 van de verordening bij functieveranderingen een reductie van 50% op het aantal benodigde punten.
In artikel 5.1 van de verordening is de 'hardheidsclausule' opgenomen. Op basis van de hardheidsclausule kunnen één of meer bepalingen buiten toepassing worden gelaten of kan daarvan worden afgeweken voor zover toepassing, gelet op het belang van, in dit geval compensatie, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Groenplan
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Onderzocht is of er op grond van de hiervoor beschreven regelgeving en beleid beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.
Wnb - gebiedsbescherming
Volgens de Wet natuurbescherming (Wnb) dient aangetoond te worden dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging ver buiten Natura 2000-gebied (op >3 km) is alleen het aspect stikstof relevant.
Stikstof
Ter plaatse van het perceel aan de Elsbosweg 64 in Klarenbeek gaat men een extra woning realiseren door de bestaande schuur te verbouwen. Om de bouw van deze woning mogelijk te maken, dient minimaal 500 m2 aan agrarische bebouwing te worden gesloopt. Ter plaatse van Elsbosweg 39 en Lierderstraat 55 is daarom sloop voorzien van twee bestaande schuren. Op deze locaties wordt niets teruggebouwd.
Uit de rapportage 'Onderzoek stikstofdepositie', d.d. 13 maart 2023, opgesteld door WSP en opgenomen in bijlage 7 van de Bijlagen bij de toelichting, blijkt dat de stikstofdepositie van de relevante activiteiten verbouw van de schuur tot woning en gebruik van de woning aan de Elsbosweg 64, en sloop van de schuren aan de Elsbosweg 39 en Lierderstraat 55/57 0,00 mol/ha/j bedraagt.
Dat betekent dat er ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten optreden binnen omliggende Natura 2000-gebieden. Een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is voor het plan niet noodzakelijk. Daarmee zijn er ten aanzien van het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.
Wnb- soortenbescherming
Er is voor de drie locaties apart een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd door Ecofect. Het onderzoek voor de locatie Elsbosweg 39 is neergelegd in het rapport van 5 december 2022, zie bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting. Het onderzoek voor planlocatie Elsbosweg 64 is neergelegd in het rapport d.d. 7 oktober 2022, zie bijlage 9 van de Bijlagen bij. Tot slot is het resultaat van de quickscan wet natuurbescherming voor de planlocatie Lierderstraat 55 neergelegd in het rapport van Ecofect BV d.d. 5 december 2022, bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting. In de drie quickscans is onderzoek gedaan naar de beschermde soorten. Een verstoring van de mogelijk voorkomende diersoorten wordt niet verwacht. De zorgplicht voor in het wild levende planten en dieren geldt te allen tijde en zal worden nageleefd.
Gebiedsbescherming Provinciaal – Omgevingsverordening
In Gelderland worden binnen het natuurnetwerk twee categorieën onderscheiden: Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). De bescherming hiervan is geregeld in de Omgevingsverordening Gelderland.
De locaties Elsbosweg 64 en 39 liggen niet in het GNN of GO.
Lierderstraat 55 en 57
De locatie Lierderstraat 55 en 57 ligt binnen de Groene Ontwikkelingszone.
Een nieuwe activiteit of ontwikkeling binnen GO is alleen toegestaan als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in de bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en de samenhang niet verloren gaat. Om na te gaan of hiervan sprake is, heeft de Provincie een rekenmethodiek opgesteld, die beschikbaar is als Excelbestand.
De kapschuur die wordt gesloopt, om plaats te maken voor tuin.
Op de locatie, die gelegen is binnen de bebouwde kom, verdwijnt een schuur met bijbehorende bestrating om plaats te maken voor tuin, en wijzigt de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Daarmee neemt de verstening af en vermindert de planologisch maximale oppervlakte aan bebouwing. Vanwege de beperkte reikwijdte van de ingreep is het effect ervan op de kernkwaliteiten per definitie beperkt. Dat blijkt ook uit het rapport 'Toetsing waarborging kernkwaliteiten nationaal landschap en groene ontwikkelingszone', d.d. 1 februari 2023, opgesteld door WSP Nederland, zie bijlage 11 van de Bijlagen bij de toelichting. Het rapport concludeert dat met de ontwikkeling de samenhang niet verloren gaat, dat hiermee de betrokken kernkwaliteiten niet worden aangetast, en dat sprake is van versterking van de kernkwaliteiten in de vorm van het creëren van openheid voor amfibieën en reptielen.
Vanwege de beperkte omvang en impact van de ingreep heeft het bevoegd gezag, in overleg met de Provincie, besloten dat in dit geval kan worden afgezien van het invullen van de tabel versterking GO en kan worden volstaan met de bovenstaande onderbouwing.
Nationaal Landschap (Elsbosweg 39 en 64)
De locaties Elsbosweg 64 en Elsbosweg 39 perceel 6515 liggen in Nationaal Landschap. De Nationale Landschappen zijn beschermd in de Omgevingsverordening Gelderland. Volgens artikel 2.56 van de Verordening maakt een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten, d.w.z. daar geen afbreuk aan doen. Daaraan voegt de Verordening nog toe, dat het door een goed ontwerp en een goede landschappelijke inpassing soms zelfs mogelijk is om een bijdrage aan die kernkwaliteiten te leveren. In dat geval spreken we van het versterken van de kernkwaliteiten.
Op basis van de bijlage Kernkwaliteiten Gelderse nationale Landschappen van de Omgevingsverordening Gelderland zijn Elsbosweg 39 en Elsbosweg 64 gelegen in nationaal landschap Veluwe, binnen het deelgebied Twello.
Toetsing kernkwaliteiten Elsbosweg 64
Op de locatie is in de huidige situatie een schuur aanwezig. Deze wordt omgebouwd tot woning. Rondom het perceel is een heg aanwezig. Deze heg blijft na de ingreep intact. Aan de zuid- en westzijde van het perceel is een weide aanwezig. Aan de noordzijde is de Elsbosweg aanwezig. Aan de oostzijde bevindt zich reeds een woning.
Huidige situatie Elsbosweg 64
Binnen het deelgebied Twello zijn verschillende kernkwaliteiten vastgesteld. In de rapportage 'Toetsing waarborging kernkwaliteiten nationaal landschap en groene ontwikkelingszone', d.d. 1 februari 2023, uitgevoerd door WSP, en bijgevoegd als bijlage 11 van de Bijlagen bij de, is het effect van de ingreep op de kernkwaliteiten onderzocht:
1. Grofmaziger dan de Oost-Veluwse gradiënt (deelgebieden 47,48)
De ingreep is van geringe aard en vindt enkel plaats binnen het perceel waar al bebouwing aanwezig is. Het grofmazige karakter wordt niet aangetast, omdat er geen ingrepen plaatsvinden die perceel overschrijdend zijn.
2. Amorfe structuur met elementen van rivierenlandschap, dekzandruggen, ruilverkaveling en landgoederen
De ingreep vindt enkel plaats binnen de perceelsgrenzen. Derhalve heeft deze geen effect op de ruilverkaveling. Het rivierenlandschap wordt eveneens niet aangetast, aangezien de locatie niet nabij een rivier gelegen is. Volgens de geomorfologische kaart van Nederland bevindt zich op de locatie een laag dekzandruggen. De ingreep is echter kleinschalig van aard en de amorfe structuur van dit element wordt niet aangetast. Ook zal de diepere ondergrond niet aangetast worden. De locatie bevindt zich niet ter plaatse van een van de landgoederen. Daarom is invloed hierop door de ingreep uitgesloten.
3. Waardevolle open essen
De locatie wordt aan de zuid- en westzijde begrensd door een open es (oud bouwland, dat overigens in sommige streken van Gelderland ‘eng’, ‘ing’ of ook wel ‘veld’ werd genoemd). De ingreep vindt echter niet plaats op deze open es. De begrenzing met de heg blijft intact. Derhalve wordt deze kernkwaliteit niet aangetast door de ingreep.
4. Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en over de rivier met uiterwaarden.
De locatie is niet gelegen nabij de rivier of een dijk. Het vrije uitzicht vanaf de dijk wordt niet aangetast door de ingreep.
Kortom: geen van de kernkwaliteiten van het nationaal landschap Veluwe, deelgebied Twello wordt aangetast.
Toetsing kernkwaliteiten Elsbosweg 39
De te slopen schuur van locatie Elsbosweg 39 is niet gelegen binnen een door de Verordening beschermd gebied van de provincie Gelderland. De voorgenomen sloop van een schuur tast daarom geen kernkwaliteit van een beschermd gebied aan. Aan de overzijde van de weg Elsbosweg ligt perceel gemeente Beekbergen, sectie A, nummer 6515. Hier vinden ontwikkelingen plaats ten behoeve van de groene balans, om de bouw van de woning aan Elsbosweg 64 mogelijk te maken. Dit perceel ligt binnen nationaal landschap Veluwe, deelgebied Twello.
Binnen het deelgebied Twello zijn verschillende kernkwaliteiten vastgesteld. In de rapportage 'Toetsing waarborging kernkwaliteiten nationaal landschap en groene ontwikkelingszone', d.d. 1 februari 2023, uitgevoerd door WSP, en bijgevoegd als bijlage 11 van de Bijlagen bij de, is het effect van de ingreep op de kernkwaliteiten onderzocht:
1. Grofmaziger dan de Oost-Veluwse gradiënt (deelgebieden 47,48)
De ingreep is van geringe aard en vindt volledig plaats binnen de grenzen van het perceel. Er zijn geen plannen om nieuwe bebouwing ter realiseren op het perceel. Hiermee wordt de grofmazigheid niet aangetast.
2. Amorfe structuur met elementen van rivierenlandschap, dekzandruggen, ruilverkaveling en landgoederen
De ingreep vindt enkel plaats binnen de perceelsgrenzen. Derhalve heeft deze geen effect op de ruilverkaveling. Het rivierenlandschap wordt eveneens niet aangetast, aangezien de locatie niet nabij een rivier gelegen is. Volgens de geomorfologische kaart van Nederland bevindt zich op de locatie een laag dekzandruggen. Voor de ingreep wordt een poel aangelegd. Deze is niet van relevante diepte en omvang dat de amorfe structuur van de dekzandruggen wordt aangetast. Ook zal de diepere ondergrond niet aangetast worden. De locatie bevindt zich niet ter plaatse van een van de landgoederen. Daarom is invloed hierop door de ingreep uitgesloten.
3. Waardevolle open essen
De locatie betreft een open es. Er zal niet gebouwd worden op de locatie waardoor de openheid niet verloren gaat. Aan de westzijde wordt een bomenrij gerealiseerd, waardoor het kleinschalig landschap wordt versterkt. Hiermee neemt de kwaliteit van de open es toe. Derhalve heeft de ingreep een positief effect op deze kernkwaliteit.
4. Vrij uitzicht vanaf de dijk over het binnendijkse landschap en over de rivier met uiterwaarden.
De locatie is niet gelegen nabij de rivier of een dijk. Het vrije uitzicht vanaf de dijk wordt niet aangetast door de ingreep.
Kortom:
Geen van de kernkwaliteiten van het nationaal landschap Veluwe, deelgebied Twello wordt negatief aangetast. Daarbij is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt dat aansluit bij de genoemde kernkwaliteiten, zoals de waardevolle open essen, zie bijlage 2 van de Bijlagen bij. Daarmee versterkt het plan voor Elsbosweg 39 de kernkwaliteiten van het nationaal landschap.
VAB- functieverandering: Verordening Groene Balans
Bij een ruimtelijke ontwikkeling in de vorm van functieverandering die gekoppeld is aan het vrijkomen van (agrarische) bedrijfsbebouwing, wordt getoetst aan het in 2.3 beschreven regionaal beleidskader voor functieverandering “Waar stallen verdwijnen, oude erven, nieuwe functies" en de notitie "Wonen in het landelijk gebied".
Volgens de Verordening moet per 100 m³ nieuwbouw 80 punten worden gerealiseerd, met een reductie van 50% omdat het een functieverandering betreft.
In het plangebied wordt één hoofdgebouw met een inhoud van circa 500 m³ gerealiseerd. Dat staat gelijk aan 400 te behalen punten; na de reductie van 50% betekent dat een plicht tot realisatie van 200 punten. De inhoud van het toekomstige bijgebouw is nog niet bekend.
Hardheidsclausule Verordening Groene Balans
In artikel 5.1 van de Verordening groene balans is een hardheidsclausule opgenomen. De hardheidsclausule houdt in dat één of meer bepalingen van de verordening buiten toepassing kan/kunnen worden gelaten of daarvan kan worden afgeweken voor zover toepassing, gelet op het belang van de compensatie of verevening, leidt tot 'onbillijkheid van overwegende aard'. Burgemeester en wethouders passen voor de onderhavige ruimtelijke ontwikkeling voornoemde hardheidsclausule toe. De motivering hiervoor is als volgt.
In de verordening wordt uitgegaan van realisering van een aantal punten per 100 m³ te realiseren nieuwbouw. Bij het bepalen van het aantal te realiseren punten is echter geen rekening gehouden met de omvang van een plangebied waarbinnen die verevening, op basis van de verordening, moet worden gerealiseerd.
Aan de Elsbosweg 64 is sprake van een te klein plangebied om door middel van het toevoegen van groenelementen, zoals een boomgaard, een poel of bos, punten te behalen. Wel is bij de nieuwe inrichting rekening gehouden met voldoende groene kwaliteit, in de vorm van gras, borders, hagen en behoud van de boom. Deze groene elementen zijn opgenomen in het inrichtingsplan, zie bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting en bijlage 4 van de Bijlagen bij de. Uitvoering en in stand houding van dit inrichtingsplan is geborgd door een voorwaardelijke verplichting, opgenomen in de vorm van een bijzondere gebruiksregel van de woonbestemming; zie artikel 4.5.4 van de Regels.
Aan de Elsbosweg 39 is op perceel 6515 ruimte voor natuurverevening. Hier worden groenelementen toegevoegd c.q. gecreëerd, zoals 260 m haag, een boomgaard met hoogstamfruitbomen, knotbomen, hooiland met inheemse bloemrijke vegetatie, een poel en 75 m van het toekomstige fietspad Apeldoorn - Klarenbeek. Het inrichten van Elsbosweg 39 volgens het onderhavige inrichtingsplan leidt tot aanzienlijke kwaliteitsverbetering met inachtneming van de aanwezige landschappelijke waarden, inclusief versterking van de kernkwaliteiten van het nationaal landschap. Het toevoegen van nog meer elementen die punten met zich meebrengen volgens de verordening groene balans, brengt geen kwaliteitsverbetering met zich mee.
Om deze reden kan worden volstaan met het inrichten van het plangebied op basis van het inrichtingsplan, zoals dat is opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting en bijlage 4 van de Bijlagen bij de regels.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
In de rechtspraak is bepaald dat ontwikkeling van niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, in beginsel geen 'stedelijke ontwikkeling' is. Dit plan maakt de bouw van één woning in het buitengebied mogelijk, waarbij ter compensatie 600 m2 aan bebouwing verdwijnt, en een groene landschappelijke inpassing wordt gecreëerd.
Deze ontwikkeling is daarmee geen stedelijke ontwikkeling zoals gedefinieerd in het Bro. Daarom is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Dat laat onverlet dat de haalbaarheid van de ontwikkeling moet worden aangetoond. Dat gebeurt in het onderhavige hoofdstuk 4 van dit bestemmingsplan.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basis-kwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Elsbosweg 64
Planlocatie Elsbosweg 64 ligt in een zone met (middel)hoge archeologische verwachting. Dat betekent dat bij bodemingrepen dieper dan 35 cm van meer dan 500 m2 archeologisch onderzoek verplicht is. Bodemingrepen van een dergelijke oppervlakte zijn bij dit plan, dat de bouw van één woning met bijgebouw mogelijk maakt, niet aan de orde. Er is dus geen archeologisch onderzoek benodigd.
Elsbosweg 39
Planlocatie Elsbosweg 39 ligt eveneens in een zone met (middel)hoge verwachting. Voor de ontwikkelingen op deze locatie - sloop van een schuur, het creëren van nieuwe landschapselementen zoals een poel, en een fietspad - wordt echter niet dieper ontgraven dan 35 cm op een oppervlakte van meer dan 500 m2. Er is dan ook geen onderzoek nodig.
Lierderstraat 55 en 57
Deze planlocatie ligt in terrein met archeologische waarden, wat betekent dat de grens-oppervlakte voor het ontgraven op 100 m2 ligt. Echter, op deze planlocatie wordt alleen een kapschuur gesloopt. Hier vinden dus geen bodemingrepen plaats, dieper dan 35 cm, en er is dan ook geen onderzoek nodig.
Deze toepasselijke archeologische zones zijn voor alle drie locaties als aanduiding op de verbeelding opgenomen.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele top-instellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijds-economie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Cultuurhistorische beleidskaart
Bij de Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
Gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden krijgen in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Implementatie-notitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatie-notitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Het plangebied ligt in een zone met een lage attentiewaarde op de cultuurhistorische beleidskaart. Uit de cultuurhistorische quickscan naar het plangebied blijkt het volgende. Elsbosweg en Lierderstraat hebben hoge waarde als structuren. De lintbebouwing-structuur van de Lierderstraat met oude boerderijen is ook zeer waardevol. Boerderijen Lierderstraat 55 en 57 en Elsbosweg 39 met voormalige boerderij-erven zijn ook waardevol, met oude gebouwen, oude erfstructuur en oude opgaande beplanting. Verder bevinden zich in het plangebied geen aanmerkelijke cultuurhistorische waarden. De voorgenomen ontwikkeling is daarom niet bezwaarlijk vanuit cultuurhistorisch oogpunt.
De aanvraag betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 (aanhef en onder d) Bro, zodat de gemeenteraad in principe een exploitatieplan dient vast te stellen. De raad kan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, (onder meer) indien het kostenverhaal van de grondexploitatie anderszins verzekerd is (art. 6.12 lid 2 onder a Bro). De gemeenteraad heeft deze bevoegdheid ex art. 6.12 lid 3 Wro gedelegeerd aan het college van B&W. In dit geval is het kostenverhaal anderszins verzekerd, door met de aanvrager een anterieure overeenkomst voor kostenverhaal af te sluiten. Er behoeft dus geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Elsbosweg 39 en 64 Klarenbeek en Lierderstraat 55 en 57 Lieren is een ontwikkelplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de drie plankaarten. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Wonen
De bestaande agrarische bedrijfswoning op het adres Elsbosweg 39 is bestemd als Wonen. Deze woonbestemming sluit aan bij de gemeentelijke standaard hiervoor. Binnen het bestemmingsvlak is géén onderscheid gemaakt tussen wonen, tuin en erf, omdat hiertoe de ruimtelijke noodzaak ontbreekt.
Rekening houdend met de geldende mogelijkheden, moeten de geboden bouwmogelijkheden voor de hoofdgebouwen aansluiten bij het landschap. Daarom geldt een maximale inhoudsmaat van 700 m³ respectievelijk de maat van de oorspronkelijke woning.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
Kleinschalige nevenactiviteiten bij een woning komen in het buitengebied voor. Omdat in ruimtelijk opzicht daar geen bezwaar tegen bestaat worden nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik, Bed&Breakfast en recreatief rustpunt toegestaan. Het vloeroppervlak voor Bed&Breakfast en recreatief rustpunt wordt begrensd op maximaal 75 m². Voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast zijn uitsluitend in het hoofdgebouw (de woning) toegestaan.
Tot slot verdient vermelding dat in de Specifieke gebruiksregels, artikel 4.5.4 een plicht is opgenomen tot het slopen van de overeengekomen voormalige agrarische bebouwing volgens bijlage 3 van de Bijlagen bij de regels en tot het realiseren en instandhouden van de inrichting volgens het overeengekomen inrichtingsplan, bijlage 4 van de Bijlagen bij de regels.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van (een deel van) een woning en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van niet-publiekgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Agrarisch
Het perceel 6515, waarop onder meer een poel met kruidenrand wordt aangelegd, landschappelijk struweel en een bomenrij, krijgt de bestemming Agrarisch. Daarbij is het hobbymatig weiden van vee, het oprichten van een schuilgelegenheid voor het vee en het gebruik van een paardenbak toegestaan.
Over de inrichting van de gronden zijn afspraken gemaakt. De inrichting conform het afgesproken inrichtingsplan is in de planregels geborgd, in de Specifieke gebruiksregels, artikel 4.5.4.
Verder is van belang dat er een omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden. Hiervoor is een verwijzing naar artikel 18 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Wonen
Planlocatie Elsbosweg 64 is bestemd als Wonen. Deze woonbestemming sluit aan bij de gemeentelijke standaard hiervoor. Binnen het bestemmingsvlak is géén onderscheid gemaakt tussen wonen, tuin en erf, omdat hiertoe de ruimtelijke noodzaak ontbreekt.
Rekening houdend met de geldende mogelijkheden, moeten de geboden bouwmogelijkheden voor de hoofdgebouwen aansluiten bij het landschap. Daarom geldt een maximale inhoudsmaat van 700 m³ respectievelijk de maat van de oorspronkelijke woning.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
Kleinschalige nevenactiviteiten bij een woning komen in het buitengebied voor. Omdat in ruimtelijk opzicht daar geen bezwaar tegen bestaat worden nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik, Bed&Breakfast en recreatief rustpunt toegestaan. Het vloeroppervlak voor Bed&Breakfast en recreatief rustpunt wordt begrensd op maximaal 75 m². Voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast zijn uitsluitend in het hoofdgebouw (de woning) toegestaan.
Tot slot verdient vermelding dat in de Specifieke gebruiksregels, artikel 4.5.4 een plicht is opgenomen tot het slopen van de overeengekomen voormalige agrarische bebouwing volgens bijlage 3 van de Bijlagen bij de regels en tot het realiseren en instandhouden van de inrichting volgens het overeengekomen inrichtingsplan, bijlage 4 van de Bijlagen bij de regels.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van niet-publiekgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
Wonen
De planlocatie Lierderstraat 55 en 57 met de bestaande voormalige agrarische woning is bestemd als Wonen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende aan-huis-verbonden beroepen en eventuele nevenactiviteiten.
Rekening houdend met de geldende mogelijkheden, moeten de geboden bouwmogelijkheden voor de hoofdgebouwen aansluiten bij het landschap. Daarom geldt een maximale inhoudsmaat van 700 m³ respectievelijk de maat van de oorspronkelijke woning. Daarnaast moeten de hoofdgebouwen (in feite dus de woningen) in de bouwvlakken worden gebouwd. Per bestemmingsvlak is één hoofdgebouw toegestaan. Daar waar de aanduiding 'maximum aantal woningen 2' voorkomt, mogen twee woningen in één hoofdgebouw worden geplaatst. De bestaande agrarische bedrijfswoning op Lierderstraat 55/57 is in het verleden in twee woningen gesplitst. In lijn daarmee laten de regels van het onderhavige plan hier twee woningen toe.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
Kleinschalige nevenactiviteiten bij een woning komen in het buitengebied voor. Omdat in ruimtelijk opzicht daar geen bezwaar tegen bestaat worden nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik, Bed&Breakfast en recreatief rustpunt toegestaan. Het vloeroppervlak voor Bed&Breakfast en recreatief rustpunt wordt begrensd op maximaal 75 m². Voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast zijn uitsluitend in het hoofdgebouw (de woning) toegestaan.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van niet-publiekgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 7.1.1 en 7.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 7.1.2 en 7.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 16 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Artikel 17 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn verder de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden en dergelijke opgenomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze voorkomen.
Archeologie
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureau-onderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend boor-onderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder boor-onderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt.
Bijzondere boom
Aan de Elsbosweg 39 staan bomen die door burgemeester en wethouders als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen, waarin onder meer is bepaald dat de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een aanlegvergunning is verleend.
Waardevol verkavelingspatroon
Tot slot is aan Elsbosweg 39 de gebiedsaanduiding 'waardevol verkavelingspatroon' toegekend, ten behoeve van de instandhouding van het verkavelingspatroon in het landschap.
Archeologie
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureau-onderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend boor-onderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder boor-onderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt.
Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw
Aan de nieuwbouwlocatie Elsbosweg 64 is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.7 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woning te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd is en ook niet in aanbouw is. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van de woning zijn ingetrokken.
Beken en sprengen
De (gebieds)aanduiding 'overige zone - beken en sprengen' is gegeven aan het tracé van de Oude Beek. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De regeling beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het aanduidingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden waar deze aanduiding voorkomt mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt dat ze alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Archeologie
In paragraaf 4.5 Archeologie is uiteengezet dat voor een deel van de gronden geldt, dat het aannemelijk is dat ter plaatse archeologische resten aanwezig zijn. Deze gronden hebben daarom de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureau-onderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend boor-onderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder boor-onderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Conform afspraken met de gemeenteraad is de initiatiefnemer gevraagd te werken aan maatschappelijk draagvlak voor zijn plannen. De initiatiefnemer heeft alle direct omwonende bewoners individueel benaderd om de plannen te bespreken. De reacties waren positief: men vond het zeer goed dat het de huidige bewoners van Elsbosweg 64 met de bouw van een toekomstbestendige woning mogelijk wordt gemaakt om op hun stek te blijven wonen. Geen van de gesprekspartners had behoefte aan aanpassing van het plan.
Het eindverslag participatie is als bijlage 12 van de Bijlagen bij de toelichting toegevoegd.
Het plan is voorgelegd aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Het Waterschap heeft positief gereageerd.
Het Waterschap geeft aan dat het voor de waterhuishouding gunstig is dat er meer verhard oppervlak verwijderd wordt dan dat er wordt gebouwd. Zo wordt namelijk het hemelwater in de toekomstige situatie minder snel afgevoerd en kan dus beter op de locatie zelf infiltreren. Dat maakt de kans op wateroverlast minder groot. Ook heeft het een positieve invloed op het grondwater waardoor er meer grondwater beschikbaar is in droge periodes.
In de directe omgeving van de plannen liggen verschillende watergangen waaronder een aantal A-watergangen. Voor het waterschap is het belangrijk dat er voldoende ruimte beschikbaar blijft om de watergangen te kunnen onderhouden. Hiervoor is een vrije strook van minimaal 5 meter nodig. De verschillende ontwikkelingen blijven op voldoende afstand van de A-watergang. Ook wat betreft staat het Waterschap positief tegenover het plan.
De reactie van het Waterschap is (ook) opgenomen in paragraaf 4.2 Waterhuishouding.
Met de Provincie heeft informeel vooroverleg plaatsgevonden. Daarbij heeft de Provincie bekeken of de ontwikkeling de kernkwaliteiten van de betrokken locaties in nationaal landschap niet aantast, waartoe zij ook het inrichtingsplan heeft beoordeeld. De Provincie onderschrijft dat de uitwerking van het plan in het inrichtingsplan, bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, de betreffende kernkwaliteiten niet aantast dan wel, indien aan de orde, de kernkwaliteiten versterkt.