Plan: | Laan van Spitsbergen 2, overloopparkeerterrein attracties |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1430-ont1 |
behorende bij het bestemmingsplan Laan van Spitsbergen 2, overloopparkeerterrein attracties
In april 2017 heeft de gemeenteraad besloten om gedurende vijf seizoenen de oefenvelden van AGOVV bij grote drukte als overloopparkeerterrein voor bezoekers van attracties zoals Apenheul en park Berg en Bos te gebruiken. Dit is toen besloten om in deze periode te zoeken naar een structurele oplossing voor het parkeren en de verkeersoverlast. Deze zoektocht heeft in maart 2020 geleid tot een besluit van de gemeenteraad om de 2 oefenvelden van AGOVV als structurele overloopparkeerterrein aan te wijzen en de benodigde herziening van het bestemmingsplan in gang te zetten.
Het plangebied is gelegen op een perceel nabij Laan van Spitsbergen 2 te Apeldoorn (gemeente Hoog Soeren, sectie S, nummer 967).
Luchtfoto met begrenzing plangebied
De locatie maakt deel uit van bestemmingsplan Laan van Spitsbergen 2 (vastgesteld 08-02-2018). Op grond van dit bestemmingsplan heeft het betreffende perceelsgedeelte de bestemming Sport en Bos en de gebiedssaanduiding overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde. In rood is het plangebied (exclusief de toegangsweg) indicatief aangegeven.
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor veldsporten, niet zijnde bedrijfsmatige beoefening van veldsporten en de daarbij behorende parkeervoorzieningen en bestaande ontsluitingswegen. Uitsluitend parkeren ten behoeve van de bestemming Sport is toegestaan. Parkeren als overloopparkeerterrein voor atrracties niet. Ook het wijzigen van bestaande ontsluitingsweg is niet toegestaan.
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor bos en natuurgebied, waaronder natte natuur als vennen, beken en sprengen, bosbouw en houtproductie, behoud aardkundige waarden, natuurbeheer en -educatie en de bestaande wegen, fiets-, voet- en ruiterpaden. Het wijzigen van de bestaande toegangsweg is niet toegestaan.
Het realiseren van een overloopparkeerterrein is op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk. Daarom dient het bestemmingsplan herzien te worden.
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie en de nieuwe inrichting beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid op hoofdlijnen beschreven en in hoofdstuk 4 worden de voor dit plan relevante planologische aspecten beschreven, waarin de afstemming met regelgeving en beleid voor die aspecten plaatsvinden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet van het bestemmingsplan uiteen gezet. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt nader toegelicht hoe afstemming heeft plaatsgevonden ten behoeve van het plan.
Op de topografische kaart van 1900 is te zien hoe het plangebied nog geheel werd benut voor bos en op ruime afstand is gelegen van de stad Apeldoorn. Met daartussen nog het akkerbouwcomplex de Apeldoornse Enk, die in de afgelopen honderd jaar geleidelijk geheel is bebouwd.
Figuur 6: Topografische kaart van omstreeks 1900
Sinds 1917 is de Gemeente Apeldoorn eigenaar van het voormalige landgoed Berg en Bosch. Hoewel het gebied van ongeveer 525 hectare destijds werd aangekocht voor stadsuitbreiding en hiervoor door landschapsarchitect K.C. van Nes een exploitatie- en verkavelingsplan werd opgesteld, waarvan het wegenstelsel grotendeels is aangelegd, raakte slechts een klein deel van het terrein daadwerkelijk bebouwd. Een gebied van ruim 267 hectare ging dienen als gemeentelijk wandelgebied en kreeg de naam Natuurpark Berg en Bos.
In de jaren 30 van de twintigste eeuw werd dit natuurpark verfraaid met een grote Bosvijver en een diep ingegraven Sprengvallei. Aangrenzend werd het Kristalbad aangelegd. Na de Tweede Wereldoorlog bood het park plaats aan tal van evenementen en attracties waaronder bloemenfestijnen in 1948 en 1952 en vanaf 1971 de grote publiekstrekker apenpark Apenheul.
Figuur 7: Ontwerp van de Bosvijver en de Sprengvallei, 1932
Op 25 februari 1913 werd voetbalvereniging AGOSV (Apeldoornse GeheelOnthoudersvoetbalvereniging 'Steeds Voorwaarts') opgericht, een voetbalclub speciaal voor geheelonthouders. Later werd de naam verandert in Apeldoornse GeheelOnthouders VoetbalVereniging. Weer later, in 1919, werd het geheelonthoudersprincipe verlaten en gingen de vijf letters staan voor Alleen Gezamenlijk Oefenen Voert Verder.
De club groeide gestaag en in 1921 verhuisde de vereniging naar de huidige locatie in het, toen nieuwe, sportpark Berg en Bos. In 1925 werd de huidige tribune ten westen van het hoofdveld in gebruik genomen. De ruimtelijke opzet is nadien nauwelijks veranderd. Omgeven door bos liggen los van elkaar een viertal sportvelden. Wel heeft de stad zich nadien uitgebreid tot aan de perceelsgrenzen van het sportpark.
Figuur 8: Luchtfoto van het plangebied uit 1938
In de periode van 2015 tot november 2021 heeft de gemeente twee oefenvelden gehuurd van AGOVV om te dienen als overloopparkeerterrein voor bezoekers van Apenheul en de andere attracties gelegen in het park Berg en Bos.
Bij grote drukte als de reguliere parkeervoorziening aan de J.C. Wilslaan niet toereikend is, is extra parkeercapaciteit gecreëerd op deze oefenvelden. Hiervoor zijn in 2015 en 2017 tijdelijke omgevingsvergunningen verleend. Aan de vergunningen uit 2017 zijn de volgende voorschriften verbonden:
november) gebruik worden gemaakt van het sportveld ten behoeve van een parkeervoorziening voor de bezoekers van de Apenheul en park Berg en Bos;
parkeervoorziening gelijktijdig met het vullen van het reguliere parkeerterrein,;
Daarnaast is in 2018 een tijdelijke omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van 2 parkeereilanden met parkeerautomaten en slagbomen. Deze vergunningen zijn opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting
Gebaseerd op cijfers uit de jaren 2013 - 2019 komt het overloop parkeren gemiddeld 25 keer per jaar voor. De totale capaciteit van beide velden bedraagt ongeveer 600 parkeerplekken. Gemiddeld worden er per keer ongeveer 280 auto's geparkeerd. Daarbij wordt eerst het ene veld gevuld en pas daarna (en dus ook niet alle 25 keer) het andere veld.
Het bezoekersverkeer wordt in de bestaande situatie door middel van bewegwijzering vanaf de Laan van Spitsbergen naar het overloopparkeerterrein op het terrein van AGOVV verwezen. De afwikkeling van het verkeer verloopt op dagen dat hoge bezoekersaantallen worden verwerkt in de regel soepel, zonder dat er grote vertragingen optreden op het gemeentelijke hoofdwegennet. De geplaatste slagboom zorgt voor een snelle en vlotte afhandeling van auto's die op het overloopparkeerterrein parkeren.
Vanaf november 2021 is de huur van de velden en daarmee het gebruik als overloopparkeerterrein voor atrracties gestopt en zijn deze weer in de oude staat hersteld. Voor de periode tot inwerkingtreding van het bestemmingsplan wordt in een tijdelijke oplossing voorzien.
Het plangebied wordt opnieuw ingericht als overloopparkeerterrein voor attracties. Het is de bedoeling om circa 600 parkeerplaatsen te realiseren ter plaatse van de bestaande twee oefenvelden.
Het terrein krijgt een bosbestemming met een aanduiding 'parkeerterrein'. Hierdoor is gebruik voor beide doeleinden mogelijk.
Om geen stikstofdepositie te veroorzaken op Natura 2000 gebieden wordt het aantal rijbewegingen per jaar begrensd.
Op het noordelijk gelegen veld wordt vanwege de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied door maximaal 100 motorvoertuigen geparkeerd. Vijf keer per jaar mogen er onder de voorwaarden gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland meer motorvoertuigen worden geparkeerd. Hiervoor zal de gemeente een melding bij de provincie Gelderland doen.
Schetsontwerp 18-02-2022, indicatief
Binnen het plangebied worden ten opzichte van de tijdelijke situatie enkele veranderingen doorgevoerd. Zo wordt onder andere de algehele kwaliteit verbeterd waarbij bestaande hekwerken en borden worden aangepast en zal het parkeren 'op gras' (met daaronder waterdoorlatende halfverharding) plaatsvinden. Lichtmasten zullen worden verwijderd, randzones zullen extra worden beplant en er zal een portiersgebouw met slagbomen bij de ingang aan de zuidkant van het terrein worden gerealiseerd en een gebouw met betaalautomaten en een stalling voor rolstoelen aan de noordkant. Als laatste zullen ook de rijroutes iets worden aangepast, dit zal ten koste gaan van enkele bomen en struiken.
Behoud van natuurwaarden en randvoorwaarden vanuit de toets op beschermde waarden worden in acht genomen. Dit houdt o.a. in verblijf- en foerageerplaats van de das behouden blijft, dat een broeihoop ter plaatse van de stortplaats voor de ringslang en een ingegraven stobbenwal voor het vliegend hert ingepast worden, dat verdere kap van oude beuken en eiken niet zal plaatsvinden en dat verstoring (door licht) tussen zonsondergang en zonsopgang niet aan de orde zal zijn. De rijroute die niet meer gebruikt wordt, zal aan het bestaande bos worden toegevoegd.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Gestreefd wordt naar een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten.
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
Gestreefd wordt naar een voortvarend en innovatief circulair beleid, waarbij de ambitie van de provincie is om de eerste afvalloze provincie van Nederland zijn. Afval bestaat niet meer; er zijn alleen nog grondstoffen die blijvend hun waarde behouden in onze schone industrie. Om dit te bereiken is in 2030 het gebruik van primaire grondstoffen in Gelderland met 50% teruggebracht.]
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
Gestreefd wordt naar een efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag. Ambities vanuit dit streven zijn dat in 2050 de groei van de mobiliteit op een slimme manier is opgevangen en dat mensen in Gelderland zich veilig, snel, betaalbaar en klimaatneutraal verplaatsen. Snel en veilig internet fungeert daarbij als alternatief voor fysieke verplaatsingen. In 2050 is het netwerk voor goederenvervoer in Gelderland toegankelijk, duurzaam en klimaatneutraal. In 2030 is het busvervoer in Gelderland zonder uitstoot en is 35% van het totaal aantal verplaatsingen met de fiets.
Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien, laatstelijk op 1 februari 2022. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn gaan over de ligging in Grondwaterbeschermingsgebied en worden besproken in hoofdstuk 4.3 Waterhuishouding.
Op 24 februari 2022 heeft de raad de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.
Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn zich flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in een vitaal platteland en in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in en volgt daarmee de 'Ladder voor Duurzame verstedelijking'. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie ten zuiden van de A1.
Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geutsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).
Ingezet wordt op het verbeteren omgevingskwaliteit met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.
De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar zuidzijde spoorweg wordt onderzocht, in combinatie met stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.
Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad en langs het kanaal de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 hectare uitbreiding. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetweg, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies
De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.
Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de regionale VeluweAgenda 2030, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.
Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.
Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.
Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt – met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.
Dit is als volgt opgebouwd:
De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.
Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.
Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.
In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.
Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.
Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.
Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).
Uitvoering Omgevingsvisie
De hoofdopgaven zijn voor een zestal focusgebieden nader beschouwd. Dit betreft de gebieden Binnenstad, Kanaalzone Centrum, Spoorzone centrum, Stadsrand zuid, Stadsrand noord en Uddel. Aangegeven wordt wat de gewenste ontwikkelrichting is voor deze gebieden en welke vaste waarden hier gelden bij de beoordeling van beoogde ontwikkelingen. De gebiedsprofielen bieden daarmee een verdiepte basis voor de verdere uitwerkingen uitvoering van de Omgevingsvisie.
Er is veel nodig om te komen tot planvorming die invulling gaat geven aan de ambities uit de Omgevingsvisie, ook buiten de gebiedsprofielen. Om bij initiatieven duidelijk richting te kunnen geven, is in de Omgevingsvisie een afwegingsmatrix opgenomen. Daarin zijn de globale contouren weergegeven waarbinnen wordt beoordeeld of initiatieven bij de ambities passen. De afwegingsmatrix wordt verder uitgewerkt zodat deze meetbaar en concreet kan worden toegepast.
Om te komen tot uitvoering van de ambities uit de Omgevingsvisie is uiteraard nog veel nadere uitwerking noodzakelijk. Ook zal er op verschillende gebieden nog nader onderzoek worden verricht. Ten behoeve van de Omgevingsvisie is een Omgevingseffectrapportage (inclusief een aanvulling daarop) opgesteld. Onder meer de daarin genoemde onderdelen zullen als leidraad dienen voor de te verrichten onderzoeken ten behoeve van de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie.
Een permanente overloopparkeervoorziening voor attracties in park Berg en Bos zorgt voor goede bereikbaarheid van attracties en daarmee voor de versterking van het toeristisch product. Daarnaast zorgt het voor een betere geleiding van verkeersstromen door bezoek van deze attracties op piekdagen, zonder daarbij de natuur extra te belasten. Dit is in lijn met de Omgevingsvisie, VeluweAgenda 'Veluwe op 1', Welkom in Apeldoorn op de Veluwe, Programma vrijetijdseconomie en Ontwikkelstrategie Westrand Apeldoorn 2017-2030 zoals in de navolgende paragrafen beschreven.
VeluweAgenda beoogt de Veluwe op 1 te houden als meest aantrekkelijke vakantiegebied van Nederland op zodanige wijze dat het stamkapitaal (natuur, landschap en erfgoed) erop vooruit gaat. De VeluweAgenda is in 2017 door het college vastgesteld als onderdeel van de notitie ‘Apeldoornse inzet gebiedsopgave Veluwe’, en bestaat uit zes programmalijnen:
1. Robuuste natuurnetwerken
2. Vitaal landschap
3. Beleefbaar erfgoed
4. Beste bereikbaarheid
5. Top activiteiten
6. Excellent verblijf
De programmalijn Bereikbare Veluwe gaat over het zodanig faciliteren van bezoekersstromen dat de verstoring van de natuur en de belasting van het milieu worden verminderd. Met name de belasting door stikstof (vanwege verkeer, landbouw en industrie) is schadelijk voor de natuur. Hiermee heeft de programmalijn Bereikbare Veluwe een directe relatie met de programmalijn Robuuste natuur en de huidige stikstofproblematiek. Laatstgenoemde programmalijn werkt aan een recreatiezonering die aangeeft waar dagtoerisme kan worden geconcentreerd en waar tegelijk het leefgebied van kwetsbare vogelsoorten minder wordt verstoord (Natura2000).
Vanuit de VeluweAgenda wordt gewerkt aan een model met toegangspoorten voor toeristen die, gekoppeld aan de belevingsgebieden, niet alleen voorzien in een logistieke behoefte, maar ook een bepaalde thematiek en uitstraling krijgen. Dit beleid borduurt voort op het beleid van de Veluwetransferia en de zogenaamde P-Veluwe (Veluwe 2010) die grotendeels zijn gerealiseerd.
In de notitie Welkom in Apeldoorn op de Veluwe, die in juni 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld, is het programma voor het onderdeel vrijetijdseconomie van de structuurvisie-ambitie Toeristisch toplandschap uitgewerkt. De doelen van het programma zijn:
Om deze doelen te realiseren zet Apeldoorn in op de volgende vier opgaven:
Bij het realiseren van deze opgaven wordt aangehaakt op de nationale strategie Vinden, Verrassen, Verbinden zoals die is verwoord in de Visie op de Nederlandse gastvrijheidseconomie 2025. Daardoor kan de ontwikkeling van de Apeldoornse vrijetijdseconomie goed ingebed worden in de nationale ontwikkeling.
Uitgangspunt is dat het aan de ondernemer zelf is om kansen te benutten, ondernemerschap en durf te tonen. Op basis van de nationale strategie wordt van de overheid een stimulerende en ondersteunende rol verwacht. Een overheid die de randvoorwaarden creëert waarbinnen ondernemers kunnen ondernemen maar ook de maatschappelijke belangen zijn geborgd. De gemeente Apeldoorn wil deze rol oppakken door in te zetten op:
De ontwikkelstrategie Westrand Apeldoorn 2017-2030 (2018) is gericht op het stimuleren van excellentie. De beperkte schuifruimte die binnen de westrand nog aanwezig is voor het toevoegen of anders positioneren van functies kan maar één keer worden benut. Daardoor zal niet elke ontwikkeling hier kunnen plaatsvinden. Bij de keuze voor een initiatief wordt vooral gekeken naar de toegevoegde waarde van het initiatief voor het realiseren van de doelen uit de VeluweAgenda. Uitbreidingsplannen van ondernemers zijn natuurinclusief. Productkwaliteit, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit gaan hand in hand. Bij nieuwe initiatieven zal de invloed op zowel de waterhuishouding en drinkwatervoorziening van het gebied als de brandveiligheid op de Veluwe integraal onderdeel zijn van de beoordeling. Centraal in de beoordeling staat het streven naar ’excellente Veluwe-ervaringen’ zoals in de VeluweAgenda is geformuleerd. Voor de westrand is dat begrip verder geconcretiseerd.
Dit kan worden vertaald in zes principes voor initiatieven in de westrand:
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Het voorzien in een overloopparkeerterrein voorkomt enerzijds parkeeroverlast van bezoekers van attracties zoals Apenheul en park Berg en Bos in de omgeving en voorkomt anderszijds zoekverkeer en daarmee extra uitstoot van auto's. De afwikkeling van het verkeer verloopt op dagen dat hoge bezoekersaantallen worden verwerkt in de regel soepel, zonder dat er grote vertragingen optreden op het gemeentelijke hoofdwegennet.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De vraag is of hier sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Als dit als zo is dan is er in ieder geval geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Op grond van de huidige bestemming Sport zijn reeds bijbehorende parkeervoorzieningen toegestaan. In dit bestemmingsplan worden parkeervoorzienigen in de vorm van een overloopparkeerterrein voor attracties mogelijk gemaakt. Het gaat in beide gevallen gaat om parkeren, het parkeren in dit plan is beperkter dan binnen de bestemming Sport en het heeft geen extra ruimtebeslag tot gevolg. Voorts voorziet de aanleg van deze parkeerplaatsen in een 'behoefte'. Er zijn op drukke dagen onvoldoende parkeerplaatsen aanwezig op de parkeerplaats bij de Apenheul aan de J.C. Wilslaan. Dit heeft in het verleden tot parkeeroverlast geleid.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Op basis van de beschikbare informatiebronnen is de locatie niet verdacht voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. De wijziging van het bestemmingsplan is mogelijk voor wat betreft het aspect bodemkwaliteit.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
De gewenste activiteit op de planlocatie is een parkeerterrein. De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor deze gewenste activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Milieu cat. | SBI-code 2008 | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Veiligheid |
2 | 5221.1 | Autoparkeerterrein | 10 | 0 | 30 | 0 |
Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt een aan te houden milieuzone van 30 meter. Binnen deze zone liggen geen geluidgevoelige objecten in de buurt van deze planlocatie.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor plannen inzicht noodzakelijk in de geluidkwaliteit. Op een plan kan tevens de Wet geluidhinder van toepassing zijn. In de Wet geluidhinder zijn regels opgenomen ten aanzien van de geluidkwaliteit en ten aanzien van de onderzoeksplicht. In de nabijheid van het plangebied zijn gezoneerde wegen aanwezig, maar de Wet geluidhinder is niet van toepassing omdat de nieuwe bestemming geen geluidgevoelige bestemming is. Nader onderzoek in het kader van Wet geluid hinder is niet nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een onderzoek uitgevoerd naar de geluidseffecten van het plan op de bestaande omgeving. De rapportage van dit onderzoek d.d. 25 februari 2022, opgesteld door Sain Milieuadvies is opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen. Op basis van het akoestisch onderzoek kan geconcludeerd worden het gewenste parkeerterrein een zeer beperkte impact heeft om de omgeving. Derhalve kan voldaan worden aan het uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt een overloopparkeerterrein mogelijk te maken, waarbij het aantal rijbewegingen per jaar in de regels beperkt is tot 6.400. De ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en hiermee kan geconcludeerd worden dat het plan en de daarmee samenhangende verkeersaantrekkende werking geen relevante invloed heeft op de luchtkwaliteit. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Parkeerplaatsen zijn niet gedefinieerd als (beperkt) kwetsbare objecten in art. 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Wettelijk gezien is externe veiligheid niet relevant voor het ontwikkelen van de parkeerplaatsen. Derhalve is geen verder onderzoek naar externe veiligheid verricht.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied zijn met betrekking tot externe veiligheid en elektromagnetische velden de volgende aspecten gecheckt:
Zendmasten
Op 16 meter van de planlocatie is een zendmast aanwezig. De aan te houden veiligheidszone van de zendmast bedraagt 36,1 meter recht voor de antennes en 0,5 meter onder de antenne. De planlocatie is in deze zone gelegen. Een zendmast vormt geen belemmering voor het realiseren van een parkeerterrein omdat er slechts sprake is van kortdurend verblijf.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., te weten de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (D11.2), maar de drempelwaarde wordt niet overschreden.
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling (paragraaf 4.2 en 4.4) is gebleken dat kan worden uitgesloten dat het realiseren van dit plan nadelige milieugevolgen en/of gevolgen voor de kwetsbare natuur heeft en daarom is het opstellen van een passende beoordeling en een MER niet noodzakelijk.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Rijksbeleid en wetgeving
Op nationaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan 2016- 2021 vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Watertoets
De 'Watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Provinciaal beleid en regelgeving
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland . Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
Waterschapsbeleid
In september 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Gemeentelijk beleid
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Uitgangspunt is dat nieuwe ontwikkelingen, waaronder herinrichtingen en herstructureringen, niet leiden tot wateroverlast. Het afstromende hemelwater mag niet op het gemeentelijke (druk)riool worden aangesloten .
Binnen deze ontwikkeling wordt het afstromende hemelwater op eigen terrein opvangen, geborgen en vertraagd afgevoerd naar het grondwater (infiltratie) dan wel vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater indien aanwezig. Dit volgens de huidige richtlijnen van de gemeente Apeldoorn.
De ruimtelijke inrichting wordt tevens zodanig aangepast dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast, bijvoorbeeld door het oppervlak aan verhardingen te verminderen, de maaiveldmorfologie te optimaliseren enzovoorts. Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones en wordt aandacht gevraagd voor grondwaterneutraal bouwen.
Algemeen
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Grondwater
Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied enkele meters onder het maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Het noordelijk deel van het plangebied bevindt zich in een gebied dat in de Omgevingsverordening (februari 2022) is aangewezen als 'Grondwaterbeschermingsgebied'. Op grond van artikel 2.37 maakt een bestemmingsplan voor gronden binnen een 'Grondwaterbeschermingsgebied' geen bestemming mogelijk die een groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de vigerende bestemming, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat een groter risico niet kan worden voorkomen en compensatie van het mogelijk grotere risico wordt verankerd in hetzelfde of een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Ligging plangebied ten opzichte van het grondwaterbeschermingsgebied (bron: Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland, februari 2022)
Op grond van de huidige bestemming Sport zijn reeds bijbehorende parkeervoorzieningen toegestaan. In dit bestemmingsplan worden parkeervoorzienigen in de vorm van een overloopparkeerterrein voor attracties mogelijk gemaakt. Nu het in beide gevallen gaat om parkeren, vormt de nieuwe bestemming geen groter risico dan de bestaande bestemming.
Daarnaast is het op grond van artikel 3.18 Omgevingsverordening verboden in 'Grondwaterbeschermingsgebied' afstromend water van parkeerplaatsen en andere verhardingen en terreinen voor gemotoriseerd verkeer op of in de bodem te lozen. Dit geldt niet als voldaan is aan een aantal nader genoemde voorwaarden en hiervan een melding is gedaan bij de provincie Gelderland. Het plan zoals beschreven in paragraaf 2.3 voldoet aan deze voorwaarden en de gemeente zal hiervoor een melding bij de provincie Gelderland doen. Hierdoor wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Er is in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Het dichtstbij gelegen oppervlaktewater is een 200 meter verder van het plangebied gelegen spreng. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater.
In het plangebied zal al het regenwater ter plekke in de bodem infiltreren. Doordat het plan zoals beschreven in paragraaf 2.3 voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 3.18 Omgevingsverordening wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een vuilwaterrioolstelsel waarmee vuilwater wordt afgevoerd. Regenwater wordt in bermen en waar nodig in infiltratieputten opgevangen en infiltreert in de ondergrond.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In het plangebied zal al het regenwater ter plekke in de bodem infiltreren. Doordat het plan zoals beschreven in paragraaf 2.3 voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 3.18 Omgevingsverordening wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
Afvoer van afvalwater
De nieuwe gebouwen, met eventueel toiletvoorzieningen, dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer.
Watertoets
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurherstel van kracht geworden en is het Besluit natuurbescherming gewijzigd. Er geldt een partiele vrijstelling voor de aanlegfase. De tijdelijke emissie tijdens sloop, aanleg en bouw mag buiten beschouwing gelaten worden.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Gelders Natuurnetwerk
Conform de bepaling uit de Wet natuurbescherming heeft de provincie Gelderland gebieden aangewezen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', in Gelderland 'Gelders Natuurnetwerk' (GNN) genaamd.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is het beleid voor het GNN als volgt beschreven. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied nieuwe natuur. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden.
Het GNN en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities, zoals stilte. Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het GNN.
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels voor het GNN gesteld (artikel 2.39 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen het GNN in principe geen nieuwe functies mogelijk maakt. Uitbreiding van bestaande functies kan alleen worden mogelijk gemaakt als de kernkwaliteiten van het gebied per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in het bestemmingsplan.
Groene Ontwikkelingszone
Naast het Gelders Natuurnetwerk heeft de provincie ook gebieden aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO). In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is het beleid voor de GO geformuleerd. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van die dubbele doelstelling. Er is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande functies.
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels voor het GO gesteld (artikel 2.52 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen GO in principe geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Nieuwe kleinschalige ontwikkelingen of uitbreiding van bestaande functies kan alleen moglijk worden gemaakt als de kernkkwaliteiten 'per saldo' niet signicant worden aantast (bij een beperkte uitbreiding en bij een uitbreiding van bestaande grondgebonden landbouwbedrijven en extensieve openluchtrecreatie) dan wel de kernkwaliteiten substantieel worden versterkt (bij een nieuwe kleinschalige ontwikkeling en bij een grote uitbreiding). De inpassing dan wel versterking van de kernkwaliteiten moeten worden verankerd in hetzelfde dan wel een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
De kernkwaliteiten die gelden binnen het Gelders natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone zijn omschreven in de atlas Kernkwaliteiten GNN en GO, of in bijlage 5 Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone bij deze verordening. Hierbij gaat het niet alleen om de aanwezige natuurwaarden, maar ook om de nagestreefde natuurwaarden en de bijbehorende milieucondities.
Het gemeentelijk natuur- en groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart, de Groene Mal, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. De voor dit plangebied relevante beleid wordt hier besproken.
Groenstructuurkaart
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Groene Mal
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem, de kanaalzone en de weteringen alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken en sprengen, de kanaalzone, de weteringen, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Verordening Groene Balans
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening ziet enerzijds toe op compensatie, daar waar bestemmingen 'Bos' en of 'Natuur' plaats (moeten) maken of natuur binnen de Groene Mal moet wijken. Anderzijds bepaalt de verordening dat er verevening moet plaatsvinden als er gebouwd wordt binnen de provinciale 'Groene ontwikkelingszone', of wanneer er sprake is van functieverandering.
Onderzocht is of er op grond van de hiervoor beschreven regelgeving en beleid beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Hiervoor een onderzoeksrapport opgesteld door Eelerwoude (08-03-2022). Het rapport is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting.
Afstemming Wet natuurbescherming
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Veluwe. Dit Natura 2000-gebied ligt op ongeveer 90 meter afstand van de Veluwe. Directe negatieve effecten zijn uit te sluiten door de afstand tot het Natura 2000-gebied. Indirecte negatieve effecten op het Natura 2000-gebied, zoals de effecten van stikstofdepostie en overige effecten worden hierna beschreven.
Ligging p-langebied ten opzichte van het N2000-gebied (bron: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, 19-12-2018)
Effecten stikstofdepositie
Om de effecten van stifstofdepositie op Natura 2000-gebieden te bepalen is voor de gebruiksfase met behulp van de Aeriuscalculator een berekening gemaakt. Hieruit blijkt dat geen extra stikstofdeposite op Natura 2000 gebieden te verwachten is. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor stikstofgevoelige habitats of leegebieden van soorten zijn daarom uitgesloten.
Met de inwerkingtreding op 1 juli 2021 van wet Stikstofreductie en Natuurverbetering zijn bouw-, sloop en eenmalige aanlegactiviteiten vrijgesteld van de vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Deze zijn dan ook geen onderdeel van de berekening
Overige effecten
Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied Veluwe kunnen de ontwikkelingen mogelijke negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelen van de Veluwe. Uit het natuuronderzoek blijkt dat het plangebied ongeschikt is voor aangewezen habitattypen en de meeste habitatsoorten en broedvogels. Directe en indirecte effecten (behalve eventuele stikstofeffecten) op aanwezige kwalificerende habitattypen zijn uit te sluiten. Mogelijk is het plangebied geschikt leefgebied voor de wespendief (als foerageergebied), zwarte specht en het vliegend hert. Voor vliegend hert blijft dood hout aanwezig en er worden geen bomen gekapt die van enig belang zijn voor het vliegend hert. Ook verstoren de activiteiten op het parkeerterrein de vliegende herten niet. Aangezien het dode hout aanwezig blijft en geen dikke (beuken)bomen met spechtengaten worden verwijderd en doordat de aanpassingen juist voor verbetering kunnen zorgen van het leefgebied van de wespendief zijn negatieve effecten op aangewezen broedvogels als zwarte specht en wespendief uit te sluiten.
Er zijn als gevolg van de ontwikkelingen geen negatieve, niet-stikstof gerelateerde effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Veluwe.
Soortenbescherming
Voor vleermuizen vindt geen aantasting van mogelijk fourageergebied plaats, zolang er geen verlichting wordt geplaatst. In de regels is opgenomen dat parkeren daarom uitsluitend tussen zonsopgang en zonsondergang mag plaatsvinden.
Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren zonder vrijstelling als bunzing, das, eekhoorn, wild zwijn, boommarter en steenmarter geldt dat negatieve effecten zijn uit te sluiten. De verblijfplaatsen van das blijven onaangetast evenals het leefgebied. Voor de overige soorten is geen essentieel leefgebied aanwezig binnen het plangebied. Negatieve effecten op beschermde grondgebonden zoogdieren kunnen daarom worden uitgesloten.
Voor broedvogels wordt geadviseerd om buiten het broedseizoen het struweel en de fijnsparren te kappen. Indien dit niet haalbaar is, dient een ter zake kundige te controleren of er werkelijk nesten aanwezig zijn in de te verwijderen beplanting. Indien nesten aanwezig en in gebruik zijn, dienen de werkzaamheden te worden opgeschort totdat het nest verlaten is. Overige werkzaamheden met betrekking tot het verwijderen van de verharding kunnen wel binnen het broedseizoen worden uitgevoerd.
De aanwezigheid van reptielen kan op basis van het aanwezige biotoop beschermde reptielen niet worden uitgesloten. Door de beperkte schaal van de werkzaamheden zijn negatieve effecten op reptielen uit te sluiten zolang de bosrand niet met zwaar materieel wordt betreden. Nader onderzoek of een ontheffing Wet natuurbescherming is voor reptielen niet aan de orde zolang de bosranden intact blijven bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
Voor beschermde ongewervelden is nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk zolang het dood hout niet wordt verwijderd uit de boselementen/randen.
Zorgplicht
De zorgplicht houdt in dat dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied,een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt (art. 1.11 Wnb).
Houtopstanden
Er worden binnen het plangebied enkele fijnsparren gekapt, buiten de bebouwde kom van de gemeente Apeldoorn. Omdat deze fijnsparren onderdeel zijn van een bosopstand groter dan 10 are dient er een kapmelding te worden gedaan bij de provincie Gelderland. Ondanks dat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt dient ook een kapvergunning te worden gedaan bij de gemeente Apeldoorn.
Afstemming Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
Het plangebied en de directe omgeving maken geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO). Een toetsing aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is daarom niet noodzakelijk.
Ligging plangebied ten opzichte van het GNN en de GO (bron: Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland, februari 2022)
Afstemming gemeentelijk groenbeleid
Het gebied is onderdeel van de Groene Mal. Er is geen sprake van het verdwijnen een bos- of natuurbestemming en er verdwijnen ook geen groene waarden. De Verordening Groene Balans is daarom niet van toepassing.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Cultuur- en Erfgoednota 2021-2024: 'Apeldoorns Karakter!'
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige archeologische waarden. De archeologische beleidskaart vormt hierbij een belangrijk instrument.
Archeologische beleidskaart
De archeologische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
ADC ArcheoProjecten heeft een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De rapportage van dit onderzoek, gedateerd 10-02-2022, is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het plangebied aantrekkelijk geweest te zijn voor bewoning van jager/verzamelaar gemeenschappen (Laat-Paleolithicum – Neolithicum) en voor boerengemeenschappen vanaf het Neolithicum doorlopend tot in de Nieuwe tijd. Voor de periode Neolithicum – IJzertijd geldt een hoge verwachting. Rondom het plangebied zijn grafheuvels aangetroffen die uit de periode Laat-Neolithicum – Bronstijd dateren. Voor de Romeinse tijd is de verwachting middelhoog. Vanaf de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd neemt de archeologische verwachting weer toe. Dit op basis van de IJzerwinning in de Middeleeuwen op de Veluwe en vanwege de ontginningen in de Nieuwe tijd. In een aantal boringen is een restant van het natuurlijke bodemprofiel aangetroffen. In andere boringen ontbrak deze natuurlijke bodem. Hier is het bodemprofiel vergraven bij de egalisatie van het terrein. De mate van aftopping van het bodemprofiel varieert, waarbij in het algemeen geldt dat in het westelijke deel van de sportvelden/parkeerterreinen meer is afgetopt dan in het oostelijke deel, waar mogelijk ook deels ophoging heeft plaatsgevonden. Op basis van deze resultaten is vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk indien bodemingrepen dieper dan 35 cm onder het AHN2-maaiveld plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 500 m2.
Vooralsnog is het uitgangspunt dat de bodemingrepen, die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, grotendeels niet dieper zullen reiken dan 35 cm onder het AHN2-maaiveld. Plaatselijk zal dit wel het geval zijn, maar de oppervlakte van deze diepere ingrepen zal kleiner zijn dan 500 m2. Uitvoering van het archeologisch vervolgonderzoek is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Indien in de toekomst, in het kader van de huidige of andere ontwikkelingen, toch bodemingrepen dieper dan 35 cm onder het AHN2-maaiveld plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 500 m2, dient in het kader van die bodemingrepen archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd te worden. Om dit te borgen is voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' opgenomen.
In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Met de realisatie van dit plan is geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Om die reden hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In de begroting zijn middelen gereserveerd voor dit project, waar dit bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.
In hoofdstuk 2.3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Laan van Spitsbergen 2, overloopparkeerterrein attracties is een bestemmingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Bos
Op de gronden met de bestemming Bos zijn bos en natuurgebied, waaronder natte natuur en bosbouw en houtproductie toegestaan. Daarnaast zijn de gronden mede bestemd voor het behoud van aardkundige waarden. Verder zijn bestaande wegen en paden en nutsvoorzieningen toegestaan.
Om de realisatie en het gebruik van het overloopparkeerterrein met de daarbij behorende bouwwerken, en nieuwe toegangsweg mogelijk te maken is binnen de bestemming Bos de aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen. In de regels is bepaalt dat de parkeervoorzieningen zijn bedoeld voor attracties, zoals Apenheul, Boschbad, Klimbos en het park Berg en Bos. De parkeervoorzieningen zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein' toegestaan en met een maximum van 6.000 motorvoertuigen per jaar. Ter bescherming van diersoorten is het parkeren uitsluitend tussen zonsopgang en zonsondergang toegestaan. Binnen de bestemming Bos zijn wegen en voetpaden van en naar het parkeerterrein toegestaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om meer motorvoertuigen per jaar toe te staan als blijkt dat de emissie gelijk blijft en er ook overigens geen onevenredige belemmeringen voor de omgeving ontstaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Dit artikel bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit. Regels zijn opgenomen ter bescherming van dit gebied in de vorm van bijzondere bebouwings-, gebruiks- en/of verbodsbepalingen en een aanlegvergunningenplicht.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Zoals in paragraaf <optie: > al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Gedurende de jaren van het locatieonderzoek is er zowel via de mail als via ` 'stakeholdersbijeenkomsten' gecommuniceerd met de volgende stakeholders:
1. Wijkvereniging Berg en bos
2. Wijkraad De Sprengen
3. Wijkraad Brink en Orden
4. Dorpsraad Ugchelen
5. Werkgroep Asselsestraat
6. Stichting Werkgroep Milieuzorg Apeldoorn
7. Apenheul
8. Klimbos
9. Restaurant De Boschvijver
10. Holiday Fotoservice Apeldoorn
11. Staatsbosbeheer
12. Accres
Daarnaast zijn een paar partijen indirect bij het proces betrokken:
1. Julianatoren
2. Hotel De Cantharel
3. Toeristisch Platform Apeldoorn (wel actief betrokken bij de overleggen)
Verder heeft de gemeente de omwonenden van park Berg en Bos via brieven en een pagina op de gemeentelijke website op de hoogte gehouden van relevante ontwikkelingen. Ook is er een buurtonderzoek gedaan naar de beleving van de tijdelijke parkeeroplossing. Op 12 maart 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met de uitwerking van de locatie Laan van Spitsbergen 2 (AGOVV) als permanente parkeeroplossing voor het overloop parkeren van de attracties in park Berg en Bos.
Sinds deze tijd zijn er frequent gesprekken met AGOVV gevoerd. Ook is Apenheul frequent op de hoogte gehouden. De overige betrokkenen zijn een aantal keer per mail geïnformeerd over de stand van zaken.
Het concept ontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het (informeel) overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie Gelderland en Vitens. De reacties van deze instanties zijn hieronder samengevat en van antwoord voorzien.
De provincie is akkoord met het toegestuurde concept en de bebouwing die op grond van dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. Het gaat om bebouwing in het op grond van provinciale regels aangeduide grondwaterbeschermingsgebied, met een stalling voor rolstoelen, een parkeerautomaat en eventueel een op het vuilwaterriool aangesloten toilet. Met de beoogde aanluiting op het vuilwaterriool wordt voorzien in adequate afvoer.
Vitens is akkoord met het toegestuurde concept en de bebouwing die op grond van dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt. De toets door de provincie aan de Omgevingsverordening is voor Vitens een belangrijke toets of de bescherming van het grondwater voldoende geborgd is door dit plan dat een parkeerterrein en genoemde bebouwing mogelijk maakt.
Vitens pleit voor het opnemen van het grondwaterbeschermingsgebied in het bestemmingsplan vanwege de belangrijke signaleringsfunctie. Met een eventuele toiletvoorziening en de beoogde aanluiting op het vuilwaterriool wordt voorzien in adequate afvoer.
De aanpak van de gemeente Apeldoorn om maatregelen te treffen die nodig zijn (aanwezigheid absorptiemateriaal, het direct opruimen van eventuele verontreiniging en de verdeling van auto's over het parkeerterrein) vanwege het parkeren in het Grondwaterbeschermingsgebied spreekt Vitens erg aan. Dit leest Vitens niet terug in de toelichting.
Reactie gemeente
In het bestemmingsplan is een aanduiding 'milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied' opgenomen met daaraan gekoppeld regels voor gebruik, bouwen en uitvoeren van werkzaamheden. Daarnaast zal de gemeente een melding doen op grond van artikel 3.18 Omgevingsverordening Gelderland voor het gebruik van het terrein als parkeerterrein door maximaal 100 motorvoertuigen en maximaal vijf keer keer per jaar meer dan 100 motorvoertuigen. Bij parkeren met meer dan 100 motorvoertuigen moet voldaan worden aan de voorwaarden gesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, zoals de aanwezigheid van absorptie materiaal, het direct opruimen van eventuele verontreiniging, het na afloop verlag maken op basis van een checklist van de toezichthouder en professionele begeleiding bij het parkeren. Dit staat ook in het kort beschreven in paragraaf 2.3.