Plan: | Haagwinde 91 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1401-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Haagwinde 91
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de transformatie van de Teresiakerk, aan de Haagwinde 91 te Apeldoorn, naar wonen in combinatie met maatschappelijk voorzieningen.
Het plangebied ligt aan de Haagwinde 91 in Apeldoorn. De planlocatie wordt in het noordoosten en noordwesten begrensd door de begraafplaats en schoollocaties. In het oosten grenst de locatie aan de Zilverschoon en in het zuidwesten grenst de locatie aan Haagwinde. In de afbeelding hieronder is de ligging van het plangebied in rood weergegeven.
Planlocatie in rood
De planlocatie is gelegen in het bestemmingsplan 'Stadsdeel Noord-Oost'. Het perceel heeft de bestemming 'Maatschappelijk'.
Uitsnede bestemmingsplan
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- maatschappelijke voorzieningen in de categorieën 1 en 2 zoals vermeld in de bij deze voorschriften behorende Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen;
- tuin en/of erf;
- speelplaatsen;
- evenementen;
- nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder begrepen ten hoogste één dienstwoning, en parkeervoorzieningen.
Lijst van toegelaten maatschappelijke voorzieningen
De toelichting vangt aan met een beschrijving van de ruimtelijke en functionele opzet. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het plan getoetst aan relevante beleidskaders. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van dit plan aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 inspraak en overleg beschreven.
Historie
De Teresiakerk werd op 30 april 1940 gewijd. De kerk werd gebouwd voor een nieuw gestichte parochie, de Teresiaparochie. In 1937 werd pastoor Ivo Antonius van der Weide belast met de oprichting van de nieuwe Teresiaparochie en de bouw van de kerk. In 1934 was de grond langs de Trekweg (heden Zilverschoon) al aangekocht. Destijds was het agrarische grond. De zijstraat Haagwinde werd pas later aangelegd, en het merendeel van de bebouwing in de omliggende wijk Sluisoord werd pas in het laatste kwart van de 20ste eeuw gebouwd.
Luchtfoto Teresiakerk
In 1938 wordt de architect J.G.A. (Jan) van Dongen jr. de opdracht voor het ontwerp verleend en de totale bouwsom wordt bepaald op maximaal 100.000 gulden. De eerste opdracht die hij als zelfstandig architect kreeg was in 1926, voor de H.H. Sebastianus en Fabianuskerk in Apeldoorn. Het gebouw van de teresiakerk bestaat uit verstevigde hoge zijgevels met daarop steunend een immense kap. Bij dit gebouw brak hij met de traditionele kerkenbouw: er werd een weids interieur zonder pilaren gerealiseerd. Van Dongen zou zich gaan ontwikkelen als één van de belangrijkste katholieke architecten in Nederland. Veel van zijn gebouwen zouden het stempel gaan dragen van de Delftse School die hij had leren kennen via Granpré Molière en waarvan hij één van de grootste pleitbezorgers werd. De Delftse School kenmerkt zich door een traditionele vormentaal met elementen die werden ontleend aan de historische bouwkunst alsmede door de nadruk op ambachtelijkheid en natuurlijke materialen (bak- en natuursteen). Hiermee werd gereageerd op ontwikkelingen zoals die van het Nieuwe Bouwen (glas, beton, blokvormen).
Teresiakerk vanaf parkeerterrein 'de anzichtkaart'
In mei 1939 wordt de eerste steen voor de Teresiakerk gelegd en in november wordt de kerk al ingezegend en in gebruik genomen. Dit geldt tevens voor het parochiehuis/pastorie, een flink pand dat aan de sacristie aan de rechter zijkant aan het koor is gebouwd (ten oosten van de kerk, die met het koor op het noordoosten is gericht). In april 1940 wordt de kerk gewijd door kardinaal De Jong. De bouwstijl van de kerk draagt duidelijk de kenmerken van de Delftse schoolstijl, zoals de toepassing van natuur- en baksteen, ambachtelijk uitgevoerde details, traditionele motieven zoals geboorte- en sluitstenen en een traditionele opzet met onderdelen als een roosvenster in de kopse wand en geleding met steunberen in de zijwanden. Zowel aan de buitenzijde als in het interieur ligt de nadruk op baksteen (met hier en daar een tufstenen detail). Het interieur wordt gekenmerkt door een zeer ruim schip dat een ongehinderd zicht bied op de koorpartij met rechtgsloten absis.
Interieur teresiakerk
Het interieur van de kerk werd voorzien van diverse bijzondere elementen. In de rechter abside is er een beeld van Teresia in half-reliëf van de beeldhouwer Wim Harzing, en verder zijn er nog een aantal reliëfs en vrijstaande beelden, en glas-in-loodramen (waarvan het absisraam is vervangen na oorlogsschade). Het pand onderging in de loop van de tijd geen ingrijpende wijzigingen. In 1977 kwam er een nieuw houten altaar, en werd het oude marmeren altaar weer terug naar achter verplaatst. Ergens in de jaren ’80 werden er aan de voorzijde van het verhoogde gedeelte een drietal marmeren treden aangelegd, in plaats van de bakstenen muur die de rand van het podium vormde.
Woonconcept
Initiatiefnemer, Groupius Wonen, ontwikkelt toekomstbestendige woningen. Door middel van slim ontworpen gebouwen en handige technische oplossingen groeit de woning met de (zorg)behoeften mee, zonder dat men daar nu iets van ziet.
De locaties zijn goed bereikbaar, dichtbij winkels en in de buurt van eerstelijnszorg zoals een huisarts. Hier kan men comfortabel verblijven, veilig wonen en in contact komen met bewoners en mensen van buiten op de speciaal daarvoor ontworpen ontmoetingsplekken. Op die manier levert het complex een positieve bijdrage aan maatschappelijke thema’s als doorstroom in de huizenmarkt en sociale cohesie in de buurt.
Om woonoplossingen te realiseren benadert initiatiefnemer de ontwikkeling van een complex zo integraal mogelijk. Naast de bouwkundige en formele zaken probeert de initiatiefnemer ook andere aspecten mee te nemen die voor de bewoners en buurtbewoners een toegevoegde waarde zullen hebben.
Initiatiefnemer heeft de Teresiakerk aangekocht. De bestaande kwaliteiten van de buurt en de kerk met bijgebouw wil hij behouden en waar mogelijk versterken. Initiatiefnemer beoogd van de Teresiakerk weer een plaats te maken waar mensen elkaar vinden. Hierdoor is het niet alleen een iconisch beeld maar ook een verbindende plek in de buurt.
Naast het realiseren van woonruimte wordt in de Teresiakerk ook gezamenlijke ruimtes zo ontworpen, dat het uitnodigt tot actief gebruik voor bijvoorbeeld kookworkshops, bridgeavonden, en andere collectieve initiatieven. Daarnaast zijn er plannen om in de kerk maatschappelijke voorzieningen, zoals een huisartsenpraktijk of een thuiszorgorganisatie, toe te voegen. De plannen daarvoor zijn nog niet uitgekristaliseerd.
Als het complex volledig operationeel is beheert Groupius Wonen het gebouw en stuurt de huismeester aan. Er is bijvoorbeeld een callcenter om bewoners te assisteren en te ondersteunen bij collectieve initiatieven binnen het complex. Groupius Wonen streeft erna dat de leeftijfsopbouw van de bewoners divers is, om zo ook de zelfredzaamheid en het sociale leven van de bewoners te bevorderen. De bewoner van tachtig zal waarschijnlijk graag deelnemen aan gezamenlijke activiteiten, maar zal het organiseren over laten aan de zeventiger of zestiger. Op deze manier wordt de continuïteit van het complex zeker gesteld.
Bouwplan
Initiatiefnemer is voornemens de Teresiakerk, gelegen aan de Haagwinde te Apeldoorn, te transformeren naar wonen. Het bestaande kerkgebouw wordt getransformeerd tot woongebouw met appartementen. Naast het bestaande kerkgebouw wordt ook een nieuw appartementengebouw gerealiseerd.
Impressie kerkgebouw vanaf parkeerterrein
De locatie heeft een totale oppervlakte van 9.000 m² waarvan er 1.300 m² is bebouwd. Met het beoogde appartementengebouw wordt 542 m² aan bebouwing toegevoegd.
Impressie vooraanzicht nieuwbouw
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van woningen in combinatie met maatschappelijke voorzieningen.
Impressie binnentuin met rondom de appartementen
Naast de woonfunctie, komen er in de kerk en pastorie ook gemeenschappelijke ruimten voor de bewoners. Hierbij wordt gedacht aan een ruimte voor een kookstudio, ontmoetingsruimte en een logeerruimte. Er wordt maximaal 400 m2 brutovloeroppervlak aan gemeenschappelijke ruimten gerealiseerd.
Impressie interieur kerk
De kerk behoudt, in beperkte mate, zijn maatschappelijke bestemming. In de kerk kan bijvoorbeeld een gezondheidscentrum al dan niet gecombineerd worden met appartementen. De kerk heeft op de plankaart een aanduiding 'maatschappelijk'. Ter plaatse van de aanduiding is maximaal 1.200 m2 brutovloeroppervlak aan maatschappelijke voorzieningen toegestaan.
Zoals het er nu naar uitziet, worden in de kerk ruimten gerealiseerd voor een gezondheidscentrum (thuiszorginstelling). In het pastoriegebouw en in de nieuwbouw worden appartementen gerealiseerd. De woningen worden gesitueerd rondom de binnentuin.
Plattegrond met maatschappelijke voorzieningen in de kerk en woningen in pastoriegebouw en nieuwbouw.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader behandeld. Aan de orde komt het meest relevant geachte integrale ruimtelijke beleid op provinciaal- en gemeentelijk nivo. Relevant sectoraal beleid en regelgeving komt aan de orde in de verdere hoofdstukken.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze nationale belangen zijn:
1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
4. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
5. Een robuust hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
7. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.
Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Verder is in de SVIR de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie ervan vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De Ladder is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (=Bro). Hierin is vastgelegd dat provincies en gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in respectievelijk een provinciale verordening of een bestemmingsplan) de Laddertoets moeten doorlopen. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1 onder i Bro als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
De toetsing aan de ladder is opgenomen in paragraaf 4.5. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Ladder.
Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie streeft naar ook naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio’s en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Het voorgenomen plan geeft uitvoering aan de omgevingsvisie van de provincie. Het plan transformeert namenlijk een leegstaande kerk met pastorie tot appartementencomplex en maatschappelijke voorzieningen.
Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 19 december 2018 is het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening vastgesteld. Met het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening wordt onder andere geborgd dat elke regio een regionale woonagenda opstelt die door de provincie vastgesteld dient te worden en dat woningbouw slechts mogelijk is als dit past binnen de afspraken van die agenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van een regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Zie voor de laddertoets paragraaf 4.5 van de toelichting.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Uit de structuurvisie komen een aantal relevante aspecten naar voren. Het plangebied:
Voor het plangebied relevante uitgangspunten:
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Voor het bouwplan is een stedenbouwkundig- en inrichtingsplan gemaakt. Dit plan is beoordeeld door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. In haar advies van d.d. 18 maart 2020 heeft de CRK het plan akkoord bevonden. Het plan voldoet aan ons welstandsbeleid.
De Woonagenda 2018-2021 dient meerdere doelen:
De Apeldoornse Woonagenda 2018-2021 beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.
Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:
Figuur beleidsschema woonagenda
Woningbouwprogrammering
In de regionale woonagenda, Cleantech Regio, zijn afspraken gemaakt over het handelingsperspectief voor de regio Stedendriehoek en daarbij voor Apeldoorn. Met de wetenschap van nu wordt daarbij uitgegaan van het toevoegen van zo'n 5.500 woningen. De ontwikkelingen worden actief gevolgd en waar nodig zullen die worden bijgesteld. Dit betekent, dat als er ruimte gevraagd wordt voor een maatschappelijk belangrijk initiatief dit zal worden ondersteund. Circa vierduizend van deze 5.500 woningen worden nu gebouwd, opgeleverd of moeten nog gebouwd worden. Een groot deel van deze woningen bestaat uit gezinswoningen in projecten zoals Zuidbroek, Groot Zonnehoeve en de TNO-locatie. Per saldo betekent nog dat er nog voor 1.500 woningen een invulling moet worden gegeven samen met de betrokken partners in de stad. Het college van burgermeester en wethouders heeft daarnaast de ambitie om naast het Centraal Beheergebouw aan de andere kant van de binnenstad eveneens een iconisch gebouw te realiseren.
Hiervoor is het voorstel gemaakt met als belangrijkste pijlers:
Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2027 (beleidsregel)
De gemeente Apeldoorn wil de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Daarom is ervoor gekozen een prioritering aan te geven. Doel hiervan is om kansrijke initiatieven te bevorderen en te komen tot versnelling van de woningbouw. In de Structuurvisie, de Woonagenda en in de Regionale Woonagenda zijn kaders vastgesteld die de basis vormen voor het "Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2027". Het afwegingskader is als beleidsregel vastgesteld in 2019.
Door het prioriteren van (en richting geven aan) de woningbouw kan er adaptief en flexibel worden ingespeeld op de woningbehoefte. Ook wordt er duidelijkheid geboden en richting gegeven aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven wil invullen. Voor circa 4.000 (waaronder die van woonlocatie De Wingerd) van de 5.500 woningen is die programmatische ruimte al ingevuld. Dit betreft woningen die reeds zijn opgeleverd, in aanbouw zijn, waarvoor een bestemminsplan is vastgesteld, wordt opgesteld of een anterieure overeenkomst is afgesloten. Bovengenoemd kader gaat over de resterende programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen.
Het voorgenomen plan ziet op de transformatie van een kerk en pastorie naar een
appartementencomplex. Het bouwplan voorziet in maximaal 35 levensloopbestendige woningen.
Dit plan geeft uitvoering aan de derde pijler uit de regionale woonagenda, te weten een
bijzondere transformatie in de wijk. Initiatiefnemer biedt hier een nieuw woonproduct dat
bijdraagt aan maatschappelijke thema’s zoals doorstroming binnen een (dynamische)
woonmarkt, versterken van buurtgevoel en voorkomen van eenzaamheid bij ouderen. De
woningen worden gerealiseerd in het middeldure- en dure huursegment.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Afbeelding Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
Het bestemmingsplan staat de uitvoering van de beleidskaders gesteld in het gemeentelijke groenbeleid niet in de weg.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.
Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.
Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.
Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen.
Bij het berekenen van de parkeerbehoefte wordt in beginsel alleen rekening gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan dan wel het wijzigen van het gebruik binnen een bestaand gebouw. Een eventueel bestaand tekort, ook wel historisch tekort genoemd, kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Het beleid borgt zodoende dat ontwikkelingen kunnen plaatsvinden wanneer reeds sprake is van een hoge parkeerdruk, zolang de ontwikkeling die parkeerdruk maar niet doet toenemen.
In het plangebied worden planologisch maximaal 35 woningen mogelijk gemaakt. Daarnaast is het mogelijk maximaal 1.200m2 bvo maatschappelijke voorzieningen te realiseren.
Het plan voldoet aan de beleidsregel parkeren. Zie ook paragraaf 4.2 van de toelichting.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 4.6 en 4.7.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de gestelde termijn van 3 jaar de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Dit bestemmingsplan bevat in artikel 7 van de regels voornoemde wijzigingsbevoegdheid.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
De realisatie van project ‘transformatie Teresiakerk’ is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. De aanleg van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder categorie D 11.2.
Onderdeel D 11.2 Besluit m.e.r.
De drempelwaarden van de activiteiten uit het Besluit m.e.r. worden niet overschreden door dit project. Er is daarom geen m.e.r.-beoordelingsplicht conform artikel 2 lid 5 sub a van het Besluit m.e.r.. Wel dient voor de beoogde ontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. De procedure- en inhoudelijke vereisten voor een vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn sinds een wijziging van de Europese Richtlijn MER in mei 2017 en het Besluit m.e.r. in juli 2017 gelijk aan de procedurevereisten voor een ‘gewone’ m.e.r.-beoordeling met uitzondering van de publicatieverplichtingen in artikel 2 lid 5 sub b van het Besluit m.e.r.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling (zie bijlage 3) zijn de effecten beschreven rond de thema's leefomgeving (geluid, lucht, licht, wind, externe veiligheid bodem, parkeren, water en bedrijven en milieuzonering) en ruimtelijke kwaliteit (archeologie en cultuurhistorie, natuur en duurzaamheid). Uit de beoordeling blijkt dat er geen mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten zijn door het project. De belangrijkste redenen voor deze conclusie zijn:
Op de bovenstaande aspecten wordt verder in dit hoofdstuk nader ingegaan.
Conclusie
Gelet op deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat nader onderzoek via een m.e.r.-beoordeling of MER uit te voeren.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn. Derhalve worden wegverkeers- en railverkeerslawaai beschouwd.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van keuze: 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Vanwege wegverkeerslawaai op de nieuw te bouwen woningen is onderzocht. Het plangebied is gelegen aan de Haagwinde. Het betreft een stedelijk gebied waarbinnen appartementen, woningen en scholen aanwezig zijn. Ten noordoosten en noordwesten van het gebouw bevinden zich schoolgebouwen. Het gebouw wordt ontsloten via de 30km-wegen Haagwinde ten zuidwesten en Zilverschoon ten zuidoosten. Ten noordwesten ligt de enige 50km-weg in het plangebied, dit betreft de Sluisoordlaan. Voor het plangebied is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 7 toegevoegd aan de bijlagen bij de toelichting.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van de omliggende wegen Haagwinde, Zilverschoon en Sluisoordlaan ter plaatse van de woningen niet wordt overschreden. De hoogst optredende geluidsbelasting vanwege deze wegen bedraagt respectievelijk 40, 41 en 42 dB. De hoogst optredende cumulatieve geluidsbelasting bedraagt 47 dB. Het akoestisch klimaat binnen het plangebied kan gekwalificeerd worden als goed.
Er hoeven geen hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder te worden vastgesteld. Dit betekent ook dat extra geluidwerende maatregelen niet noodzakelijk zijn. Er wordt voldaan aan de standaard geluidweringseis van 20 dB geldend voor een gevel van een verblijfsgebied op grond van het Bouwbesluit 2012.
Conclusie
Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In opdracht van initiatiefnemer is een verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de haagwinde 91/Zilverschoon 39 te Apeldoorn. Zie voor het bodemrapport bijlage 2 van de toelichting.
Zintuiglijk zijn in de bovengrond sporen puin waargenomen. Ook zijn op 2 punten bijmengingen met kolengruis waargenomen. In de vaste bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen.
Analytisch zijn in de vaste bodem licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK, en licht verhoogde gehalten aan PCB’s en minerale olie aangetoond. De maximaal aangetoonde gehalten aan lood, zink en PAK overschrijden de interventiewaarden. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium en naftaleen aangetoond.
De verontreiniging in de vaste bodem, met gehalten aan koper, zink en/of PAK > I-waarden, is binnen de onderzoekslocatie globaal ingekaderd en bevindt zich rondom het bestaande kerkgebouw. Ter hoogte van de geplande nieuwbouw zijn geen tot licht verhoogde gehalten aan zware metalen en/of PAK aangetoond.
Op basis van de onderzoeksresultaten bedraagt de omvang van de sterk verontreinigde bodem meer dan 25m3. De aangetoonde bodemverontreiniging is naar verwachting veroorzaakt vóór 1987 en betreft derhalve een bestaand geval van ernstige bodemverontreiniging. De Provincie Gelderland is het bevoegd gezag. Deze verontreiniging kan worden gesaneerd met de bouw van de herontwikkeling. Hiervoor wordt zodoende een saneringsplan opgesteld en een kostenraming gemaakt. De bodem kan geschikt worden gemaakt voor het beoogde gebruik. De aangetroffen verontreiniging vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Bij het huidige terreingebruik bestaat geen saneringsnoodzaak. Indien in het kader van de herontwikkeling van de locatie graafwerkzaamheden worden uitgevoerd rondom het bestaande kerkgebouw dient, voorafgaand aan de werkzaamheden, een BUS-melding immobiel of tijdelijke uitname te worden opgesteld en te worden ingediend bij het bevoegd gezag (Provincie Gelderland).
Ter hoogte van de geplande nieuwbouw zijn geen aanvullende saneringsmaatregelen noodzakelijk.
Conclusie
De bodem is geschikt voor de toekomstige functie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Binnen het onderzoeksgebied (50 à 100 meter rond het plangebied) zijn de volgende bedrijven en instellingen gelegen:
Adres | functie | SBI 2008 |
Milieu categorie |
milieu- zone |
Bestemming | plan milieu zone | afstand tot planlocatie |
Haagwinde | begraafplaats | 9603 | 1 | 10 | maatschappelijk - begraafplaats | 0 | 0 meter |
Sluisoordlaan 198 | basisschool | 852 | 2 | 30 | maatschappelijk | 10 | 68 meter |
Sluisoordlaan 200 | ontmoetings centrum Don Bosco | 9399 | 3.1 | 50 | maatschappelijk | 30 | 60 meter |
Zilverschoon 43 | Middelbare school | 852 | 2 | 30 | maatschappelijk | 10 | 18 meter |
Tabel milieufuncties omgeving plangebied
De planlocatie is te typeren als gemengd gebied. In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse functies aanwezig. Op basis van VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' kan 1 stapje terug worden gezet voor de aan te houden richtafstanden. De planlocatie is niet gelegen binnen de milieuzone van de omliggende functies.
Ook als geen gebruik wordt gemaakt van het type gemengd gebied, is geen belemmering voor de planlocatie. Het bebouwde deel van de school, Zilverschoon 43, ligt op 18 meter van de planlocatie. Het meest relevante aspect bij een schoolgebouw is geluid. Echter de entree van het schoolgebouw en de buitenplaats liggen aan de zuidoostzijde en noordzijde van de school en op ten minste 60 meter van de planlocatie. Het is niet aannemelijk dat dat de entree en het schoolplein zullen worden verplaatst. Het schoolgebouw vormt een natuurlijke geluidbarriere tussen entree/schoolplein en de toekomstige appartementen. Hierdoor vormt de school geen belemmering voor het plan.
De begraafplaats ligt aangrenzend aan de planlocatie. Het meest relevante milieuaspect bij begraafplaatsen is geluid. Vanwege de lage milieubelasting van een begraafplaats vormt ook de begraafplaats geen belemmering voor de planlocatie.
Dit plan maakt in de kerk naast woningen ook maatschappelijk functies mogelijk. Zie voor de lijst met toegelaten maatschappelijke voorzieningen, bijlage 1 bij de regels. Woningen in de kerk kunnen zondermeer gecombineerd worden met maatschappelijke voorzieningen uit milieucategorie 1. De woningen in de kerk kunnen niet zondermeer gecombineerd worden met functies uit milieucategorie 2. Het realiseren van een kinderdagverblijf is daarom niet bij recht mogelijk. In de planregels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Als voldaan wordt aan de voorwaarden, dan is ook een kinderdagverblijf mogelijk.
Conclusie
Vanuit het aspect miliezonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Neerland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van maximaal 35 woningen en maximaal 1.200m2 bvo maatschappelijk voorzieningen. Deze maatschappelijke voorzieningen waren op basis van het vigerende bestemmingsplan al toegestaan. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Conclusie
Voor het aspect luchtkwaliteit zijn er geen bemmeringen voor het plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van Haagwinde 91 te Apeldoorn bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn er geen bemmeringen voor het plan.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningslijnen.
Bij het planvormingstraject van bouwplannen in de gemeente Apeldoorn speelt duurzaamheid een rol. Hieronder staat weergegeven op welke duurzaamheid een plek heeft gekregen.
Energie
Duurzame mobiliteit
Groen
Bouwen
Verkeersgeneratie
In de huidige situatie is een kerk aanwezig. In de toekomstige situatie wordt op deze locatie woningbouw gerealiseerd. De verkeersgeneratie voor woningen wordt op basis van de CROW (Publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren) berekend aan de hand van het aantal woningen. Voor dit gebied is de stedelijke zone 'Rest bebouwde kom', en de stedelijkheidsgraad 'Sterk stedelijk' uit dezelfde CROW publicatie 381 van toepassing.
De ontwikkeling voorziet in maximaal 35 woningen. Voor de woningen is CROW functieaanduiding 'appartementen koop/duur' van toepassing. De verkeersgeneratie bedraagt gemiddeld 6,8 mvt/weekdagetmaal per woning. De verkeersgeneratie bedraagt voor 35 woningen 238 mvt/weekdagetmaal.
Het omrekenen naar een maatgevende werkdag (drukste dag) geschiedt op basis van een omrekenfactor van 1,12. Dit leidt tot een verkeersgeneratie op een maatgevende werkdag van 267 mvt/weekdagetmaal.
Het plan maakt ook 1.200 m2 bvo maatschappelijke voorzieningen mogelijk. De maatschappelijke voorziening met de grootste verkeersaantrekkende werking is een gezondheidscentrum.
De CROW houdt voor een gezondheidscentrum een verkeersgeneratie van gemiddeld 15,5 mvt/weekdagetmaal per behandelkamer aan. Op basis van 1.200 m2 zijn maximaal 16 behandelkamers mogelijk. De verkeersgeneratie voor 16 behandelkamers bedraagt 248 mvt/weekdagetmaal.
Het omrekenen naar een maatgevende werkdag (drukste dag) geschiedt op basis van een omrekenfactor van 1,12. Dit leidt tot een verkeersgeneratie op een maatgevende werkdag van 278 mvt/weekdagetmaal.
De gezamenlijke verkeersgeneratie van wonen en maatschappelijk bedraagt (267 + 278) 545 mvt/weekdagetmaal. Daarbij wordt opgemerkt dat de functie gezondheidscentrum planologisch al is toegestaan. De feitelijke toename in verkeersgeneratie van de functie wonen bedraagt 267 mvt/weekdagetmaal.
Ten aanzien van de verkeersafwikkeling worden geen problemen verwacht op de omliggende wegen. Deze verkeersgeneratie wordt opgevangen in het heersende verkeersbeeld.
Verkeersafwikkeling
Gezien de capaciteit van de omliggende wegen en de beperkte toename van het verkeer, is de verwachting dat het omliggende wegennetwerk geen problemen zal ondervinden door het onderhavige plan.
Parkeren
Binnen het plangebied kunnen maximaal 35 woningen worden gerealiseerd, al dan niet gecombineerd met maximaal 1.200 m2 bvo maatschappelijke voorzieningen. In het parkeerbeleid van de gemeente Apeldoorn zijn de parkeernormen per categorie benoemd. Zie hierna de categorieën die voor dit bestemmingsplan van toepassing zijn.
Parkeernorm voor wonen
Parkeernorm voor maatschappelijke voorzieningen
In beginsel dient elke ontwikkeling op of onder eigen terrein te voorzien in de toename van de parkeerbehoefte. Een eventueel parkeertekort in de bestaande situatie hoeft niet te worden opgelost.
In de oude situatie waren maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Dit bestemmingplan behoudt de mogelijkheid van enkele maatschappelijke voorzieningen, o.a. gezondheidscentrum en voegt de functie wonen toe. Hieronder de tabel met de parkeerbehoefte in de oude situatie, de nieuwe planologische situatie en de representatieve situatie.
Functie | aantal | parkeernorm | parkeerbehoefte | |
Oude situatie | ||||
gezondheidscentrum | 1.200m2 16 kamers |
2.2 per behandelkamer | 35 | |
pastorie woning | 1 | 2 | 2 | |
Totaal: | 37 | |||
Planologisch nieuwe situatie | ||||
wonen >75m2 | 35 | 1,5 | 53 | |
gezondheidscentrum | 1.200m2
16 kamers |
2.2 per behandelkamer | 35 | |
Totaal: | 101 | |||
Representatieve situatie | ||||
wonen: | ||||
< 40m2 | -- | 0,5 | -- | |
> 40 m2 < 75m2 | 16 | 1 | 16 | |
> 75m2 | 8 | 1,5 | 12 | |
gezondheidscentrum | 15 kamers | 2.2 per behandelkamer | 33 | |
Totaal: | 61 |
Tabel: parkeerbehoefte
Dubbelgebruik wordt berekend volgens de methodiek uit CROW-publicatie 381. In onderstaande tabel zijn de te gebruiken aanwezigheidspercentages opgenomen. Deze tabel gaat uit van de maximale planologische ruimte.
functie | werkdag | werkdag avond |
werkdag nacht |
zaterdag middag |
zaterdag avond |
zondag middag |
wonen | 50% | 27 | 90% | 48 | 100% | 53 | 60% | 32 | 80% | 42 | 70% | 37 |
sociaal medisch | 100% | 35 | 10% | 4 | 0% | 0 | 10% | 4 | 10% | 4 | 10% | 4 |
Totaal | 62 | 52 | 53 | 36 | 46 | 41 |
Tabel: Maximale invulling
Om flexibiliteit in het plan te bewerkstelligen is de combinatie van 35 woningen en 1.200m2 bvo maatschappelijke voorzieningen in de planregels opgenomen. Op basis van een representatieve invulling van het plan komt de parkeerbehoefte, inclusief dubbelgebruik, op 47 parkeerplaatsen uit. Zie hiervoor onderstaande tabel.
functie | werkdag | werkdag avond |
werkdag nacht |
zaterdag middag |
zaterdag avond |
zondag middag |
wonen | 50% | 14 | 90% | 25 | 100% | 28 | 60% | 17 | 80% | 22 | 70% | 20 |
sociaal medisch | 100% | 33 | 10% | 3 | 0% | 0 | 10% | 3 | 10% | 3 | 10% | 3 |
Totaal | 47 | 28 | 28 | 20 | 25 | 23 |
Tabel: Representatieve invulling
In het plangebied is ruimte voor 50 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte kan op eigen terrein worden gerealiseerd.
Wat er uiteindelijk binnen het plangebied planologisch gerealiseerd kan worden, is afhankelijk van het aantal te realiseren parkeerplaatsen. De verplichting om te voldoen aan het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein is geborgd in de planregels (artikel 6.3).
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling van het plan niet in de weg.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,9 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. In de directe omgeving staan geen actieve grondwatermeetpunten. Wel zijn de waterpartijen van Zevenhuizen in de directe nabijheid. Deze voeren een waterpeil van NAP +7,00 meter. De grondwaterstand zal hoger liggen en is afhankelijk van grondslag en aanwezige drainagemiddelen. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Er zijn vijverpartijen behorend bij het watersysteem van Zevenhuizen gelegen aan de zuidwest zijde van de ontwikkeling aan de straat Haagwinde en ten oosten aan de straat Zilverschoon. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
De gemeente hanteert bij nieuwbouwplannen, herstructureringsprojecten en ontwikkelingen het principe dat de afvoer van hemelwater niet op de bestaande gemengde riolering of drukriolering mag worden aangesloten.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaatsvinden, waarbij het geen schade of ernstige overlast mag veroorzaken. Het waterhuishoudkundig ontwerp wordt getoetst door de gemeente Apeldoorn.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.
Het plan omvat weliswaar meer dan 10 woningen en/of 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt echter niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal niet geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
De Wet natuurbescherming beschermt houtopstanden met een oppervlakte van minimaal 1000 m2 en rijbeplantingen die bestaan uit meer dan 20 bomen. Doel is de instandhouding van het huidige areaal bos in Nederland. Deze bescherming heeft geen betrekking op houtopstanden binnen de bebouwde kom, op erven of in tuinen, wegbeplantingen, beplanting langs rijkswegen, boomsingels en in het geval van het dunnen van een houtopstand. Voor het vellen van bomen vallend onder de reikwijdte van de Wnb geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten en een herplantplicht. Aan deze herplantplicht dient binnen 3 jaar na het vellen voldaan te zijn.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is gelegen op ca. 2.9 kilometer afstand van N2000-gebied Veluwe.
Kaart N2000 (gelderland.maps.arcgis)
Met betrekking tot de ontwikkeling is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor de aanlegfase (slopen- en bouwen) en gebruiksfase. Uit de berekeningen volgt dat er in beide fases geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Het resultaat van de AERIUS-berekeningen is opgenomen in bijlage 5 en bijlage 6 van de bijlagen bij de toelichting. Er zijn geen significante effecten op N2000-gebied Veluwe.
Soortenbescherming
Er is een quick scan flora- en fauna uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd aan de bijlagen bij de toelichting (bijlage 4 van de aanmeldnotitie, quick scan ecologie). Hieronder volgt een samenvatting van de bevindingen.
Flora
Uit gegevens van de NDFF blijkt dat op een afstand van één tot vijf kilometer van het plangebied kartuizer anjer, stofzaad en geel schorpioenmos voorkomen.
Het plangebied bestaat uit een netjes onderhouden tuin met een voedselrijk en relatief droog karakter. In de tuin is geen geschikt habitat voor bovengenoemde en andere beschermde plantsoorten. Het voorkomen van beschermde flora in het plangebied is uit te sluiten.
Amfibieën
Uit gegevens van de NDFF blijkt dat binnen één kilometer afstand van het plangebied de volgende beschermde soorten amfibieën zijn waargenomen: bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en poelkikker. Op een afstand van één tot vijf kilometer van het plangebied zijn ook Alpenwatersalamander en kamsalamander waargenomen.
In het plangebied is geen permanent oppervlaktewater aanwezig, en daarmee geen geschikt voortplantingshabitat voor amfibieën. In de omgeving is veel oppervlaktewater aanwezig dat mogelijk geschikt is als voortplantingshabitat. Het plangebied kan door algemene en niet-kritische amfibieën worden gebruikt als land- en overwinteringshabitat. Bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en Alpenwatersalamander kunnen zich verschuilen tussen de planten in de tuin of ingegraven in de grond. Voor de meer kritische en zeldzame soorten poelkikker en kamsalamander biedt het plangebied geen geschikt habitat.
Het uitvoeren van graafwerkzaamheden op locaties waar Alpenwatersalamander voorkomt, vindt plaats in de periode buiten de overwinteringsperiode van deze soort. Dit betekent dat deze werkzaamheden mogen worden uitgevoerd in de periode half april tot half oktober.
Reptielen
Uit gegevens van de NDFF blijkt dat binnen één kilometer afstand van het plangebied ringslang is waargenomen. Op een afstand van één tot vijf kilometer van het plangebied zijn de volgende beschermde soorten reptielen zijn waargenomen: adder, hazelworm, levendbarende hagedis, gladde slang en zandhagedis.
Vanwege de ligging midden in de bebouwde kom en doordat het plangebied niet is aangesloten op geschikt leefgebied voor reptielen, is het voorkomen van beschermde reptielen in het plangebied uit te sluiten.
Vogels
Uit gegevens van de NDFF blijkt dat in de wijde omgeving van het plangebied de volgende vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten zijn waargenomen: boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, oehoe, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer, steenuil, wespendief en zwarte wouw.
Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vogels, en de bomen en struiken in het plangebied kunnen door algemene vogels worden gebruikt als broedgelegenheid. In de bomen zijn geen jaarrond beschermde nesten aangetroffen. Het dak van de kerk en de pastorie bieden nestgelegenheid voor de gebouwbewonende soorten huismus en gierzwaluw. Deze soorten kunnen nesten maken op plekken zoals bij dakranden en onder dakpannen.
De werkzaamheden hebben geen negatief effect op foerageergebied doordat in de omgeving van het plangebied voldoende geschikt foerageergebied aanwezig is en blijft. Het kappen van bomen en struiken dient plaats te vinden buiten het broedseizoen van vogels en wanneer geen broedgeval aanwezig is.
Indien werkzaamheden plaatsvinden aan het dak en kerktoren kan dit effect hebben op nestlocaties van de huismus en gierzwaluw. Het is het mogelijk om deel te nemen aan het soortmanagementplan en de gebiedsontheffing voor gebouwbewonende fauna van de gemeente Apeldoorn.
Zoogdieren
Vleermuizen
Uit het bronnenonderzoek (NDFF en Korsten & Regelink, 2010) blijkt dat in de wijde omgeving van het plangebied de volgende vleermuizen voorkomen: baardvleermuis, Bechsteins vleermuis, franjestaart, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, vale vleermuis en watervleermuis.
Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Mogelijk wordt de bomenrij in het noorden van het plangebied door vleermuizen gebruikt als vliegroute. In deze bomenrij wordt niet gekapt. In de tuin van het plangebied zijn geen holtebomen aanwezig.
Zowel de pastorie als de kerk bieden mogelijkheden voor vleermuizen om in te verblijven; voornamelijk onder de dakpannen en loodslabben. De kerktoren biedt ook mogelijkheden voor vleermuizen om in te verblijven. Tijdens het veldbezoek zijn in de kerktoren uitwerpselen aangetroffen die vermoedelijk tot vleermuizen behoren. Hier zijn echter tijdens het veldbezoek geen vleermuizen aangetroffen. In de pastorie zijn geen sporen van uitwerpselen van vleermuizen gevonden.
De daken van de pastorie en kerk, en de kerktoren bieden mogelijkheden voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Mochten werkzaamheden uitgevoerd worden aan het dak van de kerk en pastorie en het de kerktoren dan kan worden deelgenomen aan het soortmanagementplan en de gebiedsontheffing voor gebouwbewonende fauna van de gemeente Apeldoorn. Dit volgt bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
De werkzaamheden hebben geen negatief effect op foerageergebied van vleermuizen doordat in de omgeving van het plangebied voldoende geschikt foerageergebied aanwezig is en blijft.
Overige zoogdieren
Uit het bronnenonderzoek (NDFF) blijkt dat binnen één kilometer van het plangebied de volgende zoogdieren zijn waargenomen: algemene (spits)muizen, boommarter, bunzing, das, eekhoorn, egel, haas, hermelijn, konijn, ree, steenmarter en vos. Op een afstand van één tot vijf kilometer van het plangebied zijn damhert, edelhert, wezel en wild zwijn waargenomen.
Het plangebied is geschikt als (onderdeel van het) leefgebied van algemene (spits)muizen, egel en konijn. Muizen en egels kunnen het plangebied ook gebruiken als verblijfplaats, bijvoorbeeld verscholen tussen de planten in de tuin of in holen in de grond. Voor boommarter, bunzing, das, eekhoorn, haas, hermelijn, ree, steenmarter, vos, damhert, edelhert, wezel en wild zwijn is het plangebied ongeschikt.
De steenmarter komt voor in de nabijheid van dorpen en boerderijen en tegenwoordig zelfs in grote steden (de steenmarter is een ‘cultuurvolger’). Tijdens het veldbezoek zijn er geen sporen van de steenmarter aangetroffen in het kerkgebouw en pastorie. Ook zijn er geen mogelijkheden voor de steenmarter om in de gebouwen te komen.
Conclusie
De uitvoering van het plan heeft geen negatief effect op aanwezige beschermde diersoorten binnen het plangebied. Voor de huismus en gierzwaluw worden nestkasten geplaatst in de buitenschil van de gebouwen.
Houtopstanden
Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Wnb voor zover het bossen en houtopstanden betreft. Er zijn geen beschermde houtopstanden in de zin van de Wnb aanwezig binnen het plangebied.
Voor het plangebied is een bomen effect analyse uitgevoerd, zie bijlage 8 van de toelichting.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De beoogde woningbouw voorziet in de realisatie van maximaal 35 appartementen. Een zodanig aantal woningen wordt beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, wat vraagt om een beschrijving van de behoefte.
De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Het plan gaat uit van de transformatie van een bestaande kerk naar wonen. Daarnaast wordt 500 m2 aan bebouwing toegevoegd.
Het voorliggende woningbouwplan past binnen de regionale woonagenda en voldoet daarmee aan de Omgevingsverordening. Het plan voorziet in de behoefte naar levensloopbestendige huurwoningen.
Het plan maakt tevens maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Het vigerende bestemmingsplan stond al maatschappelijke functies toe. Dit plan ziet niet op een toename van m2 maatschappelijke voorzieningen.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de behoefte aan woningen en zorgvoorzieningen. Het plan wordt mogelijk gemaakt binnen bestaand stedelijk gebied. De conclusie is dat hier voldaan wordt aan het principe van duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan 'Stadsdeel Noord-Oost' de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'. Voor het plangebied is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 9 van de bijlagen bij de toelichting.
Aan de hand van het bureauonderzoek is sprake van een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum – Late Middeleeuwen. Dit is gebaseerd op de vermoedelijke ligging van het plangebied op een vlakte van daluitspoelingswaaierafzettingen. Op basis van afwezigheid van bebouwing op historisch kaartmateriaal is sprake van een lage verwachting op het aantreffen van sporen van bewoning uit de Nieuwe Tijd. Voor de Nieuwe Tijd is wel sprake van een middelhoge verwachting op het aantreffen van sporen van landgebruik. Uit de resultaten van het verkennend booronderzoek blijkt dat in het plangebied daluitspoelingswaaierafzettingen aanwezig zijn op een diepte tussen 60 en 145 cm -Mv (tussen 8,4 en 8,9 m NAP). Het terrein is relatief laag gelegen, zoals kan worden afgeleid uit het voorkomen van gleyverschijnselen en een leemlaag in deze afzettingen. Sporen van bodemvorming, zoals een intacte Ahorizont of eventueel een B-horizont ontbreken. In boringen 2, 5 en 6 is het natuurlijke sediment afgedekt met een akkerlaag met een dikte van circa 20 tot 45 cm. Deze wordt afgedekt met een circa 50 tot 70 cm dik verstoringspakket. In boringen 1, 3 en 4 bevindt dit pakket zich direct op de natuurlijke afzettingen. Op basis van de diepteligging van de C-horizont is het archeologisch relevante niveau (de top van de pleistocene afzettingen) tot 10 á 50 cm verstoord. De verwachting op het aantreffen van intacte archeologische resten in het plangebied kan naar beneden worden bijgesteld.
Op grond van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek wordt geadviseert om het plangebied vrij te geven. De gemeente Apeldoorn onderschrijft dit advies. Bij besluit van 1 april 2020 is een selectiebesluit genomen. Het plangebied kan worden vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Er is geen dubbelbestemming/gebiedsaanduiding noodzakelijk in het nieuwe bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen belmmering voor de uitvoering van het plan.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
De kerk met pastorie vormt een markant, historisch object dat wordt bepaald door een dominant aanwezige, karakteristieke hoofd- en kapvorm, verzorgd materiaalgebruik en een veelheid aan authentieke details. Het complex is prominent gesitueerd ten noorden van de kruising van de Haagwinde en de Zilverschoon, op een ruim eigen terrein. Door de markante hoofdvorm en de Delftse School vormgeving, alsmede door de ligging, is het object een waardevol gebouw.
Het complex is een goede en gave representant van een door de bekende architect Jan van Dongen jr. ontworpen kerk met pastorie uit 1938. Het object werd uitgevoerd in eigentijdse neo-gotische stijl, die zeer sterk was beïnvloed door de ideeën van de traditionalistische Delftse School. Kenmerkend is de eenbeukige zaalbouw, met kleine rechthoekige absis waar bovenop de toren staat, en de opvallende houten laminaatspanten. Dergelijke elementen evenals details zoals de lisenen, de glas-in-lood ramen in de spitsboogvensters, en het roosvenster zijn geïnspireerd op de kerkenbouw van de late middeleeuwen. De kerk en pastorie hebben mede een hoge kwaliteit, door de vrij sobere maar duidelijk ambachtelijke afwerking die zowel aan de buitenzijde als in het interieur behoorlijk gaaf behouden en herkenbaar is gebleven.
De Teresiakerk aan de Haagwinde 91 te Apeldoorn, bezit een bijzondere cultuurhistorische waarde doordat de kerk in feite het begin van de vorming van de omliggende wijk markeert. Het pand werd in 1939 min of meer in een leeg agrarisch buitengebied gebouwd dat voornamelijk in het derde kwart van de 20ste eeuw tot woonwijk werd getransformeerd. Buiten dat het pand binnen de 20ste-eeuwse ontwikkeling van de RoomsKatholieke kerk in Apeldoorn en omgeving een belangrijke rol speelde, heeft het zo ook een zeker belang voor de latere stedenbouwkundige ontwikkeling van het gebied.
De Teresiakerk en de bijbehorende pastorie zijn aangewezen als gemeentelijk monument.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. De Teresiakerk is aangewezen als gemeentelijk monument.
Rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden hebben een hoge cultuurhistorische waarde, maar krijgen geen specifieke regeling in het bestemmingsplan. Voor deze systematiek is gekozen omdat de Erfgoedwet, Wabo en de gemeentelijke monumentenverordening een eigen beschermingsregime kennen via een vergunningensysteem. Bovendien is het monumentenbestand nog in ontwikkeling. Het opnemen van specifieke bestemmingen of aanduidingen voor de monumenten en beeldbepalende panden zou betekenen dat voor iedere mutatie in het monumentenregister een bestemmingsplanherziening in gang moet worden gezet om het bestemmingsplan actueel te houden. Dit wordt niet doelmatig geacht.
Wel is er, om deze objecten een extra bescherming te geven, voor gekozen om het bouwvlak op het individuele monument of beeldbepalend pand af te stemmen en geen standaardmaten voor de bouwvlakken te gebruiken. Vergunningvrij bouwen is in veel gevallen niet van toepassing op rijks- en gemeentelijke monumenten.
Gelet op het stelsel van de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op grond van artikel 6.2.1a Bro wordt een bouwplan van een of meer woningen (in dit geval gaat het om maximaal 35 woningen) toegestaan. Er moet een afweging worden gemaakt over het vaststellen van een exploitatieplan. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een overeenkomst.
Exploitatieplan of overeenkomst
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Conclusie
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
In hoofdstuk 2 is de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. Paragraaf 5.2 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.3 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Naast de appartementen zijn er in het gebouw gemeenschappelijke ruimten voor de bewoners aanwezig. Deze gemeenschappelijke ruimten bestaan uit een: kookstudio, ontmoetingsruimte, gastenverblijf en workshopruimte. Het gezamenlijk maximum aan gemeenschappelijke ruimte is 400 m2 bruto vloeroppervlak.
Om het gebruik van de gemeenschappelijke ruimten flexibel te houden is een afwijkingsbevoegdheid opegnomen. Functies die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de in artikel 3.1 onder b genoemde functies, zijn met een afwijkingsbevoegdheid toegestaan.
De kerk krijgt een aanduiding 'maatschappelijk'. In de kerk zijn maatschappelijke voorzieningen uit miliecategorie 1, die genoemd staan op de lijst van bijlage 1 bij de regels, toegestaan. Het brutovloeroppervlak is gemaximaliseerd tot 1.200 m2.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In het bebouwingsschema staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Voor de nieuw te realiseren bebouwing is een maximale hoogte op de plankaart opgenomen. Voor de kerk en de pastoriewoning geldt de bestaande hoogte.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Artikel 5.1 onder c bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 10 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 11 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 6 in lid 6.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 8 is in lid 8.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen. Voor dit plan zijn geen gebiedsaanduidingen opgenomen.
Aan het bouwblok voor de bestemming wonen is in dit bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 3.3.8 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk OVERGANGS- EN SLOTREGELS bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Op 10 februari 2020 heeft de initiatiefnemer een inloopbijeenkomst gehouden, Voor de bijeenkomst zijn omwonenden, wijkraad en gemeente raadsleden uitgenodigd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 mei 2020 tot en met 24 juni 2020 terinzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er 5 zienswijzen ingediend. Voor een samenvatting van de zienswijzen en de reactie daarop wordt u verwezen naar bijlage 1 van de toelichting.
Op dit bestemmingsplan is de Crisis- en herstelwet van toepassing, omdat het gaat om de bouw van meer dan 11 woningen. Dit betekent dat beroepsgronden tijdens de beroepstermijn moeten zijn ingediend en dat binnen zes maanden een uitspraak gedaan moet worden.