Plan: | Klimaatbossen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1398-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Klimaatbossen
De gemeente Apeldoorn en de provincie Gelderland werken aan een klimaatbestendig en klimaatneutrale leefomgeving voor haar inwoners. Klimaatbestendig gaat onder andere over een leefomgeving waarin de gevolgen van hitte en droogte, maar ook van extreme regenval kunnen worden opgevangen. Klimaatneutraal gaat om een leefomgeving waarin in ieder geval niet meer broeikasgassen worden uitgestoten dan dat er wordt opgeslagen. Het gaat daarbij met name over CO2.
Het werken aan een klimaatbestendig en klimaatneutraal buitengebied doen zij onder andere door de aanleg van klimaatbossen, passend in het landschap. Zo werken de gemeente en de provincie samen met particuliere grondeigenaren (klimaatbos Groote Wetering) aan de realisatie van de Groene Mal en het Gelders natuurwerk in de Groene Ontwikkelzones. Deze bossen versterken de groen-blauwe hoofdstructuur en dragen daarmee bij aan doelen als gezondheid, biodiversiteit, waterbeheer en leggen tevens CO2 vast.
Een klimaatbos is een klein bosperceel of boselement passend bij de maat van het landschap dat zorgt voor een optimale CO2 vastlegging. Dat vastleggen van CO2 vindt plaats in hout en in de bodem. Het is dan ook de bedoeling dat deze bosjes langdurig bos blijven.
Met de aanleg van klimaatbossen wordt vorm gegeven aan het nationaal Klimaatakkoord uit 2019. In dit akkoord is afgesproken om een Bossenstrategie op te stellen voor o.a. meer bosaanplant in Nederland. In november 2020 is de Bossenstrategie van rijk en provincies vastgesteld. De strategie gaat uit van meer bomen en bos, vitaal bos en aandacht voor duurzaam houtgebruik. De ambitie is om 37.000 ha. meer bos in Nederland aan te leggen, waarvan een deel wordt ingezet als compensatie i.v.m. stikstofmaatregelen. De provincie Gelderland draagt hier met 1.700 ha. en 1 miljoen bomen aan bij.
De provinciale staten van de provincie Gelderland hebben op 04-07-2018 een motie aangenomen (nummer 18M38) waarin de provincie tot 2030 jaarlijks 30 miljoen euro reserveert voor een investeringsprogramma Klimaat. Provincie Gelderland heeft op 15-12-2020 het uitvoeringsprogramma Bomen en Bos 'Vitaal en divers bos' vastgesteld. In dit uitvoeringsprogramma worden de doelen voor bomen en bos geconcretiseerd en wordt aangegeven welke instrumenten worden ingezet om dit te bereiken.
De gemeente Apeldoorn heeft in de structuurvisie (Apeldoorn Biedt Ruimte, 2013) opgenomen te streven naar een klimaatbestendig buitengebied. Het doel is: 'het combineren van klimaatbestendigheid met verbetering van de biodiversiteit en het toevoegen van recreatiemogelijkheden en ruimtelijke kwaliteit'.
Eerder, in 2003 heeft Apeldoorn ingezet op een programma voor landschap en natuur, 'de Groene Mal'. Hierin is opgenomen dat Apeldoorn fors investeert in 7 kerngebieden. Zonder dat dit expliciet werd benoemd werkte Apeldoorn daarmee al aan een klimaatbestendig buitengebied.
In hoofdstuk 3 wordt het beleid op hoofdlijnen beschreven en in hoofdstuk 4 regelgeving en beleid per planologisch aspect.
Rond Apeldoorn worden er op drie locaties klimaatbosjes aangeplant:
De locatie Wig Wolvenbos, heeft al een passende natuurbestemming en maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Het realiseren van een klimaatbos op de andere twee locaties past niet binnen de bestemming, zoals opgenomen in de ter plaatse geldende bestemmingsplannen. Om het klimaatbos op deze locaties mogelijk te maken dienen deze bestemmingsplannen gewijzigd te worden. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
De ligging en begrenzing van deze locaties en het geldend bestemmingsplan ter plaatse worden in de volgende paragrafen nader beschreven.
De locatie van het voorziene klimaatbos aan het Apeldoorns Kanaal (kadastraal perceel APD01, sectie E, nummer 4787), ligt ter hoogte van Kanaal Noord 466 Beemte Broekland tegenover de aflaat Wenumse Beek en heeft een oppervlakte van circa 3,5 hectare.
Het plangebied betreft agrarische percelen die rondom een voormalig agrarisch erf liggen. De locatie is vanaf Kanaal Noord bereikbaar en in eigendom van de provincie Gelderland. Aan de noord- en de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door sloten.
De locatie klimaatbos Groote Wetering ligt zuidoostelijk van Apeldoorn, tussen de Verlengde Broekstraat (ten zuiden van nr. 12) en het Hooiland (ten noorden van nr. 51). Het perceel is ongeveer 3 hectare groot. Op onderstaande afbeelding is de locatie weergegeven.
Het plangebied grenst in het noordoosten aan een bestaand bosje. Voor het overige wordt het plangebied omringd door open agrarisch gebied. De locatie is vanaf de zuidzijde bereikbaar vanaf het Hooiland. Aan de oostzijde bevindt zich de Groote Wetering, tevens de grens met de gemeente Voorst, met op de kavelgrens (erf)beplanting. Dwars door het plangebied loopt de Kleine Leigraaf. Het perceel is in eigendom bij de provincie Gelderland.
De locatie klimaatbos Apeldoorns Kanaal maakt deel uit van bestemmingsplan Buitengebied Noord-Oost (2014). Op grond van dit bestemmingsplan heeft deze locatie de bestemming 'Agrarisch', de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie middelhoog' en gedeeltelijk de gebiedsaanduiding 'Ecologische verbindingszone'. Een gedeelte van het perceel kent een bouwvlak.
Het realiseren van een bos en het daarmee samenhangende recreatief medegebruik is op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk. Om het plan mogelijk te maken dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden.
De locatie klimaatbos Groote Wetering maakt deel uit van bestemmingsplan 'Buitengebied Het Woud' (2013). Op grond van dit bestemmingsplan heeft deze locatie de bestemming 'Agrarisch'.
Naast de bestemming 'Agrarisch', kent de locatie de gebiedsaanduiding 'open landschap' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied'.
Ter plaatse van de aanduiding 'open landschap' zijn de gronden, naast de aldaar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het instandhouden van de openheid van het landschap. Voor de aanleg van beplanting is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze kan worden verleend indien er wordt aangesloten bij bestaande massa's (bebouwing en beplanting) waardoor bestaande open enken open blijven en er geen aaneengesloten beplanting (bijv. bos, boomgaard, kwekerij) wordt aangelegd.
Ook voor het aanleggen van recreatieve wegen, paden en parkeervoorzieningen binnen de bestemming 'Agrarisch' is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, mits aangetoond wordt dat de werkzaamheid niet leidt tot een significante toename van de stikstofdepositie in een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
De gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied' is voor onderliggend initiatief niet relevant omdat deze aanduiding regels stelt ten aanzien van bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van veehouderij. Daarin voorziet onderliggend plan niet.
Het realiseren van een bos is op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk. Daarom dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden.
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie en de nieuwe inrichting per locatie beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid op hoofdlijnen beschreven en in hoofdstuk 4 worden de voor dit plan relevante planologische aspecten beschreven, waarin de afstemming met regelgeving en beleid voor die aspecten plaatsvinden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet van het bestemmingsplan uiteen gezet. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt nader toegelicht hoe afstemming heeft plaatsgevonden ten behoeve van het plan.
In dit hoofdstuk wordt per locatie het historich gebruik, de bestaande situatie en de nieuwe inrichting beschreven.
Het plangebied was vanaf de eerste kaarten in 1850 deels al als bos ingetekend op de kaart. Ten noorden en ten zuiden van het plangebied lagen enkele akkercomplexen. Het gebied ten oosten van de Beltweg was al wel verkaveld en ingetekend met elzensingels, maar boerderijen waren er nog nauwelijks. Vanaf de jaren 30 zijn de eerste boerderijen aan de Beltweg gebouwd. Het bosperceel van het plangebied staat dan niet meer op kaart. Het plangebied bestaat vanaf deze periode uit drie percelen.
Topografische kaarten 1850, 1880, 1930 en 2015
Het plangebied is gelegen langs de weg Kanaal Noord, ten oosten van het Apeldoorns Kanaal. Het perceel bevindt zich tegenover aflaat Wenumse Beek (WL 2497). Het betreft een drietal agrarische percelen die in gebruik zijn geweest als grasland. Deze percelen omsluiten een voormalige boerderij, welke nu in gebruik is als woonhuis. Deze percelen hoorden ooit bij deze voormalige boerderij. De percelen worden omsloten door sloten. Aan de sloot aan de zuidzijde staan enkele solitaire bomen. In de zuidwestzijde van het perceel is sprake van enige rietontwikkeling. Op basis van luchtfoto's en de AHN kan geconcludeerd worden dat dit stuk lager ligt dan de rest van het perceel.
Zicht op de zuidzijde van het perceel
Ten oosten van de Veluwe stuwwal ligt een dekzandgebied met dekzandkoppen en dalen op de overgang naar het oostelijke gelegen broeklandschap. Dit patroon van afwisselend zandkoppen en dalen loopt in min of meer westelijke richting. Het plangebied ligt op deze overgang van het dekzandgebied naar de broekgebied aan de uitloper van één van de dalen, waar de Wenumse Beek stroomt.
De percelen van het plangebied liggen op een gooreerdgrond, een hyrdrozandgrond, met oorspronkelijk een nat karakter. Het gebied ten oosten van het plangebied is natter. Aan de zuid- en noordzijde liggen uitlopers van de dekzandkoppen met dikke enkeerdgronden. Het plangebied ligt op de overgangszone van het hoger gelegen dekzandgebied naar het lagere broekland.
De sloten in en rondom het plangebied wateren af richting het oosten naar de Bellertstraat. De sloot aan de zuidzijde van het perceel is een secundaire watergang, oftewel een B-watergang is. Dit wil zeggen dat de sloot verplicht door de eigenaar moet worden onderhouden. De overige sloten in het plangebied en de sloot parallel aan het kanaal zijn tertiaire watergangen oftwel C-watergangen. Onderhoud van deze sloot ligt bij de aanpalende eigenaren en is op vrijwillige basis.
Kernkwaliteiten van deze plek zijn bomenrijen en elzensingels. In het verleden, voor de grootschalige ontginning voor de landbouw, heeft op deze locatie bos gestaan. De meeste bosjes, elzensingels en bomenrijen zijn met de intensivering van de landbouw verdwenen. Het te planten bos van 3,5 ha levert een bijdrage aan het versterken van het kleinschalige landschap met elzensingels en bomenrijen. Verder wordt gebruik gemaakt van de natuurlijke laagte door water meer ruimte te geven. Zo ontstaat een broekbos in combinatie met waterberging. Aan de noordzijde wordt een wandelpad gerealiseerd. Gestreefd wordt naar een bosopbouw met kern (bos) mantel (struiken) en zoom (kruiden). Uitgangspunt voor het type beplanting is dat wordt aangesloten op het omringende landschap en de bodemgesteldheid door soorten te gebruiken die van oudsher in het gebied thuishoren. Het bostype Vogelkers-Essenbos sluit hier het best bij aan. Er blijft een zone langs de sloten vrij voor het uitvoeren van onderhoud. In de afbeelding hieronder in het klein en in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting in het groot treft u het inrichtingsplan aan.
Algemeen uitgangspunt bij de klimaatbosontwikkeling is dat er zeer beperkt beheer plaatsvindt. Er zijn globaal twee fases te onderscheiden in het beheer. In de eerste fase, de eerste 5 jaar na aanleg zal er iets meer beheer plaatsvinden: het maaien in de jonge aanplant (2 keer in deze 5 jaar), het herplanten van niet aangeslagen bomen/planten ('inboeten'; uitgegaan wordt van een laag 'inboet'- percentage van ca. 5%) en enig hakhoutbeheer aan de bosrand (eenmalig binnen deze eerste fase).
In de vervolgfase vanaf het vijfde jaar is het beheer beperkter en bestaat deze alleen nog uit het beheer van de bosranden: deze worden om de 15 jaar gefaseerd afgezet. Daarnaast gaat het nog om het waar nodig 'wegzuiveren' van niet gewenste exoten alsmede veiligheidsvelling, in geval binnen de invloedsfeer van bijvoorbeeld paden, wegen of aangrenzende percelen, risico's ontstaan voor vallend hout of omvallende bomen.
Sinds de 19de eeuw, en mogelijk al eerder, is het gebied in gebruik als hooiland. Het gebied was zeer geschikt voor grasland, maar omdat het tamelijk nat was, kon het vee er niet in worden geweid, en daarom werd het gebruikt voor de hooiproductie. Vanaf ca. 1930 is het gebied planmatig ontgonnen in smalle rechthoekige kavels in oost-westrichting. Het gebied had toen al een overwegend open karakter. Met de schaalvergroting van de landbouw zijn de kavels vaak samengevoegd. Gaandeweg werden sommige percelen tijdelijk gebruikt als akker, maar grasproductie is nog steeds het voornaamste agrarische doel. Tot in de loop van de 20e eeuw stonden de broeklanden vol met elzensingels langs strak gegraven sloten. De elzen dienden als boerengeriefhout en als veekering. Ook langs de de watergangen Groote Wetering en Kleine Leigraaf stonden enkele bomen. Door de opgevoerde landbouwproductie en ruilverkavelingen zijn veel singels gerooid of nauwelijks nog onderhouden. Vaak staan er nog enkele elzen als prachtige eenlingen in de grote leegte. De gebieden waren altijd te nat en te slap om boerderijen te bouwen. Tot voor kort stonden die er dan ook niet. Pas in de laatste decennia hebben boerderijen hier hun intrede gedaan. Eind jaren negentig is met de ruilverkaveling een klein bosje bij de samenkomst van de Kleine Leigraaf en de Groote Wetering door het waterschap aangelegd.
Topografische kaarten 1850, 1880, 1930 en 2015
De locatie klimaatbos Groote Wetering ligt in agrarisch gebied in de oksel van de Groote Wetering met de Kleine Leigraaf en ligt op de grens van de gemeente Apeldoorn met de gemeente Voorst.
Het landschap ter plaatse heeft een open karakter. De percelen zijn lang en smal en liggen in west-oostelijke richting. De gronden in de omgeving zijn met name in gebruik als grasland. Hier en daar ligt een akker. Grenzend aan het plangebied ligt een bosje van het Waterschap ingeklemd tussen de Groote Wetering en de Kleine Leigraaf. Op de randen van het perceel staat een enkele boom en wat verdwaalde wilgen en lijsterbes. Ten zuiden van het plangebied staan op de randen van enkele percelen knotwilgen.
De bodem van het plangebied bestaat uit beekeerdgronden. Op basis van de ligging bestond de bodem vroeger uit veen. Dit is waarschijnlijk verdwenen met het ontginnen van het landschap. De percelen liggen op gemiddel 7 meter NAP.
De sloten in en rondom het plangebied liggen met name in oost-westelijke richting. Deze sloten, allen tertiaire watergangen oftwel C-watergangen, wateren in oostelijke af op de Kleine Leigraaf en de Groote Wetering, beide A-watergangen. A-watergangen zijn watergangen van overwegend belang voor de waterhuishouding en waterberging, met inbegrip van oevers, taluds, kaden en onderhoudspaden, die in beheer en onderhoud zijn bij het waterschap.
Het plan gaat uit van de inrichting van de percelen met bos, aansluitend aan het bestaande bosje van het Waterschap. Gestreefd wordt naar een bosopbouw met kern (bos) en langs de buitenranden mantel (struiken) en zoom (kruiden).
Uitgangspunt voor wat betreft het type beplanting is dat er bos wordt ontwikkeld dat van nature op deze locatie ontstaat. Het bostype Elzen-Eikenbos heeft de meeste potentie. Het bostype Vogelkers-Essenbos dat hier oorpronkelijk zou groeien, komt vanwege de ontwatering in het gebied niet meer voor. Er is gekozen voor een compact bos dat aansluit op een bestaand bosje van het Waterschap rekening houdend met het aanwezig landschap.
De bestaande tertiaire waterlopen in het gebied worden gedempt. Voor een goede waterafvoer van de percelen aan de westzijde, wordt langs de westrand van het plangebied een nieuwe sloot aangelegd richting de Groote Wetering. Onderhoudsstroken langs de te handhaven waterlopen worden vrijgehouden.
Langs de Groote Wetering is op het traject tot De Kar een doorgaand fietspad aangelegd. De wens bestaat om dit fietspad te verlengen tot Klarenbeek. Voor dit plangebied wordt hiermee al rekening gehouden door een strook langs de Groote Wetering te reserveren voor de mogelijke aanleg van een fietspad in de toekomst. De wijziging van de bestemming van dit fietspad maakt geen onderdeel uit van dit plan.
In de afbeelding hieronder in het klein en in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting in het groot treft u het inrichtingsplan aan.
Algemeen uitgangspunt bij de klimaatbosontwikkeling is dat er zeer beperkt beheer plaatsvindt. Er zijn globaal twee fases te onderscheiden in het beheer. In de eerste fase, de eerste 5 jaar na aanleg zal er iets meer beheer plaatsvinden: het maaien in de jonge aanplant (2 keer in deze 5 jaar), het herplanten van niet aangeslagen bomen/planten ('inboeten'; uitgegaan wordt van een laag 'inboet'- percentage van ca. 5%) en enig hakhoutbeheer aan de bosrand (eenmalig binnen deze eerste fase).
In de vervolgfase vanaf het vijfde jaar is het beheer beperkter en bestaat deze alleen nog uit het beheer van de bosranden: deze worden om de 15 jaar gefaseerd afgezet. Daarnaast gaat het nog om het waar nodig 'wegzuiveren' van niet gewenste exoten alsmede veiligheidsvelling, in geval binnen de invloedsfeer van bijvoorbeeld paden, wegen of aangrenzende percelen, risico's ontstaan voor vallend hout of omvallende bomen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet dat vooruitloopt op de verwachte inwerkingtreding 1 januari 2022. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. De NOVI geeft richting aan grote en complexe opgaven die Nederland . Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
3. Sterke en gezonde steden en regio's;
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes: 1) Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) Afwentelen wordt voorkomen. Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Relatie met het plan
De realisatie van klimaatbosjes gecombineerd met recreatie en waterberging, draagt bij aan de doelen voor leefbaarheid en veiligheid. Er wordt met deze bosjes rechtstreeks invulling gegeven aan het mitigeren van klimaateffecten. Aanvullend dragen de bosjes in enige mate bij aan het versterken van het natuurnetwerk, waarmee flora en fauna worden ondersteund.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
De voor dit plan relevante ambities uit de omgevingsvisie worden hieronder nader toegelicht:
ambitie klimaatadaptie
Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.
ambitie biodiversiteit
Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.
ambitie economisch vestigingsklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.
woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Relatie met het plan
Het initiatief om klimaatbossen te realiseren geeft invulling aan verschillende provinciale ambities:
Klimaatadaptatie: Met klimaatbosjes wordt CO2 opgeslagen om zo de effecten van broeikasgassen te beperken. Daarbij wordt ingespeeld op de gevolgen van klimaatverandering door ruimte te bieden aan waterbuffering
Biodiversiteit: met klimaatbosjes wordt ten opzichte van het agrarisch gebruik, gewerkt aan een toename van de biodiversiteit. Door ook ruimte te zoeken voor een graduele bosopbouw met kern mantel en zoom, wordt gezocht naar een optimum in CO2 opslag en biodiversioteit
De klimaatbosjes dragen bij aan de randvoorwaarden voor een goed woon en leefklimaat en een economisch vestigingsklimaat.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk 4.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Op het vlak van klimaatbestendigheid zet Apeldoorn in op:
Relatie met het plan
Klimaatbossen geven concreet invulling aan de gemeentelijke ambities op het vlak van klimaatbestendigheid. Concreet wordt er aangesloten op het verbeteren van biodiversiteit en het toevoegen van recreatiemogelijkheden. Er wordt met klimaatbossen wel een stap verder gegaan. Doordat expliciet wordt ingezet op het blijvend vastleggen van CO2, wordt actief ingezet op het vastleggen van nu aanwezige broeikasgassen in de atmosfeer.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Onderzoeksresultaten
Dit bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De bodem van de locaties is, op basis van de beschikbare bodeminformatie geschikt voor de toekomstige functie. Er is geen bodemonderzoek uitgevoerd op deze locaties. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de bestemmingsplanherziening vanuit het aspect bodem niet uitvoerbaar is. Per locatie volgt hierna een toelichting beschikbare informatiebronnen.
Klimaatbos Apeldoorns Kanaal
Op basis van het historische bodembestand, het bedrijvenbestand (inclusief ondergrondse tanks) en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging. Van de locatie is volgens het bodeminformatiesysteem geen bodemonderzoek aanwezig.
Klimaatbos Groote Wetering
Op basis van het historische bodembestand, het bedrijvenbestand (inclusief ondergrondse tanks) en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging. Van de locatie is volgens het bodeminformatiesysteem geen bodemonderzoek aanwezig.
Grondverzet
Voor grondverzet op basis van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Apeldoorn beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Een partij grond die na 1 oktober 2019 wordt toegepast, moet volgens het “Tijdelijk handelingskader PFAS houdende grond bij hergebruik” (Ministerie van I&M, 8 juli 2019 en 29 november 2019), ook gekeurd zijn op PFAS. Omdat deze stof geen onderdeel is van de bodemkwaliteitskaart kan vanaf deze datum de kaart niet meer als bewijsmiddel worden gebruikt voor het toepassen van grond. Momenteel is een nieuwe nota bodembeheer met bodemkwaliteitskaarten in voorbereiding. Hierin wordt ook PFAS opgenomen. Het streven daarbij is dat medio 2020 de nieuwe nota bodembeheer (inclusief bodemkwaliteitskaarten) gereed zijn.
Er wordt in het plangebied geen grond aan- of afgevoerd.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Onderzoeksresultaten
Met de realisatie van klimaatbossen wordt geen milieugevoelige of milieubelastende functie geïntroduceerd. Nieuwe natuur, aangelegd na 1 mei 1988, kan niet worden beschouwd als zeer kwetsbaar gebied, als bedoeld in Wet ammoniak en veehouderij. Derhalve worden eventuele veehouderijen niet belemmerd als gevolg van het realiseren van de klimaatbossen. Nader onderzoek is niet van toepassing.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Onderzoeksresultaten
Er wordt geen geluidsgevoelige functie gerealiseerd. Omgekeerd wordt geen nieuwe geluidsbronnen geïntroduceerd. Nader onderzoek is niet aan de orde.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van een klimaatbos. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Er zijn geen risicobronnen aanwezig in of in de nabij heid van het plangebied. Het plan maakt geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk en daardoor is externe veiligheid niet relevant.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. In dit bestemmingsplan worden geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling (voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure) uit te voeren.
De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Nationaal beleid
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan 2016-2020 heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Watertoets
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Provinciaal beleid
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
Waterschapsbeleid
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Gemeentelijk beleid
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk waterplan opgesteld. Het Waterplan Apeldoorn is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid. Uitgangspunt is dat deze ontwikkeling niet leidt tot wateroverlast. Het afstromende hemelwater mag niet op het gemeentelijke (druk)riool worden aangesloten .
Binnen deze ontwikkeling wordt het afstromende hemelwater op eigen terrein opvangen, geborgen en vertraagd afgevoerd naar het grondwater (infiltratie) dan wel vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater indien aanwezig. Dit volgens de huidige richtlijnen van de gemeente Apeldoorn.
De ruimtelijke inrichting wordt tevens zodanig aangepast dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast, bijvoorbeeld door het oppervlak aan verhardingen te verminderen, de maaiveldmorfologie te optimaliseren enzovoorts. Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones en wordt aandacht gevraagd voor grondwaterneutraal bouwen.
Beide locaties liggen buiten bestaand stedelijk gebied en zijn 3,5 en 3,0 hectare groot. De locaties bevinden zich direct naast of gescheiden door een weg van een watergang en grenzen daarbij aan de Keurzones van het waterschap. De locaties liggen niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft vastgelegd.
Grondwater
Beide locaties liggen ten oosten van het Apeldoorns Kanaal en daarmee liggen deze niet in de grondwaterfluctuatiezone die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft vastgelegd. Voor de locaties geldt dat er geen (actieve) grondwatermonitoring plaatsvindt en er geen peilbuisgegevens beschikbaar zijn. Er is in en in de buurt van de locaties geen grondwateroverlast bekend. Doordat de locaties naast watergangen zijn gelegen, zal de waterstand een sterke invloed hebben op de grondwaterstanden aldaar. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Zoals beschreven zijn beide locaties gelegen in de buurt van een waterloop. De locatie klimaatbos Apeldoorns Kanaal wordt hiervan gescheiden door een weg lang het Apeldoorns kanaal. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Aangezien er bos wordt ontwikkeld wordt, hebben de plannen geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Door de ligging in de nabijheid van watergangen is in de nabijheid waterafhankelijke natuur aanwezig. Door in de inrichting rekening te houden met de bestaande natuurwaarden heeft het plan geen nadelige gevolgen voor deze waterafhankelijke natuur.
Afvoer van regenwater
Regenwater wordt ter plekke vastgehouden en zakt in de bodem -daarmee is er geen (extra) afvoer van regenwater voorzien dan in de huidige situatie.
Afvoer van afvalwater
Er zal op beide locaties geen aanbod van afvalwater zijn en daarmee geen afvoer van afvalwater plaatsvinden.
Watertoets
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.
Het plan omvat géén woningen of extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Gelders Natuurnetwerk
Conform de bepaling uit de Wet natuurbescherming heeft de provincie Gelderland gebieden aangewezen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', in Gelderland 'Gelders Natuurnetwerk' (GNN) genaamd.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is het beleid voor het GNN als volgt beschreven. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied nieuwe natuur. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden.
Het GNN en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities, zoals stilte. Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het GNN.
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels voor het GNN gesteld (artikel 2.39 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen het GNN in principe geen nieuwe functies mogelijk maakt. Uitbreiding van bestaande functies kan alleen worden mogelijk gemaakt als de kernkwaliteiten van het gebied per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in het bestemmingsplan.
Groene Ontwikkelingszone
Naast het Gelders Natuurnetwerk heeft de provincie ook gebieden aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO). In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is het beleid voor de GO geformuleerd. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van die dubbele doelstelling. Er is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande functies.
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels voor het GO gesteld (artikel 2.52 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen GO in principe geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Nieuwe kleinschalige ontwikkelingen of uitbreiding van bestaande functies kan alleen moglijk worden gemaakt als de kernkkwaliteiten 'per saldo' niet signicant worden aantast (bij een beperkte uitbreiding en bij een uitbreiding van bestaande grondgebonden landbouwbedrijven en extensieve openluchtrecreatie) dan wel de kernkwaliteiten substantieel worden versterkt (bij een nieuwe kleinschalige ontwikkeling en bij een grote uitbreiding). De inpassing dan wel versterking van de kernkwaliteiten moeten worden verankerd in hetzelfde dan wel een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
De kernkwaliteiten die gelden binnen het Gelders natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone zijn omschreven in de atlas Kernkwaliteiten GNN en GO, of in bijlage 5 Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone bij deze verordening. Hierbij gaat het niet alleen om de aanwezige natuurwaarden, maar ook om de nagestreefde natuurwaarden en de bijbehorende milieucondities.
Nationaal Landschap
Het Rijk heeft in de Nota Ruimte twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er zeven liggen in Gelderland. Eén daarvan is de Veluwe. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.
Sinds 2012 zijn nationale landschappen geen onderdeel meer van het rijksbeleid en zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is er op gericht om de kernkwaliteiten van de als Nationaal Landschap aangewezen gebieden te behouden en verder te ontwikkelen en de landschappelijke samenhang te vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.
Dit wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat activiteiten die de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken zijn toegestaan (artikel 2.56 Omgevingsverordening Gelderland).
Ingrepen die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantasten, zijn alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau.
De kernkwaliteiten worden beschreven in een bijlage 6 bij de Omgevingsverordening: Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.
Het gemeentelijk natuur- en groenbeleid is vastgelegd in de Groenstructuurkaart, de Groene Mal, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. De voor dit plangebied relevante beleid wordt hier besproken.
Groenstructuurkaart
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
Groene Mal
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem, de kanaalzone en de weteringen alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken en sprengen, de kanaalzone, de weteringen, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
De weteringen
Binnen de Groene Mal verbinden de weteringen de drie grote groengebieden. Nu hebben ze enkel functie als agrarische afwateringssloot en is het niet mogeljik erlangs te fietsen of wandelen. Ook zijn ze nu weinig aantrekkelijk voor flora en fauna. Door weteringen heel anders in te richten, volgens het zogenaamde model 'kamsalamander' zullen zowel mens als dier meer profijt hebben van het verbindende water tussen de drie natuurgebieden. Model kamsalamander voorziet in de aanleg van ecologisch aantrekkelijke poelen, water- en oevervegtatie en houtwallen. Zo worden de weteringen weer aantrekkelijk voor zeldzame amfibiën als de kamsalamander, heikikker, boompad, ringslang en ander organismen zoals de spitsmuis, steenuil en vleermuis.
Groenplan
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Groot Apeldoorns Landschapskookboek
In het groot Apeldoorns Landschapskookboek wordt de visie op het Apeldoornse landschap beschreven. Bedoeling is de kwaliteiten van het bestaande landschap te versterken. Het landschapskookboek geeft per landschapstype een beeld hoe de toekomst eruit zou kunnen zien, als de 'recepten' in het kookboek worden toegepast. Voor dit plangebied zijn de relevante landschappen beschreven.
Kampenlandschap
Het kampenlandschap met zijn akkers omzoomd door houtwallen, bosjes en lanen. Het woord kampenlandschap verwijst naar het oude woord kamp, dat éénmanses ofwel éénmansakker betekent. Het gaat ons hier niet om hoeveel eigenaren een gebied had, maar om het type landschap: vaak iets bol en hoger gelegen akkers, omzoomd door houtwallen, bosjes, lanen en boerderijen die er als kransen in de lage delen omheen liggen. Het kampenlandschap is een landschap voor fijnproevers. De boerderijen met hun langgerekte, lage daken en de beplanting die nét achter die bolle akkers wegzakken, laten die bolling extra mooi uitkomen.
Kampenlandschappen treffen of troffen we op een paar plekken aan in de enclaves op de Veluwe en grootschalig ten noorden en noordoosten van Apeldoorn. Het noordelijke kampenlandschap is ontstaan op langgerekte zandruggen, die iets hoger in het landschap liggen en die oostelijker steeds meer verbrokkelen in losse eilandjes. Die zandruggen en zandeilandjes zijn ontstaan na de laatste ijstijd. Zand spoelde van het opgestuwde Veluwemassief met de regen mee naar lager gelegen gebieden en vormde er een ‘uitspoelingswaaier’ op en om de plek waar nu Apeldoorn ligt.
Het planten van kleine bospercelen in de laagten tussen de essen – de afgelopen eeuw zijn ze hier bijna allemaal verdwenen – kan de ruimtelijke structuur versterken, bijvoorbeeld door overhoekjes te beplanten. Daarmee ontstaan tegelijkertijd nieuwe openbare ruimten in het landschap. De toegankelijkheid van het landschap is te verbeteren door verdwenen paden rond essen te herstellen, door nieuwe aan te leggen, door paden met elkaar te verbinden en door ze te voorzien van beplanting. Beplanting en paden combineren dus. Als je een pad maakt kan je beplanting toevoegen en andersom. Zoek voor paden de laaggelegen delen tussen de essen op. Het verdichten van het kampenlandschap op de zandruggen contrasteert mooi met de openbroekgebieden die tussen de zandruggen in liggen.
Broeklanden
Leegte is een steeds schaarser goed in Nederland. Omdat de broeklanden nu zo kenmerkend open zijn, stellen we voor ze open te houden. De broeklanden worden omzoomd door hoger gelegen gebieden, waar bebouwing en beplanting gesitueerd zijn en worden (zie kampenlandschappen). Ze vormen een besloten kader om de broeklanden heen: een contrast dat we in deze visie voorstellen te versterken.
De grote open ruimten van de broeklanden kunnen rommelig en ongenaakbaar aandoen. De randen zijn niet meer afgebakend door beplanting op de zandruggen van het kampenlandschap. Dit maakt zijn de randen van de broeklanden rafelig: ‘ruimte loopt weg’. Versterking van het kampenlandschap heeft dus ook grote invloed op de broeklanden: ze worden dan omsloten. Er zijn broekgebieden die worden heringericht voor ontwikkeling van natuur of landgoederen.
De lage, natte delen blijven voor de landbouw niet optimaal en horen als uitlopers van de beekdalen bij de Ecologische Hoofdstructuur. Als sprake is van herinrichting, dan streven we naar open, natte hooilanden. Alleen al het verschil in grassen maakt de ruimte een stuk vriendelijker. Verder kunnen solitaire elzen – lage bomen –, elzenbosjes of enkele transparante elzensingels een schilderachtige verrijking vormen van de leegte. Elzensingels zoals die hier vroeger stonden werden niet aangeplant: ze ontkiemden in de slootkanten. Aanplant van dichte elzensingels wordt afgeraden. Dit levert strakke, onnatuurlijk muren van beplanting op, die de ruimte opknipt [2]. Om de openheid van de broekgebieden te behouden, wordt er geen wegbeplanting toegepast.
Weteringen
De weteringen zijn kenmerkende, lange en continue structuren die van zuid naar noord lopen en die het verhaal van de ontginningsgeschiedenis van dit landschap vertellen. Ze zijn gegraven om het overtollige water dat van de Veluwe naar het moerassige gebied toestroomde en uit de grond opkwelde, af te voeren richting het noorden, om het daar op de IJssel te lozen. Om de toegankelijkheid van het landschap te vergroten en de cultuurhistorie ervan meer inzichtelijk te maken, is het de moeite waard de weteringen te voorzien van paden en in het geval van de Groote Wetering de laanbeplanting aan te vullen. De Groote Wetering vormt ten oosten van Apeldoorn de grens tussen het besloten landgoederen- en het broeklandschap, een contrast dat door de beplanting extra versterkt wordt. De kleinere, overige weteringen binnen de gemeente Apeldoorn banen zich een weg door de broekgebieden en zijn onbeplant. Het is goed de weteringen in het kader van de openheid van de broekgebieden open te houden, uitgezonderd eventueel enkele wilgen of elzen die de linten speels begeleiden. De gegraven weteringen snijden soms dwars door de oost-west lopende zandruggenstructuur. Dat levert bijzondere plekken op:de open wereld van de weteringen snijden daar door de besloten ruggen heen. Wanneer paden hierlangs worden aangelegd, kunnen wandelaars de verschillende landschappen – broek- en kampenlandschappen – gaan beleven die ze op hun tocht tegenkomen.
Onderzocht is of er op grond van de hiervoor beschreven regelgeving en beleid beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied. Per locatie is hiervoor een onderzoeksrapport opgesteld door Bureau Waardenburg. Beide rapporten zijn opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting. Per locatie volgt hierna een toelichting
Afstemming Wet natuurbescherming
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Veluwe en ligt op 2,7 kilometer van het plangebied. Natura 2000-gebied Rijntakken ligt op 8 kilometer van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand.
Ligging klimaatbos Apeldoorns Kanaal (rood) ten opzichte van Natura 2000-gebied (groen)
Effecten stikstofdepositie
Om de effecten van stifstofdepositie op Natura 2000-gebieden te bepalen is zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase van klimaatbos Apeldoorns Kanaal met behulp van de Aeriuscalculator een berekening gemaakt (12-01-2021). Hieruit blijkt dat in beide fasen geen extra stikstofdeposite op Natura 2000 gebieden te verwachten is. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor stikstofgevoelige habitats of leegebieden van soorten zijn daarom uitgesloten.
Overige effecten
De locatie is gelegen buiten Natura 2000-gebied. Ditecte effecten als gevolg van dit plan, zoals verlies van areaal of leefgebied, zijn daarom uitgesloten. Natura 2000-gebied Veluwe heeft instandhoudingsdoelen voor bos, heide en droge zandgronden. Omdat in het plangebied dergelijke habitats niet voorkomen, is het uitgesloten dat het plangebied betekenis heeft voor de soorten en habitattypen van De Veluwe.
Natura 2000-gebied Rijntakken heeft instandhoudringsdoelstellingen open water, moeras, grasland en rivierbos. Hoewel de locatie uit grasland bestaat is de afstand tot Natura 2000-gebied Rijntakken zodanig groot dat effecten op soorten van dit Natura 2000-gebied uitgesloten zijn.
Omdat het plangebied nauwelijks een functie heeft als foerageergebied zal de voorgenomen ontwikkeling zich niet vertalen in een wijziging in het aantal ganzen op slaapplaatsen in Natura 2000-gebied Rijntakken.
Gezien de ruime afstand van plangebied tot Natura 2000-gebieden en het ongemoeid laten van de grondwaterspiegel en grondwaterstromingen is een negatief effect als gevolg van versnippering, geluid, beweging en veranderingen in het hydrologische systeem uitgesloten.
Soortenbescherming
Negatieve effecten op beschermde soorten zijn uitgesloten, mits de in het genoemde onderzoeksrapport beschreven maatregelen ten aanzien van broedvogels, de ringslang en de zorgplicht ten aanzien van overige diersoorten in acht worden genomen. Een ontheffing (soortenbescherming) is dan niet nodig.
De zorgplicht houdt in dat dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied,een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt (art. 1.11 Wnb).
Houtopstanden
Op de locatie klimaatbos Kanaal Noord worden geen houtopstanden gekapt.
Afstemming Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
De locatie Klimaatbos Apeldoorns Kanaal is niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk en voor wat betreft het noordelijk deel gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone en voor wat betreft het zuidelijk deel in Nationaal Landschap.
Ligging locatie klimaatbos Apeldoorns Kanaal in GO en NL
Groene Ontwikkelingszone
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone kan een nieuwe ontwikkeling mogelijk maken als wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substaniteel worden versterkt (artikel 2.52 lid 2 Omgevingsverordening). In de toelichting op de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening wordt met name gedoeld op economische en/of stedelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw of de aanleg van nieuwe infrastructuur. De aanleg van een klimaatbos is geen ontwikkeling in die zin. Wel is onderzocht of en in hoeverre de aanleg van klimaatbos zich verhoudt tot de bestaande en te ontwikkelen kernkwaliteiten in het gebied.
De kernkwaliteiten voor de locatie klimaatbos Apeldoorns Kanaal staan omschreven in bijlage 5 bij de Omgevingsverordening Gelderland, deelgebied 85 Weteringen IJsselvallei. De kernkwaliteiten voor dit deelgebied zijn:
Effecten op de kernkwaliteiten Groene Ontwikkelingszone
Het plangebied ligt op de overgangszone van het westelijk gelegen dekzandlandschap naar het oostelijk gelegen broeklandschap en kent een verkaveling als kampenlandschap. Kernkwaliteiten van deze plek zijn bomenrijen en elzensingels. In het verleden, voor de grootschalige ontginning voor de landbouw, heeft op deze locatie ook deels bos gestaan. De meeste bosjes, elzensingels en bomenrijen zijn met de intensivering van de landbouw verdwenen. Gezien de schaal en maat van het voorgestelde bosje van ongeveer 3,5 ha, is sprake van een kleinschalig bosje, dat een bijdrage kan leveren aan het versterken van het kleinschalige landschap met elzensingels en bomenrijen. Hiermee is sprake van versterking van de kernkwaliteiten van deelgebied 85 Weteringen IJsselvallei, specifiek onder meer 'kleinschalig landschap met veel opgaande landschapselementen' 'restanten broekbos'.
De ontwikkelingsdoelen voor dit deelgebied zijn
De kleinschalig (klimaat)bosontwikkeling geeft invulling aan de versterking van kleinschalig landschap en de overgang van de Veluwe naar cultuurgronden. Ook biedt de aanleg van klimaatbos de mogelijkheid voor een geschikter leeftgebied voor amfibieën en reptielen.
Conclusie de ontwikkeling van klimaatbos past binnen de beleidsdoelen voor GO. Effecten op de ontgwikkelingsdoelen zijn positief dan wel afwezig, waardoor de kernkwaliteiten in onderlinge samenhang bezien per saldo substantieel worden versterkt.
Nationaal Landschap
Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap, Veluwe, deelgebied Gradiënt Oost-Veluwe. Voor dit deelgebied zijn in de bijlage de volgende kernkwaliteiten beschreven. Het betreft de fraaie en beleefbare gradiënt (of wel het 'overloopgebied') van Veluwe naar IJssel: van besloten boslandschap in het westen via kleinschalig met houtwallen (ten westen van het Apeldoorns kanaal) naar grootschalige openheid in het oosten. Hier gelden onder meer landgoederen langs de westrand en grondgebonden landbouw, sterk microreliëf door oost-west gerichte ruggen, cultuurhistorisch erfgoed zoals de sprengen, watermolens, Apeldoorns kanaal en open essen en broekgebieden.
Effecten op kernkwaliteiten Nationaal Landschap
Onderhavig plan betreft een kleinschalig bosgebiedje dicht aan het Apeldoorns Kanaal en heeft geen negatief effect op genoemde kernkwaliteiten . In het verleden, voor de grootschalige ontginning voor de landbouw, heeft op deze locatie ook deels bos gestaan. Het bosgebiedje past goed binnen de cultuurhistorische waarde van het Apeldoorns kanaal. Het bosgebiedje kan door de geringe omvang bijdragen aan het kleinschalige landschap en past binnen het microreliëf van oost-west gerichte ruggen.
Afstemming Groene Mal en het Groenplan
Groene Mal en Groot Apeldoorns landschapskookboek
Voor de realisatie van de klimaatbossen is vooral het beleid Groene Mal van toepassing. Met de aanleg van een klimaatbos op deze locatie wordt aangesloten bij de doelen voor het Apeldoorns Kanaal (vergroten leefbaarheid en landschappelijke kwaliteit) en er wordt invulling gegeven aan groene wig Wolvenbos (26). Het doel hiervan is om een verbinding te creëren tussen het Weteringse Broek en het Apeldoorns Kanaal. Daarmee wordt een buffer gecreëerd tussen Beemte en de bedrijventerreinen. Het klimaatbos is een stapsteen in deze groene wig.
Ligging klimaatbos Apeldoorns Kanaal op de beleidskaart 'Groene Mal'
In het Groot Apeldoorns landschapskookboek staat beschreven dat het planten van kleine bospercelen in de laagten tussen de essen – de afgelopen eeuw zijn ze hier bijna allemaal verdwenen – de ruimtelijke structuur kan versterken, bijvoorbeeld door overhoekjes te beplanten. Daarmee ontstaan tegelijkertijd nieuwe openbare ruimten in het landschap. Met de aanleg van klimaatbos op deze locatie wordt hieraan voldaan.
Groenplan
Het realiseren van een klimaatbos met recreatieve routes draagt bij aan de doelstellingen van het groenplan om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten.
Afstemming Wet natuurbescherming
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Veluwe en ligt op 3.9 kilometer van het plangebied. Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen ligt op meer dan 4 km en Natura 2000-gebied Rijntakken ligt op 7 kilometer van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 kilometer afstand.
Effecten stikstofdepositie
Om de effecten van stifstofdepositie op Natura 2000-gebieden te bepalen is zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase met behulp van de Aeriuscalculator een berekening gemaakt (d.d. 12-01-2021). Hieruit blijkt dat in beide fasen geen stikstofdeposite op Natura 2000 gebieden te verwachten is.
Overige effecten
De locatie is gelegen buiten Natura 2000-gebied. Ditecte effecten als gevolg van dit plan, zoals verlies van areaal of leefgebied, zijn daarom uitgesloten. Natura 2000-gebied Veluwe heeft instandhoudingsdoelen voor bos, heide en droge zandgronden. Omdat in het plangebied dergelijke habitats niet voorkomen, is het uitgesloten dat het plangebied betekenis heeft voor de soorten en habitattypen van De Veluwe.
Natura 2000-gebied Rijntakken heeft instandhoudringsdoelstellingen open water, moeras, grasland en rivierbos. Hoewel de locatie uit grasland bestaat is de afstand tot Natura 2000-gebied Rijntakken zodanig groot dat effecten op soorten van dit Natura 2000-gebied uitgesloten zijn.
Omdat het plangebied nauwelijks een functie heeft als foerageergebied zal de voorgenomen ontwikkeling zich niet vertalen in een wijziging in het aantal ganzen op slaapplaatsen in Natura 2000-gebied Rijntakken.
Gezien de ruime afstand van plangebied tot Natura 2000-gebieden en het ongemoeid laten van de grondwaterspiegel en grondwaterstromingen is een negatief effect als gevolg van versnippering, geluid, beweging en veranderingen in het hydrologische systeem uitgesloten.
Soortenbescherming
Negatieve effecten op beschermde soorten zijn uitgesloten, mits de in het genoemde onderzoeksrapport beschreven maatregelen ten aanzien van broedvogels en de zorgplicht ten aanzien van overige diersoorten in acht worden genomen. Een ontheffing (soortenbescherming) is dan niet nodig.
Deze zorgplicht houdt in dat dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura 2000-gebied,een bijzonder nationaal natuurgebied of voor in het wild levende dieren en planten dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt (art. 1.11 Wnb).
Houtopstanden
Op de locatie klimaatbos Groote Wetering worden geen houtopstanden gekapt.
Afstemming Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland
De locatie klimaatbos Groote Wetring is niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone en/of het Nationaal Landschap
Afstemming Groene Mal, Groot Apeldoorns Landschapskookboek en het Groenplan
Groene Mal en Groot Apeldoorns Landschapskookboek
Voor de realisatie van de klimaatbossen is vooral het beleid Groene Mal van toepassing. De Groene Mal vormt de groen-blauwe hoofdstructuur in en om de stad van Apeldoorn. In het buitengebied bestaat deze uit een samenhangend netwerk van beek(dalen), weteringen, grote groengebieden en groene verbindingen (wiggen) met het stedelijk deel van de Groene mal. Er heeft destijds geen goede vertaling van de Groene mal ter plaatse van de Groote Wetering en Grote en Kleine Leigraaf plaatsgevonden in bestemmingsplan Buitengebied Het Woud. Voor de locatie klimaatbos Groote Wetering wordt dat met dit bestemmingsplan hersteld.
De Groote Wetering (22) en Groote Leigraaf (21) vormen de groen-blauwe verbinding tussen Klarenbeek - het Beekbergerwoud - Landgoed Woudhuis - het Weteringse Broek. De Groote Wetering wordt ingericht volgens model Kamsalamander en toegankelijk gemaakt voor recreanten met een fiets-/wandelpad. In het Weteringse Broek is de Groote Wetering al voorzien van een natuurvriendelijke oever met stapstenen, zodat water minder snel wordt afgevoerd en langer vastgehouden kan worden, wat weer goed is in droge tijden. De landschappelijke zone langs de wetering is versterkt met bloemrijke graslanden, houtige singels en boselementen, (waaronder klimaatbos).
Het deel van de Groote Wetering tussen Klarenbeek en de Kar vormt de grens tussen twee landschapstypen. In Apeldoorn een open landschapstype (broeklanden), waar terughoudend wordt omgegaan met het toevoegen van singels en boselementen en in Voorst het meer besloten landgoederen landschap.
In het Groot Apeldoorns Landschapskookboek staat beschreven dat het wenselijk is de wetering landschappelijk te versterken met bomen, waardoor het contrast tussen deze twee landschapstypen wordt versterkt.
Het klimaatbos Groote Wetering ligt op de grens van deze twee landschapstypen en verstekt deze overgang. Kavelruil heeft plaatsgevonden om het boselement compact te maken, zodanig dat het de openheid en weidsheid van het omliggende broeklandschap zo min mogelijk beperkt Het valt als het ware weg tegen de achtergrond van bomen in de gemeente Voorst. Dit zal op termijn sterker worden omdat de gemeente Voorst aan de oostkant van de wetering inzet op meer landschappelijk opgaande beplanting. Het sluit aan op een bestaand boselement aan de noordoostkant en een houtsingel aan de zuidkant.
Ligging klimaatbos Groote Wetering op de beleidskaart 'Groene Mal'
Groenplan
Het realiseren van een klimaatbos draagt bij aan de doelstellingen van het groenplan om de gevolgen van klimaatverandering te beperken en biodiversiteit te versterken. De mogelijke aanleg van een fietspad langs de Groote Wetering in de toekomst nodigt bewoners uit tot bewegen en ontmoeten.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Klimaatbos Kanaal Noord
De locatie klimaatbos Apeldoorns Kanaal is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart gelegen binnen een 'zone met (middel)hoge verwachting' en binnen een "zone met lage verwachting. Dit betekent dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 35 cm -mv en een verstoringsoppervlakte groter dan 500 m2 respectievelijk 2.500 m2.
Klimaatbos Groote Wetering
De locatie klimaatbos Groote Wetering is op de gemeentelijke archeologische beleidskaart gelegen binnen een "zone met lage archeologische verwachting'. Dit betekent dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen dieper dan 35 cm -mv en een verstoringsoppervlakte groter dan 2.500 m2.
Op alle locaties bestaan de werkzaamheden uit het aanleggen van bosplantsoen, waarbij geen ingrepen dieper dan 35 cm -mv plaatsvinden. Archeologische onderzoek is daarom niet nodig.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke , staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Klimaatbos Apeldoorns Kanaal
Klimaatbos Apeldoorns Kanaal ligt ten dele in gebied met hoge attentiewaarde op de cultuurhistorische beleidskaart, vanwege de nabijheid van het Apeldoorns Kanaal. Een gedeelte van het plangebied is in de periode ca. 1880-1930 reeds bebost geweest, en daarna is het agrarische grond (voornamelijk grasland) geworden. De aanleg van het klimaatbos heeft geen negatieve invloed op de cultuurhistorische structuur van het kanaal en het overige landschap, de keuze van de beplanting is gebiedseigen en passend bij de bodemsamenstelling en – opbouw en is dus toelaatbaar vanuit cultuurhistorisch perspectief.
Klimaatbos Groote Wetering
Klimaatbos Groote Wetering ligt in gebied met een lage attentiewaarde op de cultuurhistorische beleidskaart. Niettemin ligt het in een bijzonder cultuurlandschap, waarvoor vanuit het cultuurhistorische beleid wordt aanbevolen om de aanwezige cultuurhistorische waarden te behouden, te herstellen en te versterken (zie paragraaf 2.2.1). Het is oud hooiland, waarin de typische oude verkaveling, de typische openheid en het agrarische gebruik met voornamelijk grasland tot op de dag van vandaag zijn behouden.
In beginsel is het beplanten met opgaande beplanting vanuit cultuurhistorisch perspectief daarom ongewenst in dit gebied. Om het bosje echter ligt op de overgang van twee landschappen (broekland en landgoederen) en aan de Groote Wetering, de beplanting compact wordt gehouden en aansluit op een bestaand bosje, het de toegankelijkheid van het landschap vergroot en de cultuurhistorie ervan meer zichtbaar maakt en daarnaast bijdraagt aan het klimaat is dit bij uitzondering en in het algemeen belang aanvaardbaar.
In artikel 6.12, lid 1 en 2 van de Wro is bepaald dat de gemeente bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro. Met de realisatie van een klimaatbos is geen sprake van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Om die reden hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De gronden in het plangebied zijn of komen in eigendom van provincie Gelderland en zullen ook door de provincie worden ontwikkeld. De provincie Gelderland heeft hiervoor budget gereserveerd. Met het initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, behalve de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en het doorlopen van de bijbehorende procedure. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht voldoende te zijn aangetoond.
In hoofdstuk 2 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Klimaatbossen is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
Bestemmingen worden vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De voor dit plangebied opgenomen bestemming Natuur wordt hierna besproken
Natuur (artikel 3)
De klimaatbossen die in dit plan worden mogelijk gemaakt krijgen de bestemming Natuur. Binnen deze bestemming zijn zowel bossen als open natuurgebieden toegestaan. De bestemming richt zich op het behoud en versterken van de natuurwaarden. Daarnaast is recreatief medegebruik in de vorm van paardrijden, wandelen en fietsen toegestaan. Hiertoe mogen ook paden worden aangelegd.
Het bouwen is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten behoeve van recreatief medegebruik waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2 m. Hierbij valt te denken aan en informatievoorzieningen. Hekwerken, waaronder erf- en terreinafscheidingen zijn niet toegestaan (tenzij vergunningvrij op grond van artikel 2 bijlage II van het Bor). Deze bouwregels staan opgenomen in het bebouwingsschema in artikel 3.2
Verder is van belang dat er een omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden. Hiervoor is een verwijzing naar artikel 15 opgenomen. Voor een aantal van de in dit artikel genoemde werkzaamheden is geen vergunning nodig voor de aanleg van het klimaatbos. Deze werkzaamheden zijn in het kader van dit bestemmingsplan reeds getoetst aan de in dit artikel opgenomen beoordelingscriteria.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte. ard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.>
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 6.1.1 en is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 6.1.2 en is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die bij een groter plangebied in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen. Het gaan om de gebiedsaanduidingen overige zone - a-watergang, overige zone - ecologische verbindingszone en de aanduidingen voor archeologische waarden, te weten overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde en overige zone - lage archeologische verwachtingswaarde.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Dit plan is tot stand gekomen in samenwerking tussen de provincie Gelderland (initiatiefnemer) en de gemeente Apeldoorn. Door middel van bijeenkomsten en keukentafelgesprekken zijn omwonenden en eigenaren van naastgelegen percelen bij de planvorming betrokken.
Het plan is per locatie voorgelegd aan de direct omwonenden en/of de betrokken dorps- en wijkraden en bedrijvenkring. In bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting is hiervan een geanonimiseerd verslag opgenomen. Uit de verslaglegging blijkt dat er per locatie specifieke en locatiegebonden onderwerpen zijn besproken. Ook blijkt uit het verslag dat er gestreefd is om aan de wensen van omwonenden waar mogelijk en binnen de kaders van het project invulling te geven.
Het concept ontwerp van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de provincie Gelderland, het waterschap Valei en Veluwe en de gemeente Voorst. De reacties van deze instanties zijn hieronder samengevat en van antwoord voorzien.
Dit plan betreft mede een provinciaal initiatief. Afstemming over het concept ontwerpbestemmingsplan en de daarin beschreven provinciale belangen heeft intern plaatsgevonden. De provincie heeft aangegeven dat formeel vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening daarmee niet nodig is.
Door de provincie Gelderland is over dit intiatief overleg gevoerd met het waterschap Valei en Veluwe en over de inrichting van de locatie klimaatbos Groote wetering. Het Waterschap heeft geen reactie op het concept ontwerpbestemmingsplan gegeven.
Door de provincie Gelderland is over dit intiatief overleg gevoerd met de gemeente Voorst en over de inrichting van de locatie klimaatbos Groote wetering. De gemeente Voorst heeft geen reactie op het concept ontwerpbestemmingsplan gegeven.