Plan: | Nieuwe Voorweg 19 en 21 Lieren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1387-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Nieuwe Voorweg 19 en 21 Lieren
Aan de gemeente Apeldoorn is verzocht om mogelijkheden voor de herinrichting van het perceel perceel Nieuwe Voorweg 19 en 21 te Apeldoorn. De agrarische activiteiten op het perceel zijn namelijk niet meer aan de orde en de aanwezige bebouwing is verouderd. De beoogde herinrichting betreft allereerst de realisatie van vervangende nieuwbouw in de vorm van een dubbele woning, ter vervanging van de bestaande voormalige bedrijfswoning. Deze wordt momenteel dubbel bewoond en is sterk verouderd. Daarnaast zal één nieuwe woning op het perceel worden toegevoegd. Bestaande agrarische gebouwen op het perceel zullen daarbij worden gesloopt, zodat het totale bebouwde oppervlak op het perceel sterk zal afnemen. Ook wordt zorg gedragen voor een zorgvuldige landschappelijke inrichting waarvoor een erfinrichtingsplan is opgesteld.
De beoogde plannen passen niet in hun geheel binnen de nu geldende bestemmingsplanregeling. Om de ontwikkelingen planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Nieuwe Voorweg 19-21 te Lieren, kadastraal bekend als BBGO1 sectie M nummer 2388. Het perceel is gelegen in een (deels agrarisch) bouwlint ten noorden van de kern Lieren.
Ligging plangebied - luchtfoto
Ligging plangebied - topografie
Voor het perceel geldt het bestemmingsplan 'Stuwwalrand Parkzone Zuid', dat op 26 april 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad. Op het perceel zijn de bestemmingen 'Woondoeleinden' en 'Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden' van toepassing. Daarnaast gelden de aanduidingen 'natuurontwikkelingsgebied' en 'natte verspreide natuurwaarden'.
Uitsnede geldend bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting begint met een beschrijving van de ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied. Daarin wordt ook de toekomstige situatie beschreven. Het relevante beleidskader wordt beschreven in hoofdstuk 3. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Daarbij wordt ook uitgelegd hoe de toelichting is vertaald naar de regels. Afsluitend wordt aandacht besteed aan het overleg in het kader van de totstandkoming van het plan.
Op de locatie is al decennia lang een agrarisch bedrijf gevestigd. De agrarische bedrijfsvoering is gestopt. Het voorgelegde plan voorziet in de gedeeltelijke sloop van de leegstaande en verouderde bebouwing, inclusief de bestaande bedrijfswoning. Voor de bestaande bedrijfswoning wordt vervangende nieuwbouw gerealiseerd. Daarnaast is wordt voorzien in het toevoegen van een nieuwe woning.
Lieren is van oorsprong een agrarisch dorp. Dit is nog zichtbaar aan de grote boerderijen. De meeste boerderijen worden nu nog bewoond, veelal in combinatie met een niet of kleinschalige werkfunctie. De boerderijen aan de Nieuwe Voorweg vormen een cluster in de directe omgeving van de beek. Oorspronkelijk lag deze cluster aan een weg langs de zuidzijde van de beek, de Kromme Hoek. Deze weg is met de ruilverkaveling in de jaren vijftig in zuidelijke richting verlegd, en loopt daarmee dwars door het bouwland. Met de ruilverkaveling zijn veel verschillen uitgevlakt (kavelgrootte, ontwatering, beplantingen). De Oude Beek is niet meer direct zichtbaar door kleinschaliger verkaveling; wel kan deze nog worden herkend aan de hand van bosjes bveplanting en kleine waterpartijen. De vroegere bouwlanden zijn nu ook als grasland in gebruik. Bij Nieuwe Voorweg 19-21 grens de beek direct aan het erf. De beek is zowel in cultuurhistorisch als ecologisch opzicht van belang en markeert een overgang in het landschap.
De locatie Nieuwe Voorweg 19-21 bestaat uit een voormalig agrarisch bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning en opstallen. De bestaande bedrijfswoning, het voornaamste gebouw op het erf, wordt momenteel door twee huishoudens bewoond. Deze bedrijfswoning is verouderd. De andere opstallen staan deels leeg. De agrarische bedrijfsvoering is niet meer aan de orde.
Nieuwe Voorweg 19-21
Overzicht bestaande bebouwing Nieuwe Voorweg 19-21
De agrarische bedrijfsvoering is al langere tijd niet meer aan de orde op het perceel. Feitelijk wordt het perceel gebruikt als woonperceel. Het huidige gebruik, in combinatie met de verouderde staat van de bestaande bebouwing, heeft geleid tot de wens van de eigenaren om te komen tot een herinrichting van het perceel. De boerderij is bepalend in de agrarische omgeving. Gezien de jarenlange geschiedenis van de plek biedt het behoud van de huidige bebouwingsstructuur, zo mogelijk getransformeerd, meerwaarde. Dit is dan ook een uitgangspunt voor de herontwikkeling. Daarbij ligt, zeker gelet op het bestaande gebruik, een functieverandering naar wonen voor de hand. Hierop is het functieveranderingenbeleid van toepassing. Dit is verwoord in de nota 'Waar de stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe Functies'(2008) en de gemeentelijke notitie 'Wonen in het landelijk gebied' (13 februari 2014).
In totaal wordt er 504 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt. Hiervan mag 50% (252 m2) worden teruggebouwd, in de vorm van een woning van maximaal 700 m3 en 100 m2 aan bijbehorende bouwwerken. Voor de de bestaande dubbel bewoonde voormalige bedrijfswoning kan vervangende nieuwbouw plaatsvinden. In het voorliggende bestemmingsplan wordt daarom voorzien in een regeling voor woningsplitsing. Gelet op de jarenlange geschiedenis van de plek biedt het behoud van de huidige bebouwingsstructuur, in getransformeerde zin, meerwaarde. Dit is dan ook een uitgangspunt voor de herontwikkeling.
Voor wat betreft de parkeerplaatsen wordt uitgegaan van 2 parkeerplaatsen per woning. Verder moet het bestaande groen inclusief de boomgaard in stand worden gehouden en uitgebreid. Aan de zuidzijde van de Oude Beekbeek, een HEN-water, moet een zone van 15 meter, vanaf de insteek van de beek, vrij worden gehouden van bebouwing, verharding en opslag. Daarnaast dient de beekbegeleidende groenstructuur worden verstrekt en moet rekening worden gehouden met maatregelen ten behoeve van soortenbescherming.
De inrichting van het perceel moet zijn afgestemd op de activiteiten van het naastgelegen (agarische bedrijf) aan de Nieuwe Voorweg 23, totdat de activiteiten ter plekke definitief zijn beëindigd. Binnen de geurzone van het bedrijf mag geen sprake zijn van geurgevoelige functies. Daarom wordt voor geurgevoelig gebruik een afstand van 50 m aangehouden ten opzichte van het meest dichtsbijzijnde punt van de naastgelegen veestal. Daarnaast zal het bedrijf worden verplaatst naar het perceel Nieuwe Voorweg 11. Hiertoe is ook een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Daarom moet de woonbestemming op een afstand van minimaal 50 m van het (bouw)perceel Nieuwe Voorweg 11 gesitueerd worden.
De afstand ten opzichte van de naastgelegen veestal blijft relevant totdat deze daadwerkelijk is verplaatst/gesloopt en niet meer op basis van het overgangsrecht gebruikt kan worden.
Op basis van de geformuleerde uitgangspunten is een inrichtingsplan opgesteld. Daarbij is de gedachte dat zich één 'hoofdwoning' manifesteert, als vertrekpunt genomen. Hiermee wordt gerefereerd aan de historische structuur van het boerenerf.
Door het verwijderen van alle bijgebouwen ontstaat een ruimtelijk en 'opgeruimd' erf. De nieuwe woningen en bijgebouwen zijn, ten opzichte van de oude situatie, dichter naar de Nieuwe Voorweg geplaatst, zodat er ruimte ontstaat voor groen en natuur langs de oude beek. De woningen en bijgebouwen zijn zo geplaatst dat de historische structuur van een erf behouden blijft en tevens goed zicht is op de omgeving. De karakteristieke oprit met bomen blijft behouden. Rondom het woonperceel zal middels hagen voorzien worden in een goede landschappelijke inpassing.
Ook het aangrenzende terrein aan de noordzijde is in het plan begrepen. Ter bevordering van de landschappelijke inpassing van het plan wordt dit getransformeerd naar een kleine boomgaard met een poel (direct gelegen aan de Beekbergse beek). Het terrein aan de westzijde blijft agrarisch, inrichting conform het inrichtingsplan is hier al mogelijk/aanwezig volgens het vigerende bestemmingsplan.Voor dt gedeelte is dus geen bestemmingswijziging noodzakelijk.
Inrichtingsplan Nieuwe Voorweg 19-21 (Rombou)
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Het voorliggende bestemmingsplan past binnen genoemde Structuurvisie.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale visie.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De regels van de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, worden per planologisch aspect besproken in hoofdstuk Uitvoerbaarheid.
De ontwikkeling past binnen de provinciale Omgevingsverordening. Hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4 van deze toelichting.
De Omgevingsverordening schrijft voor dat de regio's een de verantwoordelijkheid dragen voor het opstellen van een regionale woonagenda, waarin de provinciale doelstellingen zijn opgenomen:
Deze doelen dienen in elke regionale woonagenda terug te komen in meetbare afspraken waarbij de vorm en omvang afhangen van de regionale opgave.
De provincie stelt de regionale woonagenda vast, als de agenda in overeenstemming is met de regionale opgave en het meest recente provinciale beleid.
Een bestemmingsplan maakt nieuwe woningen alleen mogelijk als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Als een ontwikkeling niet past binnen de vigerende regionale woonagenda, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie van de regionale woonagenda nieuwe woningen toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
Het voorliggende plan past binnen de kaders zoals deze in de regionale woonagenda zijn vastgetseld. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.3.2 Woonagenda Cleantech van deze toelichting.
Op 17 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten de koers “ruimte voor goed wonen” vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt.
Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's.
Op 6 maart 2018 heeft de provincie Gelderland per brief laten weten mee te werken aan het ophogen van de kwantitatieve opgave van de Stedendriehoek met 882 woningen. Hiermee is het toevoegen van een woning passend in het woningbouwprogramma. Zie ook paragraaf 3.3.2 Woonagenda Cleantech
De spelregels voor de functieverandering van (voormalige) agrarische bedrijfslocaties zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de regio Stedendriehoek: 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies'. De algemene mogelijkheden uit het Streekplan Gelderland 2005 zijn daarin nader uitgewerkt en aangepast op de specifieke situatie in de regio. Dat streekplan is inmiddels vervallen. De uitwerking is echter vastgesteld door de verschillende gemeenteraden van de regio-gemeenten. Zodoende is de uitwerking nog het relevante beleidskader voor functieveranderingen.
Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de uitwerking een aantal zones. Rond de steden en dorpen worden zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden, dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.
Het plangebied ligt in de zone waarin hergebruik voor wonen is toegestaan tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoningen).
In zijn algemeenheid gelden onder andere de volgende voorwaarden bij functieverandering van agrarisch naar wonen:
Naast een aantal algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:
Het beleid is in 2014 door de gemeente Apeldoorn verbijzonderd/geactualiseerd. Voorheen was het maximum aantal woningen niet expliciet gemaximeerd en werd een minimum sloopoppervlak gehanteerd van 350 m².
Zo geldt er nu een maximale inhoudsmaat voor de nieuw te bouwen woningen van 700 m3 per woning; de standaard in het buitengebied. Het aantal te bouwen woningen bedraagt nu maximaal twee en het te slopen of her te gebruiken oppervlak bedraagt ten minste 500 m², exclusief de voormalige bedrijfswoning(en). Daarnaast kan voor bijgebouwen extra ruimte worden toegestaan tot 150 m², mits deze extra oppervlakte ten goede komt aan de ruimtelijke kwaliteit van het nieuwe erf.
Het voorliggende plan voldoet aan de gestelde criteria en aan de ruimtelijke kwaliteit wordt uitvoering gegeven middels de voorwaardelijke verplichting tot sloop van de oude opstallen en een voorgeschreven landschappelijke inpassing en erfinrichting . In totaal wordt 504 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt.
Van de oppervlakte van de gesloopte agrarische bedrijfsbebouwing mag tot 50% (te weten 252 m²) worden teruggebouwd ten behoeve van de functie wonen. Daarbij wordt uitgegaan van een inhoudsmaat van maximaal 700 m3 en maximaal 100 m2 aan bijgebouwen.
De bestaande bedrijfswoning, die dubbel wordt bewoond, wordt eveneens gesloopt. Hiervoor vindt vervangende nieuwbouw plaats, waarin woningsplitsing mag plaatsvinden. Qua bijgebouwen wordt uitgegaan van de mogelijkheden voor in totaal één woning, al dan niet na woningsplitsing.
Verder is er een erfinrichtingsplan opgesteld waarin wordt voorzien in de gewenste ruimtelijke kwaliteit in relatie tot de omgeving.
Kijkend naar het erfinrichtingsplan, plankaart en de regels wordt voldaan aan alle criteria.
In de Woonagenda Cleantech Regio van de Regio Stedendriehoek is een uitwerking van de provinciale koers “Ruimte voor goed wonen”, waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's “sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland”. Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op Wonen en zorg.
De Regio zet in op goede toevoegingen aan de woningvoorraad, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat mede door de hoge instroomde druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.
De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de “Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2014” en het “Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024” van de Regio Stedendriehoek. Nadat de gemeenteraden hiermee hebben ingestemd kan deze regionale woonagenda worden vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten. Na de vaststelling wordt er een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.
De toevoeging van de extra woning ten opzichte van de momenteel toegestane dubbel bewoonde bedrijfswoning, maakt onderdeel uit van deze ophoging. Het bestemmingsplan voldoet aan het regionaal woonprogramma.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage k structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan hetan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundsie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvi oorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Ten aanzien van het gebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen geeft de structuurvisie aan in te zetten op het bieden van beleidsruimte voor andere dan agrarische bedrijfsactiviteiten alsmede voor het benutten daarvan voor landelijke buitenstadse woonmilieus.
Verder wordt de verweving tussen stad en landschap in de Veluwse dorpen en in het westelijk deel van de kern van Apeldoorn aangemerkt als een kernkwaliteit. Het op niveau houden van de kwaliteiten betekent hier oog hebben voor de kleine schaal en de landschappelijke context, ook bij nieuwe ontwikkelingen.
Het voorliggende plan past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte.
De gemeenteraad heeft op 20 april 2010 de structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 vastgesteld. Deze structuurvisie dient om gewenste ontwikkelingen, waaronder woningbouw, in beide dorpen te sturen. De structuurvisie geldt naast de hierboven besproken, meer algemene structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte. Bij strijd tussen beiden dient voorrang gegeven te worden aan laatstgenoemde.
In de structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020 zijn naast de inbreidingslocaties (locaties in stedelijk gebied), de uitbreidingslocaties uit de destijds geldende streekplanuitwerking 'Zoekzones stedelijke functies en landschappelijke versterking' overgenomen. In de structuurvisie zijn een aantal algemene ruimtelijke uitgangspunten en randvoorwaarden vastgelegd en vervolgens nader uitgewerkt. Deze zorgen voor een goede aansluiting van de woningbouwontwikkeling bij de bestaande ruimtelijke structuur. Onder meer dient voorzien te worden in een goede landschappelijke inpassing.
Bij de totstandkoming van het voorliggende plan is veel aandacht besteed aan een goede landschappelijke inpassing, aansluitend bij de ruimtelijke structuren. Het plan wordt aangemerkt als passend bij het bij de uitgangspunten van de structuurvisie Beekbergen en Lieren 2020.
De Woonagenda 2018-2021 dient meerdere doelen:
De Apeldoornse Woonagenda 2018-2021 beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.
Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:
De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:
Woningbouwprogrammering
In de regionale woonagenda zijn afspraken gemaakt over het handelingsperspectief voor de regio Stedendriehoek en daarbij voor Apeldoorn. Met de wetenschap van nu wordt daarbij uitgegaan van het toevoegen van zo'n 5.500 woningen. De ontwikkelingen worden actief gevolgd en waar nodig zullen die worden bijgesteld. Dit betekent, dat als er ruimte gevraagd wordt voor een maatschappelijk belangrijk initiatief dit zal worden ondersteund. Circa vierduizend van deze 5.500 woningen worden nu gebouwd, opgeleverd of moeten nog gebouwd worden. Een groot deel van deze woningen bestaat uit gezinswoningen in projecten zoals Zuidbroek, Groot Zonnehoeve en de TNO-locatie. Per saldo betekent nog dat er nog voor 1.500 woningen een invulling moet worden gegeven samen met de betrokken partners in de stad. Het college van burgermeester en wethouders heeft daarnaast de ambitie om naast het Centraal Beheergebouw aan de andere kant van de binnenstad eveneens een iconisch gebouw te realiseren.
Hiervoor is het voorstel gemaakt met als belangrijkste pijlers:
De gemeente Apeldoorn wil de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Daarom is ervoor gekozen een prioritering aan te geven. Doel hiervan is om kansrijke initiatieven te bevorderen en te komen tot versnelling van de woningbouw. In de Structuurvisie, de Woonagenda en in de Regionale Woonagenda zijn kaders vastgesteld die de basis vormen voor het "Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2027". Het afwegingskader is als beleidsregel vastgesteld in 2019.
Door het prioriteren van (en richting geven aan) de woningbouw kan er adaptief en flexibel worden ingespeeld op de woningbehoefte. Ook wordt er duidelijkheid geboden en richting gegeven aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven wil invullen. Voor circa 4.000 van de 5.500 woningen is die programmatische ruimte al ingevuld. Dit betreft woningen die reeds zijn opgeleverd, in aanbouw zijn, waarvoor een bestemminsplan is vastgesteld, wordt opgesteld of een anterieure overeenkomst is afgesloten. Bovengenoemd kader gaat over de resterende programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen.
Het voorliggende bestemmingsplan voegt één vrijstaande woning toe aan de woningvoorraad. Het afwegingskader woningbouw 2018 t/m 2027 is niet van toepassing op kleine initiatieven. Dit afwegingskader kwalificeert plannen voor maximaal 1 of 2 woningen als 'kleine initiatieven". Het vereist voor 'kleine initiatieven' alleen een ruimtelijke afweging. Hierin is voorzien. Het voorligende bestemmingsplan past derhalve binnen de uitgangspunten van het Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2027.
Het plan past eveneens binnen het geformuleerde beleid ten aanzien van de gemeentelijke en regionale woonagenda.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:
Bij de beoordeling wordt met voorrang gelet op de kernkwaliteiten van Apeldoorn waartoe het groene fundament van de stad behoort. Basis daarvoor zijn de Kookboeken voor het landschap. Samen wordt bezien hoe de landschappelijke inpassing op basis van die inspiratiebronnen vorm kan worden gegeven. Landschappelijke inpassing wordt altijd gevraagd. Maar soms zijn er initiatieven op plekken die zijn bestemd als natuur of die vallen in specifieke groene ontwikkelingszones. In die gevallen zijn instrumenten als compensatie en verevening nodig om te borgen dat ruimtelijke ingrepen niet ten koste gaan van aanwezige natuur of de kernkwaliteiten van gebieden. De wijze waarop de gemeente hier invulling kan en mag geven is afhankelijk van de provinciale kaders.
Compensatie
Compensatie is aan de orde als er een bestemming bos en/of natuur geheel of gedeeltelijk moet verdwijnen. Om het aandeel bos en/of natuur niet verder terug te doen lopen kan vereist worden dat de bestemming bos en/of natuur elders wordt teruggebracht.
Groene Kluis
Omdat de regels t.a.v. de gelijktijdigheid van bestemmingsplanvastlegging en locatiekeuze soms lastig uitvoerbaar kunnen zijn, is het instrument van de zogenaamde Groene Kluis beschikbaar. Als compensatie niet ter plekke in hetzelfde besluit verwezenlijkt kan worden is financiële compensatie noodzakelijk. Deze financiële compensatie wordt toegevoegd aan de reserve Vernieuwing Bomenbestand waarmee met voorrang nieuwe bos- en/of natuurbestemmingen in de Groene Mal kunnen worden gerealiseerd.
Verevening
Verevening is aan de orde als een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in bepaalde delen van het buitengebied, te weten de Groene Ontwikkelingszones (GO). Verevening houdt in dat tegelijk met die ruimtelijke ontwikkeling ook een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van dat gebied plaatsvindt, op gebied van bijvoorbeeld natuur, landschap en/of recreatief medegebruik. Naast een goede inpassing van het initiatief op zich zelf uiteraard.
Verevening buiten de Groene Ontwikkelingszone is uitsluitend van toepassing bij een ruimtelijke ontwikkeling in de vorm van functieverandering. Per 100 m3 aan ruimtevraag dient minimaal 80 punten te worden verzilverd in één of meer kernkwaliteiten. Voor functieverandering op basis van de regeling vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen geldt een reductie van 50% van het te realiseren punten.
In dit bestemmingsplan is er sprake van functieverandering conform de regeling vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Er wordt één nieuwe woning toegevoegd met een inhoud van maximaal 700 m3. Dit betekent dat er voor minimaal 280 punten verzilverd moet worden (700 m3 * 80/2). Voor dit bestemmingsplan is een inrichtingsplan inclusief beplantingsplan opgesteld. Dit plan voorziet niet geheel in het benodigde aantal punten. Dit wordt ondervangen door de contractuele vereveningsafspraken die met de eigenaar zijn gemaakt, vóór de vaststelling van de Verordening Groene Balans, overeenkomstig de toen geldende regeling. Dit betreft zowel fysieke compensatie (waarin een inrichtingsplan kan voorzien) als ook financiële compensatie. Het nu voorliggende inrichtingsplan voldoet aan deze afspraken.
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Het voorliggende bestemmingsplan draagt bij aan de opgave van het Groenplan gericht op versterking van de karakteristieke landschappen, in de vorm van de overeengekomen inpassing in de landschappelijke context.
2.5.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid. De watertoets is beschreven in paragraaf 4.2 bij deze toelichting.
2.5.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Het bestemmingsplan voldoet aan het waterbeleid, zie hiervoor paragraaf 4.2 van de toelichting.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 - 2030 (vastgesteld juli 2016). Deze Verkeersvisie is een uitwerking van de gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad voor het onderdeel mobiliteit. De gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad noemt vier ambities voor de gemeente Apeldoorn:
1. Comfortabele gezinsstad
2. Toeristisch toplandschap
3. Veelzijdige economie
4. Lokale duurzaamheid
Deze ambities zijn in de Verkeersvisie 2016-2030 uitgewerkt voor het onderdeel mobiliteit. Voor het plangebied is de ambitie Comfortabele gezinsstad van belang. Apeldoorn heeft de ambitie om voor gezinnen een aantrekkelijke stad te zijn. Het aantal inwoners zal de komende jaren groeien en het aantal ouderen zal toenemen. Voor mobiliteit betekent een comfortabele gezinsstad dat iedereen (van 8 tot 88 jaar) zich veilig kan verplaatsen en er sprake is van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel vanwege het duurzame karakter, gezondheidsredenen en de relatief korte afstanden. Ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen
In de Verkeersvisie zijn de ambities uit de structuurvisie vertaald in de volgende kernopgaven:
Drie aspecten lopen als een rode draad door de uitvoering van deze kernopgaven:
De verkeersvisie gaat voornamelijk over de hoofdinfrastructuur voor fiets, bus en auto en dus niet over kleine straatjes zoals in het plangebied wordt gerealiseerd. Voor het plangebied is met name een veilige duurzame inrichting van de openbare ruimte van belang. Hierbij hoort een goede bereikbaarheid naar de omliggende straten en een veilige woonomgeving. Bij de nieuwe situatie van het plangebied is beschreven hoe met deze aspecten rekening is gehouden.
De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de beleidsregel Parkeren (vastgesteld op 21 maart 2019). De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel parkeren blijft deze beleidsregel buiten toepassing en wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota, tenzij de Beleidsregel parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Het voorliggende plan voldoet aan het gemeentelijk parkeerbeleid. In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan worden de gemeentelijke parkeernormen geborgd.
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Hierop wordt nader ingegaan in de paragrafen 4.6 respectievelijk 4.7.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Bij het verlenen van de omgevingsvergunnig is de welstandstoets aan de orde.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico's voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn is de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Beoordeling
Omdat dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt moet de kwaliteit van de bodem inzichtelijke zijn. Ter plaatse van deze nieuwe ontwikkelingen is bodemonderzoek uitgevoerd. De bodem is op basis van de uitgevoerde onderzoeken geschikt voor de toekomstige functie.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage d.d. 13 april 2018 en kenmerk 6008.001 versie D1 opgesteld door Econsultancy en de rapportages d.d. 2 september 2020, kenmerk 205311 en d.d. 26 oktober 2020, kenmerk K209951, opgesteld door De Klinker Milieu, opgenomen in de bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat:
Zuidelijk terreindeel bouwvlakken A en B:
bovengrondse dieseltank de bodem licht verontreinigd is met minerale olie en het grondwater licht verontreinigd is met xylenen en naftaleen.
Noordelijk terreindeel
Beoordeling aspect bodem
Uit de resultaten van het bodemonderzoek is niet gebleken van belemmeringen die voortkomen uit het aspect bodem.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Het plangebied is gelegen in rustig buitengebied. Het bestemmingsplan voorziet in mgelijkheden voor een gevoleige functie (wonen). Er is daarom sprake van inwaartse zonering: bij inwaartse zonering wordt vanuit de gevoelige functie een beschermende bufferzone gecreëerd. Binnen het onderzoeksgebied (50 a 100 meter rond het plangebied) zijn de volgende bedrijven en instellingen gelegen:
Adres | Bedrijfsactiviteiten | SBI-code 2008 | Milieucategorie en miliezone | ||
Nieuwe Voorweg 23 | Houden van vleesvee | 0141, 0142 | 3.2, 50 m | ||
Nieuwe Voorweg 11 | Loonwerker | 016,1 | 3.1, 50 m | ||
nieuwe Voorweg 11 | Stichting veteranen autobussen | 501, 502, 504 | 2, 30 m |
De te realiseren woningen bevinden zich geheel buiten de milieuzones van deze bedrijven.
Ten aanzien van het bedrijf aan de Nieuwe Voorweg 23 kan worden opgemerkt dat het houden van vee in bedrijfsgebouwen in het nu vigerende bestemmingsplan is uitgesloten. Dit betekent dat de opstallen voor het houden van vee, en het aldus gebruiken daarvan, onder het overgangsrecht vallen en dat een andere situering/een uitbreiding van het gebruik niet is toegestaan. Daarom kan worden uitgegaan van het vigerende gebruik en de vigerende situeringen.
In opdracht van initiatiefnemer is door Rombou onderzocht of de locatie Nieuwe Voorweg 23 voor wat betreft het geuraspect belemmeringen kan opleveren voor het voorliggende plan. Daarbij is gekeken naar de wet- en regelgeving op het gebied van geur. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de Memo geurhinder locatie Nieuwe Voorweg 23 inzake bouwplan Nieuwe Voorweg 19-21a-21b (bij deze toelichting opgenomen als bijlage 6 ). Onderstaand worden deze resultaten samengevat weergegeven.
Op de locatie Nieuwe Voorweg 23 is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing (Wgv). Ingevolge artikel 14 lid 2 van de Wvg geldt in het voorliggende geval een aan te houden afstand van 50 m ten opzichte van woningen voor zover het rundvee betreft. Tot een afstand van 50 m zijn verdere berekeningen voor geur vanwege rundvee niet noodzakelijk. Voor varkens geldt dat een geurberekening noodzakelijk is. In het Activiteitenbesluit is een soortgelijk beoordelingskader opgenomen.
De afstand van de meest dichtbij geprojecteerde woning tot het emissiepunt van de bestaande rundveestal op de locatie Nieuwe Voorweg 23 bedraagt 50 m. Voor het onderdeel rundvee wordt dus voldaan aan de minimaal aan te houden afstand. De agrarische bedrijfsvoering van de locatie Nieuwe Voorweg 23 valt onder het overgangsrecht van het vigerende bestemmingsplan. Verplaatsing van de stal op deze locatie valt niet binnen de mogelijkheden van het overgangsrecht.
Voor het onderdeel varkens is met het programma V-stacks een berekening gemaakt. Daaruit blijkt dat de bij realisatie van de geprojecteerde woningbouw wordt voldaan aan de geurnormen. Overigens worden er feitelijk geen varkens gehouden; uitgegaan is van de vergunde situatie.Volledigheidshalve is deze situatie doorgerekend.
De eigenaar van het agrarisch bedrijf aan de Nieuwe Voorweg 23 heeft concrete plannen om het vee te verplaatsen en een nieuwe veestal op te richten op het perceelsgedeelte ten noorden van de Oude Beek. De huidige stalruimte is verouderd en daarna zullen door verplaatsing de woonomstandigheden in de aanwezige bedrijfswoningen verbeteren. Voor de nieuwe stal is een omgevingsvergunning aangevraagd. Daarnaast is een bestemmingsplan vastgesteld waarin de nieuwe veestal wordt geregeld (bestemmingsplan Nieuwe Voorweg 23 Lieren). In dat plan wordt aan de aan te houden afstanden ten opzichte van de nieuwe woningen voldaan. Er wordt voldaan aan de aan te houden afstand van 50 m, gemeten van het (nieuwe) bouwblok tot de woningen.
Op het moment dat het vee daadwerkelijk is verplaatst vervalt overigens het overgangsrecht op de daaraan voorafgaande locatie.
Beoordeling aspect milieuzonering
Uit het bovenstaande blijkt dat vanuit het aspect milieuzonering geen sprake is van belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling. Niet in de situatie waarin heht overgangsrecht vigeert, en ook niet als de geplande verplaatsing van de dierverblijven op het perceel Nieuwe Voorweg 23 heeft plaatsgevonden.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, namelijk de Nieuwe Voorweg en de Veldbrugweg. Derhalve worden de nabijgelegen wegen beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh zoals hiervoor beschreven.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
Door Sain milieuadvies is onderzoek verricht naar de geluidbelasting op de geprojecteerde woningen aan de Nieuwe Voorweg 19-21. De resultaten hier van zijn neergelegd in de rapportage 'Notitie Nieuwe Voorweg 19-21 Lieren' van 3 juli 2018. Deze rapportage is als bijlage Akoestisch onderzoek Nieuwe Voorweg 19-21 toegevoegd aan deze toelichting.
In onderstaande tabel is de berekende gecumuleerde geluidsbelasting weergegeven:
Gecumuleerde geluidsbelasting Lden in dB, incl. 5dB aftrek
Gebleken is, dat de gecumuleerde geluidsbelasting op de nieuwe woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke kaders en kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op dit onderdeel worden aangenomen.
Beoordeling aspect geluid
Voor wat betreft het aspect geluid wordt voldaan aan de wettelijke kaders en aan een goede ruimtelijke ordening.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één extra woning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
Bevi
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt daarom geen belemmering.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Nationaal beleid
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan 2016-2020 heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Watertoets
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Provinciaal beleid
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
De provincie streeft voor de wateren die zijn aangewezen in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en oppervlaktewateren met een bijzondere ecologische kwaliteit naar herstel en behoud van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Tot deze laatste categorie behoren de HEN- en SED-wateren (wateren van het Hoogste Ecologische Niveau respectievelijk wateren met een Specifiek Ecologische Doelstelling).
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
Waterschapsbeleid
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Gemeentelijk beleid
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk waterplan opgesteld. Het Waterplan Apeldoorn is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
Grondwaterneutraal bouwen
Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied en heeft een oppervlakte van circa 4.200 m2. Het bevindt zich binnen een Keurzone (Oude Beek) en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Grondwater
Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die door de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie is vastgelegd. In de direct omgeving zijn géén peilbuizen geïnstalleerd. Op basis van de Ishophyspsenkaart van de provincie Gelderland is de gemiddelde Voorjaarsgrondwaterstand gelegen tussen de NAP+16,50m en +16,00m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur
Door het plangebied stroomt de Oude Beek, een A-watergang en HEN-water (Hoogste Ecologische Niveau). Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft géén nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt wel waterafhankelijke natuur voor. In het plan is een zone langs de beek als 'natuur' bestemd. In paragraaf 2.4 is al beschreven hoe het herstel en behoud van de kwaliteit van de beek wordt bepaald via een natuurzone langs de beek. Aan de zuidzijde van de beek, in het plangebied, is dit een zone van 15 meter. Op deze zone is een beheer van toepassing dat bestaat uit een extensief hooilandbeheer, waarbij het maaisel wordt afgevoerd. De zone wordt in het voorliggende plan bestemd als Natuur en er is daarmee geen bebouwing, opslag en verharding toegestaan. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Afvoer van hemelwater
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt voorkomen dat regenwater van verharding kan afstromen op de Oude Beek en wordt het regenwater vastgehouden op eigen terrein en geïnfiltreerd in de bodem.
Afvoer van afvalwater
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Watertoets
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Er zal niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater.
Het plangebied ligt wel in een Keurzone, namelijk van de A-watergang Oude Beek, maar niet in een zoekgebied voor waterberging. Daarbij betreft de Oude Beek een HEN-water (inclusief beschermingszone).
Het ontwerp van dit plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe. De reactie van het waterschap is weergegeven in paragraaf 6.1 Vooroverleg
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Omgevinsgvisie Gaaf Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland
Gelders Natuurnetwerk
Conform de bepaling uit de Wet natuurbescherming heeft de provincie Gelderland gebieden aangewezen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', in Gelderland 'Gelders Natuurnetwerk' (verder: GNN) genaamd.
In de 'Omgevingsvisie Gaaf Gelderland' is het beleid voor het GNN als volgt beschreven. Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied nieuwe natuur. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden.
Het GNN en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities, zoals stilte. Voor bestaande functies zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden, namelijk voor gevallen waarbij er geen reële alternatieven zijn voor verplaatsing van de functie naar een plek buiten het GNN.
In de 'Omgevingsverordening Gelderland' zijn regels voor het GNN gesteld (artikel 2.39 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen het GNN in principe geen nieuwe functies mogelijk maakt. Uitbreiding van bestaande functies kan alleen worden mogelijk gemaakt als de kernkwaliteiten van het gebied per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in het bestemmingsplan.
Groene Ontwikkelingszone
Naast het Gelders Natuurnetwerk heeft de provincie ook gebieden aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO). In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is het beleid voor de GO geformuleerd. De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het GNN. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO. De GO heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De provincie nodigt uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van die dubbele doelstelling. Er is ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande functies.
In de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels voor het GO gesteld (artikel 2.52 e.v.). Bepaald is dat een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen GO in principe geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied. Uitbreiding van bestaande functies kan alleen moglijk worden gemaakt als de kernkkwaliteiten 'per saldo' niet signicant worden aantast (bij een beperkte uitbreiding en bij een uitbreiding van bestaande grondgebonden landbouwbedrijven en extensieve openluchtrecreatie) dan wel de kernkwaliteiten substantieel worden versterkt (bij een grote uitbreiding). De inpassing dan wel versterking van de kernkwaliteiten moeten worden verankerd in hetzelfde dan wel een gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
De kernkwaliteiten die gelden binnen het Gelders natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone zijn neergelegd in de atlas Kernkwaliteiten GNN en GO, of in bijlage 5 Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone bij deze verordening. Hierbij gaat het niet alleen om de aanwezige natuurwaarden, maar ook om de nagestreefde natuurwaarden en de bijbehorende milieucondities.
Nationaal Landschap Veluwe
Het Rijk heeft in de Nota Ruimte twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er zeven liggen in Gelderland. Eén daarvan is de Veluwe. Nationale landschappen zijn gebieden met internationaal zeldzame of unieke en nationaal kenmerkende landschapskwaliteiten, en in samenhang daarmee bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.
Sinds 2012 zijn nationale landschappen geen onderdeel meer van het rijksbeleid en zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk.
Het ruimtelijk beleid van de provincie Gelderland is er op gericht om de kernkwaliteiten van de als Nationaal Landschap aangewezen gebieden te behouden en verder te ontwikkelen en de landschappelijke samenhang te vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.
Dit wordt bereikt met een regel in de Omgevingsverordening die bepaalt dat alle activiteiten zijn toegestaan die de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden of versterken (artikel 2.7.4.2. Omgevingsverordening Gelderland)
Ingrepen die de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantasten, zijn alleen mogelijk wanneer er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit. Hierbij kan sprake zijn van compensatie op gebiedsniveau.
De kernkwaliteiten worden beschreven in een bijlage 5 bij de Omgevingsverordening: Kernkwaliteiten Nationale Landschappen. Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap, Veluwe, deelgebied Beekbergen en Loenen.
Het Nationaal Landschap Veluwe is een gebied van circa 160.000 hectare dat zich grofweg uitstrekt van Harderwijk en Hattem in het noorden tot Arnhem in het zuiden en van Ede en Putten in het westen tot aan de IJssel in het oosten. Het deelgebied Beekbergen en Loenen is het gebied dat strak om de kernen Beekbergen, Lieren en Oosterhuizen ligt en zicht uitstrekt ten westen van Beekbergen tot over de A50.
Uitsnede kaart Nationaal Landschap Veluwe met deelgebieden, Bijlage 5 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen bij Omgevingsverordening Gelderland; gemarkeerd is deelgebied Beekbergen en Loenen
Voor het deelgebied Beekbergen en Loenen gelden op grond van bijlage 5 de volgende kernkwaliteiten:
gave open oude bouwlanden met bebouwing langs de randen
kleinschalig met afwisseling van landbouwgebruik en beplanting
gradiënt van besloten boslandschap naar open landschap
sprengenbeken die van de stuwwal stromen
Voor het plangebied is een quick scan uitgevoerd (Natuurbank Overijssel, 8-2-2021) . Deze is verricht om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk een negatieve invloed kunnen ondervinden van de voorgenomen ingreep. Ook is beoordeeld beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000 gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.
Verder is er specifiek ten aanzien van het aspect stikstof een voortoets verricht naar de stikstofeffecten op het Natura 2000-gebied De Veluwe (Rombou, 6 januari 2020).
Soortenbescherming (Quick scan)
Het onderzoeksgebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het onderzoeksgebied.
In het onderzoeksgebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden zonder ontheffing. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen of vernielen van vogelnesten dienen daarom buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden.
Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die mogelijk een rust- en/of voortplantingslocatie in het onderzoeksgebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Beschermde dieren mogen in de provincie Gelderland niet (opzettelijk) gedood worden als gevolg van het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten. Wel geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling.
De functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied, voor de in het onderzoeksgebied voorkomende vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten, wordt niet aangetast door uitvoering van de voorgenomen activiteiten.
Geconcludeerd is dat mits er geen beschermde dieren verwond of gedood worden en bezette vogelnesten niet negatief beïnvloed worden, de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming leiden. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren verwond of gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden. Om te voorkomen dat bezette vogelnesten beschadigd of verstoord worden, dient de bebouwing gesloopt te worden en dient de beplanting gerooid te worden buiten de broedtijd.
Gebiedsbescherming
Effecten exclusief stikstof (Quick scan)
Het onderzoeksgebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Wel behoort het onderzoeksgebied tot de Groene Ontwikkelingszone. De voorgenomen activiteiten tasten de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Groene Ontwikkelingszone niet aan. Voorgenomen activiteiten zijn niet strijdig met gebiedsbescherming, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland. Gelet op de aard van de voorgenomen activiteiten en de afstand tussen het onderzoeksgebied en het Natura 2000-gebied Veluwe, kan een negatief effect op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Veluwe niet op voorhand uitgesloten worden. Daarom is hiervoor een stikstofberekening verricht (zie hierna).
Stikstof (Voortoets stikstofeffecten)
Onderzocht is of en in hoeverre de (realisatie van) voorgenomen ontwikkeling zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie po het Natura 2000-gebied De Veluwe. Daarbij is een berekening gemaakt voor zowel de activiteiten in de aanlegfase als ook in de gebruiksfase. Als uitgangspunt is genomen dat de woningen niet op het gasnet worden aangesloten. De enige vorm van stikstofuitstoot in de bouwfase komt voor uit de verkeersgeneratie. Uit de aangeleverde stukken is gebleken, dat de stikstofdepositie op de Veluwe onder de 0,00 mol/ha/jaar blijft. Daarmee is voor het initiatief geen Wnb-vergunning noodzakelijk en zijn er geen signifocante effecten te verwachten vanwege het aspect stikstof. Verder onderzoek respectievelijk een passende beoordeling als bedoeld in de Wet natuurbescherming is derhalve niet noodzakelijk.
Houtopstanden (Quick scan)
De te kappen bomen vallen niet onder de bescherming van de Wet natuurbescherming. Ook is voor de kap geen omgevingsvergunning voor de activiteit kappen vereist.
De aangehaalde onderzoeken naar flora- en fauna (Quick scan) en stikstofeffecten (Voortoets stikstof) zijn als bijlage Bijlage 5 Natuurwaardenonderzoek - Soorten- en gebiedsbescherming respectievelijk bijlage Bijlage 1 Onderzoek stikstof aan deze toelichting toegevoegd.
GO en GNN
De Oude Beek is (deels) gelegen in het plangebied maakt als HEN-water (Hoogste Ecologische Niveau-water) en maakt blijkens de provinciale Omgevinsgverordening onderdeel uit van het Gelders NatuurNetwerk (GNN). Het plangebied is voor het overige gelegen in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Onderdeel van de GO is de ecologische verbindingszone ter plaatse van de beekzone.
Kaartfragment themakaart Natuur Omgevingsverordening Gelderland
Het onderzoeksgebied ligt in deelgebied Beekbergen (deelgebied 170). In de Ruimtelijke verordening Gelderland zijn de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone vastgelegd. Hieronder worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van de Groene ontwikkelingszone weergegeven.
Kernkwaliteiten natuur en landschap
De volgende ontwikkelingsdoelen natuur en landschap zijn geformuleerd voor het onderzoeksgebied:
Toetsing plan
Voorgenomen activiteiten bestaan uit sloop en vervangende nieuwbouw van een woonerf. Het aantal woningen neemt toe, maar visueel verandert er weinig. Het nieuwe woonerf wordt landschappelijk ingepast middels de aanplant van erfbeplanting.
Wanneer we de voorgenomen activiteiten toetsen aan de vastgestelde kernkwaliteiten, dan is alleen kernkwaliteiten 'leefgebied steenuil' relevant. De andere kernkwaliteiten hebben geen betrekking op het onderzoeksgebied. Als gevolg van de voorgenomen activiteiten wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats van de steenuil aangetast. Mocht het onderzoeksgebied onderdeel vormen van het functionele leefgebied van een steenuil die buiten het onderzoeksgebied nestelt, dan wordt deze functie niet aangetast. Ook het nieuwe erf vormt geschikt foerageergebied voor de steenuil.
Ten aanzien van de beek kan nog worden opgemerkt, dat deze wordt gevrijwaard. Langs de beek wordt een brede natuurzone gerealiseerd, waarin de mogelijkheid is opgenomen voor een wandelpad. Het geheel van landschappelijke en natuurlijke inpassing is geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
Toets bescherming kernkwaliteiten gemeentelijk beleid
Ten aanzien van de relatie van de bescherming van de kernkwaliteiten tot het gemeentelijk beleid kan hieraan nog het volgende worden toegevoegd. Het bestemmingsplan voorziet in een kleinschalige functieverandering, waarbij meer bebouwing wordt gesloopt dan dat er wordt toegevoegd. Conform de gemeentelijke verordening verevening en compensatie worden de kernkwaliteiten van het gebied middels de aanleg van natuur(belevings)elementen versterkt.
Nationaal Landschap Veluwe
Met dit plan wordt een herontwikkeling van een agrarisch erf mogelijk gemaakt waarbij oude gebouwen worden gesloopt in ruil voor het toevoegen van een nieuwe woning en landschappelijke inpassing. In deze paragraaf wordt beschreven hoe deze ontwikkeling zich verhoudt met de ligging in Nationaal Landschap en de aldaar voorkomende kernkwaliteiten. Gemotiveerd wordt per kernkwaliteit op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de ligging in Nationaal Landschap en hoe dit vertaald is in het bestemmingsplan.
De oude kern Lieren bevindt zich als echt Veluws dorp aan de rand van het oude essencomplex, op de overgang naar het lager gelegen beekdal. De echt grote essen liggen ten zuiden van de lijn Beekbergen-Lieren-Oosterhuizen. Het plangebied ligt aan de rand van een es die als uitloper van dit grote essencomplex kan worden gezien. In het stedenbouwkundig plan wordt deze ruimtelijke structuur gerespecteerd. De es blijft vanuit de omgeving goed zichtbaar.
Het plan bestaat uit een herontwikkeling van een voormalig agrarisch erf. De nieuwe stedenbouwkundige opzet houdt rekening met het 'oude erf' en borduurt daarop verder. Beplanting op de kavelgrenzen zorgt ervoor dat aangesloten wordt op het omliggende landschap. Het kleinschalige karakter van het landschap blijft daarmee behouden. In het bestemmingsplan wordt deze landschappelijke inpassing geborgd.
De overgang van het lage beekdal naar de meer besloten kernen en vervolgens de hoger gelegen en open essen blijft zichtbaar en beleefbaar. Deze waarden worden niet aangetast door het kleinschalige plan aangezien het plangebied niet in het open landschap ligt.
De locatie ligt aan de rand van de es (de Nieuwe Voorweg liep vroeger achter de locatie, naast de beek). De locatie ligt direct naast de beek. In het plan voor de landschappelijke inpassing is hier rekening me gehouden en wordt de beekzones juist versterkt.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De ontwikkeling maakt per saldo één nieuwe woning mogelijk. Aangezien de ladder voor duurzame verstedelijking pas dient te worden toegepast bij een stedelijke ontwikkeling van 12 nieuwe woningen of meer, is de ladder in dit geval niet van toepassing.
De parkeerbehoefte wordt geheel opgevangen op eigen terrein. Hiervoor is voldoende ruimte zoals blijkt uit het voorgeschreven inrichtingsplan ( zie bijlage 3 bij de regels, Bijlage 3 Inrichtingsplan Nieuwe Voorweg 19-21)
De woonpercelen worden direct ontsloten via de Nieuwe Voorweg. Ook zijn deze bereikbaar met het openbaar vervoer. Tussen Apeldoorn en Lieren rijdt maandag tot en met vrijdag tijdens werktijden elk uur een buurtbus met een halte aan de Veldbrugweg op loopafstand. De woonpercelen krijgen op het erf een gedeelde erfontsluiting.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota Apeldoorns Karakter! heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Categorisering plangebied
Het voorliggende plangebied valt in de categorie 'Terrein met archeologische waarden':
uitsnede archeologische beleidskaart 2015
Al in 2013 is door Econsultancy een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Daarbij werd een groter gebied onderzocht dan waar dit bestemmingsplan op ziet. De conclusies zijn als volgt samengevat in het selectiebesluit van de gemeente Apeldoorn (15 juli 2013):
In het centrale deel incl. beekloop is de verwachting hoog. Het bodemprofiel is echter grotendeels zodanig verstoord dat geen in situ archeologie meer te verwachten is. Wel geeft in boring 15 het (verstoorde) profiel aanleiding om te denken dat hier een oude loop van de beek heeft gelopen. Verder zijn in de nabijheid van de beek geen boringen gezet die intactheid of aard bodem kunnen bevestigen/ontkrachten.
Op basis van het vooronderzoek van Econsultancy en het selectiebesluit van de gemeente Apeldoorn zou alleen aan de vermoede oudere beekloop met een zone van 10 m daar omheen een archeologische verwachtingswaarde worden toegekend. Echter, in het kader van de woningbouwontwikkeling ten zuiden van de Nieuwe Voorweg is onlangs een opgraving uitgevoerd. Uit deze opgraving is alsnog gebleken dat de kans groot is dat de nederzetting zich uitstrekt tot de locatie direct ten noorden van de Nieuwe Voorweg, en dat ook hier dus een gerede kans bestaat op het aantreffen van archeologische resten.
Dit heeft ertoe geleid dat op 23 maart 2020 een nieuw selectiebesluit is genomen. Op basis van de aard en de omvang van de aangetroffen vindplaats is de verwachting dat in het voorliggende plangebied nog archeologische resten aanwezig zijn die zijn te relateren aan de opgegraven vindplaats. Het gebied dient dan ook te worden beschouwd als een 'terrein met archeologische waarden'.
Gelet hierop is het gehele bestemmingsplangebied van het plan 'Nieuwe Voorweg 19-21' voorzien van de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden', met vrijstellingsgrenzen van 100 m2 en 35 cm onder het maaiveld. Dit correspondeert met de aanduiding op de beleidskaart.
In het plangebied dient een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd, alsook een mogelijke archeologische begeleiding. Dit in overleg met de gemeente Apeldoorn en op basis van een door de gemeente goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Bij het verlenen van omgevingsvergunning zal een dergelijk proefsleuvenonderzoek concreet aan de orde zijn.
Aangehaald selectiebesluit is als Bijlage 4 Seleciebesluit archeologie 23-03-2020 aan deze toelichting toegevoegd. Totdat er op basis van een nieuw selectiebesluit naar aanleiding van het proefsleuvenonderzoek door de gemeente Apeldoorn vrijgave is verleend, mogen er ter plaatse van gronden met de aanduiding 'overige zone - archeologische waarden' geen niet-archeologische grondroerende werkzaamheden plaatsvinden van welke aard dan ook.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Cultuurhistorische beleidskaart/Nota I-cultuur
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke nota Apeldoorns Karakter! staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Beschrijving
In de cultuurhistorische beleidskaart bij de Nota Apeldoorns Karakter! is het onderhavige bestemmingsplangebied aangeduid met een hoge attentiewaarde. Derhalve geldt hier het streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht.
Dit onderzoek is verricht en de uitkomsten zijn opgenomen in de Cultuurhistorische Analyse Beekbergen en Lieren uit 2009.
Uit de Cultuurhistorische Analyse blijkt dat het onderhavige bestemmingsplangebied deel uitmaakt van de historische enk van Beekbergen en Lieren. Dit is een waardevol gebied vanuit cultuurhistorisch en ruimtelijk- landschappelijk perspectief. De enk is een oud akkercomplex dat hoogstwaarschijnlijk dateert uit de periode tussen 700 en 1400. Langs de noordelijke rand van de enk en de Veldbrugweg stonden van ouds de boerderijen met hun akkers ten zuiden, op de hoger gelegen enk en de graslanden ten noorden, in het lager gelegen beekdal.
Deze situatie is karakteristiek voor Lieren en Beekbergen, en is nog steeds herkenbaar in het huidige landschap, hoewel het dorp Lieren de enk ten dele heeft ingenomen en akkers ten dele zijn vervangen door grasland. Voor enken geldt in het algemeen dat deze in de loop der tijd langzamerhand hoger werden doordat de akkers werden bemest door middel van plaggen en stalmest die werden opgebracht.
Op de waardenkaart bij de Cultuurhistorische Analyse staat de zone waarin het onderhavige bestemmingsplangebied is gelegen als gebied van middelhoge cultuurhistorische waarde. De Nieuwe Voorweg heeft eveneens een middelhoge cultuurhistorische waardering gekregen.
De Nieuwe Voorweg is halverwege de 20ste eeuw aangelegd, en is met zijn rechte lijnvoering typisch een onderdeel van de toenmalige ruilverkaveling.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevinden zich geen monumenten en kandidaat-monumenten.
Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie. De boerderij in het plangebied is karakteristiek. De boerderij is echter sterk verouderd en renovatie is in de voorliggende situatie geen aantrekkelijke optie gebleken. Daarom is ervoor gekozen om de boerderij te vervangen, waarbij een iets andere situering op het perceel wordt gekozen. Bij de herbouw wordt rekening gehouden met het oorspronkelijke, karakteristieke karakter van deze boerderij.
Beoordeling
Op de locatie is al decennialang een agrarisch bedrijf aanwezig. De aanwezige boerderij is karakteristiek en bepalend in de agrarische omgeving. Gelet op de jarenlange geschiedenis van de plek is het van belang dat de huidige bebouwingsstructuur herkenbaar blijft na transformatie. Dit is dan ook het uitgangspunt voor de herontwikkeling en het opgestelde inrichtingsplan. Het inrichtingsplan is verankerd in de planregels zodat aansluiting bij het aanwezige cultuurhistorische karakter wordt geborgd.
De ontwikkeling heeft geen invloed op aangewezen monumenten of karakteristieke panden.
Met de initiatiefnemer is op 15 januari 2016 een anterieure overeenkomst over grondexploitatie gesloten, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten, die de gemeente maakt ter uitvoering van het initiatief, voor zijn rekening neemt. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Nieuwe Voorweg 19 en 21 Lieren is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Beschrijving bestemmingen
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Natuur (artikel 3)
De bestemming richt zich op het behoud en versterken van de natuurwaarden in deze strook. Daarnaast zijn de bestaande dagrecreatie, extensief grondgebonden agrarisch gebruik, bestaande wegen en voet- en fietspaden toegestaan. Er mag niet worden gebouwd.
Over de inrichting van de gronden zijn afspraken gemaakt. Zo moet er onder meer een poel worden gerealiseerd en moeten de afgesproken beplantingen worden aangebracht. De inrichting conform het afgesproken inrichtingsplan is in de planregels geborgd. Deze borging is nader geregeld in Artikel 10 overige zone - voorwaardelijke verplichting. In dat artikel is een koppeling gemaakt naar het overeengekomen inrichtingsplan. Hierna wordt dit artikel nader toegelicht.
De aanwezige beek is nader geregeld in Artikel 9 overige zone - beken en sprengen. Dit artikel wordt eveneens hierna nader toegelicht.
Verder is van belang dat er een omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden. Hiervoor is een verwijzing naar artikel Artikel 15 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.
Wonen (artikel 4)
De geplande woningen zijn bestemd als Wonen. Deze gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende aan-huis-verbonden beroepen en eventuele nevenactiviteiten.
Rekeninghoudend met de geldende mogelijkheden, moeten de geboden bouwmogelijkheden voor de hoofdgebouwen aansluiten bij het landschap. Daarom geldt een maximale inhoudsmaat van 700 m³ respectievelijk de maat van de oorspronkelijke (te vervangen) woning. Daarnaast moeten de hoofdgebouwen (in feite dus de woningen) in de bouwvlakken worden gebouwd. Daar waar de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 2' voorkomt, mogen twee woningen in één bouwvlak worden geplaatst. Deze aanduiding komt voor in het westelijke bouwvlak. In het oostelijke bouwvlak is dus maar één woning toegestaan.
De bijgebouwenmogelijkheden zijn aan de bouwvlakken gekoppeld. Dat betekent, dat bij het bouwvlak waar twee woningen zijn toegestaan, de bijgebouwenmogelijkheden voor één bouwvlak zijn toegestaan. Het komt erop neer dat de bijgebouwenmogelijkheden behorende bij één woning in het landelijk gebied zijn toegestaan, ook al worden ter plekke twee woningen gebouwd. Dit komt overeen met de mogelijkheden in geval van woningsplitsing in het buitengebied van Apeldoorn. Mocht in het betreffende bouwvlak slechts één wonig worden gebouwd, dan blijven dezelfde bijgebouwenrechten van toepassing als bij twee woningen in dag bouwvlak. Deze rechten zijn immers gekoppeld aan het bouwvlak en niet aan het aantal woningen dat is gereliseerd. Voor bijgebouwen die zijn gesitueerd buiten het bouwvlak wordt een maximale oppervlaktemaat gehanteerd van 100 m² per bouwvlak. In totaal, dus inclusief eventuele bijgebouwen/overkappingen in het bouwvlak, bedraagt deze maat 150 m2. De bijgebouwen moeten op het achtererf worden gesitueerd.
Kleinschalige nevenactiviteiten bij een woning komen in het buitengebied voor. Omdat in ruimtelijk opzicht daar geen bezwaar tegen bestaat worden nevenactiviteiten in de vorm van hobbymatig agrarisch gebruik, Bed&Breakfast en een recreatief rustpunt toegestaan. Het vloeroppervlak ten dienste deze activiteiten wordt begrensd op maximaal 75 m². Voorzieningen ten behoeve van Bed&Breakfast zijn uitsluitend in het hoofdgebouw (de woning) toegestaan. Verder worden onder voorwaarden kleinschalig kamperen bij een woning en trekkershutten toegestaan.
Bij woningen wordt beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk gemaakt bij recht. In het buitengebied komt regelmatig voor dat bedrijfsmatige activiteiten als een hoveniers- of klussenbedrijf bij de woning uitgevoerd worden door de bewoner. Dergelijke activiteiten die niet standaard bij recht mogelijk worden gemaakt, kunnen, in tegenstelling tot in het stedelijk gebied, ruimtelijk passend zijn. Om die reden wordt een afwijkingsbevoegdheid bij wonen opgenomen waarmee onder voorwaarden kan worden meegewerkt aan dergelijke activiteiten.
Verder is het gebruik van een deel van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten
bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Verder is van belang dat geluidgevoelige functies niet zijn toegestaan binnen de geurzone die op de verbeelding is aangegeven. Dit ter afscherming van de agrarische bedrijfsactivieiten op het naastgelegen perceel, zolang deze nog plaatsvinden. Wanneer deze definitief zijn beëindigd en de veestal is verwijderd (door verplaatsing naar de nieuwe locatie), dan vervalt het overgangsrecht op de locatie Nieuwe Voorweg 23. In dat geval is de beschermende regeling die aan de geurzone is gekoppeld, niet meer relevant en daarom niet meer van toepassing.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte. ard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 7.1.1 en 7.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 7.1.2 en 7.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Beken en sprengen
De (gebieds)aanduiding 'overige zone - beken en sprengen' is gegeven aan het tracé van de Oude Beek. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De regeling beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het aanduidingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden waar deze aanduidig voorkomt mogen uitsluitend gebouwen ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Andere gebouwen zijn, mits passend binnen de andere bestemming, uitsluitend toegestaan door middel van het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels. Afwijken is alleen mogelijk wanneer vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen. Als voorwaarde is daarnaast opgenomen dat de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt dat ze alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Archeologie
In paragraaf 4.6 Archeologie' is uiteengezet dat voor een deel van de gronden geldt, dat het aannemelijk is dat ter plaatse arechologische resten aanwezig zijn. Deze gronden hebben daarom de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Zoals in paragraaf 4.6 al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid in brede zin geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
Wel heeft de initiatiefnemer van het plan omwonenden, de dorpsraad Lieren en de raad van de gemeente Apeldoorn uitgenodigd voor een informatieavond. Deze heeft plaatsgevonden op 10 december 2019. Tijdens deze avond zijn de belangstellenden geïnformeerd over de gewenste plannen voor woningbouw.
Het plan is voorgelegd aan het Waterschap Vallei en Veluwe. Het Waterschap heeft op 20 mei 2020 per e-mail laten weten dat het zeer tevreden is met de extra ruimte voor de Oude beek waarbij geen bouwwerken zoals schuren en bruggen gebouwd mogen worden binnen de bestemming “Natuur”. Hierdoor kan de Oude beek zich in de toekomst ontwikkelen tot een robuuste beek zonder negatieve (agrarische) invloeden. Door de in het plan gestelde inrichtingseisen wordt bijvoorbeeld de kans op erfafspoeling naar de beek verkleind. Dit komt o.a. ten goede aan de waterkwaliteit.
Verder ziet het waterschap geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.
Met de provincie heeft informeel vooroverleg plaatsgevonden. Daarbij is aangegeven dat de provincie positief staat ten opzichte van de voorgenomen versterking van de Groene Ontwikkelingszone met de aanleg van een poel en boomgaard. Daarbij is het van belang dat duidelijk is wat bestaand is en wat nieuw. Verder is specifieke aandacht gevraagd voor het bouwplan in relatie tot het Nationaal Landschap.
Bovenstaande aspecten zijn verwerkt in de plantoelichting.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft van 7 mei 2021 tot en met 17 juni 2021 ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.