Plan: | Garderenseweg 120 en 122 Uddel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1366-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Garderenseweg 120 en 122 Uddel
Op de percelen Garderenseweg 120 en 122 bij Uddel staan twee woningen. Hier was in het recente verleden zorginstelling Philadelphia gevestigd. Mensen met een verstandelijke beperking werden hier begeleid met wonen en werken en er werd dagbesteding aangeboden. De zorginstelling is inmiddels verhuisd naar een andere locatie, waardoor de gedateerde bebouwing en de vervallen omliggende gronden en opstallen leeg staan. De percelen zijn aangekocht door een lokale ontwikkelaar, die het voornemen heeft de zorgwoning op nummer 120 te renoveren en de woning op nummer 122 te slopen en ten noorden van nummer 120 terug te bouwen. Ook wordt het omliggende erf opnieuw ingericht. Dit bestemmingsplan biedt het juridisch kader, waarmee deze ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt.
De planlocatie ligt op de hoek van de Garderenseweg en de weg Blekemeer, ongeveer 1 kilometer ten zuidwesten van de dorpskern Uddel nabij het Blekemeer. Het perceel wordt hoofdzakelijk begrensd door agrarisch gebied, verspreid liggende solitaire woonpercelen en natuur rondom het Blekemeer.
Afbeelding 1.1 Ligging en luchtfoto plangebied, rood omkaderd
Het plangebeid omvat de kadastrale percelen Gemeente Apeldoorn, Sectie A, Nummers 6728, 7795 en 7796. Aangezien de woningen in de toekomstige situatie anders ten opzichte van elkaar worden gepositioneerd, wordt ook de erfindeling gewijzigd. De kadastrale indeling zal hiermee ook worden gewijzigd.
Voor het plangebied geldt nu nog bestemmingsplan Agrarische Enclave. Dit bestemmingsplan is op 25 juni 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De percelen hebben in de huidige situatie de bestemming Wonen, met aangrenzend een stuk grond met de bestemming Agrarisch. Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming Waarde - Archeologie middelhoog en de gebiedsaanduiding natte landnatuur. Het perceel Garderenseweg 120 heeft tevens de aanduiding zorgwoning.
Afbeelding 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Agrarische Enclave, op luchtfoto geprojecteerd
In het plangebied zijn momenteel twee woningen toegestaan met een maximum inhoud van 700 kubieke meter en 75 vierkante meter bijgebouw/overkapping per woning; de gemeentelijke standaard in het buitengebied destijds. Daarnaast is ook zorgwonen bij Garderenseweg 120 toegestaan. Deze uitgangspunten blijven ongewijzigd, behalve dat de toegestane oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt verruimd naar 100 vierkante meter, conform de huidige standaard voor het buitengebied.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit zeven hoofdstukken. Dit eerste hoofdstuk bevat de aanleiding van het plan. In hoofdstuk 2 vindt een beleidsinventarisatie plaats, waarin de relevante kaders van provincie en gemeente uiteen worden gezet. Hoofdstuk 3 bevat een functionele analyse van het plangebied in de huidige situatie, gevolgd door hoofdstuk 4 dat de toekomstige situatie beschrijft. Hoofdstuk 5 bevat een uitwerking van de uitvoerbaarheid van het plan, kijkend naar milieuaspecten (o.a. bodem, geluid, lucht), waterhuishouding, natuur, archeologie en de financiële onderbouwing. In hoofdstuk 6 wordt uitgelegd hoe de ruimtelijke uitgangspunten zijn vertaald naar de bestemmingen en regels. Tot slot is er in hoofdstuk 7 ruimte voor het communicatieve aspect; de wijze waarop belanghebbenden en geïnteresseerden zijn betrokken bij de planvorming en op welke wijze hun eventuele inbreng is verwerkt.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
Art. 4.2.4.1.1 Nationale Landschappen
De Nationale Landschappen zijn de symbolen bij uitstek van het Gelderse cultuurlandschap. Ze geven op (inter)nationale schaal een afspiegeling van de landschappelijke diversiteit en krijgen daarom speciale aandacht.
De provincie wil samen met haar partners ook door ruimtelijke ontwikkelingen de Kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, herstellen en versterken en de landschappelijke samenhang vergroten. De provincie beschermt de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap en geeft richting aan ontwikkelingen met kwaliteit.
De provincie gaat de economische betekenis van de Nationale Landschappen vergroten door het ondersteunen van promotie en marketing. Ook zal de provincie partners ondersteunen bij het opstellen en uitvoeren van business cases. De provincie geeft invulling aan haar rol door te normeren (hoeder van de kwaliteit), te inspireren (kennismakelaar) en te verbinden (aanjager en financier).
Het Nationaal Landschap de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) en de Romeinse Limes (onderdeel van de Nationale Landschappen Rivierengebied en Gelderse Poort) zijn cultuurhistorische fenomenen van wereldbelang die gedeeld worden met andere provincies en waaraan de provincie samen werkt met de buurprovincies. De provincie ondersteunt gemeenten financieel bij het realiseren van landschapsdoelen. Voor het ontwikkelen met kwaliteit gaat de provincie samen met gemeenten de Gebiedenatlas ontwikkelen om inzicht te krijgen en te geven in de kernkwaliteiten, de stuwende krachten, bedreigingen en de gewenste ontwikkelingsrichting. Voor behoud van de kernkwaliteiten zet de provincie de Omgevingsverordening in als juridisch vangnet, zodat zij in gesprek kan komen indien het provinciaal belang in het geding raakt. Voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes geldt een toegesneden regime in de Omgevingsverordening. De provincie ondersteunt het promoten en vermarkten van Nationale Landschappen. De provincie ondersteunt partners met het opstellen en uitvoeren van business cases.
De provincie heeft met het toepassen van Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik een zorgvuldige afweging van ontwikkelingen in het buitengebied voor ogen. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het (re)vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede keuze van locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen voor nieuwe bebouwing.
Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt bij een perceel gebruik gemaakt van de bestaande bebouwing en bij het tweede perceel wordt de woning enkele meters verderop herbouwd, waarbij de totale oppervlakte aan verharding niet wordt vergroot. De ladder voor duurzame verstedelijking hoeft niet verder te worden doorlopen. Volstaan wordt met de gebruikelijke ruimtelijke onderbouwing.
Artikel 4.2.6.2 Beschermingszones natte landnatuur
De natte landnatuur levert een belangrijke bijdrage aan de ecologische diversiteit van Gelderland. Om de natte landnatuur duurzaam in stand te houden willen de provincie en haar partners de waterhuishoudkundige omstandigheden op orde brengen en houden.
Het is de ambitie van de provincie om de waterhuishoudkundige omstandigheden rond de natte landnatuur op orde te houden. Negatieve effecten op de grondwaterstand en -stroming door waterhuishoudkundige en ruimtelijke ingrepen moeten worden voorkomen. Sturing op grondwaterkwaliteit gebeurt op Europees en landelijk niveau via het Actieprogramma Nitraatrichtlijn, toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen en het activiteitenbesluit. Stimuleringsprojecten gericht op verbetering van grondwaterkwaliteit worden door de provincie wel ondersteund.
Ter bescherming van de natte landnatuur zijn beschermingszones aangewezen. Deze hebben een maximale grootte van 200 meter. De bescherming van de natte landnatuur door beschermingszones natte landnatuur richt zich op activiteiten van bedrijven en particulieren. De beschermingszones van de natuurgebieden die nog niet zijn hersteld, zijn maximaal 800 m. Binnen de eerste 200 meter zone zullen de waterschappen een strikt beleid gaan voeren. In het resterende deel van de beschermingszones is beregening wel mogelijk, drainage alleen onder voorwaarden.
Na uitvoering van de herstelmaatregelen en de besluitvorming hierover vervallen deze aanvullende voorwaarden voor drainage buiten de 200 m zone. Voor de Natura 2000-gebieden worden de beschermingszones uit de beheerplannen gehanteerd.
Voor de beschermingszones nemen de waterschappen drainage en beregeningsbeleid op in hun beheerplannen en keuren. Voor ruimtelijke veranderingen in deze zones heeft de provincie regels in de Omgevingsverordening opgenomen.
De toetsing van dit aspect komt verder aan de orde in paragraaf 2.1.2 Omgevingsverordening Gelderland en paragraaf Waterhuishouding.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Sedertdien is de verordening een aantal malen herzien. De relevante bepalingen worden hieronder toegelicht.
artikel 2.7.4.2 Nationaal landschap
Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de verordening.
Toetsing
Het plangebied behoort tot Nationaal Landschap Veluwe, deelgebied Agrarische Enclave. De kenmerken hiervan zijn:
Geen van de genoemde kernkwaliteiten is in het plangebied aanwezig. Daarmee is uitgesloten dat de voorgenomen ontwikkeling de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap aantast.
artikel 2.7.7.1 Beschermingszone natte landnatuur
In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van een hydrologische beschermingszone worden geen functies toegestaan die significant nadelige effecten kunnen hebben op de instandhouding van de natte landnatuur, tenzij:
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige effecten op de instandhouding van de natte landnatuur. Het verplaatsen van een bouwvlak en verminderen van de aanwezige bebouwing heeft een neutraal tot mogelijk positief effect. De planologische mogelijkheden, inclusief afwijkingsmogelijkheden, voor bebouwing hebben geen direct nadelig effect. Werken en werkzaamheden in de grond die mogelijk van invloed zijn op de natte landnatuur, zijn gekoppeld aan een vergunningplicht, waarbij de waarden zijn gewaardborgd.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5 respectievelijk 5.6.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn.
In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen de wijzigingsbevoegdheid niet op te nemen, aangezien het plan geen toevoeging van nieuwe woningen mogelijk maakt. Het betreft enkel de verplaatsing van een planologisch recht en gaat niet ten koste van het woningbouwcontingent.
De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.
De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, onder meer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:
Het plangebied is gelegen nabij de dorpskern Uddel. Voor deze dorpskern benoemt de woonagenda als belangrijkste opgave dat het raadzaam is om geen kleine intitatieven voor woningbouw op te starten, vanwege de hoeveelheid woningen die de laatste tijd zijn gerealiseerd. Dorpsraad Uddels Belang vraag uitdrukkelijk nieuwbouw in en rondom het dorp te faseren. Koester de weilandjes en het groen en voorkom verdere verdichting, en kies bij een nieuwe ontwikkeling voor inbreiding en herontwikkeling.
De voorgenomen ontwikkeling past in deze uitgangspunten van de Woonagenda. De twee woningen worden niet toegevoegd, maar behoren tot de bestaande voorraad. Deze twee percelen worden gerevitaliseerd, wat passend is binnen deze ambitie.
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat er gezien actuele inzichten in de bevolkingsontwikkeling op termijn minder vraag naar woningen zal zijn dan eerder was voorzien. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
Dit raadskader voor de woningbouwprogrammering past daarmee binnen het regionale kader Kwantitatief Woningbouwprogramma 3 (KWP3).
In maart 2015 heeft de gemeenteraad dit kader voor de woningbouwprogrammering heroverwogen. Op basis van actuele behoeftegegevens heeft de raad besloten het kwantitatieve uitgangspunt voor de periode tot 2019 te handhaven en kwalitatief het accent te leggen op de lagere prijssegmenten: goedkoop en middelduur.
Dit bestemmingsplan voegt geen woning toe aan de woningvoorraad. Het geldende bestemmingsplan staat reeds twee woningen toe; die woningen zijn ook feitelijk aanwezig. Per saldo blijft het aantal woningen gelijk en vormt het Woningbouwprogramma 2010-2029 geen belemmering.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
De gescheidenis van de woningen aan de Garderenseweg 120 en 122 hangt met elkaar samen. Nummer 122 werd in 1921 aanvankelijk gebouwd als een van de eerste woningen aan dit deel van de Garderenseweg, op een ruim perceel. Onderstaande situatietekening toont dit aan. De Garderenseweg was destijds nog niet verhard, maar was een grindpad tussen Uddel en Elspeet.
Afbeelding 3.1 Situatietekening 1921 - nieuwbouw Garderenseweg 122 rood omkaderd
De woning werd aanvankelijk gebouwd als noodwoning, gemaakt van hout, "bestemd voor een gezin en gedeeltelijk voor verlofzaak ingericht", aldus in de vergunningaanvraag vermeld destijds. De vergunning was geldig tot 1926 en de noodwoning is daarna vermoedelijk gesloopt. In 1930 werd het perceel weer in gebruik genomen, met de bouw van de riante woning van de perceeleigenaar; de heer Willem van Essen. Dit maal met adres Garderenseweg 120. In de jaren dertig en veertig zijn er verscheidene bijgebouwen bij de woning geplaatst, ten behoeve van kippenschuren en paarden- en varkensstallen. Vermoedelijk is de hoofdbouw van Garderenseweg 122 ontstaan vanuit een verbouwing van een van de opstallen behorend bij de woning aan Garderenseweg 120 die vervolgens in gebruik is genomen als woning.
De afgelopen jaren is de woning nummer 120 in gebruik geweest als zorgwoning voor zorginstelling Philadelphia. Bij de zorginstelling was ook een kleine kwekerij aanwezig, genaamd De Essenbrink. In deze naamgeving werd verwezen naar de eerste eigenaar van het perceel. Inmiddels is Philadelphia verhuisd naar een andere locatie en staat ook de woning op het perceel Garderenseweg 122 al enige jaren leeg. Dit is aanleiding geweest voor een lokale ontwikkelaar om beide percelen aan te kopen en te herontwikkelen.
Het plangebied ligt op een oude dekzandrug op de grens van het ontginningenlandschap en de oudere heidegronden. Beide panden liggen aan de Garderenseweg, die ten zuiden van de percelen loopt, hoewel ze beide op de weg Blekemeer worden ontsloten, ten westen van de woningen. Aan de Garderenseweg liggen voornamelijk vrijstaande woonhuizen in een verder agrarisch landschap. Ten noorden en ten zuiden van het plangebied bevinden zich weilanden. In het westen ligt op zo`n 100 meter het Blekemeer, een meertje ontstaan door veenwinning halverwege de negentiende eeuw. Aan de overzijde van het Blekemeer is recreatiepark Uddelermeer gelegen, met nabij een nieuw woonwijkje bestaande uit vijf kavels in erfopzet (Erve Blekemeer).
In de huidige opzet zijn de percelen Garderenseweg 120 en 122 met de smalle zijde naar de weg georiënteerd en lopen ze diep door naar achteren. Nummer 122 ligt ten westen van 120. Het erf bij nummer 122 is zo`n 1800 vierkante meter groot, het erf bij nummer 120 beslaat ruim 8500 vierkante meter.
Afbeelding 3.2 Huidige opzet Garderenseweg 120 en 122
Aan de Garderenseweg 120 bevindt zich de voormalige, ruime zorgwoning. Deze woning is staat haaks op de Garderenseweg en bestaat uit een eenlaags bouwvolume met mansardekap. Op het perceel Garderenseweg 122 is een woonhuis aanwezig van één laag en een kap. Het is een klein gebouw dat bestaat uit meerdere kleine samengestelde volumes. De bebouwing is erg gedateerd en het terrein verkeert in onverzorgde staat.
Afbeelding 3.3 Garderenseweg 120 links, Garderenseweg 122 rechts
Bij beide woningen bevinden zich een of meerdere vrijstaande bijgebouwen op het achtererf. Op het achter- en zijerf bij de voormalige zorgwoning op nummer 120 bevinden zich ook nog enkele vervallen bijgebouwen behorende tot de kwekerij.
De Garderenseweg, ook bekend als de provinciale weg N310, verbindt Uddel met het dorp Garderen in de gemeente Barneveld. Ter hoogte van het plangebied geldt een maximale snelheid van 60 kilometer per uur.
Afbeelding 3.4 Plangebied vanaf de Garderenseweg met rechts de bushalte
Aan beide zijden van de weg ligt een vrijliggend fietspad, van de weg gescheiden door een twee meter brede groenstrook met bomensingel. Ter hoogte van Garderenseweg 120 bevindt zich een bushalte. Op werkdagen maken zo`n 7700 motorvoertuigen dagelijks gebruik van dit deel van de Garderenseweg, blijkt uit de provinciale verkeerstelling uit 2015.
Beide percelen worden ontsloten via de naastgelegen weg Blekemeer, waarbij de ontsluiting van nummer 120 over het erf van nummer 122 loopt. Het Blekemeer is een smalle weg, die doorgaans enkel wordt gebruikt door aanwonenden, landbouwverkeer en bezoekers van recreatiepark Uddelermeer.
De opzet en uitstraling van het plangebied gaat veranderen. De kleine woning aan Garderenseweg 122 wordt gesloopt en de vrijkomende ruimte wordt bij het erf van nummer 120 gevoegd. De woning met nummer 120 wordt compleet gerenoveerd. Ten noorden van deze gerenoveerde woning wordt een nieuwe woning gebouwd. De bestemmingsvlakken worden daarom verschoven en anders vormgegeven. Hierdoor ontstaan twee woonbestemmingen met ongeveer dezelfde oppervlakte die noord/zuid ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd, in plaats van oost/west zoals in de huidige situatie.
Afbeelding 4.1 Schetsontwerp nieuwe erfinrichting
De bebouwing bij Garderenseweg 120 blijft dus grotendeels ongewijzigd. Ook zal een van de bestaande bijgebouwen dienst blijven doen als bijgebouw bij deze woning. Het hoofdgebouw is typerend voor Uddel en het omliggende buitengebied: een eenlaagse bouwmassa, lage goothoogte en een hoge pannenkap, loodrecht op de weg georiënteerd. Door de vrijstaande ligging van de meeste huizen zijn er doorzichten vanaf de straat tot diep naar achteren.
De nieuwe woning komt ten noorden van nummer 120 en ligt grotendeels uit het zicht vanaf de Garderenseweg. Ook voor deze woning wordt een lagere goothoogte aangehouden en is de maximale inhoud beperkt tot 700 kubieke meter.
Het nieuwe erf krijgt een landelijke uitstraling waarbij de ruimtelijke opzet van een boerenerf met meerdere losstaande gebouwen als inspiratie dient. Ook in de vormgeving en architectuurstijl van de nieuwe bebouwing zal het boerenerf tot uitdrukking komen.
Beide woningen krijgen ook in de nieuwe situatie een ontsluiting op de naastgelegen weg Blekemeer. De parkeerbehoefte wordt gefaciliteerd op het eigen perceel, waarbij er ten minste ruimte wordt geboden voor twee auto`s per woning.
De locatie is volgens het Groot Apeldoorns Kookboek onderdeel van de enclave Uddel en het kampenlandschap. Ten noorden van de locatie ligt het open broekland. Het plangebied ligt in het overgangsgebied tussen beide landschapstypen. Belangrijk uitgangspunt voor de ruimtelijke uitwerking van het plan is het open houden van de gebieden die reeds open zijn en het versterken van de randen. Het ruimtelijk ontwerp is erop gericht de bebouwing te concentreren aan de westzijde bij de bosrand en daardoor het oostelijke deel open te houden.
Afbeelding 4.2 Landschappelijke inpassing
Bovenstaande afbeelding geeft weer hoe het plan ruimtelijk wordt ingepast. Zo wordt de enkelzijdige beplanting aan de Blekemeer versterkt door een enkele rij eiken toe te voegen. Nabij de woningen wordt een deel van de bestaande bomen behouden en een aantal nieuwe solitaire bomen aangeplant.
De twee erven worden van elkaar gescheiden met een struweelhaag. Op de grens van de erven naar het naastgelegen weiland staat een lage beukenhaag. Deze wordt niet verder aangezet, om de openheid in stand te laten.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie niet verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren voor een herziening van het bestemmingsplan. Het verkennend bodem- en asbestonderzoek kan worden uitgevoerd in de procedure voor de omgevingsvergunning voor het oprichten van de nieuwe woning.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
Met dit bestemmingsplan wordt een gevoelige functie (wonen) mogelijk gemaakt. Er is daarom sprake van inwaartse zonering: bij inwaartse zonering wordt vanuit de gevoelige functie een beschermende bufferzone gecreëerd. Binnen het onderzoeksgebied rondom het plangebied (tot 200 meter) zijn geen (agrarische) bedrijven of instellingen gelegen. Milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. Derhalve worden de Garderenseweg (N310) en Blekemeer beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Garderenseweg (N310) en Blekemeer. Voor deze wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Deze buitenstedelijke wegen hebben een geluidzone van 250 meter.
In de rapportage d.d. 14 augustus 2018, opgesteld door SPA WNP Ingenieurs en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de N310 (Garderenseweg) en Blekemeer berekend. Hieruit blijkt dat de nieuwe woning een geluidbelasting zal ondervinden van maximaal 44 dB ten gevolge van het verkeer op de N310 en 47 dB ten gevolge van het verkeer op de Blekemeer. De geluidbelasting van beide wegen is lager dan de voorkeurswaarde van 48 dB. De geluidbelastingen ten gevolge van het verkeer op deze wegen, vormen geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB. Dit betekent dat de karakteristieke geluidwering van de verblijfsgebieden minimaal 20 dB moet bedragen. Dit is gelijk aan de minimale geluidwering van 20 dB die geldt op basis van het Bouwbesluit voor de gevels. Normaliter wordt met moderne standaard bouwmaterialen voldaan aan de minimale geluidwering van de gevels.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de verplaatsing van een woning. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
In het plangebied en/of de directe omgeving van het perceel zijn geen risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen opleveren voor de ontwikkeling van het plangebied. Wel is de locatie gelegen aan de provinciale weg N310 (Garderenseweg) waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Uit de Milieunota externe veiligheid Gemeente Apeldoorn blijkt dat er geen significante externe veiligheidsrisico`s optreden rondom deze weg. Nader onderzoek en verantwoording groepsrisico zijn niet noodzakelijk. Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
In en direct nabij het plangebied bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen bezwaren zijn met betrekking tot dit aspect.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Wel ligt het plangebied in de nabijheid (op zo`n 150 meter) van het Natura 2000-gebied Veluwe. Er is onderzocht of er een vergunning/melding in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is, eventueel een passende beoordeling of planMER moet worden opgesteld en of het plan uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming. De provincie Gelderland is bevoegd gezag voor deze wet. Zie hiervoor paragraaf 5.3 Natuurwaarden.
Garderenseweg 120 en 122 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen meetpunten van het gemeentelijk grondwatermeetnet. De gemiddelde voorjaarsgrondwaterstanden liggen volgens gegevens van de provincie nabij het plangebied tussen NAP+26.00 m en NAP+26.50 m. De gemiddeld hoogste grondwaterstand ligt naar verwachting dan ook rond NAP+26.50 m. Het maaiveld van het plangebied ligt rond NAP+29.00 m. De hoogste grondwaterstanden liggen dus circa 2,5 m onder maaiveld.
Er is in en om het plangebied grondwateroverlast bekend. De ontwikkelingen in het gebied hebben geen (structurele) invloed op het grondwater. Het plan wordt dan grondwaterneutraal ontwikkeld.
Circa 75 meter ten westen van het plangebied ligt het Blekemeer. Dit meer heeft een hoge natuurwaarde. Een zone rondom het meer is in de Omgevingsvisie van provincie Gelderland opgenomen als beschermingszone voor de natte landnatuur. Het plangebied ligt volledig binnen deze zone.
Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater.
Het plan betreft vervanging van bestaande bebouwing door nieuwbouw op een andere locatie binnen het plangebied. In het plangebied wordt rekening gehouden met waterberging in een extensief beheerd grasland. Het plan heeft geen negatieve effecten op de instandhouding van waterafhankelijke natuur.
In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
Alle neerslag die binnen het plangebied valt wordt in principe in het gebied geborgen en, wanneer het water niet wordt gebruikt, in de bodem geïnfiltreerd. Het plangebied wordt zodanig ingericht dat het water niet afgevoerd wordt naar omliggende percelen.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is.
De twee bestaande woningen in het plangebied zijn via een eigen vrij verval leiding aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringsstelsel. Op dit systeem mag alleen vuilwater worden geloosd; aansluitingen van hemelwater zijn niet toegestaan. Het systeem heeft voldoende capaciteit voor de afvoer van vuilwater van de twee woningen.
Het plan omvat minder dan 10 woningen en minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
De voorgenomen werkzaamheden leiden niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming, omdat beschermde soorten of hun potentiële verblijfplaatsen zijn uitgesloten, of niet worden aangetast door de ontwikkeling. Ook de begrenzing van de gebieden alsmede de bestemming blijft ongewijzigd. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Een en ander is uitgewerkt in de QuickScan Garderenseweg 122; Uddel. Deze is opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting. Conclusies uit het onderzoek zijn dat de voorgenomen ontwikkeling geen invloed heeft op het nabij gelegen Natura 2000-gebied en het Natuur Netwerk Nederland, er ten aanzien van flora, vleermuizen, zoogdieren en vogels geen regels van de Wet natuurbescherming worden overtreden en er geen beschermde houtopstanden worden gerooid. De kap van bomen ten behoeve van de planontwikkeling is wel vergunningsplichtig op basis van gemeentelijke regelgeving.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Dit bestemmingsplan voorziet feitelijk alleen in het verplaatsen van een bestaande woning en niet in het toevoegen van woningen. Er is derhalve geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1 Bro zodat artikel 3.1.6 lid 2 Bro niet van toepassing is.
In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Onderstaande afbeelding toont het plangebied op de archeologische beleidskaart 2015 van de gemeente Apeldoorn.
Afbeelding 5.1 Uitsnede archeologisch beleidskaart 2015
Het plangebied ligt in een zone met (middel)hoge archeologische verwachting. In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Op basis van het huidige beleid geldt dat indien de bodemingrepen een diepte van meer dan 35 centimeter onder het vastgestelde maaiveld en een oppervlakte van meer dan 500 m2 hebben, vooraf aan de bodemingreep archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. In eerste instantie kan dit onderzoek eruit zien als een bureau- en verkennend booronderzoek. Op grond van de resultaten daarvan wordt besloten of verder onderzoek noodzakelijk is. Dit is opgenomen in de regels van het bestemmingsplan door middel van een gebiedsaanduiding.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Het perceel ligt in een gebied met jonge heideontginningen uit de eerste helft van de twintigste eeuw in een halfopen landschap. Dit gebied, aansluitend op het Uddelerveen, heeft een middelhoge cultuurhistorische waardering in de Cultuurhistorische Analyse Agrarische Enclave (2010).
Garderenseweg 120 en 122 hebben beide enige cultuurhistorische waarde als zijnde historische gebouwen met in de omgeving passend buitengebiedskarakter. Beide zijn in de loop der tijd flink verbouwd en hebben geen karakteristieke of (kandidaat)monumentale status. De Garderenseweg zelf heeft cultuurhistorische waarde als laan en oude infrastructuur.
Tegen de voorgenomen ontwikkeling bestaat vanuit cultuurhistorisch oogpunt geen bezwaar.
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van het initiatief voor rekening neemt. Alle met dit plan samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Het plan heeft derhalve geen financiële gevolgen voor de gemeente. Er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten en de gemeentelijke visie op het gebied. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Garderenseweg 120 en 122 Uddel is een mix van een ontwikkelplan en beheerplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen, en daarnaast een nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Agrarisch
De gronden met de bestemming Agrarisch zijn bestemd voor agrarisch gebruik in de vorm van extensieve landbouw of extensieve veehouderij. Tevens zijn in hoofdzaak toegestaan groenvoorzieningen, natuurbeheer en recreatieve nevenactiviteiten. De gronden hebben geen bouwvlak en het vestigen van (bedrijfs)bebouwing op deze gronden is ook niet toestaan. Dit is gedaan om de openheid van het landschap te waarborgen en waar mogelijk te versterken. Met deze bestemmingsomschrijving wordt voorkomen dat de gronden met deze bestemming worden gezien als erf bij de nabij gelegen woningen en er vergunningvrije bouwwerken op worden geplaatst. De vlakken met de bestemming Wonen zelf zijn hiervoor ruim genoeg en op deze wijze worden de erven compact gehouden door het clusteren van bebouwing; het uitgangspunt voor nieuwe woonpercelen in landelijk gebied. Door tevens groenvoorzieningen ten behoeve van tuinen toe te staan, kunnen de gronden wel de uitstraling van tuin bij de nabij gelegen woning hebben, echter zonder bebouwingsmogelijkheden. Erf- en terreinafscheidingen zijn wel toegestaan.
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Per bestemmingsvlak met de bestemming Wonen is een bouwvlak aanwezig, waarbinnen het hoofdgebouw mag worden opgericht. Per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan en per hoofdgebouw is één woning toegestaan. De goothoogte volgt de standaard voor het buitengebied, te weten 4 meter. De maximale inhoud voor de woning is bepaald op 700 kubieke meter. Hiervoor is geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Per hoofdgebouw is 100 vierkante meter aan bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen toegestaan. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om dit onder voorwaarden te kunnen verruimen. Hiervoor geldt het volgende:
Bevoegheid om af te wijken van de bouwregels voor het uitbreiden van de ten hoogste toegelaten oppervlakten aan bijgebouwen, overkappingen en aan- en uitbouwen:
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 7.1.1 en 7.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 7.1.2 en 7.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Openheid
De gronden waarvoor de aanduiding 'overige zone - openheid' is opgenomen vertegenwoordigen een meerwaarde in het landschap indien hierop geen bebouwing of opgaande begroeiing wordt aangebracht. De openheid van de omgeving zorgt voor zichtlijnen waarmee ver kan worden doorgekeken in het landschap. Doel van de aanduiding en de bijbehorende regels is om die openheid te behouden en te versterken.
Natte natuur
In het plangebied hebben gronden met de aanduiding 'overige zone - natte natuur' een beschermenswaardige ecologische diversiteit. De gemeente Apeldoorn beschermt de natte landnatuur door hydrologische beschermingszones aan te wijzen door middel van deze aanduiding. Binnen deze gebieden streeft de gemeente naar het op orde brengen en houden van de waterhuishoudkundige omstandigheden om zo de ecologische diversiteit van de natte landnatuur duurzaam in stand te houden.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden krijgen in het bestemmingsplan de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden', gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden krijgen de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting krijgen in het bestemmingsplan de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde', gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting krijgen de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde'. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Zoals in paragraaf 5.5.2 is beschreven ligt het plangebied in een Zone met (middel)hoge archeologische verwachting. Aan het plangebied is daarom de aanduiding 'overige zone - hoge archeologische verwachtingswaarde' toegevoegd. Gevolg hiervan is dat bij een bodemingreep een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het concept ontwerpbestemmingsplan in te dienen.
Op dinsdag 6 november 2018 heeft de initiatiefnemer een informatieavond over het bestemmingsplan gehouden. De dorpsraad, gemeenteraad en omwonenden waren uitgenodigd om zich te laten informeren over het plan en vragen of opmerkingen kenbaar te maken.
Op de bijeenkomst waren enkele buren aanwezig; de buurman die niet aanwezig kon zijn is in een eerder stadium op de hoogte gebracht. Ook was een vertegenwoordiger van de dorpsraad aanwezig, alsmede enkele leden van de gemeenteraad.
Het plan is positief ontvangen. Enkele vragen zijn gesteld over de erfinrichting van beide woningen, de manier waarop de als agrarisch bestemde grond naast de woningen wordt ingericht en wat de aanduiding 'zorgwoning' inhoudt. Ook waren enkele aanwezigen benieuwd naar de volgorde van werkzaamheden; eerst sloop van nummer 122 of eerst de nieuwbouw. Aangegeven is dat eerst zal worden gebouwd, en daarna pas worden gesloopt.
Naar aanleiding van de gegeven uitleg is geen verdere discussie ontstaan. Op basis van de vernomen inbreng kan worden geconcludeerd dat er in de directe omgeving voldoende maatschappelijk draagvlak bestaat voor dit bestemmingsplan.