Plan: | Grifthof |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1353-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Grifthof
De binnenstad is voor Apeldoorn een economisch belangrijk gebied. Juist in dit deel van de binnenstad vinden als gevolg van economische en maatschappelijke ontwikkelingen belangrijke veranderingen plaats met kansen voor een waardevolle aanvulling voor de binnenstad. Daarbij is klimaatadaptatie is een belangrijk thema.
Gemeente en Waterschap kunnen in hun structurele samenwerking door het herstel van de Grift bijdragen aan een aangenamer klimaat, duurzaam waterbeheer, ecologie, recreatie, cultuurhistorie en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij wordt de ruimtelijke kwaliteit die met beekherstel al bereikt is in het Catharina Amaliapark en in de Beurtvaartstraat verbonden tot een lange aaneengesloten Veluwse beekzone, die recreatief gebruikt kan worden door bezoekers en bewoners van Apeldoorn. Hiermee onderscheidt de Apeldoornse binnenstad zich opnieuw van die van steden in de omgeving en wordt de Veluwse identiteit versterkt.
Een spin-off wordt verwacht voor private partijen door het herstel van de Grift in de binnenstad als een impuls voor nieuwe initiatieven. De waterstructuur kan worden uitgebreid door afgekoppeld regenwater en overtollig grondwater zichtbaar via de omgeving Markt, Marktstraat en Beekstraat te leiden.
Het herstel van de Grift in dit gebied is dan ook "een volgende schakel aan de ketting" voor het herstel van de Grift. Het herstel van de Grift past niet in het geldende bestemmingsplan. Deze bestemmingsplanprocedure maakt herstel van de Grift mogelijk.
Het gebied is globaal gelegen tussen de Stationsstraat, in het oosten, de Beekstraat in het noorden, de Hoofdstraat in het westen en de Kanaalstraat in het zuiden. Het plangebied plangebied ligt in het centrum van Apeldoorn. De omliggende percelen hebben veelal een detailhandels-, bedrijfsmatige en/of woonfuntie. De navolgende figuur toont de ligging van het plangebied en de omliggende omgeving daarvan.
Figuur: ligging plangebied (rood omcirkeld) binnen omgeving
De exacte begrenzing van het plangebied is weergegeven op de bestemmingsplankaart.
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Binnenstad-West" (vastgesteld op 129 juni 2006) en heeft de bestemmingen 'Centrumdoeleinden 1' en "Gemengde doeleinden subbestemming GDb" met de dubbelbestemming "Straalverbindingstraject". De navolgende figuur toont een uitsnede van de geldende bestemmingsplankaart. Op grond met deze bestemmingen is herstel van de Grift, welke openbaar toegankelijk is, is in strijd met het geldend bestemmingsplan.
Figuur: Uitsnede geldende bestemmingsplankaart (planontwikkeling vindt plaats binnen de Stationsstraat, de Beekstraat, de Hoofdstraat en de Kanaalstraat (rood omcirkeld)
De toelichting vangt aan met een analyse van de bestaande situatie en vervolgens een beschrijving van de planontwikkeling. In hoofdstuk 2 wordt het plan getoetst aan relevante beleidskaders. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van dit plan aangetoond. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.Het plan past naadloos binnen deze visie.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Realisatie van het plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld.
Het plangebied is gelegen in een intrekgebied voor grondwater. In de verordening is de regel opgenomen dat deze gebieden in een bestemmingsplan geen bestemming krijgen die de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas, mogelijk maakt. Onderhavig bestemmingsplan maakt realisatie van een openbaar toegankelijke grift mogelijk mogelijk en voldoet daarmee aan deze regel uit de verordening.
Het plangebied betreft een stedelijke locatie, die niet is gelegen in of nabij het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Gelderse ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000.
Onderhavig bestemmingsplan voldoet hiermee aan de bepalingen uit de Gelderse omgevingsverordening.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
Dit plan voor levert een bijdrage aan de klimaatadaptatie doordat het herstel van de Grift bijdraagt aan een aangenamer klimaat, duurzaam waterbeheer, ecologie, recreatie, cultuurhistorie en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en draagt bij aan voor de realisatie van de comfortabele gezinsstad. Realisatie van het plan is overeenkomstig de structuurvisie.
Het Regieplan Binnenstad, structuurvisie voor de binnenstad van Apeldoorn, is vastgesteld door de gemeenteraad op 18 februari 2010. Op maart 2015 is op basis van de ambities en de vaste waarden uit het Regieplan Binnenstad de balans opgemaakt voor de binnenstad.
Relevant voor het herstel van de Grift is de ambitie:
Herstel van de Grift geeft bij uitstek uitvoering aan het regieplan door het toevoegen van groen en water en het steeds beter zichtbaar maken van het toeristisch toplandschap van Apeldoorn in de binnenstad. Met het herstel van de Grift wordt de kans benut om water en groen toe te voegen en beleefbaar te maken in de binnenstad. Het herstel van de Grift past naadloos in het regieplan Binnenstad.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
figuur: kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen. Realisatie van het plan past binnen de Groene Mal.
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe raakvlakkensamenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Gemeente en Waterschap dragen in hun structurele samenwerking door het herstel van de Grift bij aan:
Hierbij wordt de ruimtelijke kwaliteit die met beekherstel al bereikt is in het Catharina Amaliapark en in de Beurtvaartstraat verbonden tot een lange aaneengesloten Veluwse beekzone, die recreatief gebruikt kan worden door bezoekers en bewoners van Apeldoorn.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5.1.2 respectievelijk 5.6.1.3.
De open ruimte achter de bebouwing van de Hofstraat-Kanaalstraat en de Beekstraat is het overblijfsel van het oude tracé van de Grift voordat deze overkluisd werd. Daarna is het gebied in gebruik genomen als parkeerterrein en tuinen bij de omliggende bebouwing.
De ruimtelijke structuur wordt bepaald door de omliggende bebouwing en kent een brokkelig karakter. De panden zijn in rooilijn uitgelijnd aan de Hofstraat/Kanaalstraat, Stationsstraat en Beekstraat. De Grifthof zelf is daarbij een stedenbouwkundige restruimte omgrensd met achterkanten van tuinen en panden. Ook het pand van de voormalige V&D is met de achterzijde gericht op de Grifthof en bestaat volledig uit blinde gevels inclusief een grote traforuimte.
Figuur: ligging plangebied (rood omcirkeld) binnen omgeving
Functioneel is de ruimte grotendeels in gebruik als parkeerruimte. Een groot gedeelte hiervan bestaat uit parkeren voor het appartementencomplex Cityside, Kanaalstraat 11-17. Tussen Beekstraat 18 en 22 ligt een grasveld dat is ontstaan na de sloop van het bouwvallige pand Beekstraat 20. Op verschillende plekken worden delen gebruikt als opslag achter panden of als doorgang naar een ander perceel.
Binnen het plangebied komt nauwelijks groen voor met uitzondering van een aantal hagen, begroeide hekwerken en een enkele kleine boom in de verharding. Direct aangrenzend staan in de achtertuinen van de panden aan de Kanaalstraat een aantal grote bomen waaronder een beeldbepalende kastanje die het groenbeeld van de Grifthof grotendeels bepaald. In de Beurtvaartstraat en in de Hofstraat/Kanaalstraat ligt de grift met begeleidende beplanting.
Het plangebied bestaat grotendeels uit openbare ruimte die ontwikkeld wordt ten behoeve van de aanleg van de Grift-beek, wandelpaden, parkeren en groen. De bestaande bebouwing valt daarmee niet alleen buiten het plangebied, maar maakt ook geen onderdeel uit van de ontwikkeling. Wel heeft de ontwikkeling van de Grifthof in lijn met de ambities die zijn vastgelegd in het regieplan Binnenstad ook tot doel om de doorontwikkeling van de panden langs de Beekstraat, Stationsstraat en het voormalig V&D-pand te stimuleren door een groene parkachtige ruimte te creëren die een nieuwe betere uitgangssituatie oplevert.
Ruimtelijke drager van de Grifthof en aanleiding voor het project is het bovengronds brengen van de Grift. De ligging van de beek is bepaald door het aansluitpunt op het al gerealiseerde deel in de Beurtvaartstraat, te weten de duiker onder de Stationsstraat. Vervolgens is de beekloop zo door het gebied geprojecteerd dat er ruimte overblijft voor een groene inpassing en een wandel/fietsverbinding langs de beek die tevens als onderhoudspad voor de beek dienst kan doen.
Ter hoogte van het parkeerterrein achter Beekstraat 18 wordt de beek ondergronds aangelegd om het gebruik van deze kavel als parkeerterrein te kunnen continueren. Ook in de toegang tot het hof tussen Kanaalstraat 7 en 11 wordt de Grift ondergronds gerealiseerd omdat hier fysiek niet de ruimte is om een open beek te combineren met de toegankelijkheid van auto's naar de parkeerplaats achter City Side Appartments. Ter hoogte van de Kanaalstraat wordt de beek als onderdeel van het project Grifthof eveneens open gemaakt in lijn met de vormgeving van het aansluitende deel van de Hofstraat.
artist impersion visualisatie van de wadi aan de Beekstraat
Langs de beek wordt een wandel en fietsroute gerealiseerd die tevens dienst doet als onderhoudspad. Deze route ontsluit de groene hofruimte voor passanten waardoor de beek en het groen beleefbaar zijn en de groen/blauwe hof ook daadwerkelijk een gebruiksruimte kan worden. Ter hoogte van Beekstraat 22 wordt een wadi en een wandelpad naar de Beekstraat gerealiseerd inclusief een brug over de beek heen. Daarmee wordt de hof ook onderdeel van het netwerk van informele wandelroutes in de binnenstad conform de vaste waarden die in het Regieplan Binnenstad zijn vastgelegd.
Luwteplek en afkoppeling regenwater vanuit Beekstraat
Tussen Beekstraat 18 en 22 wordt de beekbak voorzien van een kleine verbreding. Hierdoor ontstaat een luwteplek in het beeksysteem wat ecologisch gezien kansen biedt. Deze plek is juist in deel van het Griftsysteem extra waardevol omdat dergelijke luwteplekken in het deel van de Hofstraat en de Beurtvaartstraat niet aanwezig zijn. Ter hoogte van de luwteplek wordt een wadi aangelegd. De luwteplek wordt tevens gebruikt als locatie waar water dat in de omgeving kan worden afgekoppeld op de beek kan worden gezet en draagt daarmee bij aan de doelen van het waterplan en de ambitie om de binnenstad klimaatbestendiger te maken. Deze combinatie is zo vormgegeven dat het ook een informele spelaanleiding biedt wat in het kader van de ambitie van Apeldoorn als comfortabele gezinsstad een bijdrage kan leveren aan een aantrekkelijker binnenstad voor bewoners en bezoekers.
De beek heeft over het gehele traject een breedte van 2 meter. Deze is gelijk aan de breedte in de Beurtvaartstraat. Ook de ruimtelijke uitwerking en detaillering sluit zoveel mogelijk aan op dat deel van het Griftrace. De diepteligging wordt bepaald door het natuurlijk verhang van 1,5 promille dat over het totale Grift tracé wordt nagestreefd. Omdat de diepteligging van de beek zowel bovenstrooms (ter hoogte van de Hofstraat) als benedestrooms (bij de Stationstraat vastligt is het binnen het project zo vormgegeven dat de beek zo hoog mogelijk ligt. Ter hoogte van de Stationsstraat is echter een vis passeerbare cascade ingebouwd om op het relatief diepe pijl van de Beurtvaartstraat uit te komen.
Groenstructuur
Langs de beek en de paden wordt zoveel mogelijk groen gerealiseerd om het karakter als 'hof' te benadrukken. Ook de wadi krijgt een groen karakter. Daarnaast heeft het groen ook tot doel om de vele achterkanten een groenere uitstraling te geven. Het groen bestaat uit een groot aantal bomen van verschillende soorten die als beek begeleidende beplanting dienst doen en aansluiten op de beekbegeleidende boomstructuur in zowel de Hofstraat als de Beurtvaartstraat. Rondom het parkeren en langs de achterzijde van de panden van de Kanaalstraat worden hagen geplant. Aan de noordzijde van de beek wordt een zone met heesters toegevoegd. In de beek zelf is beperkt ruimte voor spontane groei van waterplanten. In de luwteplek en het uitstroompunt van het afgekoppelde regenwater uit de Beekstraat zal deels ook een spontaan te ontwikkelen lage vegetatie ontstaan van pioniers- en oeverplanten.
In het gebied is het bestaande parkeerterrein van City Side appartments meegenomen in het ontwerp om te komen tot een betere ruimtelijke inpassing van het parkeren. Daarbij is het parkeren zo compact mogelijk en zo dicht mogelijk bij het gebouw gerealiseerd en opgedeeld met een aantal hagen met daarin bomen. De route langs de beek blijft daarmee vrij. Ook wordt hiermee een deel van dit pand en de parkeerinrichting afgekoppeld.
Het parkeerterrein van City Side Appartments is net als in de huidige situatie bereikbaar vanuit de Kanaalstraat. Om te voorkomen dat het ook gebruikt wordt door niet bewoners wordt het parkeerterrein ter hoogte van de aansluiting op de Kanaalstraat afgesloten met een voorziening die voor auto's alleen middels een pasje passeerbaar is. De voorziening vormt geen barrière voor de fietsers. In het hof zelf wordt door middel van paaltjes gezorgd dat de auto's niet ook via de Beekstraat of rechtstreeks op de Stationsstraat ontsloten worden en de belasting van de hof met autoverkeer wordt geconcentreerd direct achter het pand van City Side Appartments.
Het parkeren is ingepast in het totaalontwerp en zo compact mogelijk geconcentreerd nabij het complex.
De fietsenstalling van City Site Appartments zal worden verplaatst richting City Site Appartments.
Richting Stationsstraat is het pad bij de wadi langs de beek niet toegankelijk voor auto's maar wel voor fietsers en voetgangers. Ook het pad richting de Beekstraat via de brug over de beek is niet voor auto's toegankelijk.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
Binnen het bestemmingsplangebied zijn de volgende relevante bodemonderzoeken uitgevoerd:
Binnen het bestemmingsplan worden de functies openbaar groen en verkeer- en verblijfsgebied mogelijk gemaakt. Uit de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat de kwaliteit van de grond geschikt is voor het beoogde gebruik.
Wel is sprake van een geval van verontreiniging met lood en een geval van verontreiniging met lood en zink. Als deze verontreinigingen ontgraven moeten worden voor de aanleg van openbaar groen en verkeer-verblijfsgebied zal dit volgens de regelgeving van de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit uitgevoerd moeten worden.
De hoogte van de kosten en voor de sanering en afvoer van verontreinigde grond dienen inzichtelijk te zijn. Deze kosten moeten worden meegenomen in de exploitatie van het bestemmingsplan.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. In casu is geen sprake van een plan waarin een milieubelastend bedrijf of een milieugevoelige functie mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor is de systematiek van milieuzonering niet toepasbaar. Wel wordt in plaats van een besloten parkeerterrein (klein in omvang), een openbaar toegankelijk parkeerterrein met privaat gebruik beoogd (met een vergelijkbare omvang). De milieugevolgen zijn qua aard en invloed niet significant anders. Hiermee zijn er geen belemmeringen voor een planherziening.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, maar er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies of wegen mogelijk gemaakt. Hierdoor is de Wgh niet van toepassing. Ten aanzien van het aspect geluid worden geen significante geluidstoenames verwacht als gevolg van het plan. Dit aspect vormt daarmee geen belemmering.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Het bestemmingsplan beoogt alleen de herinrichting van het Grifthof. In dit gebied zijn geen overschrijdingen van grenswaarden. Dit plan leidt niet tot extra verkeer en hierdoor wordt voldaan aan a t/m c. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 5.1.1 tot en met 5.1.5. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
De Grifthof ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone die in het streekplan is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat de maximaal geregistreerde rond NAP+13.80 m (1,40 m onder maaiveld) ligt. De laagste grondwaterstanden liggen circa 1,5 m lager. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld. Het plan biedt ruimte voor de opvang van een teveel aan grondwater zoals bij van de nabij gelegen parkeergarage.
In het plangebied komt op dit moment geen oppervlaktewater voor. Onderdeel van het plan is het bovengronds brengen van een deel van de Grift. Deze beek vormt na uitvoering het oppervlaktewater in het plangebied. De Grift wordt voor een deel door regenwater gevoed, ook het regenwater wat binnen het plangebied valt wordt afgevoerd naar de Grift. Daarnaast wordt de beek gevoed door grondwater via de sprengkoppen elders in Apeldoorn.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het verhard oppervlak in het plangebied wat nu is aangesloten op het gemengd rioolstelsel wordt hiervan afgekoppeld. Het hemelwater uit dit gebied wordt, na uitvoer van de werkzaamheden, verwerkt door de Grift.
Het bestemmingsplan voorziet niet in (nieuwe) bebouwing, (wijziging in) afvoer van afvalwater vanuit het plangebied is dan ook niet aan de orde.
Het plan omvat minder dan 10 woningen en minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Het ontwerp is in samenspraak met het waterschap opgesteld.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Uit de basisnatuurtoets Grifthof van 19 augustus 2014, bijgevoegd als bijlage 4, blijkt, dat in het te herstellen Grifttraject dat grotendeels bestaat uit verharding en deels uit tuinen met een enkele schuur geen vaste verblijfplaatsen van zwaarder beschermde soorten zijn aangetroffen. Een ontheffing in kader Flora- en faunawet hoeft daarom niet te worden aangevraagd. Wel is gebleken dat enkele kleine struweelelementen van zeer groot belang zijn als dekking/rustplaats voor een grote populatie huismussen. Bij herstel van het Grifttraject dienen deze struweelelementen gecompenseerd te worden als mitigerende maatregel voor de huismus.
In de Update basisnatuurtoets Grifthof van 29 mei 2018 bijgevoegd als bijlage 5 blijkt, dat aanvullend onderzoek niet nodig is.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Het herstel van de Grift als openbaar toegankelijk gebied is geen extra verstedelijking, omdat de bebouwing gelijkblijft dan wel reduceert en kan daarom niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Zoals in paragraaf 5.5.1.2 al is uiteengezet hebben burgemeester en wethouders op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.
Het plangebied Grifthof valt op de Archeologische beleidskaart 2015 onder beleidscategoriën 2, 4 en 5 (respectievelijk terrein met vastgestelde archeologische waarden, zone met (middel)hoge archeologische verwachting en zone met lage archeologische verwachting).
Reeds in 2014 werd een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in het plangebied, door Archeodienst (Koeman, 2014) bijgevoed als bijlage 6 met bijbehorend selectiebesluit. Daarbij werd een groter plangebied onderzocht dan in dit bestemmingsplan wordt behandeld. De conclusies zijn als volgt samengevat in het selectiebesluit van de gemeente Apeldoorn (Boerefijn, 2014): op basis van de gemeentelijke archeologische waardenkaart en de ontwikkeling van de bebouwing in de 20e eeuw worden in het plangebied diepe bodemverstoringen verwacht. Op basis van de landschappelijke ligging in een beekdal, het ontbreken van aanwijzingen voor een vindplaats op basis van archeologische waarnemingen in de directe omgeving en het ontbreken van historische bebouwing op de kaart uit de 18e eeuw worden in het plangebied geen archeologische resten verwacht. Aan de hand van historisch kaartmateriaal is geconcludeerd dat het geplande bovengrondse beektraject ongeveer ter plaatse van de voormalige bovengrondse Grift zal komen te liggen. Op basis van onderzoek ter plaatse van de voormalige bovengrondse Grift (Brinkpark) wordt de kans klein geacht dat in de opvulling/demping van de Grift waardevol archeologisch vondstmateriaal aanwezig is. Aangezien de kans op de aanwezigheid van een vindplaats klein wordt geacht in combinatie met de verwachte diepe bodemverstoringen vormen de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief.
Op grond hiervan werd (bijna volledig conform het selectieadvies van Archeodienst) het volgende besloten m.b.t. onderhavig plangebied: Voor het specifieke gebied waar de nieuwe beek wordt gelegd, geldt in principe geen archeologische verwachtingswaarde. Mocht er voor de werkzaamheden toch ten noordwesten van de contour van de huidige riooloverstortkoker, meer dan 35 cm onder maaiveld worden gegraven op meer dan 0,5 meter afstand van de contour van de koker, dan dient er een archeologische waarneming te worden gedaan.
De resultaten van het vooronderzoek in 2014 leiden tot het moeten opnemen van twee archeologische gebiedsaanduidingen in het nieuwe bestemmingsplan, deels in afwijking van de Archeologische Beleidskaart 2015. De riooloverstortkoker krijgt geen gebiedsaanduiding (categorie 6, geen verwachting), het deel ten noordwesten van de koker behoudt de gebiedsaanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarde' en het deel ten zuiden van de koker krijgt de gebiedsaanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachting'.
In het geval dat op meer dan 0,5 m ten noordwesten van de contour van de riooloverstortkoker bodemingrepen plaatsvinden in de zone met de gebiedsaanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarde', dan dient de sectie archeologie van de gemeente Apeldoorn hiervan minimaal twee weken van tevoren van op de hoogte te worden gesteld, om een waarneming te velde mogelijk te maken. De melding van aanstaande werkzaamheden kan gedaan worden via archeologie@apeldoorn.nl. In het geval er in andere delen van het plangebied onverhoopt archeologische resten worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht op grond van de Erfgoedwet. Vondstmeldingen in deze kunnen eveneens via archeologie@apeldoorn.nl worden gedaan.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Voor de cultuurhistorische analyse wordt hier verwezen naar:
De realisatie van dit plan is in lijn en overeenkomstig de cultuurhistorische uitgangspunten.
De gemeente en het Waterschap Vallei en Veluwe zijn initiatiefnemer voor het herstel van De Grift. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen ten laste van project Grift Binnenstad. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Grifthof is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Dit bestemmingsplan maakt mogelijk dat de Grift wordt hersteld en openbaar toegankelijk wordt.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
Het structurele en structurerende openbare groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Hier zijn groenvoorzieningen en paden toegestaan. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in de woongebieden. Terrassen ten behoeve van nabijgelegen horecavestigingen hebben een verblijfsfunctie en vallen daarmee onder deze bestemming. Ook het niet-structurerende groen is in deze bestemming ondergebracht.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 13 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 14 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende zones opgenomen. Dit zijn regels voor zones die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Beken en sprengen
De (gebieds)aanduiding 'overige zone - beken en sprengen' is gegeven aan het tracé van de grift. De gronden zijn, naast de daar voorkomende andere bestemmingen, mede bestemd voor het beheer, herstel en onderhoud van de landschappelijk en ecologisch waardevolle beken en sprengen. De regeling beoogt ook de beekoevers te beschermen. Daarom is het aanduidingsvlak beduidend breder dan de beek zelf. Op de gronden waar deze aanduidig voorkomt mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het beheer van de beken of sprengen worden gebouwd. Daarnaast is opgenomen dat de landschappelijke en ecologische waarden van de beek of spreng niet mogen worden aangetast. Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden geldt dat ze alleen mogen worden uitgevoerd nadat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
De Grift maakt deel uit van de Groene Mal, de hoofdgroenstructuur en het Apeldoorns Waterplan. Daarvoor zijn destijds uitgebreide inspraakprocedures doorlopen en alleen positieve reacties binnen gekomen voor beekherstel. Ook het GRP (gemeentelijk rioleringsplan) is na inspraak in 2016 vastgesteld.
De communicatie over het schetsontwerp voor de Grift Binnenstad is in 2016 gestart. Er is een klankbordgroep geformeerd met vertegenwoordigers van diverse belangenorganisaties, zoals de wijkraad, gehandicaptenplatform, fietsersbond, Stichting tot behoud van de Veluwse Beken en Sprengen, IVN en politie. Deze groep is in september 2016 voor het eerst bij elkaar geweest. In dezelfde maand is ook een eerste informatiebijeenkomst voor omwonenden georganiseerd. Bij beide bijeenkomsten is aangegeven dat realisatie zal plaatsvinden onder voorbehoud van dekking. Beide bijeenkomsten zijn goed verlopen, mensen zijn geïnformeerd over de doelen van het project, het schetsontwerp en het proces. De reacties tijdens de bijeenkomsten waren positief, er zijn vooral informatieve en praktische vragen gesteld.
In januari 2017 is er een klanbordgroepvergadering georganiseerd waarbij het voorlopige ontwerp is besproken. Hierna is er de inloopavond op 24 januari 2017 georganiseerd en zijn de reacties vooral positief en informatief.