Plan: | Hoog Soeren naast 16 Hoog Soeren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1274-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Hoog Soeren naast 16 Hoog Soeren
Er is een verzoek ingediend voor twee vrijstaande woningen op het perceel naast Hoog Soeren 16 te Hoog Soeren.
Het onbebouwde perceel ligt in het dorp Hoog Soeren, tussen Hoog Soeren 16 en 20.
Het perceel maakt deel uit van bestemmingsplan Dorp Hoog Soeren (vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013) en heeft daarin de bestemming Horeca -1 en de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoog. Op basis van de geldende bestemming is de voorgenomen ontwikkeling niet toegestaan. Om deze mogelijkte maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
uitsnede plankaart bestemmingsplan Dorp Hoog Soeren
Het bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting bevat onder andere een beschrijving van het relevante beleidskader, de bestaande ruimtelijke situatie, de voorgestane ruimtelijke invulling van het plangebied en de juridische opzet van het plan. Ook wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. In deze structuurvisie geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij...') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk werkt aan eenvoudiger regelgeving en verwacht dat medeoverheden zich ook inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving.
In de structuurvisie formuleert het kabinet zijn ambities voor 2040.
Concurrentiekracht: in 2040 behoort Nederland tot de top 10 van meest concurrerende economieën van de wereld met een kwalitatief hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers door een goede ruimtelijk-economische structuur.
Bereikbaarheid: in 2040 beschikken gebruikers over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Leefbaarheid en veiligheid: in 2040 sluiten de woon- en werklocaties in steden en dorpen aan op de (kwalitatieve) vraag en locaties voor tranformatie en herstructurering worden zoveel mogelijk benut. In 2040 biedt Nederland zijn burgers een veilige en gezonde leefomgeving, met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Nederland is blijvend beschermd tegen extreme weersomstandigheden, mogelijke overstromingen als gevolg van de zeespiegelstijging en er is voldoende zoetwater in droge perioden; Nederland is een bepalende speler in de internationale transitie naar duurzame mobiliteit en Nederland heeft nog steeds de bestaande (inter)nationale unieke cultuurhistorische waarden en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Nederland kent in 2040 een robuust internationaal energienetwerk en de transitie naar duurzame energiebronnen is ver gevorderd.
Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen.
Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Daarbij richt de provincie zich met haar partners vooral op:
Het tweede doel is het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. Dit betekent vooral:
De provinciale hoofddoelen zijn vertaald in provinciale ambities, die zijn onderverdeeld in drie thema's. Het thema Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Onder het thema Dynamisch Gelderland staan de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit. Het derde thema, Mooi Gelderland, betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming dan wel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen.
In het provinciale ruimtelijke beleid is het volgende onderwerp voor dit plangebied van belang: het kwalitatief woonprogramma 2010-2019. In paragraaf 2.3 en 2.4 wordt dit onderwerp nader beschreven
Op grond van artikel 4.1 Wro kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goed ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannnen en omtrent de daarbijbehorende toelichting.
Op 24 september 2014 hebben provinciale staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
In de regels van de Omgevingsverordening Gelderland is, voor zover voor het plangebied van belang, het volgende bepaald:
Nieuwe woonlocaties
In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.
Voor de provincie is woonprogrammering een aangelegenheid van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast.
Het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) wordt opgevolgd door de kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. Dat biedt in principe alleen een kwantitatieve begrenzing van de (netto) groei van de regionale woningvoorraad. Op verzoek van (de gemeenten in) een regio kan de kwantitatieve opgave wonen worden uitgebreid met bijvoorbeeld een kwantitatieve verdeling over de verschillende gemeenten, een fasering, of toch afspraken over kwalitatieve aspecten.
De bedoeling is om voor alle regio's het KWP3 per 1 januari 2015 te vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 t/m 2024. Als het in een regio niet lukt om tijdig tot een kwantitatieve opgave wonen te komen, blijft het KWP3 van kracht totdat Gedeputeerde Staten alsnog een kwantitatieve opgave wonen hebben vastgesteld. Voor de regio Stedendriehoek, waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt is nog geen kwantitatieve opgave wonen vastgesteld. Dit betekent dat het KWP 3 nog van kracht is.
Het Kwalitatief Woonprogramma heeft zijn beslag gekregen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Binnen die programmering zijn de woningen waarin dit plan voorziet opgenomen. Zie ook paragraaf 2.7 en 2.8. Het Kwalitatief Woonprogramma wordt beschreven in de volgende paragraaf.
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het voorgaande KWP2 (2005-2014) was in formele zin een uitwerking ex artikel 4a, lid 10, Wet op de Ruimtelijke Ordening van het Streekplan Gelderland 2005. Sinds 1 juli 2008 is de WRO vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van het overgangsrecht is het Streekplan Gelderland 2005 gelijkgesteld met de in de Wro bedoelde verplichte provinciale structuurvisie. Op deze zelfde grond maakt het KWP3 – als opvolging van het KWP2 - deel uit van deze structuurvisie.
Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.
De woningbehoefte in Gelderland blijkt voor de periode 2010 tot en met 2019 lager uit te komen dan in de periode 2005 tot en met 2014. Voor het KWP3 staat als doelstelling om in 2020 een woningtekort van 0 % te hebben. Het afsprakenkader KWP3 wordt door de provincie overeengekomen met zowel de gemeenten als de woningcorporaties in de regio Stedendriehoek. Uit het referentiekader blijkt dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan goedkope huurwoningen en middeldure koopwoningen. Tevens is er een grote vraag naar nultredenwoningen.
Het referentiekader geeft voor het Gelderse deel van de Stedendriehoek een bruto aantal toe te voegen woningen in de periode 2010 t/m 2019 van circa 10.000 woningen, op basis van een geschatte onttrekking van circa 1.800 woningen in dezelfde periode. Netto gaat het om een uitbreiding van de woningvoorraad van circa 8.500 woningen.
Met een woningbouwprogramma van bijna 21.000 nieuwbouwwoningen voor de hele regio voor de periode tot en met 2019 is er sprake van een overprogrammering aan nieuwbouw. De overprogrammering heeft niet zozeer betrekking op de eerstvolgende jaren, maar loopt op naarmate verder weg in de tijd gekeken wordt. De regio herkent zich in de cijfers in het referentiekader en in de berekende overmaat aan plancapaciteit. Voor de jaren tot 2015 is er sprake van een gezonde overmaat. In de Nederlandse ontwikkelpraktijk gaat men er op basis van ervaringscijfers vanuit dat 30 % overcapaciteit gezond is in verband met flexibiliteit en planuitval. De provincie draagt dit standpunt ook uit. Op langere termijn, de jaren 2015- 2030, is de overmaat groter.
Vooralsnog moet ook gezorgd worden voor voldoende productie aan nieuwe woningen. Er is nog steeds sprake van een woningtekort.
Voor het Gelderse deel van de regio Stedendriehoek betreft het afsprakenkader met name de volgende onderwerpen:
Het KWP3 geeft alleen een referentie- en afsprakenkader aan op regionaal niveau. Als vervolg op het KWP3 is begin 2010 een traject gestart om het woonprogramma kwantitatief en kwalitatief binnenregionaal te verdelen over de gemeenten.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.
De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent locale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
Niet alles gaat vanzelf. In sommige delen van Apeldoorn spelen ingewikkelde vernieuwingsopgaven. Opgaven die belangrijk zijn voor Apeldoorn als geheel, waarbij vaak hard gewerkt moet worden om iets van de grond te krijgen. In de structuurvisie worden die opgaven 'dynamo's' genoemd, elementen die eerst in beweging moeten komen voordat ze energie gaan opleveren. Het centrumgebied van Apeldoorn, de centrale delen van de Kanaalzone en kleinschalige herstructurering van wijken, buurten en dorpen zijn voorbeelden. De gemeente neemt in de dynamo's de regierol op zich. In de dynamo's ligt ook programmatisch de hoogste prioriteit. De verdere invulling ervan bepaalt de gemeente samen met initiatiefnemers.
De gemeenteraad heeft op 13 februari 2014 de 'Woonagenda Apeldoorn 2014-2018, buitenstad in uitvoering' vastgesteld. De Woonagenda betreft de herijking van het gemeentelijke woonbeleid en geeft een visie op de toekomst van het wonen in de gemeente Apeldoorn.
De gemeentelijke structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' geeft de richting. De Woonagenda beschrijft de ontwikkelingen op het gebied van de volkshuisvesting, ondermeer de afnemende bevolkingsgroei, de grotere betekenis van de bestaande woningvoorraad, de vergrijzing en de onzekere slagingskansen voor de meest kwetsbare groepen huishoudens van Apeldoorn. Op basis van deze ontwikkelingen en de ambities uit de structuurvisie is een agenda samengesteld voor de komende jaren, ten aanzien van drie hoofdopgaven:
In november 2012 heeft de gemeenteraad het Woningbouwprogramma 2010-2029 vastgesteld. Geconstateerd wordt dat de woningmarkt in rap tempo is veranderd, dat er minder vraag naar woningen zal zijn dan was voorzien en dat aanbod en vraag niet meer in evenwicht zijn. Daarom zijn alle woningbouwplannen bekeken en zijn keuzes gemaakt: welke projecten worden uitgevoerd, welke projecten vervallen, welke projecten worden later uitgevoerd en welke projecten krijgen een andere opzet. Wanneer zich nieuwe kansen aandienen moet eerst kwantitatieve en kwalitatieve ruimte in het woningbouwprogramma worden gecreëerd. Daardoor wordt de programmering steeds op basis van actuele marktontwikkelingen en op basis van wijzigende verwachtingen over de toekomst bijgestuurd: het adaptief programmeren. Kwantitatief vertrekpunt is uitbreiding van de woningvoorraad in de periode 2010-2019 met netto 3.900 woningen en in de periode 2020-2029 met netto 2.000 woningen.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van twee woningen mogelijk. In het woningbouwprogramma is ruimte opgenomen voor deze twee woningen.
In maart 2015 heeft de gemeenteraad de Actualisatie woningbouwprogrammering vastgesteld.
Hierin staat onder andere met betrekking tot de programmering in de dorpen en het dure segment in 2015 te komen tot nadere conclusies voor de woningbouwprogrammering in met name het landelijk gebied, zowel kwantitatief als kwalitatief. Nader onderzocht wordt in hoeverre bijstelling van de huidige programmering aan de orde is. Zowel nieuwbouwplanning in projecten als kleinschalige initiatieven worden betrokken in de afweging. Voorafgaand wordt in samenspraak met stakeholders, waaronder de dorpsraden, een reëel ontwikkelperspectief voor het wonen in de afzonderlijke dorpen opgesteld. Daarbij vindt ten opzichte van de algemene behoefte-analyse ten behoeve van de nota Actualisatie woningbouwprogrammering een verdieping plaats per dorp, ook voor Hoog Soeren. Daarbij wordt niet alleen de behoefte naar aantallen woningen, maar ook onder andere de verdeling over de prijssegmenten betrokken. Tot dat over bijstelling nadere besluitvorming heeft plaats gevonden blijft het in het Woningbouwprogramma 2010-2029 opgenomen kader uitgangspunt.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2010 – 2020 (vastgesteld juli 2009).
De parkeernormen zijn vastgesteld in de Parkeernota (geactualiseerd oktober 2004). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen. De parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden.
Het Nationaal Waterplan is hét rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Water krijgt een meer prominente rol bij de inrichting van Nederland. De beleidslijnen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het Nationaal Bestuursakkoord Water, die inspelen op de verwachte klimaatsveranderingen, zijn een belangrijke impuls voor de koers van het nieuwe waterbeleid. Het hoofdthema is: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
In de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld op 14 juli 2014 en nadien geactualiseerd o.a. voor wat betreft het onderdeel water en natuur) staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water om te drinken, te recreëren, voor de industrie, de landbouw en de natuur en hoe de provincie wil beschermen tegen een overvloed aan water. Deze omgevingsvisie is de opvolger van het Waterplan Gelderland 2009-2015. De regels behorend bij de Omgevingsvisie Gelderland zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Gelderland. Deze verordening is de opvolger van de Waterverordening.
Uitgangspunt voor nieuwe bestemmingsplannen is dat verandering van (gebruik van) een gebied geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur mag hebben.
Waterschap Veluwe is in zijn beheersgebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding en de waterkering. Voor Waterschap Veluwe liggen de komende jaren belangrijke wateropgaven te wachten. Deze opgaven komen voort uit de effecten van klimaatverandering: extreem natte en droge perioden. Veiligheid tegen hoge (rivier)afvoer moet zijn gewaarborgd en het aanwezige oppervlaktewater moet schoon en gezond zijn. De verschillende functies in het beheergebied (wonen, werken, landbouw en natuur) vragen om een specifiek waterbeheer. Waterschap Veluwe tracht alle functies van een zo goed mogelijk waterbeheer te voorzien.
Op 22 december 2009 is het nieuwe Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 (WBP) vastgesteld en met ingang 2010 is dit van kracht. Het jaar 2015 is een markant ijkpunt. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel en in de Kaderrichtlijn Water is bepaald dat in dat jaar het watersysteem op orde moet zijn.
In het Waterbeheersplan Veluwe 2010-2015 staan de doelen beschreven. Kortom: wat gaat het waterschap waar doen, op welke manier en wanneer? De doelen in de plannen vloeien voort uit Europese, Nationale en provinciale wet-, regelgeving en beleid. In totaal worden negen hoofddoelen onderscheiden:
Doel 1: Veilige dijken
Doel 2: Gewenste grond- en oppervlaktewaterstanden
Doel 3: Vermindering wateroverlast en water voor droge tijden
Doel 4: Goede onderhoudssituatie
Doel 5: Herstel en behoud van bijzondere natuur
Doel 6: Goede waterkwaliteit
Doel 7: Stedelijk waterbeheer
Doel 8: Transport en zuivering van afvalwater
Doel 9: Brede kijk
De maatregelen die Waterschap Vallei en Veluwe moet nemen om de gestelde doelen te halen, hebben bijna allemaal één ding met elkaar gemeen: er is ruimte voor nodig. Waterschap Veluwe wil er in de planperiode voor zorgen dat het watersysteem voldoende ruimte krijgt en dat, waar nodig, deze ruimte ook planologisch veiliggesteld wordt. Dit moet gebeuren door overleg met de betrokken partijen en mede-overheden in de deelstroomgebieden.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van hemelwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011 – 2015 (GRP) is in 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart.
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Op 18 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden bestaat een zeer aannemelijke kans dat bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht alle gemeenten om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing.
Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juli 2004 de kadernota 'Over welstand geschreven' vastgesteld. De nota geeft de kaders voor het welstandsbeleid. Hiermee worden bouwplannen getoetst aan redelijke eisen van welstand, om de fraaie leefomgeving in de stad te behouden en te versterken.
In deze nota wordt voor ieder perceel in Apeldoorn één welstandsthema en één welstandsniveau aangewezen. Het niveau geeft aan hoeveel welstandsaandacht de gemeente aan een gebied geeft, waarbij de niveaus variëren van zwaar tot welstandsvrij. Het thema wordt bepaald door de bouwstijl of bouwperiode van de bebouwing. In het bestemmingsplan wordt het specifieke karakter van het gebied geregeld voor zover dit gaat om bebouwingsregels en gebruik. Het welstandsbeleid is hierop aanvullend en heeft betrekking op situering, massa en vorm, gevelkarakteristiek en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
Voor Hoog Soeren is gebiedsgericht welstandsbeleid opgesteld. Dit is vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan Hoog Soeren dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. Dit plan bevat het formele welstandskader waaraan omgevingsvergunningen worden getoets daarnaast bevat het beeldkwaliteitsplan handreikingen om de kwaliteit van de omgeving te versterken.
Het beeldkwaliteitsplan sluit aan op hetgeen is vastgelegd in het klein apeldoorns dorpenkookboek. Dit kookboek bevat handreikingen om de kwaliteit van de omgeving te versterken.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Hoog Soeren is gelegen op stuwwallen die ontstaan zijn in de geologische periode die het Pleistoceen wordt genoemd. Het Pleistoceen werd gekenmerkt door een afwisseling van zeer koude en warmere perioden. In de voorlaatste ijstijd, het Saalien, bedekte het landijs het noord- en middengedeelte van Nederland. Waar de ondergrond uit los materiaal (zand en grind aangevoerd door de Rijn) was opgebouwd, werden deze lagen door ijslobben vooruitgeschoven en tot vrij aanzienlijke hoogte opgestuwd. Vanuit de IJsselvallei zijn de stuwwallen van de oostelijke Veluwe gevormd. Al aan het einde van het Saalien werden de stuwwallen sterk geërodeerd. In de zomer stroomde veel smeltwater van het gletsjerijs van de stuwwal af en voerde grote hoeveelheden zand en grind mee. In de hellingen van de stuwwal werden diepe, smalle dalen uitgesleten, op de vlakkere delen ontstonden brede en ondiepe dalen. Hiertoe behoort o.a. het dal van Assel waarin kleinere dalen uitmonden zoals het dal ten westen en het minder opvallende dal ten oosten van Hoog Soeren.
In de laatste ijstijd, het Weichselien, bereikte het landijs Nederland niet, maar was het klimaat soms zo koud en droog dat vegetatie nagenoeg geheel ontbrak. Door de permanent bevroren bodem en het ontbreken van vegetatie trad erosie op en ontstonden (nu) droge dalen of erosiedalen. Deze dalen zijn nadien weer grotendeels opgevuld met dekzand, hellingafzettingen, zandige löss en stuifzand. In het open zandige pleniglaciale landschap had de wind vrij spel en traden grote zandverstuivingen op, waarbij vooral in de grotere dalen flinke hoeveelheden dekzand werden afgezet. Het stuwwallengebied in en rondom Hoog Soeren wordt nog steeds gekenmerkt door het voorkomen van grote hoogteverschillen op soms betrekkelijk korte afstanden.
Door de hoge ligging van Hoog Soeren bevindt het eigenlijke grondwater zich vele tientallen meters beneden het maaiveld. In het zuidelijk deel van het plangebied komt echter een schijngrondwaterspiegel voor door de aanwezigheid van een ondoorlatende laag van leem waarop het regenwater blijft staan; hierdoor konden vennen ontstaan zoals de vennen op de Asselse Heide en Pomphul.
Ontwikkeling van de nederzetting
Een belangrijk aspect van de beeldkwaliteit van Hoog Soeren hangt samen met de 'historische continuïteit': de afleesbaarheid van de historie in de actuele ruimtelijke structuur van het dorp en het landschap.
Achtereenvolgens wordt ingegaan op een aantal belangrijke perioden in de ontstaansgeschiedenis van Hoog Soeren. De ruimtelijke sporen in de huidige ruimtelijke structuur worden benoemd.
Ontstaan van Hoog Soeren
De eerste vermelding van Hoog Soeren was in 815 en betreft een schenking van goederen en bossen in "Suorum Silva", zoals Hoog Soeren toen heette, aan het klooster Lorsch of Lauresham in Hessen. De omgeving van Hoog Soeren was al veel eerder bewoond. Dit is af te leiden uit de archeologische vondsten en aanwezige grafheuvels en urnenvelden uit de prehistorie. De aanwezigheid van water dankzij de leemhoudende lagen waarop het regenwater blijft staan, maakte deze vroegste bewoning mogelijk.
De sporen uit deze prehistorie zijn nog steeds waarneembaar: grafheuvels ten zuiden van Hoog Soeren, een urnenveld ten oosten van Hoog Soeren en het kleine ven bij Pomphul.
Hoog Soeren als agrarische nederzetting
De vroegste bewoning heeft vermoedelijk bestaan uit verspreid liggende boerderijen met bijgebouwen, erf en akkers. De kleine akkers groeiden vanaf de late Middeleeuwen uit tot grotere complexen, de enken of essen. Zo ontstond de kenmerkende esdorpstructuur: bebouwing ontstond langs essen, complexen van akkers die in gemeenschappelijk gebruik waren voor de verbouw van gewassen (graanteelt). Om het dorp lagen kampen; kleinere, individueel ontgonnen akkers. Voor de bewoning en akkerbouw was de aanwezigheid van water essentieel. Drinkwater werd in tonnetjes vanuit de vennen bij Pomphul naar het dorp gekruid.
Akkerbouw op de arme zandgronden werd mogelijk gemaakt door bemesting afkomstig van de schapenhouderij. Kenmerkend was het potstalsysteem. Op de omliggende heideterreinen vond begrazing plaats door de schapen (het Hoog Soerensche Veld aan de noordzijde en de Asselsche Heide aan de zuidzijde). Via schaapsdriften werden de schapen vanuit het dorp naar de omliggende heideterreinen geleid. De schapen stonden in de stal op heideplaggen. Op stal werd de mest verzameld, vermengd met heideplaggen en vervolgens op het land gebracht.
De fraaie bolling van de essen in Hoog Soeren hangt samen met dit systeem van bemesting (o.a. Hoog Soerensche Enk).
De plaggenbemesting van de akkers heeft er ook toe geleid dat daaronder gelegen bewoningssporen bewaard bleven; te verwachten is dat oude nederzettingssporen daterend vanaf de prehistorie bewaard zijn gebleven onder de Hoog Soerensche Enk.
Rondom de kampen en essen werden houtwallen aangelegd ter bescherming tegen wild en betreding door het eigen vee. Daarnaast waren deze houtwallen van belang als geriefhout. Een aantal houtwallen is later uitgegroeid tot brede boomsingels. Door uitbreiding van het aantal schapen werd bos omgezet in heide. Volledige omzetting kon men zich niet veroorloven: het hout was nodig als bouwmateriaal en brandstof. De bossen waren in gemeenschappelijk beheer.
De agrarische historie van Hoog Soeren is nog steeds duidelijk afleesbaar uit de aanwezige ruimtelijke structuur: van oorsprong agrarische bebouwing, open essen en kampen, fraaie bolling van nog tamelijk gave essen, houtwallen en heidevelden.
Hoog Soeren en de Oranjes
In 1677 schonken de Gelderse Staten het jachtrecht aan koning stadhouder Willem III. Dit omvatte tevens het beheer van de bossen gelegen aan de oostzijde van Hoog Soeren. Een jachthuis werd gevestigd in Hoog Soeren (kruispunt Soerenseweg en Pomphulweg). In 1685 werd kasteel Het Oude Loo aangekocht door Willem III. Daarmee was hij ook lid van de "Marke" of "Maalschap" waarin samen met de Hoog Soerense gebruikers het gemeenschappelijk gebruik van de gronden werd geregeld. Het gebruiksrecht over de gronden was lange tijd een gevoelige kwestie tussen Hoog Soeren en de Oranjes. In 1795 was het bos Staatsdomein geworden en werd het in huur uitgegeven aan de opeenvolgende koningen. In 1863 werden de diverse Staatsdomeinen (bossen) met het Kroondomein verenigd. Het beschikbare water boven de schijnwaterspiegel ten zuiden van Hoog Soeren speelde opnieuw een bijzondere rol. Via een buizenstelsel werd het water geleid naar de fonteinen van het Loo; het hoogteverschil van 14 meter zorgde voor een natuurlijke waterdruk.
Met de komst eind 19e eeuw van de kunstmest werd de schapenhouderij overbodig voor het agrarisch bedrijf. De Maalschap werd ontbonden. In moeilijke economische omstandigheden werden niet alleen de heidevelden verkocht aan de Staat , maar ook het grootste deel van de agrarische opstallen en gronden. De gronden waar het agrarisch gebruik werd voortgezet zijn overwegend in eigendom van het Kroondomein en nu in beheer bij één boerderij, te weten "Hasloo". Een groot deel van de heidevelden werd opnieuw bebost. Houtwallen werden niet meer gekapt en groeiden uit tot loofboomsingels.
Deze periode, waarin de aanwezigheid van de Oranjes zijn stempel drukte op de ontwikkeling, is afleesbaar aan de ruimtelijke structuur: het jachthuis, de jachtwegen of Koningswegen door de bossen rondom Hoog Soeren met een rechtlijnig verloop en breed profiel om ruimte te bieden aan de grote jachtstoet, beekjes waardoor het water voor de fonteinen van het Loo werd aangevoerd, bosaanleg, woningen voor bosarbeiders en jachtopzieners die in dienst waren van het Kroondomein. Ook elementen zoals de "Wilhelmina Linde", (geplant door Hoog Soerenaren uit erkentelijkheid voor de inzet van koningin Wilhelmina voor Hoog Soeren), verwijzen naar de belangrijke historische relatie van het dorp met de Oranjes.
Hoog Soeren ontdekt door welgestelden
Eind 19e eeuw kwam het toerisme op gang. Enige hotels en pensions werden gevestigd. Hoog Soeren werd ontdekt door nieuwe bewoners; welgestelden die ruime zomerverblijven betrokken. Aanvankelijk als vakantieverblijf gebouwd, werden deze later veelal permanent bewoond. Ook terugkerende mensen uit het toenmalige Nederlands-Indië vonden een woonplaats in Hoog Soeren.
De invloed van deze periode, waarin toerisme en "buiten wonen" een stempel zetten op de ontwikkeling van Hoog Soeren, is duidelijk "ruimtelijk afleesbaar": de aanwezigheid van buitenhuizen en villa's, hotels, horeca alsmede -van recenter datum- een kleinschalig natuurkampeerterrein aan de oostzijde en een 9-holes golfbaan in het glooiende zuidelijke deel van Hoog Soeren.
Plangebied
Op het perceel was in het verleden hotel de Pomphul gevestigd. Dat hotel ging eerder door het leven als hotel Ruimzicht. Het hotel heeft jarenlang leeg gestaan, raakte vervallen en is in maart 2007 afgebrand. In 2010 is het pand gesloopt. Het perceel ligt sinds die tijd braak.
Hoog Soeren is sinds juni 2012 een Rijksbeschermd Dorpsgezicht. Bijzonder aan Hoog Soeren is dat het dorp meer een verzameling woonkavels dan een woonkern is. Als je Hoog Soeren beschrijft, vertel je geen verhaal over een dorp met lintbebouwing en latere uitbreidingen, maar over een landschap met reliëf, houtwallen en akkers waarin de bebouwing zich genesteld heeft. Drie kenmerken bepalen de hoofdstructuur van het dorp. Allereerst het stelsel van open akkers dat een open enclave in het Veluwse bosgebied vormt. Binnen dit stelsel ligt een losse structuur van onregelmatig gevormde kavels die als kransen rond de open akkers liggen. Tot slot wordt het dorpse beeld bepaald door het losse, bijna toevallige, patroon van (on)verharde wegen dat tussen de kavels en de bossingels kronkelt.
Hoog Soeren kent ook een grote variatie aan architectonische bouwstijlen. Ze laten zien dat het dorp is ontstaan vanuit verschillende bouwtradities en ontwikkelingsperioden. Je vindt er typisch Veluwse boerderijen, boswachters- en jachtopzichterswoningen van het Kroondomein en een rijke variatie aan villa's en hotels uit het begin van de vorige eeuw. Ondanks deze verscheidenheid passen al deze stijlen moeiteloos bij elkaar en komt het dorp duidelijk over als één geheel. Dat komt omdat alle woningen als losse elementen in een volwassen groen landschap zijn ingepast. Soms is dat een bosrand maar soms zijn dat ook grote boombeplantingen op de kavels zelf. Het groen bindt alle losse kavels samen tot één geheel.
De circa 100 woningen zijn over het algemeen gelegen op vrij ruime percelen en hebben een duidelijke kapvorm. Vrijwel alle bebouwing bestaat uit één laag en een kapconstructie waarbij de kap soms twee lagen bevat. Het volume van de woningen is divers: zo zijn er de kleinere boerderijen en woningen van bosarbeiders, naast de landhuizen en horecagelegenheden van ruimer omvang.
Andere gebouwen zoals de school en de kerk sluiten qua schaal aan bij de overige bebouwing. Deze gebouwen zijn niet uitzonderlijk hoog of omvangrijk. Daarnaast zijn er diverse schuren in de kern gelegen langs de openbare weg die een bedrijfsmatige functie hebben.
Vrijwel alle bebouwing is opgetrokken uit baksteen met een rieten of pannen kap. Enkele woningen, met name uit de periode 1910 - 1940, zijn opgetrokken uit hout. Ook de bijgebouwen zijn in veel gevallen voorzien van een kapconstructie, soms met pannen.
De belangrijkste ontsluitingswegen zijn de Soerenseweg, de Kampsteeg en de Pomphulweg. Langs de Soerenseweg is een voetpad aangelegd. Buiten de kern zijn langs de Soerenseweg en Pomphulweg vrijliggende fietspaden aangelegd. De overige wegen bestaan uit een stelsel van smalle zand-, leem- en grindwegen. De wegenstructuur en het onverharde karakter van een deel van de secundaire wegen zijn van belang voor het karakteristieke dorpsbeeld. Het plangebied is gelegen aan de weg Hoog Soeren, dit is een 30 km weg met een zeer beperkte verkeersintensiteit.
Plangebied
Het plangebied betreft een braakliggend perceel, waar voorheen een horecabedrijf gevestigd was.
Met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt dat ter plaatse twee vrijstaande woningen kunnen worden gebouwd. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande ruimtelijke structuur van dit Rijksbeschermde dorpsgezicht. Door de diepere voortuin, de verspringende voorgevelrooilijn en de ligging van de woningen op een grote kavel wordt de groenbeleving versterkt. De beoogde woningen bestaan uit één bouwlaag met een kap, waarbij qua bouwvolume, goothoogte en nokhoogte aangesloten wordt bij het type Veluws boerderijtje/boswachterswoning. De bijgebouwen zullen los van het hoofdgebouw worden gesitueerd.
mogelijke verkaveling plangebied
Het plangebied sluit rechtstreeks aan op de weg Hoog Soeren. De woningen zullen hierop worden ontsloten. Het parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken:
en, in het geval de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan plaatsvinden:
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Toetsing concrete situatie aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om 2 woningen te bouwen. De bouw van 2 woningen wordt niet als een nieuwe stedelijke ontwikkeling beschouwd. Een toets aan artikel 3.1.6 lid 2 is dan ook niet noodzakelijk.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage van juli 2015, opgesteld door Van der Poel Milieu Advies B.V. en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Uit het onderzoek blijkt dat de in de boven- en ondergrond aangetroffen licht verhoogde gehalten van een aantal stoffen geen belemmering vormen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. De grond is geschikt voor het beoogde gebruik.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
De planlocatie ligt in het toeristische gebied van het dorp Hoog Soeren, langs een drukke weg en in de gevarieerde omgeving. Vanwege deze ligging kan gesteld worden dat de planlocatie is gelegen in een 'gemengd gebied' zoals beschreven in de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering. De toeristische activiteiten verschillen wel per periode in het jaar, in de zomer zal het drukker zijn dan in de winter. Binnen 50 à 100 meter rond het plangebied zijn meerdere horeca-bedrijven en instellingen gelegen (Hoog Soeren 15 en 30). Het gaat hierbij om horeca in milieucategorie 1 (hotel/café/restaurant). De functies/bedrijven hebben een milieuzone van 10 meter. De beoogde woningen zijn buiten deze milieuzone geprojecteerd en daarmee zijn er geen belemmeringen.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen. In casu is alleen de weg Hoog Soeren relevant en nader beschouwd. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
In casu is alleen de weg Hoog Soeren relevant. Deze weg kent een wettelijke snelheid van 30 kilometer per uur en heeft zodoende geen geluidzone. De Wet geluidhinder is niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting van deze weg wel onderzocht.
Uit de rapportage d.d. 7 juli 2015, opgesteld door LBP|Sight en opgenomen in bijlage 2 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, blijkt dat de geluidbelasting op de nieuwe woningen maximaal 51 dB bedraagt. Hiermee is zonder aanvullende maatregelen aan de gevel een binnenniveau van maximaal 33 dB haalbaar. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen.
Het plan om de huidige horecabestemming om te zetten naar een woonbestemming leidt niet tot een toename van verkeer (eerder een afname) en zodoende ook niet tot een toename van de geluidsbelasting bij de omliggende bestaande woningen. Hierdoor vormt ook dit aspect geen belemmering.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de ontwikkeling van twee woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour (plaatsgebonden risico) zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
In het plangebied en/of de directe omgeving van hetperceel zijn geen risicobronnen aanwezig. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen en zendmasten.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.2.1 tot en met 4.2.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,15 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie Gelderland heeft aangegeven.
Het gebied ligt niet in de in de Omgevingsvisie Gelderland vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. Er zijn geen gegevens over de grondwaterstanden in of om het plangebied bekend. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Het plan zal grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
In en om het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een rioolstelsel waarmee vuilwater wordt afgevoerd. Op dit stelsel mag geen hemelwater worden aangesloten.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:
De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke vuilwaterstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 10 woningen. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de omgevingsverordening van de provincie Gelderland
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld in de Natuurbeschermingswet via Natura 2000-gebieden en in de Omgevingsverordening Gelderland, via het Gelders Natuurnetwerk (GNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en via de Groene Ontwikkelzone (GO). Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd. Hiervan is in dit plan geen sprake en blijft dan ook buiten beschouwing.
De planlocatie is een braakliggend, vegetatieloos terrein binnen de woonkern van Hoog Soeren.
De planlocatie ligt op circa 100 meter afstand van Natura 2000-gebied 'De Veluwe' en op circa 60 meter afstand van het GNN.
Gezien de afstand tot Natura 2000-gebied 'De Veluwe' en de aard van plan, een kleinschalige ontwikkeling zijn (externe) effecten op dit Natura 2000-gebied niet te verwachten. Het plangebied ligt evenmin binnen grenzen van het GNN.
In de directe omgeving zijn waarnemingen bekend van Vliegend hert, een beschermde keversoort. Doordat op de bouwlocatie geen voor deze soort geschikte structuren aanwezig zijn, zijn effecten uit te sluiten. Overige beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet worden niet verwacht.
Conclusie is dat de ontwikkeling geen effecten teweeg zal brengen op de beschermde waarden (habitattypen, aangewezen soorten, kernkwaliteiten en omgevingscondities).
Zoals in paragraaf 2.11.2 al is uiteengezet hebben burgemeester en wethouders op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is.
Het plangebied wordt conform de archeologische beleidskaart geheel aangemerkt als terrein met archeologische waarde. De volgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart.
beschrijving onderzoeksresultaten en vervolgacties
Voor het plangebied is een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In de rapportage van 17 augustus 2015 opgesteld door Archeodienst en opgenomen in bijlage 3 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING, zijn de resultaten van het onderzoek weergegeven. De resultaten zijn hieronder samengevat.
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat er in het plangebied een lage verwachting geldt voor Laat Paleolithicum tot en met Mesolithicum, en een middelhoge verwachting voor Neolithicum tot en met Nieuwe tijd in het noordelijke deel van het plangebied. In het zuidelijk deel van het plangebied geldt geen archeologische verwachting meer wegens aanwezigheid van restanten onderkelderd hotel uit de 20ste eeuw.
Uit het booronderzoek is gebleken dat er in het noordelijke deel van het plangebied een pakket enkeerdgrond aanwezig is (45- 70 cm. dik). De natuurlijke ondergrond bestaat uit zwak tot matig grindhoudend, matig grof tot zeer grof zand. Tussen de enkeerdgrond en de B-horizont van de podzolbodem zijn geen resten van de A- en Ehorizont van de podzolbodem aangetroffen. Deze zijn waarschijnlijk door verploeging opgenomen in de onderzijde van de Aa-horizont van de enkeerdgrond.
De archeologisch relevante afzettingen kunnen in het noordelijke deel vanaf het maaiveld (Late Middeleeuwen tot en met Nieuwe tijd, 87,0 m +NAP) worden aangetroffen dan wel onder de enkeerdgrond (bij boring 4 vanaf 80 cm –mv (86,20 m +NAP en bij boring 6 vanaf 95 cm –mv (86,05 m +NAP). Bij de 6 verkennende boringen zijn geen archeologisch indicatoren gezien.
conclusie en gevolgen voor bestemmingsplan
Uit het onderzoek blijkt dat het noordelijke deel van het perceel (zie afbeelding boven: ongearceerd deel binnen rode grens) archeologische waarde heeft wegens de aangetoonde aanwezigheid van een esdek. Daarom dient hier de overeenkomstige aanduiding ‘overige zone – archeologische waarde’ te worden opgenomen. Bij bodemingrepen dieper dan 35 cm en meer dan 100 m2 is hier archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven noodzakelijk.
De geplande bouw van bijgebouwen op dit gedeelte van het terrein dient bij voorkeur op archeologievriendeiljke wijze te worden uitgevoerd met zo min mogelijk verstoring van de bodem. Bijvoorbeeld door bouw op strokenfundering waarvoor alleen de funderingsstroken worden uitgegraven tot de benodigde diepte, en de rest van het te bebouwen oppervlak niet dieper dan 35 cm. onder maaiveld wordt afgegraven.
Voor het zuidelijke deel van het perceel (gearceerd) hoeft geen archeologische aanduiding te worden opgenomen. Wegens gebleken diepe bodemverstoring door onderkeldering van het voormalig hotel, is dit een zone met geen archeologische verwachting.
Hoog Soeren is een gebied met een hoge attentiewaarde op de cultuurhistorische beleidskaart bij de nota I-cultuur van 16 februari 2006. Hoog Soeren is in juni 2012 aangewezen als rijksbeschermd dorpsgezicht. De hoge cultuurhistorische waarde manifesteert zich ook ter plaatse van het plangebied in vele vormen. Die waarden zijn onder andere gelegen in de structuur van wegen, verkaveling en afwisseling van bebouwde en onbebouwde percelen, in het vele groen in openbare ruimte, agrarische percelen en tuinen, de wegprofielen, en de plaatsing, hoofdvorm en architectuur van gebouwen. Deze waarden zijn beschreven in de redengevende omschrijving van het beschermde gezicht.
Nieuwbouw van 2 vrijstaande woningen is ruimtelijk aanvaardbaar, mits deze zich qua positionering, hoofdvorm en architectuur voegen in de waardevolle omgeving. De positie van de bouwvlakken, de maximale inhoud, de (goot)hoogte en de overige bebouwingsvoorschriften dragen zorg voor het behoud van deze waarden.
Voor het bestemmingsplan is het niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.
Met de initiatiefnemer is voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst afgesloten. Hiermee is het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden verzekerd. In de overeenkomst is vastgelegd dat alle aan het plan toe te rekenen kosten, in rekening worden gebracht bij de inititatiefnemer. Daarmee is het bestemmingsplan financieel economisch uitvoerbaar en ontbreekt de noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.
In hoofdstuk 3.3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Hoog Soeren naast 16 Hoog Soeren is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Hierbij is zoveel mogeljk aangesloten bij de bestemming Wonen uit het geldende bestemmingsplan Dorp Hoog Soeren. Op onderdelen is deze besteming ontdaan van elementen die voor dit plan niet nodig zijn. Daarnaast zijn de regels bijgewerkt op nieuw (gemeentelijk) beleid en regelgeving.
Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Binnen het bouwvlak is één vrijstaande woning toegestaan van maximaal 600 m³.
Bij de woningen is de standaarddiepte voor de bouwvlakken gehanteerd van 15 meter voor vrijstaande woningen.
Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen mogen worden gesitueerd in achtererfgebied of binnen het bouwvlak. Hiermee is aansluiting gezocht met de regeling voor het vergunningvrij bouwen van bijbehorende bouwwerken. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen is gerelateerd aan de oppervlakte van de kavel. Is de kavel kleiner dan 500 m2 dan is ten hoogste 50 m2 aan bijgebouwen, aan- of uitbouwen en overkappingen toegestaan, bij kavels tussen 500 en 750 m2 is die oppervlakte maximaal 65 m2 en is de kavel groter dan 750 m2 dan is ten hoogste 85 m2 aan erfbebouwing toegestaan. Daarbij geldt wel steeds de voorwaarde dat niet meer dan 60% van de kavel wordt bebouwd.
Parkeren
Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn per 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
Bij een woning dienen voldoende parkeerplaatsen te worden gerealiseerd en in stand gelaten. Om dit te verzekeren is in artikel 3.4.2 een parkeernorm van minimaal 2 parkeerplaatsen per woning opgenomen. Dit is de norm uit de geactualiseerde Parkeernota 2004. De parkeerplaatsen dienen op eigen terrein binnen de bestemming Wonen te worden gerealiseerd. Gronden en bouwwerken binnen de bestemming Wonen kunnen uitsluitend als zodanig worden gebruikt als voldaan is aan het realiseren en in stand laten van deze parkeerplaatsen Gebruik in strijd met deze bestemming is een strafbaar feit. Er is een afwijkingsbevoegheid opgenomen indien het voldoen aan de parkeernorm door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of, voor zover op andere wijze in de benodigde parkeerruimte kan worden voorzien.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan daarvoor de te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Om te voorkomen dat er ten behoeve van ondergrondse ruimten hellingbanen worden aangelegd om de ruimte van buitenaf te bereiken (bijvoorbeeld voor ondergrondse parkeerruimten) is het uitsluitend toegestaan om deze ruimten van binnenuit te bereiken. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2.7 bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Aan {keuze: de nieuwe woonpercelen/het nieuwe woongperceel} in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.13 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. <Concreet houdt de bevoegdheid in dat de bouwvlakken voor de nieuwe woningen kunnen worden verwijderd / of planspecifieke beschrijving>. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Op 23 september 2015 heeft de initiatiefnemer een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden, de dorpsraad Hoog Soeren en raadsleden van de gemeente Apeldoorn.
PM
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
PM
PM