direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Staverhul 25 en 27 Uddel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1269-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Staverhul 25 en 27 Uddel

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan de Staverhul 25 en 27 te Uddel is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd, waarbij een tweetal bedrijfswoningen aanwezig zijn. Het plan is om de bestaande gebouwen en opstallen te slopen en in het kader van functieverandering op dit erf drie vrijstaande woningen te realiseren.

1.2 Ligging en begrenzing

Staverhul 25 en 27 zijn gelegen in de driehoek die wordt gevormd door de wegen Staverhul, Harderwijkerweg en Hullenkampweg. Het betreft kadastraal perceel gemeente Apeldoorn, sectie A, nummer 4732, weergegeven op onderstaande luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1269-vas1_0001.png"

Afbeelding 1.1 - Ligging plangebied

Het plangebied aan de Staverhul ligt in het buitengebied van Uddel, in de noordwestelijke hoek van de gemeente Apeldoorn, niet ver van de grens met de gemeente Ermelo. Het perceel wordt begrensd door agrarisch gebied. In de omgeving liggen enkele solitaire woonpercelen, agrarische percelen en enige (agrarische) bedrijven.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2014. Ter plaatse geldt de bestemming 'Agrarisch', zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1269-vas1_0002.png"

Afbeelding 1.2 - Projectie plangebied op luchtfoto bij Staverhul 25 en 27

Het gehele perceel heeft in de bestaande situatie de enkelbestemming 'Agrarisch', waarbij een groot bouwvlak is opgenomen, waarbinnen de bedrijfsbebouwing en twee bedrijfswoningen zijn gesitueerd. Het bouwvlak is voorzien van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij verwevingsgebied' en de maatvoering 'maximum aantal bedrijfswoningen: 2'. Over ruim de helft van het perceel is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog' opgenomen. Over het gehele perceel is de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' opgenomen.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting begint met een beschrijving van het relevante beleidskader. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 de ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van het geldende beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt aangetoond dat het plan uitvoerbaar is. In het daarop volgende hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet nader toegelicht. Daarna wordt uitgelegd hoe de toelichting is vertaald naar de regels en tot slot een hoofdstuk over de totstandkoming van het plan, hoofdstuk 6.

2 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

2.1 Inleiding

Aan de Staverhul 25 en 27 in Uddel is een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd met twee bedrijfswoningen. Het plan bestaat uit het slopen van de leegstaande en verouderde bebouwing, en in plaats daarvan in totaal drie nieuwe woningen te realiseren. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe er invulling wordt gegeven aan deze ontwikkeling.

2.2 Bestaande situatie: omgeving & plangebied

2.2.1 Landschap en historie

Het plangebied maakt onderdeel uit van de 'Agrarische Enclave' in het noordwestelijke deel van de gemeente Apeldoorn. De enclave bestaat uit de agrarische gebieden rondom Uddel, Meerveld en Nieuw-Milligen en is omsloten door de Veluwse bossen. Het plangebied ligt in het landschapstype 'kamerstructuur'. Deze kamerstructuur is ontstaan door de jonge, planmatige ontginning van het gebied in combinatie met de omliggende bossen. Dit wordt nog versterkt door de aanwezigheid van rechtlijnige houtwallen. De combinatie van openheid en opgaande beplanting zorgt voor een aantrekkelijk en karakteristiek landschap.

Het plangebied is gelegen in het open gebied ten noordwesten van Uddel. De rechte wegen en rationele verkavelingsstructuur herinneren hier nog zichtbaar aan de doelmatige ontginning van de heidevelden. Kenmerkend voor de verkavelingsstructuur langs de Staverhul is dat de erven aan de zuidzijde van de weg op enige afstand van de weg zijn gesitueerd. Ten noorden liggen ze juist direct aan de weg. Dit komt voort uit de ontginningshistorie: de erven ten zuiden van de Staverhul zijn in de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw ontstaan en waren gericht op de zuidelijker gelegen Markveldweg. De Markveldweg liep destijds nog door tot de Harderwijkerweg. Later is dat deel van de Markveldweg afgesloten en is de uitrit aangelegd richting de Staverhul. Hierdoor is de boerderij met de achterkant richting de Staverhul gesitueerd.

2.2.2 Het huidige erf

In de huidige situatie is er op het perceel agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. Het erf ligt op enige afstand van de Staverhul.

De hoofdwoning (Staverhul 27) is oorspronkelijk gebouwd na de ontginning in de jaren ‘20 en later in de jaren ‘50 ingrijpend verbouwd en uitgebreid. Bij deze verbouwing is er een dwarsgedeelte op de bestaande boerderij gezet, waardoor het geheel een T-boerderij is geworden. In de jaren ‘50 is er aan de oostzijde een tweede bedrijfswoning (Staverhul 25) gerealiseerd. In het verlengde achter deze woning liggen enkele kleinere stallen. Ten noorden van de hoofdwoning zijn een viertal gecombineerde varkensstallen gesitueerd, herkenbaar aan de evenwijdig lopende zadelkappen. De agrarische bedrijfsvoering is reeds enige jaren geleden beëindigd. Zowel de boerderij als de stallen verkeren in een verouderde en deels bouwvallige staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1269-vas1_0003.png"

Luchtfoto plangebied. Links: de Staverhul. Rechts: stallen aan de Harderwijkerweg

De erfinrichting is, net als het omliggende landschap, rationeel. Vanaf het erf loopt een onverharde weg naar de Staverhul. De erfbeplanting is beperkt. Wel is er aan de zuidzijde bij de hoofdwoning een siertuin aanwezig. Deze siertuin bevat echter geen waardevolle bomen of planten.

De omgeving heeft een open karakter, met zicht op omliggende woningen aan de Staverhul. Ten zuiden van het plangebied liggen enkele grote stallen waar ook direct zicht op is. Overige bebouwing ten zuiden van het plangebied (aan de Harderwijkerweg) wordt door erfbeplanting afgeschermd.

2.3 Uitgangspunten nieuwe ontwikkeling

De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn reeds geruime tijd gestopt op het perceel. De eigenaren willen dan ook over gaan tot een andere invulling van het perceel. Een invulling die duurzaam is richting de toekomst. Functieverandering naar wonen, op basis van het beleid daarvoor, ligt hier dan ook voor de hand. Er wordt in totaal 629 m² aan bedrijfsgebouwen gesloopt. Hiervan mag 50% (314,5 m²) worden teruggebouwd, in de vorm van één extra woning (inclusief bijgebouwen).

In het door de aanvragers opgestelde inrichtings- en beeldkwaliteitsplan worden op basis van de analyse de volgende uitgangspunten voor de ontwikkeling geconstateerd:

  • de nieuwbouw wordt zodanig vormgegeven en landschappelijk ingepast dat het leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving.
  • in de nieuwe situatie is sprake van een compacte setting van gebouwen, dat is opgezet in analogie aan de agrarische erven in de omgeving.
  • van het te slopen oppervlak aan overtollige bebouwing mag niet meer dan 50% terugkomen in de vorm van nieuwe woonbebouwing, inclusief bijgebouwen. De tot burgerwoning om te vormen bedrijfswoningen blijven daarbij buiten beschouwing. Nieuwe bijgebouwen bij die laatste twee woningen dienen wel te worden aangemerkt als nieuwe woonbebouwing.
  • de inhoud van de woningen bedraagt niet meer dan 700 m3.
  • per vrijstaande woning dient uitgegaan te worden van 100 m2 aan bijgebouwen.
  • er wordt aangesloten bij de uitgangspunten en randvoorwaarden van het beeldkwaliteitsplan behorende bij bestemmingsplan Agrarische Enclave.
  • de afstand van de woningen tot het bouwvlak van het agrarisch bedrijf aan Staverhul 24 - 26 in Uddel bedraagt minimaal 50 meter.

Het plangebied is zoals gezegd gelegen in landschapstype 'kamerstructuren'. Dit type landschap kenmerkt zich door beplante wegen, hier en daar beplante kavelgrenzen en bebouwing in groene 'kamers'. Bij de nieuwe inrichting wordt zo veel mogelijk getracht deze kenmerken als ontwerpprincipe mee te nemen in de uitwerking.

2.4 Toekomstige inrichting

Op basis van de voorgaande informatie is een inrichtingsplan opgesteld. Vertrekpunt voor de ontwikkeling is dat er wordt gerefereerd aan de bestaande hiërarchie van het agrarisch erf. Dit houdt in dat er onderscheid is tussen de 'hoofdwoning' (het meest dichtbij de Staverhul) en de twee andere woningen, die verder naar de achtergrond zijn gelegen. Hiermee wordt gerefereerd aan de boerderij als voornaamste gebouw, met daarachter de agrarische stallen. De woningen worden haaks of evenwijdig aan elkaar gepositioneerd. Deze situering past in het landschap van de nieuwe ontginningen en dit was bij de bestaande bebouwing ook het geval.

Voorkomen moet worden dat er veel losse bijgebouwen ontstaan. Dit geeft namelijk een verrommeld beeld. De bergruimte wordt dus zo veel mogelijk gekoppeld in samengestelde volumes. De maximale inhoud van 700 kubieke meter zorgt ervoor dat de hoofdgebouwen voldoende massa in de ruimte hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1269-vas1_0004.png"

Erfinrichtingsschets (Buro SRO)

De nieuwe woningen worden gepositioneerd op ruime kavels, variërend van circa 2.700 tot 3.700 vierkante meter. Door de compacte opzet van het erf is er veel ruimte voor groen en openheid. Dit maakt dat het landschap kan worden beleefd vanuit de woningen.

De ontsluiting van het erf verloopt zoals benoemd via een centrale toegangsweg die vanaf het erf richting de Staverhul loopt. Deze toegangsweg dient een informeel en landelijk karakter te krijgen, maar wel geschikt te zijn voor gebruik dat hoort bij een drietal woningen. Het centrale erf waaraan de woningen zijn gelegen biedt ruimte voor vier parkeerplaatsen, en per woning wordt op eigen terrein nog een tweetal parkeerplaatsen gerealiseerd.

3 BELEIDSKADER

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En: dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie streeft ook naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieu's passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio’s en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale visie.

3.1.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 19 december 2018 is het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening vastgesteld. Met het actualisatieplan 6 voor de Omgevingsverordening wordt onder andere geborgd dat elke regio een regionale woonagenda opstelt die door de provincie vastgesteld dient te worden en dat woningbouw slechts mogelijk is als dit past binnen de afspraken van die agenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van een regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.

Het provinciaal beleid voor detailhandel is onderdeel van het verstedelijkingsbeleid, zoals aangegeven in de Omgevingsvisie. Het doel van het beleid is het behoud van een evenwichtige en toekomstbestendige detailhandelstructuur in Gelderland die bijdraagt aan de vitaliteit van steden en dorpen. De positie van centra van steden, dorpen en wijken staat centraal. Het vernieuwen en aanpassen van bestaande centra en winkelgebieden aan een afnemende vraag naar winkels en nieuwe marktontwikkelingen heeft prioriteit. Met het toevoegen van nieuw winkeloppervlak wordt zeer terughoudend omgegaan. Nieuwe ontwikkelingen zijn slechts toegestaan als ze bijdragen aan een versterking van de bestaande detailhandelstructuur en de vitaliteit van binnensteden en dorpscentra. Dit vraagt om een goede onderbouwing op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Nationaal landschap

Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal Landschap en buiten de GO, het GNN en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten of versterken. Deze kernkwaliteiten zijn vastgelegd in bijlage 6 Kernkwaliteiten Nationale Landschappen van de verordening.
In afwijking daarvan zijn activiteiten die afbreuk doen aan de kernkwaliteiten of deze kernkwaliteiten niet versterken mogelijk als er geen reële alternatieven zijn, er sprake is van redenen van groot openbaar belang en er compenserende maatregelen worden getroffen ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen.
De ter plaatse genoemde kernkwaliteiten binnen deelgebied Agrarische enclave zijn afwisseling van grootschalig bos en kleinschalige, open landbouwgronden (mozaïek), waardevolle open essen, esdorpen met eigen bedrijvigheid (dorpsensamble), intensieve veehouderijbedrijven en tamelijk natuurlijk beekdal met bijzonder laaglandbeek.

In de omgevingsvisie valt het plan binnen het Nationaal Landschap. Door realisatie van het plan worden de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen behouden, hersteld en versterkt. De landschappelijke samenhang wordt vergroot door realisatie van de voorgeschreven inrichting, waarbij landschap ontsierende schuren worden verwijderd en verevening plaatsvindt door het toevoegen van natuur- en landschaps(belevings)elementen. De omgevingsvisie biedt ruimte voor deze ontwikkeling.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale verordening.

3.1.3 'Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019

In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het KWP3 vormt onderdeel van de Omgevingsverordening Gelderland.


Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio.


Voor de Stedendriehoek is als uitwerking van het KWP3 een afsprakenkader vastgelegd. Hierin is vastgelegd dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan betaalbare woningen (goedkoop en onderkant middelduur). Het afsprakenkader gaat voor de periode 2010 t/m 2019 voor de Stedendriehoek uit van een toevoeging van 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad. Voor de gemeente Apeldoorn gaat het om 4.400 woningen.

3.1.4 Koers wonen: 'Ruimte voor goed wonen

Op 17 april 2018 hebben Gedeputeerde Staten de koers “ruimte voor goed wonen” vastgesteld. In de koers leggen GS uit hoe zij willen zorgen dat er voor iedereen een goede geschikte en betaalbare woning op de juiste plek voorhanden is. Met alle regio's worden regionale woonagenda's gemaakt.


Er zijn drie thema's benoemd die bijdragen aan een goed woonklimaat. Dat zijn duurzaamheid, bestaande woningen en flexibiliteit in bouwen. Hierover worden afspraken gemaakt met gemeenten die worden vastgelegd in de regionale woonagenda's.

Op 6 maart 2018 heeft de provincie Gelderland per brief laten weten mee te werken aan het ophogen van de kwantitatieve opgave van de Stedendriehoek met 882 woningen. Hiermee is het toevoegen van een woning passend in het woningbouwprogramma. Zie ook paragraaf Woonagenda Cleantech .

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 Functieveranderingsbeleid: Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies

De spelregels voor de functieverandering van (voormalige) agrarische bedrijfslocaties zijn vastgelegd in de streekplanuitwerking voor de regio Stedendriehoek: 'Waar stallen verdwijnen: Oude erven, nieuwe functies'. De algemene mogelijkheden uit het Streekplan Gelderland 2005 zijn daarin nader uitgewerkt en aangepast op de specifieke situatie in de regio. Dat streekplan is inmiddels vervallen. De uitwerking is echter vastgesteld door de verschillende gemeenteraden van de regio-gemeenten. Zodoende is de uitwerking nog het relevante beleidskader voor functieveranderingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1269-vas1_0005.png"

Voormalig agrarisch bedrijf Staverhul 25 - 27


Voor functieverandering naar wonen onderscheidt de uitwerking een aantal zones. Rond de steden en dorpen worden zones gelegd waar ruimere mogelijkheden gelden, dan voor plekken die middenin het buitengebied liggen.

Het plangebied ligt in de zone ten noordwesten van Apeldoorn. In die zone is hergebruik voor wonen toegestaan tot de maximumgrens van 50% van de oppervlakte van vrijkomende of al vrijgekomen bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoningen).

In zijn algemeenheid gelden onder andere de volgende voorwaarden bij functieverandering van agrarisch naar wonen:

  • 1. Functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legaal vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied.
  • 2. De regeling voor functieverandering geldt niet alleen voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet in bijvoorbeeld een woonbestemming.
  • 3. Overtollige bebouwing wordt gesloopt met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen.
  • 4. Voor alle woningen geldt een maximum inhoudsmaat, die overeenkomt met de gangbare maten in de bestemmingsplannen buitengebied.
  • 5. De functieverandering van gebouwen wordt geëffectueerd door bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel en verkleining van het bouwvlak. Met functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied wordt de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd.
  • 6. Functieverandering van vrijgekomen gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling; mocht dit zich voordoen dan is het veroorzakersbeginsel van toepassing.
  • 7. Met beeldkwaliteitplannen wordt door de gemeenten de verschijningsvorm van de functieveranderingen afgestemd op de omgeving.
  • 8. In alle gevallen dient functieverandering gepaard te gaan met -naast sloop- een vorm van verevening: de bijdrage aan de kwaliteit van de omgeving wordt in dit plan geleverd door de landschappelijke inpassing.
  • 9. Voor monumenten en karakteristieke bebouwing wordt altijd maatwerk geleverd. Monumentale en karakteristieke bebouwing mag niet gesloopt worden.
  • 10. Buitenopslag van goederen en stalling buiten zijn niet toegestaan. Parkeren, laden en lossen dienen plaats te vinden binnen de nieuwe bestemming.

Naast een aantal algemene voorwaarden, gelden de volgende regels:

  • De gemeenten zullen van geval tot geval, op basis van maatwerk, bepalen wat wel en niet mogelijk is. Kwalitatieve koppeling aan het woningbouwprogramma zal plaatsvinden bij meer dan drie nieuwe woningen per locatie. Bij drie woningen of minder is de invulling aan de afzonderlijke gemeenten;
  • De gemeenten staan naast woongebouwen ook vrijstaande woningen toe, gezien de behoefte daaraan. Bovendien zullen die woningen vaak meer bijdragen aan ontsteningswinst dan het bouwen van woongebouwen met meerdere wooneenheden;
  • De gemeenten gaan er van uit dat bij veel vrijkomende gebouwen slopen en nieuwbouw voor wonen meer voor de hand ligt dan verbouwen. Veel agrarische stallen zijn niet geschikt om te verbouwen tot woning. Het niet toestaan van sloop en nieuwbouw zal leiden tot minder winst voor de omgevingskwaliteit. Dit omdat dan minder functieverandering zal plaatsvinden en omdat hergebruik van bestaande gebouwen voor wonen vaak minder zal bijdragen aan verbetering van de omgevingskwaliteit dan het toestaan van nieuwbouw.

Het beleid is in 2014 door de gemeente Apeldoorn verbijzonderd/geactualiseerd. Voorheen was het maximum aantal woningen niet expliciet gemaximeerd en werd een minimum sloopoppervlak gehanteerd van 350 m².

Zo geldt er nu een maximale inhoudsmaat voor de nieuw te bouwen woningen van 700 m3 per woning; de standaard in het buitengebied. Het aantal te bouwen woningen bedraagt nu maximaal twee en het te slopen of her te gebruiken oppervlak bedraagt ten minste 500 m², exclusief de voormalige bedrijfswoning(en). Daarnaast kan voor bijgebouwen extra ruimte worden toegestaan tot 150 m², mits deze extra oppervlakte ten goede komt aan de ruimtelijke kwaliteit van het nieuwe erf.

Het voorliggende plan voldoet aan de gestelde criteria en aan de ruimtelijke kwaliteit wordt uitvoering gegeven middels de voorwaardelijke verplichting tot sloop van de oude opstallen en een voorgeschreven landschappelijke inpassing, erfinrichting en natuurverevening. In totaal wordt 629 m² aan agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. Daarnaast worden de twee bedrijfswoningen gesloopt, met een totale oppervlakte van 252 m², en de bijgebouwen bij de bedrijfswoning van 100 m².

Van de oppervlakte van de gesloopte agrarische bedrijfsbebouwing mag tot 50% (te weten 314,5 m²) worden teruggebouwd ten behoeve van de functie wonen. Ook voor de twee bedrijfswoningen mogen twee reguliere woningen worden teruggebouwd. Kijkend naar het erfinrichtingsplan, plankaart en de regels wordt voldaan aan alle criteria.

3.2.2 Woonagenda Cleantech

In de Woonagenda Cleantech Regio van de Regio Stedendriehoek is een uitwerking van de provinciale koers “Ruimte voor goed wonen”, waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's “sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland”. Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op Wonen en zorg.

De Regio zet in op goede toevoegingen aan de woningvoorraad, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • 11. Woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de
    bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • 12. Woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke
    doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het
    bestaande woningaanbod;
  • 13. De programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven
    aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.

Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat mede door de hoge instroomde druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.

Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.

De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de “Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2014” en het “Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024” van de Regio Stedendriehoek. Nadat de gemeenteraden hiermee hebben ingestemd kan deze regionale woonagenda worden vastgesteld door het college van Gedeputeerde Staten. Na de vaststelling wordt er een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

De toevoeging van de extra woning ten opzichte van de momenteel toegestane twee bedrijfswoningen, maakt onderdeel uit van deze ophoging. Het bestemmingsplan voldoet aan het regionaal woonprogramma.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

Voor het plangebied vormt op het gebied van de ruimtelijke ordening de gemeentelijke structuurvisie Buitenstad 2030 het integrale beleidskader. De structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en vervangt de structuurvisie voor het stedelijke gebied uit 2002.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners.

Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1269-vas1_0006.png"

Structuurvisie Buitenstad

Het buitengebied rondom Uddel vormt een fundament voor 2030; de zogenoemde essentie van de buitenstad. Ter plaatse is dit fundament aanwezig in de vorm van de Veluwe. De randen rondom Uddel vormen het uitloopgebied van de Veluwe en dit moet op kwaliteit worden gehouden. Om deze kwaliteit te versterken moet de toegankelijkheid worden verbeterd en versnippering worden tegengegaan.

Tevens kunnen er bij Uddel nieuwe buitenstadse woonmilieu's worden ontwikkeld in de bestaande kern en op uitleglocaties, zo blijkt uit de kanskaart 2030 voor Apeldoorn als comfortabele gezinsstad.

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de uitgangspunten van de gemeentelijke structuurvisie. De verevening en landschappelijke inpassing zorgen voor de gevraagde versterking van de Veluwerand als uitloopzone. Ook heeft de functieverandering tot gevolg dat er een kleinschalig, nieuw buitenstads woonmilieu wordt gecreëerd.

3.3.2 Woonagenda Apeldoorn 2018-2021

De Woonagenda 2018-2021 dient meerdere doelen:

  • basis voor de prestatieafspraken met corporaties en huurdersbelangenorganisaties;
  • volkshuisvestelijk kader voor de nieuwbouwopgave;
  • ondersteuning voor de opgaven in het woon-zorgdomein en de verduurzaming;
  • onderlegger voor de op te stellen omgevingsvisie;
  • invulling van het programma Comfortabele Gezinsstad op het onderdeel wonen;
  • uitwerking van het bestuursakkoord op het onderdeel Wonen

De Apeldoornse Woonagenda 2018-2021 beschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities en acties voor de komende jaren. De agenda is feitelijk een actieprogramma, waarin de uitvoering centraal staat. De lijn van de vorige Woonagenda is voortgezet en van nieuwe accenten voorzien. Die hangen samen met de actuele trends en ontwikkelingen en het bestuursakkoord.

Tot die actuele trends en ontwikkelingen behoren onder andere:

  • werken aan een CO2-arme energievoorziening: naar 100% energieneutrale woningen;
  • demografische trends: bevolkingsgroei, vergrijzing en meer kleine huishoudens;
  • druk op de woningmarkt: sterke behoefte aan woningen, vooral koopwoningen voor starters;
  • diversiteit in woonvoorkeuren, bijvoorbeeld: woningtypen voor kleinere huishoudens, levensloopbestendige woningen, grotere woningen voor thuiswerkers en gezinnen, enz.

De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn bestaat uit drie speerpunten:

  • 1. Een basis die op orde is: a) zorgen voor voldoende woningen voor iedereen, met in het bijzonder aandacht voor voldoende beschikbare en betaalbare woningen voor huishoudens met een laag inkomen (de primaire doelgroep) en b) de grote opgave om alle woningen te verduurzamen.
  • 2. Wonen en zorg: ervoor zorgen dat we onze steeds ouder wordende bevolking een plek kunnen blijven geven in onze gemeente.
  • 3. Aangevuld met de bestuurlijke ambities uit Comfortabele gezinsstad: de bouw van voldoende nieuwbouwwoningen om de trek naar de stad op te kunnen vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1269-vas1_0007.png"

Figuur beleidsschema woonagenda

Woningbouwprogrammering

In de regionale woonagenda zijn afspraken gemaakt over het handelingsperspectief voor de regio Stedendriehoek en daarbij voor Apeldoorn. Met de wetenschap van nu wordt daarbij uitgegaan van het toevoegen van zo'n 5.500 woningen. De ontwikkelingen worden actief gevolgd en waar nodig zullen die worden bijgesteld. Dit betekent, dat als er ruimte gevraagd wordt voor een maatschappelijk belangrijk initiatief dit zal worden ondersteund. Circa vierduizend van deze 5.500 woningen worden nu gebouwd, opgeleverd of moeten nog gebouwd worden. Een groot deel van deze woningen bestaat uit gezinswoningen in projecten zoals Zuidbroek, Groot Zonnehoeve en de TNO-locatie. Per saldo betekent nog dat er nog voor 1.500 woningen een invulling moet worden gegeven samen met de betrokken partners in de stad. Het college van burgermeester en wethouders heeft daarnaast de ambitie om naast het Centraal Beheergebouw aan de andere kant van de binnenstad eveneens een iconisch gebouw te realiseren.


Hiervoor is het voorstel gemaakt met als belangrijkste pijlers:

  • vijfhonderd woningen voor de sociale voorraad;
  • reserveren van circa 250 woningen voor een nieuwe ontwikkeling van een iconisch gebouw;
  • vijfhonderd woningen voor gebiedsontwikkeling (focus op Comfortabele gezinsstad en gezinswoningen);
  • 250 woningen voor bijzondere initiatieven in niches (CPO, bijzondere projecten met levensloopbestendigheid, tiny houses en bijzondere transformaties in wijken).


Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028 (beleidsregel)

De gemeente Apeldoorn wil de juiste woningen op de juiste plek bouwen. Daarom is ervoor gekozen een prioritering aan te geven. Doel hiervan is om kansrijke initiatieven te bevorderen en te komen tot versnelling van de woningbouw. In de Structuurvisie, de Woonagenda en in de Regionale Woonagenda zijn kaders vastgesteld die de basis vormen voor het "Afwegingskader Woningbouw 2018 t/m 2028". Het afwegingskader is als beleidsregel vastgesteld in 2019.


Door het prioriteren van (en richting geven aan) de woningbouw kan er adaptief en flexibel worden ingespeeld op de woningbehoefte. Ook wordt er duidelijkheid geboden en richting gegeven aan initiatiefnemers over hoe de gemeente de programmatische ruimte voor initiatieven wil invullen. Voor circa 4.000 (waaronder die van woonlocatie De Wingerd) van de 5.500 woningen is die programmatische ruimte al ingevuld. Dit betreft woningen die reeds zijn opgeleverd, in aanbouw zijn, waarvoor een bestemminsplan is vastgesteld, wordt opgesteld of een anterieure overeenkomst is afgesloten. Bovengenoemd kader gaat over de resterende programmatische ruimte voor circa 1.500 woningen.


Met dit bestemmingsplan wordt één vrijstaande woning toegevoegd aan de woningvoorraad. Het bouwplan voldoet aan de woonagenda en het afwegingskader woningbouw.

3.3.3 Gemeentelijk waterbeleid

Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplan

  • Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.).
  • Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • Grondwaterneutraal bouwen.

Het bestemmingsplan voldoet aan het waterbeleid. Zie hiervoor paragraaf 4.2 van de toelichting.

3.3.4 Verordening Groene Balans

In de Structuurvisie Buitenstad 2013 is een aantal uitgangspunten vastgelegd over hoe de gemeente Apeldoorn om wenst te gaan met de groene kwaliteiten van de Buitenstad. Daarbij wordt met voorrang gelet op de kernkwaliteiten van Apeldoorn waartoe het groene fundament van de stad behoort. Basis daarvoor zijn de Kookboeken voor het landschap. Samen wordt bezien hoe de landschappelijke inpassing op basis van die inspiratiebronnen vorm kan worden gegeven. Landschappelijke inpassing wordt altijd gevraagd. Maar soms zijn er initiatieven op plekken die zijn bestemd als natuur of die vallen in specifieke groene ontwikkelingszones. In die gevallen zijn instrumenten als compensatie en verevening nodig om te borgen dat ruimtelijke ingrepen niet ten koste gaan van aanwezige natuur of de kernkwaliteiten van gebieden. De wijze waarop de gemeente hier invulling kan en mag geven is afhankelijk van de provinciale kaders.


Compensatie

Compensatie is aan de orde als er een bestemming bos en/of natuur geheel of gedeeltelijk moet verdwijnen. Om het aandeel bos en/of natuur niet verder terug te doen lopen kan vereist worden dat de bestemming bos en/of natuur elders wordt teruggebracht.


Groene Kluis
Omdat de regels t.a.v. de gelijktijdigheid van bestemmingsplanvastlegging en locatiekeuze soms lastig uitvoerbaar kunnen zijn, is het instrument van de zogenaamde Groene Kluis beschikbaar. Als compensatie niet ter plekke in hetzelfde besluit verwezenlijkt kan worden is financiële compensatie noodzakelijk. Deze financiële compensatie wordt toegevoegd aan de reserve Vernieuwing Bomenbestand waarmee met voorrang nieuwe bos- en/of natuurbestemmingen in de Groene Mal kunnen worden gerealiseerd.


Verevening

Verevening is aan de orde als een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in bepaalde delen van het buitengebied, te weten de Groene Ontwikkelingszones (GO). Verevening houdt in dat tegelijk met die ruimtelijke ontwikkeling ook een versterking van de ruimtelijke kwaliteit van dat gebied plaatsvindt, op gebied van bijvoorbeeld natuur, landschap en/of recreatief medegebruik. Naast een goede inpassing van het initiatief op zich zelf uiteraard.

Verevening buiten de Groene Ontwikkelingszone is uitsluitend van toepassing bij een ruimtelijke ontwikkeling in de vorm van functieverandering. Per 100 m3 aan ruimtevraag dient minimaal 80 punten te worden verzilverd in één of meer kernkwaliteiten. Voor functieverandering op basis van de regeling vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen geldt een reductie van 50% van het te realiseren punten.


In dit bestemmingsplan is er sprake van functieverandering conform de regeling vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Er wordt één nieuwe woning toegevoegd met een inhoud van maximaal 700 m3. Dit betekent dat er voor minimaal 280 punten verzilverd moet worden (700 m3 * 80/2). Voor dit bestemmingsplan is een inrichtingsplan- en beeldkwaliteitsplan opgesteld inclusief beplantingsplan opgesteld. Dit beplantingsplan voorziet in 285 punten. Zie hiervoor bijlage 3 van de bijlagen bij de regels. Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Verordening Groene Balans.

3.3.5 Nota I-cultuur

De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 4.6 en 4.7.

3.3.6 Beperking realisatieduur woningbouw private partijen

In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.

 

4 UITVOERBAARHEID

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Op basis van het historisch bodembestand, het bedrijven-/tankenbestand en het bodeminformatiesysteem is de locatie onverdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging. Er zijn daardoor geen bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingsplanherziening.

Voor de omgevingsvergunning(en), activiteit bouwen, is t.z.t. wel bodemonderzoek noodzakelijk, indien meer dan 50 vierkante meter wordt bebouwd. Het uit te voeren onderzoek zal moeten bestaan uit een vooronderzoek op basisniveau met aandacht voor asbest en een verkennend bodemonderzoek, en eventueel gevolgd verkennend asbestonderzoek.

4.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

Het plangebied is gelegen in rustig buitengebied. Met dit bestemmingsplan wordt een gevoelige functie (wonen) mogelijk gemaakt. Er is daarom sprake van inwaartse zonering: bij inwaartse zonering wordt vanuit de gevoelige functie een beschermende bufferzone gecreëerd. Binnen het onderzoeksgebied (tot 200 meter rond het plangebied) zijn de volgende inrichtingen gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1269-vas1_0008.png"

In de nabijheid van het plangebied ligt een bedrijfsbestemming met een installatiebedrijf en enkele veehouderijen. Voor het installatiebedrijf aan de Harderwijkerweg 86 geldt een milieuzone van 50 meter. De te realiseren woningen zijn gelegen buiten de milieuzone van 50 meter.


Op de locatie Staverhul 24 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. Deze veehouderij houdt geen dieren die als diercategorie in de zin van de Regeling geurhinder en veehouderij, zijn aangewezen. De minimale afstand tussen het dierenverblijf en de te realiseren woningen moet op grond van de Wgv minimaal 50 meter bedragen. Aan deze afstand wordt voldaan.

Op de locatie Staverhul 40 en Harderwijkerweg 84 zijn de voorschriften voor het aspect geur uit het Activiteitenbesluit van toepassing. Het gaat om respectievelijk minder dan 100 paarden en minder dan 1200 kalveren. Voor deze bedrijven geldt, dat tussen het dierenverblijf en de nieuwe woningen, een afstand van 50 meter in acht gehouden moet worden. Aan deze afstand wordt voldaan.

Het plangebied ligt buiten de milieuzone van 50 meter rondom het installatiebedrijf en de agrarische bedrijven. De beoogde functies vormen derhalve geen belemmering voor de omliggende milieubelastende functies.

4.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen aan de 60 km/uur weg Staverhul. Daarnaast dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 53 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

De relevante wegen zijn Staverhul en Hullenkampweg. Voor deze wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben. Deze buitenstedelijke wegen hebben een geluidzone van 250 meter. Het plan valt buiten de 250 meter geluidzone van de Harderwijkerweg.

In de rapportage d.d. 18 april 2018, opgesteld door adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur en opgenomen in bijlage 1 van de bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Staverhul en de Hullenkampweg berekend. Hieruit blijkt dat de berekende geluidbelasting op de woning 41 dB bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt 46 dB of lager. Daarmee zijn geen extra maatregelen voor geluidwering aan de gevels nodig.

4.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt een erftransformatie, waarbij een voormalig agrarisch bedrijf met twee bedrijfswoningen wordt gesloopt en zo plaatsmaakt voor drie reguliere woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren en voldoet het plan op dit onderdeel aan de Wet milieubeheer.

4.1.6 Externe veiligheid

In het plangebied en/of de directe omgeving van het perceel zijn geen risicobronnen aanwezig. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect en vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).

Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van Staverhul 25 en 27 in Uddel bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen en het bestemmingsplan maakt geen plaatsing van nieuwe bovengrondse hoogspanningsleidingen mogelijk.

4.1.8 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De resultaten daarvan zijn beschreven in de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.7. Daaruit kan worden geconcludeerd dat kan worden uitgesloten dat het bestemmingsplan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht, geen m.e.r.-beoordelingsplicht en ook is het niet noodzakelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

4.2 Waterhuishouding

4.2.1 Algemeen

Het plangebied gelegen aan Staverhul 25-27 te Uddel ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 1,0 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in het streekplan heeft aangegeven.

4.2.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de in het streekplan vastgelegde grondwaterfluctuatiezone. In de nabijheid van de locatie ligt geen representatieve peilbuis uit het gemeentelijk grondwatermeetnet. Derhalve is er geen informatie over de hoogte van de huidige grondwaterstand. Er mag echter op basis van omliggende peilbuizen aangenomen worden dat het grondwater voldoende diep zit om succesvol op eigen terrein te kunnen infiltreren. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Door binnen het plangebied vasthouden en bergen in daarvoor ingerichte ruimte in het plangebied en vervolgens infiltreren van het hemelwater zal grondwater in dit plangebied geen overlast veroorzaken en niet structureel afgevoerd worden. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

4.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In en om het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

4.2.4 Afvoer van hemelwater

Het buitengebied is voorzien van drukriolering. Op de drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten. De drukriolering voert af op het gemengd vrijverval rioolstelsel van Uddel. Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van hemelwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het hemelwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het hemelwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor Hemelwater. Deze Beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van hemelwater:

  • 1. gebruik van hemelwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het hemelwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van hemelwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het hemelwater afgevoerde vervuilende stoffen.

4.2.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op de bestaande drukriolering welke vervolgens afvoert naar het gemeentelijke gemengde rioolstelsel van Uddel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze vuilwaterafvoer van de herinrichting.

4.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

4.3 Natuurwaarden

4.3.1 Wettelijk kader en beleid
4.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

4.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten:
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben Provinciale Staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Voor het plangebied is een quick scan uitgevoerd. Uit de quick scan is gebleken dat er in het plangebied drie nesten van de huismus zijn aangetroffen in de boerderij Staverhul 27. In de overige opstallen zijn geen aanwijzingen voor verblijfplaatsen gevonden. Tijdens de bouw worden twee tijdelijke nestvoorzieningen gerealiseerd. Bij de nieuwe woningen worden drie duurzame nestkasten opgehangen. Door het treffen van de maatrefelen is er geen negatief effect op de functionele leefomgeving van de huismus.

De ontwikkeling heeft geen negatief effect op het dichtsbijzijnde Natura 2000 gebied. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van GNN en de GO. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen effect op de GNN en de GO.

De uitkomsten van de quick scan zijn opgenomen in de rapportage d.d. 14 januari 2019, opgesteld door adviesbureau Groenewold Milieu & Natuur en is opgenomen in bijlage 2 en 3 van de bijlagen bij de toelichting.

4.4 Duurzame verstedelijking

4.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling maakt per saldo één nieuwe woning mogelijk. Aangezien de ladder voor duurzame verstedelijking pas dient te worden toegepast bij een stedelijke ontwikkeling van 12 nieuwe woningen of meer, is de ladder in dit geval niet van toepassing.

4.5 Verkeer

De parkeerbehoefte wordt opgevangen op eigen terrein; deels op het gezamenlijke erf, deels op de individuele percelen.

De woonpercelen worden ontsloten via het centrale erfje, vanaf waar een half verharde toegangsweg van zo`n 50 meter onsluiting geeft op de Staverhul. De Staverhul is een geasfalteerde weg, met een breedte van zo`n 4 meter ter hoogte van het plangebied, en is afgekant aan weerszijden met een zogenoemde rammelstrook. De maximum snelheid bedraagt 60 kilometer per uur. De Staverhul is een oost-west georiënteerde verbindingsweg, die 800 meter ten oosten van het plangebied uitkomt op de N310 tussen Uddel en Elspeet, en 500 meter ten westen van het plangebied kruist met de Harderwijkerweg en overgaat in de Oudedijk, verder het buitengebied in. De weg wordt doorgaans alleen gebruikt door (agrarisch) bestemmingsverkeer.

4.6 Archeologie

4.6.1 Beleid
4.6.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben Provinciale Staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.6.1.2 Gemeentelijk beleid

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

4.6.2 Onderzoeksresultaten

KSP Archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in 'Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase Staverhul 25 en 27 te Uddel Gemeente Apeldoorn'. Deze rapportage, gedateerd 19 juli 2018, is opgenomen in bijlage 4 van de toelichting.

Uit het booronderzoek is gebleken dat het plangebied in grof daluitspoelingswaaierzand ligt, waarbij lokaal een dikke laag dekzand voorkomt. Er is geen podzolbodem gevormd in het plangebied of deze is opgenomen in de bouwvoor door ploegen. Lokaal komt een diepe bodemverstoring voor, maar veelal is de bodemopbouw niet diep verstoord.

Bovenstaand beeld sluit aan op de lage archeologische verwachting voor alle perioden uit het bureauonderzoek. Op grond van de aangetroffen bodemopbouw in het plangebied en daarmee lage archeologische verwachting is geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Er is daarom geen ‘dubbelbestemming Waarde – Archeologie’ opgenomen in het herziene bestemmingsplan voor het plangebied.

Op basis van het uitgevoerde inventariserend veldonderzoek is archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Door tijdens de planuitvoering een archeologische waarneming te doen, kan de gemeente Apeldoorn wel de veronderstelde lage archeologische waarde toetsen.

Op 24 juli 2018 heeft de gemeente een selectiebesluit genomen, inhoudende dat er geen 'dubbelbestemming waarde - archeologie' wordt opgenomen voor het plangebied.

4.7 Cultuurhistorie

4.7.1 Wettelijk kader en beleid
4.7.1.1 Rijksbeleid en wetgeving

Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.

In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.

4.7.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.

De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.

4.7.1.3 Gemeentelijk beleid

Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

4.7.2 Onderzoeksresultaten
4.7.2.1 Cultuurhistorische analyse

Het plangebied is gelegen in een jonge heideontginning uit de eerste helft van de 20ste eeuw. Dit halfopen landschap is positief gewaardeerd in de Cultuurhistorische analyse van de Agrarische Enclave uit 2010 en heeft landschappelijke waarde.

De voormalige boerderij aan de Staverhul 27 en het bijbehorende erf met bijgebouwen vormen in dit landschap een authentiek element, omdat de gebouwen en hun samenhang duidelijk herkenbaar zijn als (voormalig) boerenerf. Het hoofdvolume van de varkenstal heeft enige cultuurhistorische waarde, omdat de geleding met meerdere parallelle kappen typisch is voor de 20ste-eeuwse varkenstallen in de buurt van Uddel. Inmiddels verdwijnen deze gebouwen langzaam weer uit het gebied.

4.7.2.2 Monumenten

Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevinden zich geen monumenten en kandidaat-monumenten.

4.7.2.3 Karakteristieke panden

Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie. In het plangebied bevinden zich geen karakteristieke panden.

4.8 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is op 10 april 2015 een anterieure overeenkomst over grondexploitatie gesloten, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Hierin is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten, die de gemeente maakt ter uitvoering van het initiatief, voor zijn rekening neemt. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 2 is de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

5.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Staverhul 25 en 27 Uddel is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.

5.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.

Agrarisch

De gronden die buiten de woonbestemming vallen, krijgen de bestemming Agrarisch. Hierbij is geen sprake van een bouwvlak en derhalve van beperkte bouwmogelijkheden.


Wonen 

De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. De drie woningen moeten binnen het bestemmingsvlak gerealiseerd worden. Voor de situering van de woningen, inclusief de bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen, wordt verwezen naar het inrichtings - en beeldkwaliteitsplan Staverhul 25-27 Uddel (bijlage 3 van de regels).

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het situeren van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen in voorerfgebied mogelijk kan worden gemaakt. Toetsingscriterium voor deze bevoegdheid is de stedenbouwkundige kwaliteit die met het bestemmingsplan is beoogd. De definities van de begrippen achtererfgebied, voorerfgebied en openbaar toegankelijk gebied zijn uit artikel 2 lid 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.

In verband met de juridische invulling van het functieveranderingsbeleid in dit bestemmingsplan zijn er een voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. De bouw van de nieuwe woningen wordt gekoppeld aan de realisatie van de woningen overeenkomstig het inrichtings- en beeldkwaliteitsplan. Zie ook 5.4.2 Overige zone voorwaardelijke verplichting.

Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Bij recht is het gebruik van een deel van (bedrijfs)woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een bebouwingsschema opgenomen. In het bebouwingsschema staan de maatvoeringsaspecten die voor de bestemming Wonen geldt.

De drie woningen hebben elk een maximale inhoud van 700 m3. De goothoogte van de 'hoofdwoning' bedraagt maximaal 4 meter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter. Voor de overige twee woningen geldt een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter. Per hoofdgebouw is een bijgebouw van maximaal 100 m2 toegestaan.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

5.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

5.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.

In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 7.1.1 en 7.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 7.1.2 en 7.2.3 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.

In artikel 10 staan de algemene afwijkingsregels. In lid 10.3 is woningsplitsing opgenomen. De voorwaarden voor woningsplitsing staan vermeld in lid 10.4 onder c.

In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

5.4.2 Overige zone voorwaardelijke verplichting

De gemeente stelt als voorwaarde aan de bouw van de woningen dat de aanwezige bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt. De voorwaarde is in de regels geborgd door in de regels te bepalen dat er geen omgevingsvergunning afgegeven kan worden voordat de aanwezige agrarische bebouwing is gesloopt, inclusief de 2 bedrijfswoningen.

Ook is in de regels opgenomen dat het gebruik van de nieuwe woningen alleen is toegestaan zolang de aanwezige (erf)inrichting binnen de aanduiding overige zone - voorwaardelijke verplichting overeenkomt met het inrichtings- en beeldkwaliteitsplan. Dit plan is als bijlage 3 van de regels gevoegd. De voorwaardelijke verplichting geldt niet tijdens het eerste jaar dat een van de woningen in gebruik is. Hiervoor is gekozen in verband met de praktische uitvoerbaarheid. De inpassing kan ná de realisatie van de woningen gerealiseerd worden en met de realisatie kan, zo nodig, gewacht worden tot het eerste plantseizoen. Mocht in de toekomst een andere inrichting beter blijken, dan kan via een omgevingsvergunning worden afgeweken van de voorgeschreven inrichting. Daarvoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

5.4.3 Wijzigingsbevoegdheid beperking realisatieduur woningbouw

Aan de nieuwe woonpercelen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 3.3.6 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Voorwaarde voor het toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken. Voor dit plan geldt dat de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend is opgenomen voor de toe te voegen woning. Dus de wijzigingsbevoegdheid geldt niet voor de vervangende nieuwbouw van de twee bedrijfswoningen.

5.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.

6 INSPRAAK EN OVERLEG

6.1 Vooroverleg

Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.

De initiatiefnemer van het plan heeft omwonenden, de dorpsraad Uddel en de raad van de gemeente Apeldoorn uitgenodigd voor een informatieavond. Tijdens deze avond zijn de belangstellenden geïnformeerd over de gewenste plannen voor woningbouw.

Van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is een melding gedaan bij de provincie en het waterschap.

6.2 Totstandkoming plan

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft van 27 juni 2019 tot en met 7 augustus 2019 ter inzage gelegen. Er is gedurende deze periode één zienswijze ingediend. Zie voor de inhoud van de zienswijze en de reactie hierop de zienswijzennota die is opgenomen in het Vaststellingsbesluit.