Plan: | Asselsestraat 328B |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1262-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Asselsestraat 328B
In 2013 is het bestemmingsplan Park Berg en Bos e.o. vastgesteld. In dat plan was een bestemmingsregeling opgenomen voor het perceel Asselsestraat 328B. Tegen het besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan Park Berg en Bos e.o. is ondermeer beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ingesteld door de Wijkraad Brink en Orden. Dit beroep was gericht tegen de bestemming op voornoemd perceel. De Raad van State heeft het besluit van de gemeenteraad vernietigd voor dit perceel, zodat er een nieuw bestemmingsplan moet worden opgesteld.
Het perceel Asselsestraat 328B ligt aan de rand van de westelijke kant van de stad, tussen de Asselsestraat en de Laan van Spitsbergen en grenst aan de noordkant aan het sportterrein van AGOVV; aan de zuidkant aan de Asselsestraat en aan de oostkant aan het park Berg en Bos.
globale ligging plangebied
Perceel Asselsestraat 328B
Voor het perceel geldt het bestemmingsplan Apeldoorn-West (1994) en heeft daarin de bestemming Bos met dagrecreatie, aangewezen gebied voor bebouwing. De op de plankaart voor "bos met dagrecreatie" aangewezen grond is primair bestemd voor bos en secundair voor dagrecreatieve doeleinden met de daarbij behorende gebouwen en andere bouwwerken en werken ten behoeve van het behoud of herstel van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische en biologische waarden alsmede voor een dienstwoning.
Natura 2000 is een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden. Het netwerk wordt beschermd door twee Europese richtlijnen, de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten te beschermen, de EU lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten op hun grondgebied leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgeieden en de wilde flora en fauna. In Nederland is de bescherming geregeld via speciale beschermingszones via de Natuurbeschermingswet 1998.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De Veluwe is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het voorliggende plan ligt buiten dit gebied. Ook laat het plan geen activiteiten toe die een effect hebben op het Natura 2000 gebied. Het gaat om een overwegend consoliderend en conserverend plan.
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom is in het Besluit ruimtelijke ordening vastgelegd dat overheden - als zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard een aantal stappen dienen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen die worden gevraagd, bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, acht het kabinet het van belang dat provincies en gemeenten de benutting van ruimte motiveren in alle categorieën ruimtelijke besluiten. Daarom is met artikel 3.1.6 van het Bro een artikellid ingevoegd, op grond waarvan overheden nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen standaard dienen te motiveren met behulp van een drietal opeenvolgende stappen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
De ladder is alleen van toepassing op nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, is niet concreet beschreven. Het gaat om ruimtelijke ontwikkeling van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke ontwikkelingen. In de jurisprudentie is dit inmiddels wat verder geduid.
Betekenis voor het bestemmingsplan
In dit plan is er geen sprake van een zodanige functiewijziging dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast is de bebouwing reeds aanwezig en wordt er geen nieuw beslag op de ruimte gelegd. Geconcludeerd wordt dan ook dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Provinciale Staten van Gelderland hebben de Ruimtelijke Verordening Gelderland op 24 september 2014 opgesteld. De Verordening is gericht tot de gemeenten en bevat voorschriften waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Dit plan voldoet aan de regels van de verordening.
De regio Stedendriehoek legt in de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 de gemeenschappelijke ambities vast voor het zogenoemde bundelingsgebied: het gebied rond Apeldoorn, Deventer en Zutphen en het daarbinnen gelegen middengebied. Het gaat om (grote delen van) het grondgebied van de volgende gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. De structuurvisie laat zien hoe deze gemeenten samen streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. De structuurvisie is een richtinggevend kader voor beleid en uitvoering, waarin ‘samenhang’, ‘integraal’ en ‘ontwikkelen’ sleutelwoorden zijn. De Regionale Structuurvisie heeft de formele status van een Intergemeentelijk Structuurplan.
De Stedendriehoek zet in op het versterken van de recreatieve, toeristische kwaliteiten van het middengebied in de Stedendriehoek, waarbij de bijzondere landschappelijke en waterrijke kwaliteiten van het gebied grote mogelijkheden bieden voor gevarieerde recreatieve activiteiten. Van oudsher is de recreatie binnen de Stedendriehoek verbonden aan de bosrijke omgeving van het Centraal Veluws Massief, waarin in de loop van de laatste decennia op verschillende plekken recreatieparken tot ontwikkeling zijn gekomen. De Veluwezoom kent vanuit een rijke historische ontwikkeling allerlei buitenplaatsen en landgoederen, die een belangrijke cultuurhistorische betekenis geven aan het gebied. Aantrekkelijke voorzieningen dragen in belangrijke mate bij aan de sociale kwaliteit van de Stedendriehoek. Daarbij gaat het om voorzieningen op vele terreinen: onderwijs, werk en inkomen, zorg, welzijn, kunst, cultuur, sport en recreatie. Voorzieningen binnen de Stedendriehoek dienen voor iedereen goed bereikbaar te zijn.
Dit plan voorziet in een nieuwe planologische regeling voor een bestaande
voorziening en past daarmee binnen de hiervoor beschreven uitgangspunten van
de regionale structuurvisie.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een cultuurhistorische en een archeologische beleidskaart.
Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Op 6 februari 2014 hebben burgemeester en wethouders de Archeologische beleidskaart 2014 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. Er zijn drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Op deze terreinen is vastgesteld dat er archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met archeologische waarden
Terreinen met archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met specifieke archeologische waarden
Tot de terreinen met specifieke archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden bestaat een zeer aannemelijke kans dat bij bodemingrepen archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Betekenis voor het bestemmingsplan
Asselsestraat 328B ligt in de zone met hoge archeologische verwachtingswaarde. In het bestemmingsplan is een regeling ter bescherming van deze waarden opgenomen. Daarnaast is de bebouwing strak bestemd en is er geen sprake van extra bebouwingsmogelijkheden.
De raad heeft op 10 april 2008 de Ontwikkelingsvisie Berg en Bos l Stadspark met Allure vastgesteld. In deze visie staat de reconstructie van het gebied Berg en Bos centraal. Een van de belangrijke opgaven voor Berg en Bos is herstel en vernieuwing van het park. De uitgebreide cultuurhistorische analyse vormt hiervoor de basis. De bestaande en nieuwe functies worden gegroepeerd in een zone achter de vijver en de sprengvallei. Naast het Boschbad en Apenheul komt een nieuw cluster van speelwei, zwijnenwei en Veluwse wei. Daarachter liggen het klimbos en de wildbaan met AGOVV en Stayokay. Voor deze voorzieningen wordt de oriëntatie en uitstraling naar het centrale deel verbeterd. Dit is inmiddels gerealiseerd.
Eén van de uitgangspunten bij de reconstructie van Berg en Bos is een zonering van intensief (stadspark) naar extensief (natuurpark) gebruikt. Dit uitgangspunt past binnen de gedacht van reconstructie waarbij duurzaamheid en natuurlijkheid een belangrijke rol spelen, maar is ook een uitvloeisel van de natuurwetgeving. Bij de inrichting van het park worden de volgende zones gehanteerd:
Zone intensief gebruik
Deze zone is bestemd voor intensievere vormen van natuur- en dagrecreatie. Het gebied ligt vrijwel geheel buiten Natura 2000 en de EHS. In dit gebied liggen onder meer het Boschbad, de Apenheul, het park met de vijver, AGOVV en Stayokay. Ook passen hier het Natuurhuis, een volwaardige horeca en evenementen met een publiek karakter.
Zone matig intensief gebruik
De sprengvallei, het parkgebied ten zuiden van de Jubileumlaan, de speelweide en het Klimbos, samen met de Veluwse wei en het herten- en zwijnengebied vallen binnen deze zone. Dit gebied geldt als overgang naar het bos.
Zone extensief gebruik
Het extensieve gebied is bedoeld voor natuur en extensieve vormen van natuur en recreatie: wandelen en fietsen, met aandacht voor zichtbare elementen van cultuurhistorie en archeologie.
Zone bosweide
Voor de bosweide wordt voorgesteld met inachtneming van de uitkomsten van de natuurtoets heldere gebruiksvoorschriften op te stellen. Aan de hand daarvan kunnen evenementen op de bosweide worden behouden, maar kunnen tevens schaal, tijd, intensiteit, bezoekersaantallen, frequentie et cetera worden beperkt. Gebruik van de weide mag de uitkomsten van de natuurtoets niet bijten.
Zoneringskaart Ontwikkelingsvisie Berg en Bos | Stadspark met allure
Betekenis voor het bestemmingsplan
Op grond van de ontwikkelingsvisie is het gebied Asselsestraat aangewezen als zone intensief. De voorgenomen bestemming past hier binnen.
De raad van de gemeente Apeldoorn heeft in 2008 de Beheervisie Berg en Bos vastgesteld. Deze visie bevat de hoofdlijnen voor het beheer van de bos- en natuurterreinen van Berg en Bos en is een uitwerking van het Ontwikkelingsplan Berg en Bos | Stadspark met allure. In de visie wordt het ontwikkelingsplan vertaald naar opgaven en, vervolgens, beheersconsequenties voor het park. De visie is tevens aangeboden aan de provincie Gelderland als input voor het beheerplan Veluwe in het kader van Natura 2000.
Vanuit het Ontwikkelingsplan Berg en Bos | Stadspark met allure worden de volgende opgaven onderscheiden:
De hieronder aangegeven opgaven liggen buiten het bereik van de beheervisie, tenzij er sprake is van een uitdrukkelijke relatie met het beheer van de natuurwaarden van het overige gebied:
In de beheervisie worden bovenstaande opgaven uitgewerkt op visieniveau waarbij de navolgende thematisering wordt gevolgd:
1. Zonering
2. Natuurontwikkeling nieuwe onderdelen
3. Beheer bos- en natuurterrein
4. Beheer van landschappelijke en cultuurhistorische elementen
Een van de uitgangspunten bij de reconstructie van Berg en Bos is een zonering van intensief (stadspark) naar extensief (natuurpark) gebruik. De ingangen die voor de zonering zijn genomen zijn:
overgang stad-land
De intensievere delen dichter tegen de stad aan gesitueerd; van nature is er al sprake van een zonering; verder van de stad gelegen gebieden worden immers vaak al minder intensief gebruikt, wat bijvoorbeeld het voorkomen van wild op die plaatsen bevordert.
gebiedsbescherming
Alleen delen die buiten Natura 2000 zijn gesitueerd zijn in principe geschikt voor de intensieve dagrecreatieve activiteiten en voor voorzieningen die samenhangen met versterking met het stadspark-karakter. In deze zone worden de voorzieningen als Apenheul en horeca voorzien, alsook nieuwe voorzieningen als het Natuurhuis.
soortbescherming
Er is nagegaan welke soorten voorkomen in Berg en Bos en bij de uitwerking van de zonering is daarmee vooral rekening gehouden met de ligging van de overgangszone maar ook met de voorschriften voor gebruik van terreinen.
inpassing van bestaande voorzieningen
Bij de afronding van de zonering wordt ook gekeken naar een logische afronding en inpassing van bestaande voorzieningen.
Dit heeft geleid tot de volgende zonering:
Zone intensief gebruik
Deze zone is bestemd voor attracties en verwante voorzieningen en ligt vrijwel geheel buiten Natura 2000. Inbedding in natuurlijke en landschappelijke omgeving is een vereiste. Eventueel ook een vergroting van bouwmogelijkheden. De zone is geschikt voor ruimte voor de Apenheul, het Natuurhuis, sport in het groen en voor evenementen met intensiever karakter
Zone dagrecreatief medegebruik
Deze zone is bestemd voor intensievere vormen van natuur- en lanschapsafhankelijke dagrecreatie en ligt binnen Natura 2000 en EHS, maar buiten de zone waarin zwaar beschermde soorten verblijfplaatsen hebben. Beperkte bouwmogelijkheden alleen als er geen effecten zijn op beschermde habitattypen en beschermde soorten. De zone is geschikt voor:
- klimbos, Veluwse weide;
- evenementen met een minder intensief karakter;
- optimalisering cultuurhistorische patronen;
- vergroting open terrein, mits natuurvriendelijk beheerd.
Zone extensief gebruik
Deze zone is bestemd voor extensieve vormen van natuur- en landschapsgebonden recreatievormen. Deze zone ligt binnen Natura 2000 en EHS en omvat ook gebieden waarin beschermde soorten verblijfplaatsen hebben. In deze zone worden geen bouwwerken gebouwd t.b.v. recreatieve activiteiten of voorzieningen. De zone is geschikt voor:
- wandel- en fietspaden;
- evenementen met beperkt karakter (in schaal, tijd, intensiteit, bezoekersaantallen, frequentie, duur).
Zonering recreatief gebruik (bron: Beheersvisie Berg en Bos)
Zone Bosweide
De bosweide ligt binnen de extensieve zone, in Natura 2000 gebied en de EHS. De bosweide is bijzonder omdat ze een grote open ruimte vormt binnen het bosgebied van de Veluwe en al decennialang als weide/gazon wordt beheerd. De bosweide wordt van oudsher gebruikt voor verschillende typen van activiteiten, waaronder ook de grotere evenementen. Het open terrein wordt gebruik als foerageergebied van de das, die er in de buurt zijn burchten heeft. Ook wilde zwijnen doen het gebied aan.
Voor het gebruik van de bosweide als evenemententerrein wordt gestreefd naar een gebruik dat de benutting als bijzonder evenemententerrein recht doet, de landschappelijke en belevingskwaliteiten benut en de natuurlijke kwaliteiten in acht neemt. Met een evenementenbeleid dat gericht is op benutting van de specifieke kwaliteiten, de aansluiting bij thema's van duurzaamheid, biodiversiteit, natuur en landschap en educatie op dit vlak, kan het evenemententerrein een bijzondere rol binnen het gehele concept van Berg en Bos vervullen.
Algemene uitgangspunten voor recreatief medegebruik:
In Berg en Bos is het op een aantal plaatsen mogelijk de natuurwaarden te versterken:
Multifunctioneel bos met hoofdaccent natuur
Het beheer is primair gericht op instandhouding en herstel van oud inheems loofbos. Bosbeheermaatregelen zijn gericht op vergroting van het aandeel dood hout en vergroting van de leeftijdsvariatie. Vanwege hun natuurlijke samenstelling en structuurvariatie hebben deze oude bossen een hoge belevingswaarde. Recreatief medegebruik is belangrijk waarbij uitgangspunt is dat het hoofdpaden- en lanenstelsel in stand wordt gehouden.
Multifunctioneel bos met accent natuur: jong inheems loofbos
Dit is oud grove dennenbos met veel spontane opslag van inheems loofhout. Het beheer is gericht op instandhouding en vergroting van het aandeel inheems loofhout met de daaraan gebonden natuurlijke kruidlaag. Binnen een periode van 10 jaar wordt het aandeel naaldhout en Amerikaanse eik in de boomlaag gereduceerd, zodat inheems loofhout circa 90% van de boomlaag vormt. Hout oogst vindt nog wel plaats, maar is ondergeschikt aan de natuurfunctie. Dit betekent dat gestreefd wordt naar vergroting van het aandeel dik dood hout. Verder is het beheer gericht op vergroting van de structuur- en leeftijdsvariatie van het bos. Vanwege hun natuurlijke samenstelling en structuurvariatie hebben deze bossen een hoge belevingswaarde. Recreatief medegebruik is belangrijk waarbij uitgangspunt is, dat het hoofdpaden- en lanenstelsel in stand wordt gehouden.
Multifunctioneel bos met accent natuur; om te vormen productiebos
Dit betreft productiebos bestaande uit naaldhout of productieloofhout met een eenzijdige leeftijdsopbouw, zoals beuken - of Amerikaanse eikenbos. Het beheer is erop gericht op deze bossen in een periode van 20 jaar om te vormen tot inheems loofbos Binnen de percelen met naaldhout en Amerikaanse eik wordt ernaar gestreefd het aandeel van deze exoten in de boomlaag te reduceren tot maximaal 20%. De hoofdpaden- en lanenstructuur worden in stand gehouden ten behoeve van het recreatief medegebruik.
Multifunctioneel bos met accent houtproductie
Dit betreft de overige bospercelen in het gebied, veelal jong productiebos met naaldhout. Het hoofdaccent van het bosbeheer is hier gericht op houtproductie. Met het oog op het recreatief medegebruik en verhoging van de belevingswaarde en biodiversiteit wordt locaal via kleinschalige groepenkap geprobeerd de uniformiteit van deze bospercelen te doorbreken. De hoofdpaden- en lanenstructuur worden in stand gehouden ten behoeve van het recreatief medegebruik.
Open terreinen
Binnen Berg en Bos zijn verschillende open plekken aanwezig, zoals onder meer de bosweide. Door ze ecologisch met elkaar te verbinden ontstaan meer zichtlijnen in het gebied en worden ook de uitwisselings- en leefmogelijkheden van dieren, zoals dagvlinders en hagedissen vergroot. Verder zijn er ook enkele halfopen ruimten met een parkachtige structuur. Dit betreft de Leemkuil met daaromheen de voormalige Gelderse plantentuin in het zuidelijk deel van Berg en Bos, een pas aangelegd stobbenreservaat voor vliegend hert op een plek waar in 2006 een munitiedepot is opgeruimd en een bosperceel ten zuiden van de Julianatoren waarin de beschermde jeneverbes veel voorkomt. Het beheer is hier gericht op instandhouding van het halfopen parkachtig karakter.
Heide, heidetra's en heischrale graslanden
Het beheer is gericht op instandhouding en herstel van de aanwezige kleine heidevelden en heidetra's. Op de grens van Berg en Bos en Kroondomein wordt een grote heidetra aangelegd die ook als brandgang gaat functioneren.
Graslanden
De in Berg en Bos aanwezige graslanden, zoals de grote bosweide en de weide nabij het Herten- en Zwijnenbos, worden gebruikt voor meer intensieve dagrecreatie. Door extensiever beheer van enkele meters grenzen aan de bosrand wordt de belevingswaarde en de ecologische betekenis van de randen van enkele grotere grasvelden verhoogd.
Sprengvallei
Het beheer is hier gericht op een afwisselend terrein met hoge natuurlijkheid, met besloten en opener stukken alsook takkenhopen voor, onder andere, de ringslang. De recreatieve druk moet beperkt zijn langs de sprengzone; wandelroutes moeten daarop worden afgestemd.
De landschappelijke elementen die in Berg en Bos van belang zijn, zijn:
Beheer van de Valkenberg/Galgenberg
Behoud en versterking van deze cultuurhistorisch prominente plek staat voorop. Ook het herstel van het uitzicht en het steviger verankeren van het sterpatroon in zijn omgeving is wenselijk. Nadere uitwerking volgt in het beheerplan.
Beheer van lanen
Vanuit het centrale park lopen een aantal lange lanen door in diverse richtingen. Deze lanen in het park zijn de lijnen van beweging en beleving in het park. De lijnen onderscheiden zich van elkaar, qua gebruik, het gebied waar ze door lopen en de profielen. Voor al deze lanen worden eigen profielen opgesteld. Nagegaan zal worden welke lanen expliciet als laan behouden dienen te blijven; dat betekent een extra beheersinspanning in het vrijhouden van de lanen van naastgelegen bebossing het onderhoud en evt. herstel en/of vernieuwing. Andere lanen zouden kunnen opgaan in de bosontwikkeling. Voor de locatie van lanen en de profielen zal er een ontwerpstudie volgen; het daarop af te stemmen beheer zal in de beheerplanning worden opgenomen.
Beheer van zichtlijnen
De Lange Kruisweg is een lange open ruimte in het bos, precies gelegen in het droge dal. Deze ruimte is vrij van laanbeplanting. Het openhouden van deze ruimte staat voorop. Beheer van grafheuvels en leemkuil. Het beheer van deze elementen is als aangegeven onder het beheer van de open terreinen. De grafheuvels zullen worden beheerd als op en terrein. Het vrijhouden van opslag dient enerzijds de herkenbaarheid van deze elementen, maar ook het behoud ervan. Als uitgangspunt voor de inpassing van landschappelijke en cultuurhistorische
elementen gelden de aanbevelingen uit het rapport Cultuurhistorische waardebepaling Park Berg en Bos (SB4, januari 2006).
Beheer recreatieve elementen
Voor alle nieuwe recreatieve elementen in Berg en Bos geldt dat deze zullen moeten worden getoetst aan de integrale ontwikkeling van het park. Om dit mogelijk te maken dient een beeldkwaliteitplan te worden opgesteld.
Beheer en verplichtingen met betrekking tot beschermd gebied en soorten
De nadruk bij het beheer ligt op vergroting van de natuurlijkheid van bos- en open terreinen. Dat vergroot in zijn algemeenheid de mogelijkheden voor diverse soorten. Specifiek soortenbeheer wordt niet voorgestaan, maar er zal wel worden gelet op de eisen van bescherming. In combinatie met een natuurlijk beheer draagt ook de voorgestane zonering bij aan behoud en bescherming van soorten.
Betekenis voor het bestemmingsplan
De Asselsestraat 328b ligt in de zone intensief gebruik. Deze zone is bestemd voor attracties en verwante voorzieningen en ligt vrijwel geheel buiten Natura 2000. Inbedding in natuurlijke en landschappelijke omgeving is een vereiste. Eventueel ook een vergroting van bouwmogelijkheden. De zone is geschikt voor onder meer ruimte voor de Apenheul, het Natuurhuis, sport in het groen en voor evenementen met intensiever karakter.
Het gebruik van het terrein is in overeenstemming met deze bestemming.
Het plangebied omvat een terrein aan de Asselsestraat, hoek Laan van Spitsbergen. Aan de achterzijde wordt het gebied begrensd door sportvelden en bosgebied.
Op het perceel Asselsestraat 328B is van oudsher een uitvalsbasis voor beheer en onderhoud voor zowel flora als fauna van het park en bos in de omgeving. Indertijd was het perceel de uitvalsbasis voor een ploeg medewerkers van de gemeente. In de op het perceel aanwezige schuren vond opslag plaats en lichte werkzaamheden aan materieel.
Momenteel is op het perceel het volgende aanwezig:
- kantoor ten behoeve van fauna- en bosbeheer;
- schuur/werkschuur ten behoeve van fauna- en bosbeheer
- kantoor ten behoeve van beheer van het park Berg en Bos (en openbare ruimte);
- dagelijks beheer van het park, landgoed Denneheuvel en landgoed Woudhuis;
- Praktijk Centrum Bomen (verzorgt cursussen in boom-, groen-, bos- en natuurbeheer)
- beperkte opslag van machines;
- opslag;
- opvang dood wild en tijdelijke opslag (kleine) dode dieren;
- leer-/werkbedrijf voor bosbeheer;
- vloeistofdichte vloer.
Bebouwing
Op het perceel is een kantoorgebouw aanwezig met daarbij 2 schuren en een loods met daarbij 2 schuren.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
Bestemmingsplan Asselsestraat 328B is een beheerplan. Er zijn alleen nieuwe ontwikkelingen in opgenomen waarvoor al een planologische procedure is afgerond voordat het onderhavige bestemmingsplan wordt vastgesteld. In die planologische procedures is onderzoek uitgevoerd naar de diverse milieuaspecten en is dit onderzoek beschreven. Voor dit bestemmingsplan is het daarom niet nodig onderzoek uit te voeren en wordt volstaan met een beschrijving van de milieuaspecten.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet de bodemgesteldheid in kaart worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe functie mag pas worden toegelaten als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en biedt geen extra bouwmogelijkheden. De legaal aanwezige functies zijn positief bestemd. Daarom is het niet nodig onderzoek te doen naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In onderstaande tabel zijn de uitgangspunten van het onderzoek aangegeven:
Ligging planlocatie | Korte toelichting keuze | |
Rustige woonwijk/ rustig buitengebied |
Nee | |
Gemengd gebied | Ja | Bedrijvigheid, diverse functies, nabij drukke doorgaande weg |
Correctie mogelijk? | Ja | Voor het aspect geluid |
Functiemenging | Nee | |
Inwaartse zonering | Nee | |
Uitwaartse zonering | Ja | Bedrijvigheid |
Resultaat onderzoek
Milieuzonering bedrijven
Het huidige gebruik van het perceel Asselsestraat 328B te Apeldoorn is als volgt:
Praktijk Centrum Bomen
In de bedrijfshal is sinds kort het Praktijk Centrum Bomen gevestigd (voorts: PCB). Het PCB verzorgt opleidingen en cursussen in boom-, groen-, bos-, en natuurbeheer. Voor de theorielessen gebruikt het PCB de lokalen in de bedrijfshal. Praktijklessen vinden voornamelijk plaats op locatie, hoewel instructies op het buitenterrein ook voorkomen. Daarnaast gebruikt het PCB de bedrijfshal voor de opslag van lesmaterialen.
Fauna- en bosbeheer Gemeente Apeldoorn
Het houten kantoorgebouw is in gebruik bij Fauna- en bosbeheer van de Gemeente Apeldoorn. Het gebouw wordt gebruikt als kantoor en opslag/werkschuur. Bosbeheer houdt zich bezig met het beheer en onderhoud van bossen in Apeldoorn. Geluidveroorzakende activiteiten (zoals snoeien, zagen, maaien) vinden daarom voornamelijk plaats op andere locaties.
Opslag (schuur 1, 2, 3 en 4)
Aan de westzijde van het terrein bevinden zich twee schuren (schuur 1 en 2) die momenteel leeg (lijken te) staan.
Schuur 3 en 4 bevinden zich in de onmiddellijke nabijheid van de woning en zijn in gebruik bij de eigenaar van de woning Asselsestraat 328 te Apeldoorn.
Uitwaartse zonering
Het uitgangspunt is om de bedrijven op de planlocatie als zodanig te bestemmen in het bestemmingsplan. Hierboven is reeds uitgewerkt om welke bedrijven het gaat en wat het huidige gebruik is van de gebouwen op de planlocatie. Hieronder is uitgewerkt welke SBI-codes zijn gehanteerd.
Praktijk Centrum Bomen
Het PCB verzorgt opleidingen en cursussen in boom-, groen-, bos-, en natuurbeheer. De bedrijfshal wordt gebruikt voor theorielessen. Hoewel de praktijklessen voornamelijk plaats zullen vinden op externe locaties, is het zeer waarschijnlijk niet uit te sluiten dat ook op het buitenterrein (geluidveroorzakende) activiteiten zullen plaatsvinden (houtzagen).
Vanwege de activiteit 'houtzagen' kan een vergelijking worden gemaakt met de activiteit 'Houtzagerijen' (SBI-2008: 16101). Een houtzagerij is een inrichting waar planken worden vervaardigd uit boomstammen. Voor een houtzagerij geldt milieucategorie 3.2. In verband met geluid wordt een afstand gehanteerd van 50 meter (bij gemengd gebied).
Gezien de aard en omvang van PCB zijn er aanknopingspunten om een andere milieucategorie te hanteren. PCB is in de eerste plaats een opleidingsorganisatie. Vandaar dat niet aannemelijk is dat gedurende 8 uur per dag onafgebroken wordt gezaagd. Ook zal het zagen plaatsvinden op externe locaties. Omdat PCB een opleidingsorganisatie is, is de omvang van het bedrijf niet dusdanig dat grote hoeveelheden hout worden verzaagd.
De activiteit 'Bosbouwbedrijf' (SBI-2008: 021, 022, 024) sluit met milieucategorie 3.1 beter aan bij de activiteiten van PCB. Milieucategorie 3.1 is dan ook maximaal toegestaan.
Fauna- en bosbeheer Gemeente Apeldoorn
Fauna- en bosbeheer maken gebruik van de planlocatie. Het kantoorgebouw wordt gebruikt als kantoor en als opslagruimte. Ook is er een overkapping aanwezig met een werkruimte (onder andere ten behoeve van reparaties). Activiteiten zoals snoeien, zagen en maaien vinden voornamelijk plaats op externe locaties. De werkschuur wordt voo reen deel gebruikt als onderkomen voor vrijwillige faunabeheerders.
Ten aanzien van de kantoorfunctie sluit de activiteit 'Openbaar bestuur (kantoren)' (SBI-2008: 84) het beste aan. Het gebouw is namelijk in gebruik bij de gemeente Apeldoorn.
Voor de opslagruimte sluit de activiteit 'Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)' (SBI-2008: 52109 B) het beste aan.
Schuur 1, 2, 3 en 4
De activiteit 'Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)' (SBI-2008: 52109 B) sluit het beste aan.
De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor deze gewenste activiteiten zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Milieu cat. | SBI-code 2008 | Omschrijving | Geur | Stof | Geluid | Veiligheid |
1 | 84A | Openbaar bestuur, kantoren e.d. | 0 | 0 | 0 | 0 |
2 | 52109 | Opslaggebouwen, verhuur opslagruimte | 0 | 0 | 10 | 0 |
3.1 | 021, 022, 024 | Bosbouwbedrijven | 0 | 0 | 30 | 0 |
*gecorrigeerd naar omgevingstype gemengd gebied |
Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt een aan te houden milieuzone van 30 meter.
Aangrenzend aan de planlocatie bevindt zich op het perceel Asselsestraat 328 een woning. Daarnaast bevindt zich binnen de geldende milieuzone de woning Asselsestraat 361.
Op de onderstaande afbeelding is in blauw de 30-metercontour weergegeven. De woningen zijn in geel aangegeven.
planlocatie Asselsestraat 328B: ligging woningen ten opzichte van de milieucontour
Een mogelijke oplossing is om in het plangebied een milieuzonering aan te brengen. Rondom de woningen worden dan contouren gelegd waarbinnen bepaalde milieucategorieën zijn toegestaan.
plangebied Asselsestraat 328B te Apeldoorn: milieuzones
De vervolgvraag is of de activiteiten passen binnen de milieuzonering die nodig is om de woningen te beschermen tegen hinder.
Praktijk Centrum Bomen
Voor bosbouwbedrijven geldt een milieucontour van 30 meter. Het PCB bevindt zich op 63 meter afstand van de woning Asselsestraat 328 en op 65 meter afstand van de woning Asselsestraat 361. De overige woningen bevinden zich op een (nog) grotere afstand van het PCB. Het PCB past daarom binnen de voorgestelde milieuzonering.
Fauna- en bosbeheer Gemeente Apeldoorn
Fauna- en bosbeheer van de gemeente Apeldoorn bevindt zich op 20 meter van de woning Asselsestraat 328. Het pand is in gebruik als kantoor en opslag. Voor kantoren geldt een milieuzone van 0 meter. Deze activiteit past dus binnen de voorgestelde milieuzonering.
Voor opslagruimten geldt een milieuzone van 10 meter. De woning Asselsestraat 328 bevindt zich buiten deze milieuzone.
Schuur 1, 2, 3 en 4
Voor opslagruimten geldt een milieuzone van 10 meter. Schuren 1 en 2 liggen op meer dan 10 meter afstand van de woningen aan de Asselsestraat 328 en 361. Schuur 4 ligt op iets meer dan 10 meter van de woning aan Asselsestraat 328.
Voor schuur 3 wordt niet voldaan aan de milieuzone van 10 meter. Bij een ronde over het terrein is geconstateerd dat schuur 3 in gebruik is bij de bewoners van Asselsestraat 328. Nu dit het geval is, vormt de schuur geen belemmering voor de woning.
Indien schuur 3 in gebruik is bij PCB of Fauna- en bosbeheer, dan hoeft geen sprake te zijn van een belemmering voor de woning aan de Asselsestraat 328. In/bij schuur 3 vinden (waarschijnlijk) geen geluidveroorzakende, geur, stof, veiligheid – activiteiten plaats.
Op grond van de milieuzonering is maximaal milieucategorie 3.2 mogelijk, maar zijn gezien de aard en ligging van de lokatie niet gewenst. Om die reden is er een lijst van bedrijfstypen opgesteld waarbij met inachtneming van de aard en ligging van de locatie is aangegeven welke bedrijfstypen gevestigd kunnen worden.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
De bestemming zal worden verfijnd conform de voorgestelde zonering en de aangepaste lijst van toegelaten bedrijfstypen. De schuur die dicht bij de woning Asselsestraat 328 ligt krijgt een specifieke bestemming.
Overige aspecten
In het plangebied zijn met betrekking tot externe veiligheid en elektromagnetische velden de volgende aspecten gecheckt:
Aanwezig | Relevant | ||
Elektromagnetische velden | |||
Hoogspanningslijnen | Nee | ||
Zendmasten | Ja | Nee |
Besluit mer
Uit de adviesaanvraag is niet gebleken dat sprake is van een activiteit die genoemd is in de bijlage van het Besluit mer.
Op basis van toetsing van de activiteiten zoals opgenomen in de PPI adviesaanvraag is geen aanleiding te veronderstellen dat een MER, vormvrije mer of mer-beoordeling nodig is.
Op basis van de Wet geluidhinder zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Dit bestemmingsplan laat geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies toe. Bovendien worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of bedrijventerreinen aangelegd. Op grond van de Wet geluidhinder hoeft daarom geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard: het legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Dit betekent dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren als gevolg van het vaststellen van het bestemmingsplan. Op grond van de Wet milieubeheer is het daarom niet nodig de luchtkwaliteit te onderzoeken. Er wordt immers voldaan aan artikel 5.16 onder b Wm: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel wordt van het het Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.
Nota milieu-veiligheid Apeldoorn
In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR-contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van de planlokatie bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van de Asselsestraat bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Bestemmingsplan Asselsestraat 328B betreft een overwegend beheergericht bestemmingsplan. In dit plan worden feitelijk geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.
Om deze reden is geen vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening met het waterschap gevoerd en beperkt deze waterparagraaf zich tot het benoemen van algemene regels.
De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.
In het plan wordt geen bouw van woningen mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het Waterschap Veluwe.
Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet, de Boswet en de provinciale richtlijn voor Bos- en natuurcompensatie.
Soortbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet (verder: Ffw) is iedere handeling verboden die schade kan toebrengen aan de op grond van de wet beschermde planten en dieren en/of hun leefgebied. De wet kent een algemene zorgplicht, omvat daarnaast een reeks van verbodsbepalingen en heeft een groot aantal soorten (verdeeld over verschillende categorieën) als beschermd aangewezen.
De zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. Het gevolg is onder andere dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op de instandhouding van soorten voorkomen worden. Een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen zijn op grond van de Flora- en faunawet verboden. Hiervoor zijn van belang de artikelen 8 t/m 12 Ffw waarin onder andere de vernieling en beschadiging van beschermde planten en het doden, verwonden, vangen, verontrusten en verstoren van diersoorten en hun verblijfplaatsen is verboden.
Op grond van artikel 75 Ffw kunnen ontheffingen van de verboden worden verleend en op grond van de ex artikel 75 vastgestelde AMvB (het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet) gelden enkele vrijstellingen van het verbod. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de ontheffing of vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij wordt volgens de wettelijke kaders onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.
Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten door ruimtelijke ontwikkelingen kan geen ontheffing worden verleend. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid en openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. Voor de overige vogelsoorten geldt dat verstoring van broedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nestplaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.
Gebiedsbescherming
Naast de soortbescherming wordt de gebiedsbescherming geregeld binnen de Natuurbeschermingswet (in de Natura 2000-gebieden) en binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Bescherming van bos is aan de orde als bestemmingen van bestaand bos worden gewijzigd.
Het gebied behoort niet tot het Natura 2000 gebied en evenmin tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Gezien het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden en de beperkt toegelaten functies zijn daar op ook geen externe effecten te verwachten. Op 14 april heeft een Basis Natuurtoets plaatsgevonden (Bijlage 1 Basis Natuurtoets). Daarbij is gecontstateerd dat er een flink aantal beschermde tot zwaar beschermde soorten dieren is gesignaleerd op het terrein of er hun vaste verblijfplaats hebben. Bij uitsluitend gewijzigd gebruik van de aanwezige structuren worden er geen negatieve effecten op de natuurwaarden verwacht. Om die reden wordt in het bestemmingsplan de bestaande bebouwing bestemd en worden er geen nieuwe bebouwingsmogelijkheden opgenomen. Overtredingen van de Flora en Faunawet zijn derhalve niet te verwachten. Dit plan heeft geen significanf effect op een gebied dat beschermd is op grond van de Natuurbeschermingswet. Verder leidt het plan ook niet tot het verdwijnen van bos dat beschermd is op basis van de Boswet.
Ter bescherming van de hoge archeologische verwachtingswaarde van het gebied, is er een beschermende regeling in het bestemmingsplan opgenomen. Nu er naast de bestaande bebouwing geen bouwwerken mogelijk zijn, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief Modernisering van de Monumentenzorg. Deze beleidsbrief geeft de nieuwe visie van het Rijk op de monumentenzorg weer. De nieuwe visie rust op drie pijlers:
Met de eerste pijler wordt ingezet op het bestemmingsplan als belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Een goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Cultuurhistorie is één van die belangen. Dit nieuwe beleid vormt een belangrijke aanvulling op de sectorale bescherming van monumenten. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk.
Het Rijk wil deze nieuwe visie implementeren door in het Besluit ruimtelijke ordening een verplichting op te nemen om in het bestemmingsplan rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast zal het Rijk, aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, een visie op het cultureel erfgoed opstellen. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
Voor het gebied waarin de Asselsestraat 328B ligt is een cultuurhistorische analyse gemaakt. Uit deze analyse is voor het perceel Asselsestraat 328B geconstateerd dat er geen bouwwerken aanwezig zijn die cultuurhistorisch waardevol zijn. Voor dit bestemmingsplan heeft dit dan ook geen gevolgen.
Het bestemmingsplan voorziet in hoofdzaak in het bestemmen van een aanwezige
situatie. De financieel-economische uitvoerbaarheid is derhalve niet in het geding.
In hoofdstuk 3 is de bestaande situatie in het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 bevat een toelichting op de planologische aspecten. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 5.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 5.3 Bestemmingen beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 5.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Asselsestraat 328B is een beheersplan, waarin de bestaande situatie en het geldende recht uitgangspunt zijn voor de wijze van bestemmen. Daarmee wordt bedoeld dat de bestaande situatie is vastgelegd en is voorzien van een actuele regeling.
Omdat een bestemmingsplan enige flexibiliteit moet bieden, is de bestaande bebouwing bestemd en de aanwezige functies, maar er zijn ook andere functies toegelaten voor zover die op de bijbehorende lijst van activiteiten zijn opgenomen. Deze functies zijn naar aard en invloed vergelijkbaar met de functies die nu op het perceel aanwezig zijn.
Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
De bestemming zijn 'Gemengd', 'Natuur' en 'Verkeer-Verblijfsgebied'.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor onder meer bos en natuur,
natuureducatie, recreatief medegebruik en bedrijven in categorie 1 van de bijgevoegde
lijst van bedrijfstypen. Deze lijst is toegesneden op de aard en ligging van het terrein. In
de regels wordt voor de bedrijfsactiviteiten die zijn toegelaten, verwezen naar de Lijst
van toegelaten die als bijlage bij de regels is opgenomen.
Ten opzichte van de basislijst van de VNG is de hier gehanteerde Lijst van toegelaten
bedrijfstypen nader ingeperkt. Dit is gebeurd vanwege milieuhygiënische en
planologische redenen.
Daarnaast is een kantoor mogelijk ten behoeve van het openbaar bestuur ter plaatse
van een nadere aanduiding. Op het terrein is een zonering opgenomen waarbinnen
bedrijven in categorie 1, 2 en 3 mogelijk zijn volgens de lijst van bedrijfsactiviteiten. Ook
hier geldt dat de lijst is toegesneden op de aard en ligging van het terrein. In de regels
wordt voor de bedrijfsactiviteiten die zijn toegelaten, verwezen naar de Lijst van
toegelaten bedrijfstypen die als bijlage bij de regels is opgenomen.
Ten opzichte van de basislijst van de VNG is de hier gehanteerde Lijst van toegelaten
bedrijfstypen nader ingeperkt. Dit is gebeurd om milieuhygiënische en
planologische redenen.
De gronden met de bestemming Natuur zijn uitsluitend bestemd voor bos en natuur.
Bebouwing is hier niet toegestaan.
Gronden met deze bestemming kunnen worden gebruikt voor wegen, parkeren, voet- en fietspaden.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte.
In artikel 9 staan de algemene gebruiksregels. In de leden 9.1.1 en 9.2.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In de leden 9.1.2 en 9.2.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Dit is noodzakelijk voor vormen van gebruik waarvoor het niet mogelijk en wenselijk is een omgevingsvergunning te verlenen en de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht derhalve niet van toepassing is.
Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden opgenomen. Dit zijn regels voor waarden die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze waarden voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2014 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in Monumentenwet en monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met specifieke archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – specifieke archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Om duidelijk te maken welke archeologische waarden in de verschillende gebieden worden beschermd zijn in de begripsbepalingen definities opgenomen van de begrippen terrein met vastgestelde archeologische waarden, terrein met specifieke archeologische waarden, zone met hoge archeologische verwachtingswaarde en zone met lage archeologische verwachtingswaarde.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 over de wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Zoals in paragraaf 2.5.1.2 al is uiteengezet leert de ervaring dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is bepaald dat in gebieden met de bestemming Natuur een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden moet worden aangevraagd en archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 en een verstoringsdiepte van 0 cm onder het AHN2-maaiveld.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Het bestemmmingsplan is in overleg met een klankbordgroep tot stand gekomen. In deze klankbordgroep zijn vertegenwoordigd de Wijkraad Brink en Orden en de medewerkers die gebruik maken van de gebouwen op het perceel. Met deze klankbordgroep is een gezamenlijke inventarisatie geweest van de op het perceel aanwezige gebouwen en functies. Daarnaast is een concept van dit bestemmingsplan besproken en naar aanleiding van dit overleg ook aangepast.
Gezien de geringe omvang van het plan en het feit dat het gaat om een overwegend consoliderend plan heeft er geen overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening plaatsgevonden.
Bij de totstandkoming van het plan is diverse malen met een klankbordgroep overlegd. Er is samen met de klankbordgroep die bestond uit de wijkraad Orden, de gebruikers van het perceel en de wijkvereniging Berg en Bos geïnventariseerd en is de regeling die is neergelegd besproken en van commentaar voorzien. Dit is verwerkt in het plan.